This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32021R1148
Regulation (EU) 2021/1148 of the European Parliament and of the Council of 7 July 2021 establishing, as part of the Integrated Border Management Fund, the Instrument for Financial Support for Border Management and Visa Policy
Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
PE/57/2021/INIT
PB L 251 van 15.7.2021, p. 48–93
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
15.7.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/48 |
VERORDENING (EU) 2021/1148 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 7 juli 2021
tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, en artikel 79, lid 2, punt d),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het doel van de Unie om binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen overeenkomstig artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet onder meer worden bereikt door gezamenlijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en inzake grenscontrole aan de buitengrenzen en het gemeenschappelijk visumbeleid, waarbij het delicate evenwicht tussen enerzijds het vrije verkeer van personen en anderzijds de veiligheid in stand moet worden gehouden. |
(2) |
Krachtens artikel 80 VWEU moeten de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak, ten grondslag liggen aan het beleid van de Unie inzake grenscontroles, asiel en immigratie en de uitvoering ervan. |
(3) |
De leiders van 27 lidstaten hebben in de op 25 maart 2017 ondertekende Verklaring van Rome bevestigd toe te willen werken naar een veilig en zeker Europa en een Unie te willen bouwen waar alle burgers zich veilig voelen en zich vrij kunnen bewegen, een Unie waarvan de buitengrenzen beveiligd zijn, een Unie met een efficiënt, verantwoord en duurzaam migratiebeleid met eerbied voor de internationale normen, en een Europa dat vastbesloten is het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit te bestrijden. |
(4) |
Alle uit hoofde van het bij deze verordening ingestelde Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (“het instrument”) gefinancierde acties, met inbegrip van de acties in derde landen, moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), en moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn, met name door ervoor te zorgen dat de beginselen van non-discriminatie en non-refoulement worden nageleefd. |
(5) |
Beleidsdoel van het instrument is een sterk en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen te ontwikkelen en in te voeren en aldus bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van interne veiligheid in de Unie, met inachtneming van het vrije verkeer van personen binnen de Unie en met volledige eerbiediging van het relevante acquis van de Unie en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. |
(6) |
Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals in de praktijk gebracht door de Europese grens- en kustwacht, die is opgericht bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (3), is een gedeelde verantwoordelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer, inclusief de kustwachten voor zover deze taken op het gebied van grenstoezicht uitoefenen. Het Europees geïntegreerd grensbeheer moet een bijdrage leveren aan het faciliteren van legale grensoverschrijdingen, het voorkomen en opsporen van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en het in goede banen leiden van migratiestromen. |
(7) |
Gunstige voorwaarden scheppen voor legaal reizen, en tegelijk irreguliere-migratie- en veiligheidsrisico’s tegengaan, is in de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact gepresenteerd als een van de belangrijkste doelstellingen van de aanpak van de Unie. |
(8) |
Om het Europees geïntegreerd grensbeheer in de praktijk te brengen is financiële steun uit de begroting van de Unie onontbeerlijk om de lidstaten, die met volledige inachtneming van de grondrechten handelen, te ondersteunen bij het efficiënt beheer van de overschrijding van de buitengrenzen en bij de aanpak van toekomstige uitdagingen aan die grenzen, wat zou bijdragen tot de bestrijding van zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. |
(9) |
De lidstaten moeten voldoende financiële steun van de Unie krijgen om de uitvoering van het Europees geïntegreerd grensbeheer te bevorderen en ervoor te zorgen dat het Europees geïntegreerd grensbeheer in de praktijk operationeel wordt. Het Europees geïntegreerd grensbeheer omvat onder meer de volgende in Verordening (EU) 2019/1896 vastgestelde onderdelen: grenstoezicht; opsporings- en reddingsoperaties tijdens grensbewakingsoperaties; risicoanalyse; samenwerking tussen de lidstaten, met inbegrip van door het Europees Grens- en kustwachtagentschap gecoördineerde steun; samenwerking tussen instanties, met inbegrip van regelmatige uitwisseling van informatie; samenwerking met derde landen; technische en operationele maatregelen binnen het Schengengebied die samenhangen met grenstoezicht en bedoeld zijn om illegale immigratie beter aan te pakken en grensoverschrijdende criminaliteit beter te bestrijden; gebruik van geavanceerde technologie; een kwaliteitscontrolemechanisme en solidariteitsmechanismen. |
(10) |
Het instrument moet de lidstaten de nodige steun kunnen bieden voor de toepassing van gemeenschappelijke minimumnormen voor de bewaking van de buitengrenzen, overeenkomstig de respectieve bevoegdheden van de lidstaten, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de Commissie. |
(11) |
Aangezien de douaneautoriteiten van de lidstaten een toenemend aantal taken op zich hebben genomen, die zich dikwijls tot het gebied van beveiliging uitstrekken en aan de buitengrenzen worden verricht, is het belangrijk om de samenwerking tussen instanties te bevorderen in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896. Complementariteit in de uitvoering van grenstoezicht en douanecontrole aan de buitengrenzen moet worden gewaarborgd door voldoende financiële steun van de Unie aan de lidstaten te verlenen. Door samenwerking tussen instanties worden niet alleen de douanecontroles versterkt ter bestrijding van alle vormen van smokkel, maar worden ook legale handel en reizen vergemakkelijkt; het draagt tevens bij tot een veilige en doelmatige douane-unie. |
(12) |
Als opvolger van het bij Verordeningen (EU) nr. 513/2014 (4) en (EU) nr. 515/2014 (5) van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde Fonds voor interne veiligheid 2014-2020 moet onder andere een Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (het “fonds”) worden opgezet. |
(13) |
Vanwege de juridische bijzonderheden van titel V van het VWEU en de verschillende toepasselijke rechtsgrondslagen voor het beleid inzake buitengrenzen respectievelijk douanecontrole, is het juridisch niet mogelijk om het fonds als één enkel instrument op te richten. |
(14) |
Het fonds moet derhalve worden opgezet als een breed kader voor financiële steun van de Unie op het gebied van grensbeheer en visumbeleid, bestaande uit het bij deze verordening ingestelde instrument en het bij Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur. Dit kader moet worden aangevuld met Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (7), waarnaar deze verordening moet verwijzen wat betreft de voorschriften voor gedeeld beheer. |
(15) |
Het instrument moet voortbouwen op de resultaten en investeringen van zijn voorgangers, te weten voor de periode 2007-2013 het Buitengrenzenfonds, ingesteld bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en voor de periode 2014-2020 het instrument voor financiële steun voor buitengrenzen en visa, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 515/2014, en moet met het oog op nieuwe ontwikkelingen een bredere opzet krijgen. |
(16) |
Om voor uniform en hoogwaardig toezicht aan de buitengrenzen te zorgen en legale grensoverschrijdingen aan de buitengrenzen te faciliteren, moet het instrument bijdragen tot het ontwikkelen van een Europees geïntegreerd grensbeheer dat maatregelen in verband met beleid, wetgeving, systematische samenwerking, lastenverdeling, beoordeling van de situatie en veranderende omstandigheden met betrekking tot grensposten voor irreguliere migranten, personeel, uitrusting en technologie omvat die op verschillende niveaus kunnen worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, in samenwerking met andere actoren zoals andere organen en instanties van de Unie, met name het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), opgericht bij Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad (9), het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), opgericht bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (10) en, indien van toepassing, derde landen en internationale organisaties. |
(17) |
Het instrument moet bijdragen tot meer efficiëntie bij de behandeling van visumaanvragen wat betreft het vereenvoudigen van de visumprocedures voor bonafide reizigers en wat betreft het opsporen en beoordelen van veiligheidsrisico’s en irreguliere-migratierisico’s. Het instrument moet met name financiële bijstand verstrekken ter ondersteuning van de digitalisering van de behandeling van visumaanvragen met het oog op snelle, veilige en klantvriendelijke visumprocedures, waar zowel visumaanvragers als consulaten belang bij hebben. Ook moet het instrument wereldwijd ruime vertegenwoordiging van consulaire diensten waarborgen. De eenvormige toepassing en de modernisering van het gemeenschappelijk visumbeleid, alsmede de maatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten eveneens in het instrument aan bod komen, net als de bijstand aan de lidstaten voor de afgifte van visa, waaronder visa met territoriaal beperkte geldigheid die zijn afgegeven op humanitaire gronden, om redenen van nationaal belang of vanwege internationale verplichtingen overeenkomstig het acquis van de Unie met betrekking tot visa. |
(18) |
Het instrument moet steun verstrekken voor maatregelen die verband houden met het toezicht aan de buitengrenzen op het grondgebied van de landen die het Schengenacquis toepassen, als onderdeel van de uitvoering van een Europees geïntegreerd grensbeheersysteem, wat het algemene functioneren van het Schengengebied versterkt. |
(19) |
Teneinde het beheer van de buitengrenzen te verbeteren, legaal reizen te vergemakkelijken en een bijdrage te leveren aan het voorkomen en bestrijden van irreguliere grensoverschrijding, aan de uitvoering van het gemeenschappelijk visumbeleid en aan een hoog niveau van veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie, moet het instrument steun verstrekken voor het ontwikkelen van grootschalige IT-systemen overeenkomstig het recht van de Unie op het gebied van grensbeheer. Ook moet het instrument ondersteunen dat er, zoals vastgelegd in de Verordeningen (EU) 2019/817 (12) en (EU) 2019/818 (13) van het Europees Parlement en de Raad, in de lidstaten interoperabiliteit wordt gecreëerd tussen de informatiesystemen van de Unie, namelijk het inreis-uitreissysteem (EES), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad (14) het Visuminformatiesysteem (VIS), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 767/2008, het Europees Systeem voor reisinformatie en -autorisatie (Etias), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad (15), Eurodac, dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), het Schengeninformatiesysteem (SIS), dat is ingesteld bij Verordeningen (EU) 2018/1860 (17), (EU) 2018/1861 (18) en (EU) 2018/1862 (19) van het Europees Parlement en de Raad, en het gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad (20), zodat deze informatiesystemen van de Unie en de gegevens daarin elkaar kunnen aanvullen. Dit instrument moet ook bijdragen tot ontwikkelingen op nationaal niveau die noodzakelijk zijn wegens de invoering van de interoperabiliteitscomponenten op centraal niveau, namelijk het Europees zoekportaal (ESP), een gezamenlijke dienst voor biometrische matching (gezamenlijke BMS), een gemeenschappelijk register van identiteitsgegevens (CIR) en een detector van meerdere identiteiten (MID). |
(20) |
Om te kunnen profiteren van de kennis en deskundigheid van de gedecentraliseerde agentschappen met bevoegdheden op het gebied van grensbeheer, visumbeleid en grootschalige IT-systemen, moet de Commissie tijdig relevante instanties bij de werkzaamheden van het bij deze verordening ingestelde Comité voor fondsen van binnenlandse zaken betrekken, met name aan het begin van en halverwege de programmeringsperiode. De Commissie moet de relevante organen en instanties van de Unie, waar nodig, ook kunnen betrekken bij monitoring- en evaluatietaken, met name om ervoor te zorgen dat de met steun uit het instrument uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en met de overeengekomen prioriteiten van de Unie. Dit instrument moet de activiteiten met het oog op het in de praktijk brengen van Europees geïntegreerd grensbeheer aanvullen en versterken, overeenkomstig de twee pijlers van de Europese grens- en kustwacht, namelijk de beginselen van gedeelde verantwoordelijkheid en solidariteit tussen de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap. Dit betekent met name dat de lidstaten bij het opstellen van hun programma’s die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd rekening moeten houden met de door het Europees Grens- en kustwachtagentschap ontwikkelde analyse-instrumenten, operationele en technische richtsnoeren, alsook met de door het agentschap ontwikkelde opleidingsprogramma’s, zoals het gemeenschappelijke basisprogramma voor de opleiding van grenswachters, inclusief de onderdelen van die leerprogramma’s die betrekking hebben op de grondrechten en toegang tot internationale bescherming. Teneinde complementariteit te ontwikkelen tussen deze taken en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor het toezicht aan de buitengrenzen, en om consistentie en kostenefficiëntie te waarborgen, moet het Europees Grens- en kustwachtagentschap door de Commissie tijdig worden geraadpleegd over de door de lidstaten ingediende ontwerpen van programma’s, voor zover die onder de bevoegdheden van het agentschap vallen, en in het bijzonder met betrekking tot de in het kader van operationele steun gefinancierde activiteiten. |
(21) |
Voor zover de getroffen lidstaten hierom verzoeken, moet het instrument steun verstrekken voor de toepassing van de hotspotaanpak die is beschreven in de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015 getiteld “Een Europese migratieagenda” en bevestigd door de Europese Raad van 25 en 26 juni 2015 en nader omschreven in Verordening (EU) 2019/1896. Met de hotspotaanpak wordt operationele steun verstrekt aan de lidstaten die te maken hebben met disproportionele migratie-uitdagingen aan de buitengrenzen. Daarbij wordt in een geest van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid geïntegreerde, brede en gerichte bijstand geboden. |
(22) |
In de geest van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid voor het beschermen van de buitengrenzen, moet, indien kwetsbaarheden of risico’s worden vastgesteld, met name naar aanleiding van een Schengenevaluatie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (21), de betrokken lidstaat de kwestie adequaat aanpakken door de in het kader van zijn programma beschikbare middelen te gebruiken om uitvoering te geven aan aanbevelingen die zijn uitgebracht op grond van die verordening en overeenkomstig kwetsbaarheidsbeoordelingen die het Europees Grens- en kustwachtagentschap conform Verordening (EU) 2019/1896 verricht. |
(23) |
Het instrument moet financiële bijstand verstrekken aan de lidstaten die de bepalingen van het Schengenacquis inzake de buitengrenzen en visa onverkort toepassen, alsmede aan die lidstaten die zich voorbereiden op een volledige deelname aan Schengen, en moet door de lidstaten worden aangewend in het belang van het gemeenschappelijke beleid van de Unie voor het beheer van de buitengrenzen. |
(24) |
Hoewel het instrument ondersteuning biedt aan investeringen van lidstaten in grensbeheer, mag het niet voorzien in financiering voor nieuwe, permanente infrastructuur en gebouwen aan binnengrenzen waar de controles nog niet zijn opgeheven. Aan die grenzen moet het instrument echter investeringen ondersteunen in mobiele infrastructuur voor grenstoezicht en onderhoud, en beperkte modernisering of vervanging van de bestaande infrastructuur, die nodig zijn om te blijven voldoen aan Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (22). |
(25) |
Overeenkomstig Protocol nr. 5 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de doorreis van personen over land tussen de regio Kaliningrad en andere delen van de Russische Federatie moet het instrument alle extra kosten dragen voor de toepassing van de specifieke bepalingen van het acquis van de Unie in verband met deze doorreis, namelijk Verordeningen (EG) nr. 693/2003 van de Raad (23) en (EG) nr. 694/2003 van de Raad (24). De behoefte aan verdere financiële steun voor gederfde leges moet echter afhankelijk worden gesteld van de vigerende visumregeling van de Unie met de Russische Federatie. |
(26) |
Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de beleidsdoelstelling van het instrument, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun programma’s maatregelen omvatten ter verwezenlijking van alle specifieke doelstellingen van het instrument en dat de verdeling van middelen over de specifieke doelstellingen waarborgt dat die doelstellingen kunnen worden bereikt. |
(27) |
Overeenkomstig het beginsel van doeltreffendheid moet worden gestreefd naar synergieën en consistentie met andere Uniefondsen, en overlapping tussen acties moet worden vermeden. |
(28) |
De terugkeer van onderdanen van derde landen voor wie een door een lidstaat uitgevaardigd terugkeerbesluit geldt, is één van de onderdelen van het Europees geïntegreerd grensbeheer als bepaald in Verordening (EU) 2019/1896. Naar aard en doelstelling vallen maatregelen op het gebied van terugkeer echter niet onder het toepassingsgebied van de steun in het kader van het instrument, maar onder Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (25). |
(29) |
Om recht te doen aan de belangrijke rol die de douaneautoriteiten van de lidstaten aan de buitengrenzen vervullen en te waarborgen dat zij over voldoende middelen beschikken voor het uitvoeren van hun brede takenpakket aan die grenzen, dient het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur die nationale autoriteiten te voorzien van de noodzakelijke financiering om te investeren in apparatuur voor douanecontroles en in uitrusting die behalve voor douanecontrole ook voor andere doeleinden, zoals grenstoezicht, kan worden gebruikt. |
(30) |
De meeste douanecontroleapparatuur en informatie- en communicatietechnologiesystemen (ICT-systemen) kunnen ook, volledig of gedeeltelijk, geschikt zijn voor controles op de naleving van andere rechtshandelingen van de Unie, zoals bepalingen inzake grensbeheer, visa of politiële samenwerking. Het Fonds bestaat dan ook uit twee complementaire onderdelen, met onderscheiden doch aanvullende mogelijkheden voor de aankoop van uitrusting. Enerzijds zal het instrument financiële steun verstrekken voor uitrusting en ICT-systemen waarvan het hoofddoel geïntegreerd grensbeheer is, en die ook kunnen worden gebruikt in het complementair gebied van de douanecontrole. Anderzijds zal het instrument voor douanecontroleapparatuur financiële steun verstrekken voor uitrusting die hoofdzakelijk voor douanecontroles is bestemd, en ook kan worden gebruikt voor andere doeleinden, zoals grenstoezicht en -beveiliging. Een dergelijke rolverdeling bevordert samenwerking tussen instanties in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals voorzien in Verordening (EU) 2019/1896, en dat zorgt ervoor dat douane- en grensautoriteiten kunnen samenwerken en dat de Uniebegroting zo veel mogelijk effect sorteert via gedeelde en interoperabele controleapparatuur. |
(31) |
Grensbewaking op zee is één van de taken die de kunstwacht vervult binnen het maritiem gebied van de Unie. De nationale kustwachtautoriteiten zijn ook belast met een breed spectrum van taken, zoals onder meer, doch niet uitsluitend, maritieme veiligheid, beveiliging, opsporing- en reddingsoperaties, grenstoezicht, visserijcontrole, douanetoezicht, algemene rechtshandhaving en milieubescherming. Doordat kustwachttaken zo breed zijn, vallen zij onder verschillende beleidsterreinen van de Unie. Het is dan ook zaak synergie na te streven om op doeltreffender en doelmatiger wijze resultaten te behalen. |
(32) |
Bij de uitvoering van in het kader van het instrument gefinancierde acties die verband houden met de bewaking van de zeegrenzen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan hun internationale verplichtingen inzake opsporing- en reddingsoperaties op zee. In dat opzicht moeten uit het instrument gefinancierde uitrusting en systemen ook kunnen worden ingezet bij opsporings- en reddingsoperaties die zich kunnen voordoen tijdens een grensbewakingsoperatie op zee. |
(33) |
Naast de samenwerking binnen de Unie inzake kustwachttaken tussen het Europees Grens- en kustwachtagentschap het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (26) en het Communautair Bureau voor visserijcontrole, opgericht bij Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad (27), moet de samenhang van de activiteiten op maritiem gebied ook op nationaal niveau worden verbeterd. De synergie tussen de verschillende actoren op het gebied van maritieme zaken moet aansluiten bij de strategieën voor Europees geïntegreerd grensbeheer en maritieme veiligheid. |
(34) |
Om maritieme activiteiten meer complementair en consistenter te maken, dubbel werk te voorkomen en de budgettaire beperkingen op het gebied van maritiem beleid — dat kostbare activiteiten betreft — te verlichten, moet het ook mogelijk zijn het instrument aanvullend te gebruiken om steun te verstrekken aan multifunctionele maritieme operaties. |
(35) |
Uitrusting en ICT-systemen die in het kader van het instrument worden gefinancierd, moeten ook kunnen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds voor interne veiligheid, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad (28), en van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147. Dergelijke uitrusting en ICT-systemen moeten beschikbaar en inzetbaar blijven voor doeltreffend en veilig grenstoezicht, en het gebruik van dergelijke uitrusting en ICT-systemen voor de doelstellingen van het Fonds van interne veiligheid en het Fonds voor asiel, migratie en integratie moet beperkt zijn in de tijd. |
(36) |
Het instrument moet, in overeenstemming met de specifieke doelstellingen ervan, in de eerste plaats ten dienste staan van het interne beleid van de Unie. Tegelijkertijd moet het, indien nodig, steun kunnen verstrekken voor acties overeenkomstig de prioriteiten van de Unie in en met betrekking tot derde landen. Die acties moeten worden uitgevoerd in volledige synergie en samenhang met en een aanvulling vormen op andere acties buiten de Unie die door de externe financieringsinstrumenten van de Unie worden ondersteund. Dergelijke acties moeten met name worden uitgevoerd op een wijze die volledige samenhang waarborgt met het externe beleid van de Unie, het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking eerbiedigt en strookt met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie. Dergelijke acties moeten zich ook toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten. In haar tussentijdse en retrospectieve evaluaties moet de Commissie bijzondere aandacht besteden aan de uitvoering van acties in of met betrekking tot derde landen. |
(37) |
Financiering uit de begroting van de Unie moet worden geconcentreerd op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. Aangezien de Unie beter in staat is dan de lidstaten om een kader te bieden voor het tonen van solidariteit binnen de Unie met betrekking tot grensbeheer en het gemeenschappelijk visumbeleid en een platform te bieden voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke grootschalige IT-systemen ter ondersteuning van die beleidsterreinen, moet financiële steun die in het kader van deze verordening wordt verstrekt, in het bijzonder bijdragen aan grotere nationale en Unie-capaciteiten op deze gebieden. |
(38) |
Bij het promoten van door het instrument ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund. |
(39) |
De Commissie moet financiële middelen uit het instrument kunnen gebruiken om beste praktijken en informatie uit te wisselen in verband met de uitvoering van het instrument te bevorderen. |
(40) |
De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en dergelijke informatie waar nodig actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel. |
(41) |
Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen, onder meer wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het instrument, indien hij zijn verplichtingen op grond van de Verdragen op de gebieden van grensbeheer en visumbeleid, waaronder verplichtingen inzake grondrechten, niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake grensbeheer en visumbeleid een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van de waarden van de Unie door die lidstaat of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 opgenomen Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd. |
(42) |
Het instrument moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Om aan de vereisten op het gebied van transparantie te voldoen, 0moet de Commissie informatie over de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van de thematische faciliteit publiceren. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 moet elke lidstaat binnen zes maanden na de goedkeuring van zijn programma zorgen voor een website waarop informatie over zijn programma beschikbaar is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van zijn programma. |
(43) |
In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgelegd, die bestaan uit vaste bedragen als opgenomen in bijlage I en een bedrag dat wordt berekend op basis van de in die bijlage vastgestelde criteria, en die een weerspiegeling vormen van de lengte en de impactniveaus van de land- en zeegrenssegmenten, de werklast op de luchthavens en de consulaten, en het aantal consulaten. Gelet op de speciale behoeften van de lidstaten waar in 2018 en 2019 het hoogste aantal asielaanvragen per hoofd van de bevolking werd ingediend, is het passend de vaste bedragen voor Cyprus, Malta en Griekenland te verhogen. |
(44) |
De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor de langetermijninvesteringen van de lidstaten. Om rekening te houden met veranderingen in de uitgangssituatie, zoals de druk op de buitengrenzen en de werklast aan de buitengrenzen en op de consulaten, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend, dat moet worden gebaseerd op de statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, rekening houdend met de stand van uitvoering van hun programma. |
(45) |
De Commissie dient een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit te voeren. Die tussentijdse evaluatie moet worden gebruikt om de effectiviteit en de meerwaarde van het instrument voor de Unie te beoordelen en om een transparant overzicht te geven van de wijze waarop het instrument is uitgevoerd. |
(46) |
Omdat uitdagingen op het gebied van grensbeheer en visumbeleid voortdurend veranderen, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderingen in de prioriteiten voor visumbeleid en grensbeheer, onder meer wijzigingen als gevolg van de toegenomen druk op de grenzen, en moet de financiering worden toegespitst op de prioriteiten met de hoogste meerwaarde voor de Unie. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften en veranderingen in het beleid en de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een hoge meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen aan specifieke acties, acties van de Unie en noodhulp, via een thematische faciliteit. De thematische faciliteit biedt flexibiliteit bij het beheer van het instrument en moet ook door middel van programma’s van de lidstaten worden uitgevoerd. |
(47) |
De lidstaten moeten worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de in bijlage IV opgenomen acties waarvoor een grotere bijdrage van de Unie geldt. |
(48) |
Het instrument moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met grensbeheer, gemeenschappelijk visumbeleid en grootschalige IT-systemen, om de lidstaten zodoende in staat stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor de hele Unie. Deze ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten in verband met de doelstellingen van het instrument en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten. |
(49) |
Een deel van de beschikbare middelen van het instrument kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties, in aanvulling op de initiële toewijzing. Die specifieke acties moeten op het niveau van de Unie worden bepaald; daarbij moet het gaan om acties met een meerwaarde voor de Unie die samenwerking van de lidstaten vergen of die nodig zijn om te reageren op ontwikkelingen in de Unie waarvoor aan één of meer lidstaten extra financiering ter beschikking moet worden gesteld, zoals de aankoop via de programma’s van de lidstaten van technische uitrusting die het Europees Grens- en kustwachtagentschap nodig heeft voor het uitvoeren van zijn operationele activiteiten, de modernisering van de behandeling van visumaanvragen, de ontwikkeling van grootschalige IT-systemen en de totstandbrenging van interoperabiliteit tussen die systemen. De Commissie dient die specifieke acties in haar werkprogramma’s op te nemen. |
(50) |
Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het instrument op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten moet het instrument ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het instrument worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie. |
(51) |
Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk in te spelen op dringende en specifieke behoeften in geval van een noodsituatie, zoals een grote of disproportionele toestroom van onderdanen van derde landen, met name aan de grenssegmenten waaraan krachtens Verordening (EU) 2019/1896 een hoog of kritiek impactniveau is toegekend, of andere situaties waarvoor naar behoren is aangetoond dat onmiddellijk optreden aan de buitengrenzen vereist is, moet het mogelijk zijn om noodhulp te bieden overeenkomstig het in deze verordening ingestelde kader. |
(52) |
In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele duur van het instrument vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (29). Het voornaamste referentiebedrag dat aan het instrument wordt toegewezen, wordt verhoogd met een aanvullend bedrag van 1 miljard EUR in prijzen van 2018, zoals gespecificeerd in bijlage II bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (30). |
(53) |
Het fonds valt onder Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (31) (“het Financieel Reglement”). Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen. |
(54) |
Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het instrument deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit de onderhavige verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060. |
(55) |
Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde fondsen van de Unie. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het instrument met betrekking tot grensbeheer en visumbeleid worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende acties die uit het instrument kunnen worden gefinancierd. |
(56) |
In Verordening (EU) 2021/1060 is voor het instrument een voorfinancieringsregeling opgenomen en in de onderhavige verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp op te nemen opdat onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken. |
(57) |
Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden bepaald op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te bereiken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Wanneer die keuze wordt gemaakt, moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. |
(58) |
Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, kosten die zijn gemaakt voor acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en reeds van start zijn gegaan, vanaf 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor Uniefinanciering te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand werden gemaakt. |
(59) |
Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de internecontrolesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheersautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale standaard inzake aanverwante diensten (ISRS) 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”. |
(60) |
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (33), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (34) en (EU) 2017/1939 van de Raad (35) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder maatregelen met betrekking tot de voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot de terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, met betrekking tot de oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd tot het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (36). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie. |
(61) |
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting. |
(62) |
Overeenkomstig Besluit 2013/755/EU van de Raad (37) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het instrument en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. |
(63) |
Overeenkomstig artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de opkomende dreigingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd, in hun programma’s aan de orde komen. Het instrument moet deze lidstaten ondersteunen met adequate middelen om de ultraperifere regio’s op gepaste wijze te helpen. |
(64) |
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (38), moet het instrument worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het instrument in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het instrument te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het instrument indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Deze indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten. |
(65) |
Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (39), en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te implementeren, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het instrument moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (40). |
(66) |
Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (41) en elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit hoofde van het instrument zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit van de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen. |
(67) |
Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het instrument monitoren overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en de onderhavige verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van deze verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060. |
(68) |
Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage III opgenomen lijst van acties, de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger niveau van medefinancieringspercentage, operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(69) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (42). De onderzoeksprocedure moet worden gevolgd voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van besluiten tot toekenning van de in deze verordening bedoelde noodhulp, wanneer, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die bijstand, dwingende redenen van urgentie dat vereisen. |
(70) |
Deelname van een lidstaat aan het instrument mag niet samenvallen met deelname aan een tijdelijk financieringsinstrument van de Unie dat de begunstigde lidstaten moet helpen bij de financiering van onder meer acties aan nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de toepassing van het Schengenacquis inzake grenzen en visa en toezicht aan de buitengrenzen. |
(71) |
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(72) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (43), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (44). |
(73) |
Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (45) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (46). |
(74) |
Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (47) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (48). |
(75) |
Ter bepaling van de aard en de vormen van deelname aan het instrument van landen die betrokken zijn bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis, moeten nadere regelingen worden getroffen tussen de Unie en die landen krachtens de desbetreffende bepalingen in hun associatieovereenkomsten. Die regelingen moeten internationale overeenkomsten zijn in de zin van artikel 218 VWEU. Om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk tijd ligt tussen het moment waarop het instrument bindend wordt voor het betrokken land en de inwerkingtreding van de regelingen, moeten de onderhandelingen over die regelingen zo spoedig mogelijk van start gaan nadat het betreffende land de Raad en de Commissie in kennis heeft gesteld van zijn besluit de inhoud van het instrument te aanvaarden en het in zijn interne rechtsorde om te zetten. Deze regelingen moeten worden vastgesteld nadat het betrokken land schriftelijk heeft bevestigd dat het al zijn interne voorschriften is nagekomen. |
(76) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, moet Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening, beslissen of het deze verordening in zijn nationale wetgeving zal omzetten. |
(77) |
Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (49). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. |
(78) |
De toepassingstermijn van deze verordening moet worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093. |
(79) |
Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk te maken, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
Bij deze verordening wordt het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (“het instrument”) opgericht, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (“het fonds”) voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.
Bij deze verordening wordt het fonds samen met Verordening (EU) 2021/1077 opgericht voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.
In deze verordening worden de beleidsdoelstellingen van het instrument, de specifieke doelstellingen van het instrument en maatregelen ter verwezenlijking van deze specifieke doelstellingen, het budget voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“grensdoorlaatpost”: een grensdoorlaatpost als omschreven in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399; |
2) |
“Europees geïntegreerd grensbeheer”: Europees geïntegreerd grensbeheer als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2019/1896; |
3) |
“buitengrenzen”: buitengrenzen in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2016/399 en de binnengrenzen waaraan de controles nog niet zijn opgeheven; |
4) |
“buitengrenssegment”: het buitengrenssegment als omschreven in artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1896; |
5) |
“hotspotgebied”: hotspotgebied als omschreven in artikel 2, punt 23, van Verordening (EU) 2019/1896; |
6) |
“binnengrenzen waaraan controles nog niet zijn opgeheven”:
|
7) |
“noodsituatie”: een situatie die is ontstaan als gevolg van urgente en uitzonderlijke druk, waarbij de buitengrens van een of meer lidstaten is, wordt of naar verwachting zal worden overgestoken door een groot of onevenredig aantal onderdanen van derde landen, of waarbij zich incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit voordoen aan de buitengrenzen van één of meer lidstaten, en deze incidenten dermate ingrijpende gevolgen hebben voor de grensbeveiliging dat de werking van het Schengengebied erdoor in gevaar dreigt te komen, of enige andere situatie waarvoor de noodzaak van onmiddellijke actie aan de buitengrenzen, binnen de doelstellingen van het instrument, naar behoren is gemotiveerd; |
8) |
“specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het instrument en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen; |
9) |
“operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing aan een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de taken en het verlenen van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen; |
10) |
“acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie en die worden uitgevoerd overeenkomstig de doelstellingen van het instrument. |
Artikel 3
Doelstellingen van het instrument
1. Dit instrument heeft als onderdeel van het Fonds als beleidsdoelstelling te zorgen voor krachtig en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen en zo ook bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van interne veiligheid in de Unie, en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen binnen de Unie te beschermen, met volledige eerbiediging van het relevante acquis van de Unie en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.
2. In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het instrument bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:
a) |
ondersteunen van de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen door de Europese grens- en kustwacht, als gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer, teneinde legale grensoverschrijdingen te faciliteren, illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit te voorkomen en op te sporen en migratiestromen doeltreffend te beheren; |
b) |
ondersteunen van het gemeenschappelijk visumbeleid om een geharmoniseerde aanpak wat de uitgifte van visa betreft te waarborgen en legaal reizen te vergemakkelijken, en tegelijkertijd risico’s uit migratie- en veiligheidsoogpunt te helpen voorkomen. |
3. In het kader van de in lid 2 genoemde specifieke doelstellingen wordt het instrument uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II genoemde uitvoeringsmaatregelen.
Artikel 4
Non-discriminatie en eerbiediging van de grondrechten
De uit hoofde van het instrument gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest en de internationale verplichtingen van de Unie met betrekking tot de grondrechten, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de beginselen van non-discriminatie en non-refoulement worden nageleefd.
Artikel 5
Reikwijdte van de steun
1. In het kader van zijn doelstellingen en overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van bijlage II verstrekt het instrument met name steun voor de acties van bijlage III.
Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden het hoofd te bieden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van acties in bijlage III zodat er nieuwe acties kunnen worden toegevoegd.
2. Teneinde zijn doelstellingen te verwezenlijken, kan het instrument, conform de prioriteiten van de Unie steun verstrekken voor acties als bedoeld in bijlage III in en met betrekking tot derde landen, indien passend, in overeenstemming met artikel 20.
3. Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:
a) |
worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund; |
b) |
in overeenstemming zijn met het extern beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie; |
c) |
zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en |
d) |
het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten. |
4. De volgende acties zijn niet subsidiabel:
a) |
in bijlage III, punt 1, a), bedoelde acties aan de binnengrenzen waaraan de controles nog niet zijn opgeheven; |
b) |
acties die betrekking hebben op de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2016/399; |
c) |
acties die hoofdzakelijk gericht zijn op douanecontrole. |
In afwijking van de eerste alinea kunnen, als zich een noodsituatie voordoet, de in de eerste alinea bedoelde acties als subsidiabel worden aangemerkt.
HOOFDSTUK II
FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER
AFDELING 1
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 6
Algemene beginselen
1. De krachtens het instrument verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht meerwaarde voor de Unie te creëren bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument.
2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die krachtens het instrument en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de betreffende acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die uit hoofde van andere instrumenten van de Unie wordt verstrekt.
3. Het instrument wordt uitgevoerd onder, direct, gedeeld of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.
Artikel 7
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 5 241 000 000 EUR in lopende prijzen.
2. Als gevolg van de programmaspecifieke aanpassing overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 wordt het in lid 1 van dit artikel vermelde bedrag verhoogd met een extra toewijzing van 1 000 000 000 EUR (constante prijzen van 2018), zoals vastgesteld in bijlage II bij die verordening.
3. De financiële middelen worden als volgt gebruikt:
a) |
3 668 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten, waarvan 200 568 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 17 bedoelde bijzondere doorreisregeling; |
b) |
1 573 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit. |
4. De in lid 2 bedoelde extra toewijzing wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit.
5. Op initiatief van de Commissie wordt tot 0,52 % van de financiële middelen toegewezen aan technische bijstand als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 voor de uitvoering van het instrument.
6. Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de respectieve associatieovereenkomsten worden regelingen getroffen om de aard en de vormen van deelname aan het instrument te bepalen van landen die bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis betrokken zijn. Zo spoedig mogelijk nadat het betreffende land kennis heeft gegeven van zijn besluit om de inhoud van het instrument te aanvaarden en in zijn interne rechtsorde om te zetten, overeenkomstig de toepasselijke associatieovereenkomst, legt de Commissie overeenkomstig artikel 218, lid 3, VWEU een aanbeveling voor aan de Raad voor het openen van de onderhandelingen over die regelingen. De Raad besluit na ontvangst van de aanbeveling onverwijld om machtiging te verlenen voor het openen van die onderhandelingen. De financiële bijdragen van die landen worden toegevoegd aan de in lid 1 vermelde totale middelen die uit de financiële middelen beschikbaar worden gesteld.
7. Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan een lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer worden overgedragen naar het instrument in direct of indirect beheer, op verzoek van die lidstaat. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
Artikel 8
Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit
1. Het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 3, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig de werkprogramma’s. Gezien de interne aard van het instrument dient de thematische faciliteit in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen.
De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, te weten:
a) |
specifieke acties; |
b) |
acties van de Unie, en |
c) |
noodhulp als bedoeld in artikel 25. |
De in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens gefinancierd met het in artikel 7, lid 3, punt b), van de onderhavige verordening bedoelde bedrag.
2. De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge meerwaarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften, overeenkomstig de door de Unie overeengekomen uitvoeringsmaatregelen weergegeven in bijlage II, onder meer de noodzaak om de buitengrenzen te beschermen en grensoverschrijdende criminaliteit aan de buitengrenzen, met name migrantensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie, te voorkomen en op te sporen, en om migratiestromen doeltreffend te beheren en het gemeenschappelijk visumbeleid te ondersteunen.
Die in de eerste alinea van dit lid bedoelde financiering, met uitzondering van financiering die wordt gebruikt voor noodhulp overeenkomstig artikel 25, ondersteunt alleen de in bijlage III genoemde acties.
3. De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit het instrument gefinancierde acties van de Unie.
4. Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt toegekend, waarborgt de Commissie dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van projecten, niet worden geselecteerd.
5. Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit in gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de voorgenomen acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties.
6. De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet zijn in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.
7. Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie bij uitvoeringshandeling financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin doelstellingen en te ondersteunen acties worden vermeld, alsmede de bedragen voor elk van de onderdelen daarvan als bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel. De financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op één of meerdere jaren en op één of meer onderdelen van de in de tweede alinea van lid 1 van dit artikel bedoelde thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 32, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
8. De Commissie zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen over de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen eerlijk en transparant is. De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de thematische faciliteit over de onderdelen bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen onder de acties van de Unie.
9. Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 7 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.
AFDELING 2
Ondersteuning en uitvoering in gedeeld beheer
Artikel 9
Toepassingsgebied
1. Deze afdeling betreft het in artikel 7, lid 3, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 8 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit onder gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.
2. De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.
Artikel 10
Begrotingsmiddelen
1. Het in artikel 7, lid 3, punt a), bedoelde bedrag wordt als volgt indicatief toegewezen aan programma’s van de lidstaten:
a) |
3 057 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I; |
b) |
611 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen aan de programma’s van de lidstaten als bedoeld in artikel 14, lid 1. |
2. Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 7, lid 3, punt b), bedoelde bedrag.
Artikel 11
Voorfinancieringspercentages
1. Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het instrument ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:
a) |
2021: 4 % |
b) |
2022: 3 % |
c) |
2023: 5 % |
d) |
2024: 5 % |
e) |
2025: 5 % |
f) |
2026: 5 % |
2. Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches voor de jaren vóór het jaar van de vaststelling betaald in het jaar van de vaststelling.
Artikel 12
Medefinancieringspercentages
1. De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.
2. Voor projecten die in het kader van de specifieke acties worden uitgevoerd, kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.
3. Voor de in bijlage IV genoemde acties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.
4. De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor operationele steun, met inbegrip van de in artikel 17 bedoelde bijzondere doorreisregeling.
5. De bijdrage uit de begroting van de Unie kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven overeenkomstig artikel 85, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2018/1240.
6. Voor de in artikel 25 bedoelde noodhulp kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.
7. De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 bepaalde limieten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand.
8. In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het instrument bepaald voor de soorten acties waarop de in de leden 1 tot en met 7 bedoelde bijdrage betrekking heeft.
9. Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:
a) |
het totaal van de overheidsbijdrage en de particuliere bijdrage, of |
b) |
alleen de overheidsbijdrage. |
Artikel 13
Programma’s van lidstaten
1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van grensbeheer en visumbeleid en volledig overeenstemmen met het relevante acquis van de Unie, alsook met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. Bij het vaststellen van hun programmaprioriteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II opgesomde uitvoeringsmaatregelen voldoende in hun programma’s aan bod komen.
Gezien de interne aard van het instrument dienen de programma’s van de lidstaten in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, van deze verordening genoemde specifieke doelstellingen.
De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.
2. Binnen de in artikel 10, lid 1, toegewezen middelen, en onverminderd lid 3 van dit artikel, wijst elke lidstaat in zijn programma ten minste 10 % toe aan de in artikel 3, lid 2, punt b), opgenomen specifieke doelstelling.
3. Een lidstaat kan enkel minder dan het in lid 2 bedoelde minimumpercentage toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze verklaart waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de desbetreffende doelstelling niet in gevaar brengt.
4. De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen, met name het Europees Grens- en kustwachtagentschap, eu-LISA en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (50).
5. De Commissie raadpleegt het Europees Grens- en kustwachtagentschap over de acties in het kader van de operationele steun, teneinde de consistentie en complementariteit van de acties van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en die van de lidstaten inzake grensbeheer te waarborgen, en om dubbele financiering te voorkomen en kostenefficiëntie te betrachten. Indien nodig raadpleegt de Commissie eu-LISA over de acties in het kader van de operationele steun waarvoor eu-LISA overeenkomstig zijn mandaat over bijzondere deskundigheid beschikt.
6. De Commissie kan relevante gedecentraliseerde agentschappen, waaronder de in lid 4 genoemde agentschappen, in voorkomend geval betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als bedoeld in afdeling 5, met name opdat de met steun uit het instrument uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.
7. Na de aanneming van aanbevelingen binnen het toepassingsgebied van deze verordening overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de verstrekking van de aanbevelingen in het kader van de uitvoering van kwetsbaarheidsbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896 onderzoekt de betrokken lidstaat samen met de Commissie de meest geschikte aanpak om via steun uit het instrument gevolg te geven aan deze aanbevelingen.
8. De Commissie betrekt het Europees Grens- en kustwachtagentschap zo nodig bij het onderzoeken van de meest geschikte aanpak om via steun uit dit instrument gevolg te geven aan de in lid 7 bedoelde aanbevelingen. In dat verband kan de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op de deskundigheid van andere organen en instanties van de Unie met betrekking tot specifieke kwesties die onder hun bevoegdheidsgebied vallen.
9. Bij de uitvoering van lid 7 maakt de betrokken lidstaat de uitvoering van maatregelen om geconstateerde tekortkomingen aan te pakken, en met name maatregelen om ernstige tekortkomingen en gevallen van niet-naleving te verhelpen, tot een prioriteit voor zijn programma.
10. Zo nodig wordt het programma van de betrokken lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 7 van dit artikel bedoelde aanbevelingen.
11. De betrokken lidstaat kan, in samenwerking en overleg met de Commissie en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, in zoverre het agentschap bevoegd is, middelen in het kader van zijn programma, met inbegrip van de middelen die zijn geprogrammeerd voor operationele steun, opnieuw toewijzen om uitvoering te geven aan de in lid 7 bedoelde aanbevelingen wanneer die aanbevelingen financiële gevolgen hebben.
12. Wanneer een lidstaat besluit met steun van het instrument een project uit te voeren met of in een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.
13. Indien een lidstaat besluit met steun uit het instrument met, in of met betrekking tot een derde land een actie uit te voeren in verband met het monitoren, opsporen, identificeren, volgen, voorkomen en onderscheppen van ongeoorloofde grensoverschrijdingen, teneinde irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden of teneinde bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten, zorgt die lidstaat ervoor dat hij de Commissie in kennis heeft gesteld van bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten met dat derde land is gesloten overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1896.
14. Voor met steun van het instrument aangekochte uitrusting, waaronder vervoermiddelen, en ICT-systemen die nodig zijn voor doeltreffend en veilig grenstoezicht, met inbegrip van zoek- en reddingsacties, geldt het volgende:
a) |
de lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig de artikelen 16 en 64 van Verordening (EU) 2019/1896 vastgestelde normen worden nageleefd bij het inleiden van de aanbestedingsprocedures voor uitrusting en ICT-systemen die met steun uit het instrument moeten worden ontwikkeld; |
b) |
alle door de lidstaten aangekochte grootschalige operationele uitrusting voor grensbeheer, zoals middelen voor lucht- en zeevervoer en bewaking vanuit de lucht en op zee, wordt geregistreerd in het kader van de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap met het oog op de beschikbaarstelling van die uitrusting overeenkomstig artikel 64, lid 9, van Verordening (EU) 2019/1896; |
c) |
zij kunnen daarnaast worden gebruikt op de volgende complementaire gebieden: grensbewaking, maritieme operaties met meerdere doeleinden en ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor asiel, migratie en integratie; |
d) |
de lidstaten stellen, ter bevordering van de coherente planning voor de vermogensontwikkeling voor de Europese grens- en kustwacht en het mogelijke gebruik van gezamenlijke aanbestedingen, de Commissie in het kader van de verslaglegging overeenkomstig het vereiste van artikel 29 in kennis van de beschikbare meerjarige planning voor de aankopen van uitrusting die naar verwachting in het kader van het instrument zullen worden verricht, en de Commissie geeft die informatie door aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap. |
De in de eerste alinea bedoelde uitrusting en ICT-systemen komen alleen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van het instrument als aan het in de eerste alinea, punt a), opgenomen vereiste is voldaan.
Voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea blijven uitrusting en ICT-systemen beschikbaar en inzetbaar voor doeltreffend en veilig grenstoezicht. Het gebruik van uitrusting in de in punt c) van de eerste alinea genoemde complementaire gebieden mag niet meer bedragen dan 30 % van de totale gebruiksperiode van die uitrusting. ICT-systemen die voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea worden ontwikkeld, leveren gegevens en diensten aan de grensbeheersystemen op nationaal en Unieniveau. De lidstaten stellen de Commissie via het jaarlijkse prestatieverslag in kennis van meervoudig gebruik als bedoeld in punt c) van de eerste alinea en de plaats van inzet voor de multifunctionele uitrusting en ICT-systemen.
15. Wanneer lidstaten acties uitvoeren in het kader van het instrument, besteden zij bijzondere aandacht aan hun internationale verplichtingen inzake opsporings- en reddingsoperaties op zee. De in lid 14, eerste alinea, punten a) tot en met d), bedoelde uitrusting en ICT-systemen kunnen worden ingezet bij opsporings- en reddingsoperaties in situaties wanneer die zich kunnen voordoen tijdens grensbewakingsoperaties op zee.
16. De met steun uit het instrument verzorgde opleiding op het gebied van grensbeheer wordt gebaseerd op de relevante geharmoniseerde en hoogwaardige Europese onderwijsnormen en gemeenschappelijke opleidingsnormen voor grens- en kustwachten, met name de gemeenschappelijke basisinhoud als bedoeld in artikel 62, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896.
17. De lidstaten geven in hun programma’s met name voorrang aan de in bijlage IV vermelde acties. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor hogere medefinancieringsniveaus.
18. De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 is gebaseerd op de in de tabel 1 van bijlage VI bij deze verordening opgenomen interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, van deze verordening.
Artikel 14
Tussentijdse evaluatie
1. In 2024 wijst de Commissie, na het Europees Parlement op de hoogte te hebben gebracht, het aanvullende bedrag bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria bedoeld in lid 1, punt c), en in bijlage I, punten 2 tot en met 10. De toewijzing wordt gebaseerd op de meest recente statistische gegevens die beschikbaar zijn voor de criteria bedoeld in lid 1, punt c), en in bijlage I, punten 2 tot en met 10. De financiering geldt voor de periode vanaf 1 januari 2025.
2. Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing aan een programma als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt a), van de onderhavige verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 10, lid 1, punt b), van de onderhavige verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.
3. Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 8 van de onderhavige verordening bedoelde thematische faciliteit vanaf 1 januari 2025 houdt de Commissie rekening met de vorderingen van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.
Artikel 15
Specifieke acties
1. Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, kan een lidstaat financiering voor specifieke acties ontvangen, mits die financiering daarvoor vervolgens in zijn programma wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument.
2. Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat.
Artikel 16
Operationele steun
1. Een lidstaat kan tot 33 % van het aan zijn programma toegewezen bedrag in het kader van het instrument gebruiken voor de financiering van operationele steun voor de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de taken en het verrichten van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen.
2. Bij het gebruik van operationele steun leeft een lidstaat het relevante acquis van de Unie na.
3. Een lidstaat legt in zijn programma en in de in artikel 29 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen uit op welke wijze het gebruik van operationele steun bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument. Vóór de goedkeuring van het programma van de lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij voornemens zijn gebruik te maken van operationele steun, na raadpleging van het Europees Grens- en kustwachtagentschap en, in voorkomend geval, eu-LISA, in verband met de bevoegdheden van die instanties overeenkomstig artikel 13, lid 4, en rekening houdend met de door die lidstaten verstrekte informatie en, in voorkomend geval, de informatie die beschikbaar is als gevolg van de Schengenevaluaties en de kwetsbaarheidsbeoordelingen, met inbegrip van de aanbevelingen naar aanleiding van Schengenevaluaties en kwetsbaarheidsbeoordelingen.
4. Onverminderd artikel 5, lid 4, punt c), wordt operationele steun toegespitst op acties die vallen onder bijlage VII.
5. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII met betrekking tot de uitgaven die voor operationele steun in aanmerking komen.
Artikel 17
Operationele steun voor de bijzondere doorreisregeling
1. Het instrument verstrekt steun ter dekking van gederfde leges uit transitvisa en aanvullende kosten die voortvloeien uit de toepassing van de regeling betreffende de doorreisfaciliteringsregeling overeenkomstig Verordeningen (EG) nr. 693/2003 en (EG) nr. 694/2003.
2. De middelen die overeenkomstig artikel 7, lid 3, punt a), aan Litouwen worden toegewezen voor de bijzondere doorreisregeling, worden beschikbaar gesteld als aanvullende operationele steun voor Litouwen, inclusief investeringen in infrastructuur, overeenkomstig de uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun in het kader van zijn programma, zoals bedoeld in bijlage VII.
3. In afwijking van artikel 16, lid 1, kan Litouwen de krachtens artikel 7, lid 3, punt a), aan deze lidstaat toegewezen middelen gebruiken voor de financiering van operationele steun, in aanvulling op het in artikel 16, lid 1, bedoelde bedrag.
4. De Commissie en Litouwen bekijken de toepassing van dit artikel opnieuw indien zich veranderingen voordoen die gevolgen hebben voor het bestaan of het functioneren van de bijzondere doorreisregeling.
5. Na een met redenen omkleed verzoek van Litouwen moeten, voordat het laatste werkprogramma voor de thematische faciliteit wordt vastgesteld, de overeenkomstig artikel 7, lid 3, punt a), toegewezen middelen voor de bijzondere doorreisregeling worden geëvalueerd en zo nodig via de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit worden aangepast binnen de limieten van de in artikel 7, lid 3, punt b), bedoelde begrotingsmiddelen.
Artikel 18
Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten
1. Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de begroting van de Unie gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).
2. Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is als omschreven in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten bij de beheerautoriteit indient.
3. Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.
4. Wanneer de kosten moeten worden vergoed overeenkomstig artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:
a) |
de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde gecontroleerd zijn; |
b) |
de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, gecontroleerd zijn. |
5. Voor kosten die worden vergoed uit hoofde van artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.
6. De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.
7. De begunstigde dient de rekeningen jaarlijks en uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een advies van een onafhankelijk auditorgaan, dat is opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. In dat advies wordt ook vermeld of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaring in de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, met inbegrip van informatie over vermoedens van fraude. Dat advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit worden ingediend, wettig en regelmatig zijn.
8. Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit op basis van deze documenten de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheersautoriteit vertrouwt daarbij op documenten die de internationale organisatie uit hoofde van de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van die verordening bedoelde beheersverificaties.
9. Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel opgenomen vereisten.
10. Lid 2 is niet van toepassing, en een beheersautoriteit is bijgevolg verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:
a) |
die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een door de internationale organisatie opgestart of uitgevoerd project; |
b) |
de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 bedoelde documenten niet bij de beheerautoriteit indient; |
c) |
de in de leden 2 tot met 5 en in lid 7 bedoelde documenten die door de internationale organisatie zijn ingediend, onvolledig zijn. |
11. Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, indien nodig, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.
AFDELING 3
Ondersteuning en uitvoering in direct of indirect beheer
Artikel 19
Toepassingsgebied
De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, ofwel op indirecte wijze, overeenkomstig punt c) van die alinea.
Artikel 20
Subsidiabele entiteiten
1. De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:
a) |
juridische entiteiten die gevestigd zijn in:
|
b) |
juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het instrument. |
2. Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.
3. De in lid 1, punt a), ii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten bestaat waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.
Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen in overeenstemming zijn met de beginselen van het Handvest en bijdragen tot de verwezenlijking van het instrument.
Artikel 21
Acties van de Unie
1. Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie in verband met de doelstellingen van het instrument, overeenkomstig bijlage III.
2. In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen.
3. In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
4. De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.
5. Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (51) is van toepassing.
Artikel 22
Technische bijstand op initiatief van de Commissie
Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het instrument steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd tegen een financieringspercentage van 100 %.
Artikel 23
Audits
Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.
Artikel 24
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van deze fondsen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer deze de acties en de resultaten ervan promoot, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze te informeren. De zichtbaarheid van de Uniefinanciering wordt gewaarborgd, en dergelijke informatie wordt verstrekt, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin afficheren niet mogelijk of passend is of de vrijgave van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokkene actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.
2. Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het instrument, de krachtens het instrument uitgevoerde acties en de behaalde resultaten.
De aan het instrument toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij met de doelstellingen van het instrument verband houden.
3. De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.
AFDELING 4
Ondersteuning en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer
Artikel 25
Noodhulp
1. Het fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een naar behoren gemotiveerde noodsituatie in dringende en specifieke behoeften te voorzien.
De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, noodhulp verlenen binnen de grenzen van de beschikbare middelen.
2. Noodhulp kan bestaan in direct aan de gedecentraliseerde agentschappen verstrekte subsidies.
3. Noodhulp kan aan programma’s van lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, mits de bestemming voor dat doel vervolgens in het programma van de lidstaat wordt vermeld. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.
4. In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
5. Wanneer noodzakelijk voor de uitvoering van een actie kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.
6. Noodhulp wordt verstrekt met strikte inachtneming van zowel het relevante acquis van de Unie als de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend.
7. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om een tijdige beschikbaarheid van middelen voor noodhulp te waarborgen, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 32, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijk besluit blijft van kracht gedurende een periode van maximaal 18 maanden.
Artikel 26
Cumulatieve en alternatieve financiering
1. Aan een actie waaraan in het kader van het instrument een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma’s van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het relevante programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
2. Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060, kan het EFRO of het ESF+ acties steunen waaraan een Excellentiekeur als omschreven in artikel 2, punt 45, van die verordening is toegekend. Om een Excellentiekeur toegekend te krijgen, moeten deze acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
a) |
ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het instrument; |
b) |
ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en |
c) |
ze kunnen wegens budgettaire beperkingen niet worden gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen. |
AFDELING 5
Monitoring, verslaglegging en evaluatie
Artikel 27
Monitoring en verslaglegging
1. Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening vermelde essentiële prestatie-indicatoren.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V om de nodige aanpassingen aan te brengen aan de in die bijlage vermelde essentiële prestatie-indicatoren.
3. Indicatoren voor de verslaglegging over de vorderingen van het instrument bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, opgenomen specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.
4. De Commissie brengt ook verslag uit over het gebruik van de in artikel 8 genoemde thematische faciliteit voor ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen en het deel van de thematische faciliteit dat voor de ondersteuning van dergelijke acties wordt gebruikt.
5. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma tijdig en op doelmatige en doeltreffende wijze worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, in voorkomend geval, aan de lidstaten.
6. Teneinde te waarborgen dat effectief wordt beoordeeld in hoeverre het instrument zijn doelstellingen verwezenlijkt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te herzien of de indicatoren aan te vullen indien dit noodzakelijk wordt geacht, alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van informatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging zijn geselecteerd.
Artikel 28
Evaluatie
1. Uiterlijk 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:
a) |
de doeltreffendheid van het instrument, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 29 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII; |
b) |
de efficiëntie van het gebruik van de aan het instrument toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen; |
c) |
de blijvende relevantie en geschiktheid van de in bijlage II opgesomde uitvoeringsmaatregelen; |
d) |
de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het instrument ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning; |
e) |
de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het instrument uitgevoerde acties. |
Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de effecten van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, voor de periode 2014-2020.
2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Bovendien worden de gevolgen van het instrument geëvalueerd.
3. De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze tot het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer om, waar nodig, deze verordening te herzien.
4. De Commissie zorgt ervoor dat de informatie in de tussentijdse en retrospectieve evaluaties openbaar wordt gemaakt, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wanneer de vrijgave van die informatie bij wet niet voor iedereen toegankelijk is, met name om redenen in verband met de werking of de veiligheid van de buitengrenzen als onderdeel van het Europees geïntegreerd grensbeheer, de veiligheid, de openbare orde, strafrechtelijke onderzoeken of de bescherming van persoonsgegevens.
5. In de tussentijdse evaluatie en retrospectieve evaluaties besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen in overeenstemming met artikel 5 en artikel 13, leden 12 en 13.
Artikel 29
Jaarlijkse prestatieverslagen
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 bij de Commissie in.
Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar in de zin van artikel 2, punt 29, van Verordening (EU) 2021/1060 dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.
2. De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:
a) |
de vorderingen bij de uitvoering van het programma van de lidstaat en bij het bereiken van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, rekening houdend met de meest recente gegevens, zoals vereist op grond van artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060; |
b) |
kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de actie die is ondernomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds/instrument; |
c) |
de complementariteit tussen de in het kader van het instrument ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name acties in of met betrekking tot derde landen; |
d) |
de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het toepasselijke acquis en de actieplannen van de Unie ter zake; |
e) |
de uitvoering van communicatie- en zichtbaarheidsacties; |
f) |
de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de randvoorwaarden in verband met de naleving van grondrechten; |
g) |
het uitgavenniveau overeenkomstig artikel 85, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2018/1240 dat is opgenomen in de rekeningen overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) 2021/1060; |
h) |
de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land. |
Het jaarlijkse prestatieverslag bevat een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid opgenomen punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.
3. De Commissie kan opmerkingen maken over jaarlijkse prestatieverslagen binnen twee maanden na ontvangst daarvan. Indien de Commissie binnen die termijn geen opmerkingen maakt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.
4. Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.
5. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 32, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Artikel 30
Monitoring en verslaglegging in gedeeld beheer
1. Bij monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 wordt, al naargelang het geval, gebruikgemaakt van de codes voor de in bijlage VI bij deze verordening opgenomen interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.
2. De in bijlage VIII bij deze verordening genoemde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, artikel 22 en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060.
HOOFSTUK III
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 31
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, en artikel 30, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
3. De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, en artikel 30, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 13, lid 17, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 6, of artikel 30, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handleiding aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 32
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité (“het comité voor de fondsen van binnenlandse zaken”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.
Artikel 33
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 515/2014, die op die acties van toepassing blijft tot die acties worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het instrument kunnen ook kosten dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig is om de overgang naar het instrument te waarborgen van de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 515/2014.
3. Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die zijn gemaakt in verband met acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als subsidiabel voor financiering worden beschouwd, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand zijn gemaakt.
4. De lidstaten kunnen na 1 januari 2021 een in het kader van Verordening (EU) nr. 515/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen; |
b) |
de totale kosten van het project bedragen meer dan 2 500 000 EUR; |
c) |
betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014 en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen op grond van Verordening (EU) 2021/1060; |
d) |
de tweede fase van het project is conform het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het instrument op grond van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060; |
e) |
de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk 15 februari 2024 wordt ingediend. |
De bepalingen van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014.
Artikel 34
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D. M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
A. LOGAR
(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 265 van 5.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93).
(5) Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 143).
(6) Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 1).
(7) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
(8) Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22).
(9) Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 99).
(10) Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
(11) Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).
(12) Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27).
(13) Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).
(14) Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011 (PB L 327 van 9.12.2017, blz. 20).
(15) Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (PB L 236 van 19.9.2018, blz. 1).
(16) Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 1).
(17) Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).
(18) Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14).
(19) Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).
(20) Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN) ter aanvulling van het Europees Strafregisterinformatiesysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 1).
(21) Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).
(22) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
(23) Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad van 14 april 2003 tot invoering van een specifiek doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) en tot wijziging van de Gemeenschappelijke Visuminstructie en het Gemeenschappelijk Handboek (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 8).
(24) Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad van 14 april 2003 betreffende uniforme modellen voor een doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en een doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) in de zin van Verordening (EG) nr. 693/2003 (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 15).
(25) Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).
(26) Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).
(27) Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 18).
(28) Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (zie blz. 94 van dit Publicatieblad).
(29) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(30) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
(31) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(32) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(33) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(34) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(35) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(36) Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(37) Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
(38) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(39) PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
(40) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(41) Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).
(42) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(43) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(44) Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
(45) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(46) Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
(47) PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
(48) Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
(49) Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
(50) Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).
(51) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
BIJLAGE I
Criteria voor de toewijzing van financiering aan de programma’s van de Lidstaten
1. |
De krachtens artikel 10 beschikbare begrotingsmiddelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
|
2. |
De begrotingsmiddelen die krachtens punt 1, c), i) en ii), beschikbaar zijn voor landbuitengrenzen en zeebuitengrenzen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
De in dit lid, eerste alinea, punt a, bedoelde gewogen lengte wordt berekend door toepassing van de in punt 10 genoemde wegingsfactoren voor elk specifiek buitengrenssegment. |
3. |
De uit hoofde van punt 1, c), iii), beschikbare begrotingsmiddelen voor luchthavens worden over de lidstaten verdeeld volgens de overeenkomstig lid 6, b), bepaalde werklast op hun luchthavens. |
4. |
De begrotingsmiddelen die krachtens punt 1, c), iv), beschikbaar zijn voor consulaten, worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
|
5. |
Voor de verdeling van de middelen overeenkomstig punt 1, c), ii), van deze bijlage wordt onder “zeebuitengrens” verstaan: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De definitie van “zeebuitengrenzen” moet evenwel rekening houden met gevallen waarin regelmatig langeafstandsoperaties voorbij de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten zijn uitgevoerd in gebieden met een grote dreiging om irreguliere immigratie of illegale binnenkomst te voorkomen. De definitie van “zeebuitengrens” wordt daarbij bepaald door rekening te houden met de operationele gegevens die de laatste twee jaar door de betrokken lidstaten zijn verstrekt en door het Europees Grens- en kustwachtagentschap met het oog op het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag zijn beoordeeld. Die definitie wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van deze verordening. |
6. |
Voor de initiële toewijzing van financiering wordt de beoordeling van de werklast gebaseerd op de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2017, 2018 en 2019. Voor de tussentijdse evaluatie wordt de beoordeling van de werklast gebaseerd op de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2021, 2022 en 2023. De werklast wordt beoordeeld op basis van de volgende factoren:
|
7. |
De referentiecijfers voor het aantal consulaten als bedoeld in punt 4, a), worden berekend op basis van de informatie die overeenkomstig artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) aan de Commissie is meegedeeld.
Indien de lidstaten de betrokken statistieken niet hebben verstrekt, worden voor die lidstaten de meest recente beschikbare gegevens gebruikt. Indien er geen gegevens beschikbaar zijn voor een lidstaat, is het referentiecijfer nul. |
8. |
De referentiecijfers voor de werklast als bedoeld:
Indien de lidstaten de betrokken statistieken niet hebben verstrekt, worden voor die lidstaten de meest recente beschikbare gegevens gebruikt. Indien er geen gegevens beschikbaar zijn voor een lidstaat, is het referentiecijfer nul. |
9. |
Het Europees Grens- en kustwachtagentschap verstrekt de Commissie een verslag over de middelen, uitgesplitst naar landbuitengrenzen, zeebuitengrenzen en luchthavens, zoals bedoeld in punt 1, c). Delen van dat verslag kunnen overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) 2019/1896 worden gerubriceerd al naargelang dat noodzakelijk is. Na raadpleging van de Commissie maakt het Europees Grens- en kustwachtagentschap een niet-gerubriceerde versie van het verslag openbaar. |
10. |
Voor de initiële toewijzing wordt in het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag voor elk grenssegment het gemiddelde impactniveau vastgesteld op basis van de meest recente gemiddelde cijfers voor de jaren 2017, 2018 en 2019. Voor de tussentijdse evaluatie wordt in het in punt 9 van deze bijlage bedoelde verslag voor elk grenssegment het gemiddelde impactniveau vastgesteld op basis van de meest recente gemiddelde cijfers over de jaren 2021, 2022 en 2023. In het verslag worden de volgende specifieke wegingsfactoren vastgelegd door toepassing van de overeenkomstig artikel 34, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/1896 bepaalde impactniveaus:
|
(1) Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).
(2) Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
BIJLAGE II
Uitvoeringsmaatregelen
1. |
Het instrument draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:
|
2. |
Het instrument draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling opgenomen in artikel 3, lid 2, punt b), door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:
|
BIJLAGE III
Reikwijdte van de steun
1. |
Binnen de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), verleent het instrument met name steun voor:
|
2. |
Binnen de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt b), verleent het instrument met name steun voor:
|
3. |
Binnen de beleidsdoelstelling genoemd in artikel 3, lid 1, verleent het instrument met name steun voor:
|
(1) Verordening (EU) 2019/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 88).
BIJLAGE IV
Overeenkomstig artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 17, voor hogere medefinancieringsniveaus in aanmerking komende acties
1) |
De aankoop van operationele uitrusting door middel van regelingen voor gezamenlijke aanbesteding met het Europees Grens- en kustwachtagentschap, voor terbeschikkingstelling aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor operationele activiteiten overeenkomstig artikel 64, lid 14, van Verordening (EU) 2019/1896; |
2) |
Maatregelen ter bevordering van samenwerking tussen instanties van een lidstaat en een aangrenzend derde land waarmee de Unie een land- of zeegrens deelt; |
3) |
De ontwikkeling van het Europees Grens- en kustwachtagentschap door nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor grensbeheer aan te sporen maatregelen te treffen in verband met gemeenschappelijke capaciteitsopbouw, gezamenlijke aanbesteding, de vaststelling van gemeenschappelijke normen en andere maatregelen voor het stroomlijnen van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, zoals uiteengezet in bijlage II, punt 1, b); |
4) |
De gezamenlijke inzet van verbindingsfunctionarissen voor immigratie als bedoeld in bijlage III; |
5) |
Maatregelen in het kader van grenstoezicht ter verbetering van de identificatie van en de onmiddellijke ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, alsmede de ontwikkeling en ondersteuning van passende verwijzingsmechanismen voor die doelgroepen en maatregelen ter verbetering van grensoverschrijdende samenwerking bij de opsporing van mensenhandelaars in het kader van grenstoezicht; |
6) |
De ontwikkeling van geïntegreerde systemen voor kinderbescherming aan de buitengrenzen, onder meer met behulp van voldoende opleiding van personeel en de uitwisselingen van goede praktijken tussen de lidstaten en met het Europees Grens- en kustwachtagentschap; |
7) |
Maatregelen op het gebied van het inzetten, overdragen, testen en valideren van nieuwe methoden of technologie, waaronder proefprojecten en maatregelen inzake de follow-up van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten, als bedoeld in bijlage III, en maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van in IT-systemen op het gebied van visumbeleid en grenzen opgeslagen gegevens, alsook van de uitoefening van de rechten van betrokkenen op informatie, op toegang tot, en correctie en verwijdering van hun gegevens, en op de beperking van de verwerking daarvan, in het kader van acties die binnen het toepassingsgebied van het instrument vallen; |
8) |
Maatregelen gericht op de identificatie en doorverwijzing naar beschermingsdiensten voor kwetsbare personen en onmiddellijke bijstand aan dergelijke personen; |
9) |
Maatregelen voor het opzetten en beheren van hotspotgebieden in lidstaten die te maken hebben of kunnen krijgen met uitzonderlijke, onevenredige migratiedruk aan de buitengrenzen; |
10) |
De verdere ontwikkeling van verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen, zoals uiteengezet in bijlage II, punt 2, d); |
11) |
Uitbreiding van de consulaire aanwezigheid of vertegenwoordiging van de lidstaten in derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum in de zin van Verordening (EU) 2018/1806, met name in derde landen als daar tot dusver geen enkele lidstaat aanwezig is; |
12) |
Maatregelen gericht op het verbeteren van de interoperabiliteit van ICT-systemen. |
BIJLAGE V
Prestatie-indicatoren als bedoeld in artikel 27, lid 1
In artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling
1. |
De hoeveelheid uitrustingsartikelen die is geregistreerd in de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap. |
2. |
De hoeveelheid uitrustingsartikelen die ter beschikking is gesteld van het Europees Grens- en kustwachtagentschap. |
3. |
Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen nationale autoriteiten en het nationaal coördinatiecentrum (NCC) van Eurosur. |
4. |
Het aantal grensoverschrijdingen bij automatische grensbewakingssystemen en e-gates. |
5. |
Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties en uit kwetsbaarheidsbeoordelingen op het gebied van grensbeheer waar werk van is gemaakt. |
6. |
Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens een opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken. |
7. |
Het aantal personen dat bij grensdoorlaatposten internationale bescherming heeft aangevraagd. |
8. |
Het aantal personen aan wie toegang is geweigerd door grensautoriteiten. |
In artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling
1. |
Het aantal nieuwe of verbeterde consulaten buiten het Schengengebied:
|
2. |
Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid waar werk van is gemaakt. |
3. |
Het aantal visumaanvragen met digitale middelen. |
4. |
Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen. |
5. |
Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens een opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken. |
BIJLAGE VI
INTERVENTIETYPES
TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “SPECIFIEKE ONDERWERPEN”
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
BIJLAGE VII
Uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun
a) |
Binnen de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), dekt operationele steun de volgende kosten, voor zover het Europees Grens- en kustwachtagentschap deze niet dekt in het kader zijn operationele activiteiten:
Een ontvangende lidstaat in de zin van artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2019/1896 kan operationele steun gebruiken voor het dekken van zijn eigen werkingskosten in verband met zijn deelname aan de binnen het toepassingsgebied van in dat punt vallende operationele activiteiten of in verband met zijn nationale grenstoezichtsactiviteiten. |
b) |
Binnen de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), dekt operationele steun:
|
c) |
Binnen de beleidsdoelstelling van artikel 3, lid 1, dekt operationele steun voor grootschalige IT-systemen:
|
d) |
Naast de in de punten a), b) en c) van deze bijlage genoemde kosten wordt er overeenkomstig artikel 17, lid 1, operationele steun verstrekt in het kader van het programma van Litouwen. |
BIJLAGE VIII
Output- en resultaatindicatoren als bedoeld in artikel 27, lid 3
In artikel 3, lid 2, punt a) vermelde specifieke doelstelling
Outputindicatoren
1. |
De hoeveelheid uitrustingsartikelen die is aangekocht voor grensdoorlaatposten:
|
2. |
De hoeveelheid onderhouden/gerepareerde infrastructuur. |
3. |
Het aantal ondersteunde hotspotgebieden. |
4. |
Het aantal nieuw aangelegde of verbeterde faciliteiten voor grensdoorlaatposten. |
5. |
Het aantal aangekochte luchtvaartuigen:
|
6. |
Het aantal aangekochte middelen voor zeevervoer. |
7. |
Het aantal aangekochte middelen voor landvervoer. |
8. |
Het aantal gesteunde deelnemers:
|
9. |
Het aantal immigratieverbindingsfunctionarissen dat in derde landen is tewerkgesteld. |
10. |
Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde IT-functionaliteiten. |
11. |
Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde grootschalige IT-systemen:
|
12. |
Het aantal samenwerkingsprojecten met derde landen. |
13. |
Het aantal personen dat bij grensdoorlaatposten internationale bescherming heeft aangevraagd. |
Resultaatindicatoren
14. |
Hoeveelheid uitrustingsartikelen die is geregistreerd in de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap. |
15. |
Hoeveelheid uitrustingsartikelen die ter beschikking is gesteld van het Europees Grens- en kustwachtagentschap. |
16. |
Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen nationale autoriteiten en de nationale coördinatiecentra van Eurosur. |
17. |
Het aantal grensoverschrijdingen bij automatische grensbewakingssystemen en e-gates. |
18. |
Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties en uit kwetsbaarheidsbeoordelingen op het gebied van grensbeheer waar werk van is gemaakt. |
19. |
Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken. |
20. |
Het aantal personen aan wie toegang is geweigerd door grensautoriteiten. |
In artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling
Outputindicatoren
1. |
Het aantal projecten ter ondersteuning van de digitalisering van de behandeling van visumaanvragen. |
2. |
Het aantal gesteunde deelnemers:
|
3. |
Het aantal personeelsleden dat op consulaten in derde landen tewerk is gesteld:
|
4. |
Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde IT-functionaliteiten. |
5. |
Het aantal ontwikkelde, onderhouden of verbeterde grootschalige IT-systemen:
|
6. |
De hoeveelheid onderhouden/gerepareerde infrastructuur. |
7. |
Het aantal verhuurde/afgeschreven onroerende goederen. |
Resultaatindicatoren
8. |
Het aantal nieuwe of verbeterde consulaten buiten het Schengengebied:
|
9. |
Het aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid waar werk van is gemaakt. |
10. |
Het aantal visumaanvragen met digitale middelen. |
11. |
Het aantal opgezette of verbeterde vormen van samenwerking tussen lidstaten bij de behandeling van visumaanvragen. |
12. |
Het aantal deelnemers dat drie maanden na een opleidingsactiviteit meldt dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken. |