Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R1625

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1625 van de Commissie van 25 augustus 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Voor de EER relevante tekst)

    C/2020/5730

    PB L 366 van 4.11.2020, p. 1–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2020/1625/oj

    4.11.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 366/1


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1625 VAN DE COMMISSIE

    van 25 augustus 2020

    tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 118, leden 1 en 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Verordening (EU) 2016/429 zijn regels vastgesteld met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen, waaronder regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, en voor de traceerbaarheid van broedeieren en bepaalde gehouden landdieren in de Unie. Ook is de Commissie krachtens de verordening bevoegd om regels vast te stellen om bepaalde niet-essentiële elementen van die verordening door middel van gedelegeerde handelingen aan te vullen.

    (2)

    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (2) zijn aanvullende regels vastgesteld voor geregistreerde en erkende inrichtingen voor gehouden landdieren en broedeieren, en voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren. In het bijzonder zijn in deel III, titel II, van die gedelegeerde verordening voorschriften vastgesteld voor de traceerbaarheid van gehouden schapen en geiten, met inbegrip van verplichtingen voor exploitanten met betrekking tot de middelen en methoden voor de identificatie van die dieren.

    (3)

    Bovendien voorziet artikel 46 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 in bepaalde afwijkingen van de in artikel 45 van die verordening vastgestelde traceerbaarheidsvoorschriften voor gehouden schapen en geiten. Dit omvat de mogelijkheid voor exploitanten die schapen en geiten houden die jonger dan twaalf maanden zijn, om hun dieren door middel van één enkel elektronisch oormerk te identificeren met een zichtbare vermelding van het unieke registratienummer en de identificatiecode, indien deze dieren bestemd zijn om naar een slachthuis in dezelfde lidstaat te worden vervoerd nadat zij hetzij zijn verzameld of zijn vetgemest. Na de vaststelling van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 heeft de Commissie verschillende opmerkingen ontvangen van bepaalde belanghebbenden en lidstaten over de mogelijke gevolgen van de toepassing van die afwijking, die te omslachtig werd geacht voor fokkers van schapen en geiten, met name gezien de lage marktprijs die deze fokkers hebben verkregen voor dieren die voor menselijke consumptie worden geslacht. Rekening houdend met de in artikel 118, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde overwegingen kan een conventioneel oormerk of een conventionele pootband worden geacht te zorgen voor een voldoende mate van traceerbaarheid wanneer jonge gehouden schapen en geiten van verschillende inrichtingen van oorsprong, nadat zij zijn vetgemest, naar een slachthuis worden vervoerd. Bovendien kan een voldoende mate van traceerbaarheid alleen worden gewaarborgd als dergelijke verplaatsingen in één enkel gegevensbestand worden geregistreerd, en dus binnen dezelfde lidstaat gebeuren, wat ook een vereiste is voor de meeste andere afwijkingen waarin artikel 46 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 voorziet.

    (4)

    Rekening houdend met deze overwegingen, is het passend Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 te wijzigen door een aanvullende afwijking toe te voegen voor jonge gehouden schapen en geiten om te voorkomen dat aan exploitanten onevenredig veel lasten en kosten worden opgelegd, terwijl tegelijkertijd de traceerbaarheid van gehouden schapen en geiten en de vlotte werking van het identificatie- en registratiesysteem voor die dieren worden gewaarborgd.

    (5)

    Bovendien is in artikel 108 van Verordening (EU) 2016/429 bepaald dat de lidstaten moeten beschikken over een identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren, met inbegrip van gehouden schapen en geiten. Dat systeem moet procedures omvatten voor de goede werking ervan, onder meer voor het beheer van afwijkingen die in de lidstaten worden toegepast. Om elk risico voor de diergezondheid te vermijden en de traceerbaarheid van gehouden schapen en geiten te waarborgen, moeten de lidstaten, wanneer bepaalde in artikel 46 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 vastgestelde afwijkingen worden toegepast, verplicht worden procedures voor de toepassing van die afwijkingen vast te stellen.

    (6)

    Aangezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van toepassing is met ingang van 21 april 2021, moet de onderhavige verordening met ingang van dezelfde datum worden toegepast,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 45, lid 4, onder a), wordt vervangen door:

    “a)

    een van de identificatiemiddelen zoals bedoeld in lid 2 vervangen overeenkomstig de in artikel 46 vastgestelde afwijkingen;”.

    2)

    Aan artikel 46 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

    “5.   In afwijking van artikel 45, lid 2, mogen exploitanten die schapen en geiten houden die bestemd zijn om naar een slachthuis te worden vervoerd nadat zij zijn vetgemest in een andere inrichting, elk dier identificeren door middel van ten minste één conventioneel oormerk of een conventionele pootband zoals bedoeld in bijlage III, onder a) en b), met daarop een zichtbare, leesbare en onuitwisbare vermelding van het unieke registratienummer van de inrichting waar het dier is geboren, of van de identificatiecode van dat dier, op voorwaarde dat die dieren:

    a)

    niet bestemd zijn om naar een andere lidstaat te worden verplaatst,

    en

    b)

    worden geslacht voordat zij de leeftijd van twaalf maanden hebben bereikt.”.

    3)

    Aan artikel 48, lid 4, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

    “c)

    exploitanten van toepassing van de in artikel 46, leden 4 en 5, vastgestelde afwijkingen.”.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 21 april 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 25 augustus 2020.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

    (2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).


    Top