This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019R0103
Commission Implementing Regulation (EU) 2019/103 of 23 January 2019 amending Implementing Regulation (EU) 2015/1998 as regards clarification, harmonisation and simplification as well as strengthening of certain specific aviation security measures (Text with EEA relevance.)
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 van de Commissie van 23 januari 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft (Voor de EER relevante tekst.)
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 van de Commissie van 23 januari 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft (Voor de EER relevante tekst.)
C/2019/136
PB L 21 van 24.1.2019, p. 13–22
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 02/07/2020
24.1.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/103 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2019
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie (2) is gebleken dat er behoefte is aan kleine wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen. |
(2) |
Bepaalde specifieke maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging moeten worden verduidelijkt, geharmoniseerd of vereenvoudigd, teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, de gemeenschappelijke interpretatie van de wetgeving te standaardiseren en een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging te waarborgen. |
(3) |
Ook moeten de uitvoeringsbepalingen worden gewijzigd als gevolg van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de exploitatie van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, technologie en beveiligingsapparatuur die is aangepast aan de gewijzigde dreigingen en risico's, en de evolutie van de internationale normen en aanbevolen praktijken van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). |
(4) |
De wijzigingen hebben betrekking op maatregelen op het gebied van luchthavenbeveiliging, de herziening van de regels inzake het achtergrondonderzoek ter verbetering van de beveiligingscultuur en de veerkracht, en de invoering van, de definitie van prestatienormen voor en het gebruik van apparatuur voor schoenexplosievendetectie (SED) en detectieapparatuur voor explosieve dampen (EVD). |
(5) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19 van Verordening (EG) nr. 300/2008 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2019. De punten 2, 20, 25, 26, 28 tot en met 38, 44 en 45 van de bijlage bij deze verordening zijn evenwel van toepassing met ingang van 31 december 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 299 van 14.11.2015, blz. 1).
BIJLAGE
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 1.1.3.4 wordt vervangen door:
(*1) Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17).”" |
2) |
Punt 1.2.3 wordt vervangen door: „1.2.3. Vereisten voor EU-bemanningsidentiteitskaarten en luchthavenidentiteitskaarten 1.2.3.1. Een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een luchtvaartmaatschappij uit de Unie, en een luchthavenidentiteitskaart mogen alleen worden afgegeven aan een persoon die deze nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken en die met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1.3 heeft ondergaan. 1.2.3.2. Bemannings- en luchthavenidentiteitskaarten worden voor een periode van hoogstens vijf jaar afgegeven. 1.2.3.3. De identiteitskaart van een persoon die niet door een uitgebreid achtergrondonderzoek komt, wordt onmiddellijk buiten werking gesteld of ingetrokken, al naargelang het geval, en teruggegeven aan de bevoegde autoriteit, exploitant of entiteit die ze heeft afgegeven, waar toepasselijk. 1.2.3.4. De identiteitskaart moet op een zichtbare plaats worden gedragen, ten minste wanneer de houder zich in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone bevindt. Een persoon die zijn identiteitskaart niet zichtbaar draagt in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, wordt staande gehouden door de personen die bevoegd zijn voor de toepassing van punt 1.5.1, onder c), en, waar nodig, aangegeven. 1.2.3.5. Onder de volgende omstandigheden wordt de identiteitskaart onmiddellijk teruggegeven:
1.2.3.6. De entiteit die de kaart heeft afgegeven wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een identiteitskaart. 1.2.3.7. Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur, intrekking of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische kaart onmiddellijk buiten werking gesteld.”. |
3) |
Punt 1.2.6.3, onder b), wordt vervangen door:
|
4) |
In punt 1.2.6.3 wordt de laatste zin vervangen door: „Elektronische voertuigpassen moeten ook elektronisch leesbaar zijn aan de luchtzijde.”. |
5) |
Punt 1.3.1.1, onder f), wordt vervangen door:
|
6) |
Aan punt 1.3.1.1 worden de volgende punten g) en h) toegevoegd:
|
7) |
Aan het eind van punt 1.3.1.1 wordt de volgende zin toegevoegd: „SMD- en SED-apparatuur mag alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.”. |
8) |
Punt 1.3.1.3 wordt vervangen door:
|
9) |
De volgende zin wordt aan het einde van punt 3.1.3 toegevoegd: „De hierboven vermelde informatie mag in elektronische vorm worden opgeslagen.”. |
10) |
Punt 4.0.3 wordt vervangen door:
|
11) |
Het volgende punt 4.0.6 wordt toegevoegd:
|
12) |
Punt 4.1.1.2, onder f), wordt vervangen door:
|
13) |
Aan punt 4.1.1.2 worden de volgende punten g) en h) toegevoegd:
|
14) |
Punt 4.1.1.9 wordt vervangen door:
|
15) |
Punt 4.1.3.1 wordt vervangen door:
|
16) |
Punt 4.1.3.2 wordt geschrapt. |
17) |
Punt 5.0.3 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
Het volgende punt 5.0.6 wordt toegevoegd:
|
19) |
In hoofdstuk 5 wordt aanhangsel 5-A vervangen door: „AANHANGSEL 5-A RUIMBAGAGE DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DEEL DRIE VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN INZAKE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART WORDEN ERKEND Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en andere landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart:
De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie. De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld. |
20) |
Punt 6.1.3 wordt geschrapt. |
21) |
Punt 6.8.3.6, onder d), wordt vervangen door:
|
22) |
De volgende zin wordt aan het einde van punt 6.8.3.6 toegevoegd: „In het geval van consolidaties bewaart de ACC3 of de in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3) die de consolidatie heeft uitgevoerd, de hierboven vereiste informatie voor elke individuele zending ten minste tot de geschatte tijd van aankomst van de zendingen in de eerste luchthaven in de Europese Unie of gedurende 24 uur, afhankelijk van welke periode het langste is.”. |
23) |
Het volgende punt 6.8.3.8 wordt toegevoegd:
|
24) |
Het volgende punt 6.8.3.9 wordt toegevoegd:
|
25) |
De volgende punten 11.0.8 en 11.0.9 worden toegevoegd: 11.0.8. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt met „radicalisering” het verschijnsel van socialisatie in de richting van extremisme bedoeld waarbij personen standpunten, zienswijzen en ideeën gaan aanhangen die kunnen leiden tot daden van terrorisme. 11.0.9. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en onverminderd het toepasselijke Unierecht en nationale recht nemen de lidstaten bij de vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon die de procedure van de punten 11.1.3 en 11.1.4 ondergaat, ten minste het volgende in acht:
De misdrijven onder b) worden beschouwd als uitsluitingsmisdrijven. (*2) Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132)." (*3) Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).”." |
26) |
Punt 11.1 wordt vervangen door: „11.1. INDIENSTNAME 11.1.1. Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan, moeten met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek hebben doorstaan. 11.1.2. Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in andere dan om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan of die zonder begeleiding toegang hebben tot luchtvracht en luchtpost, bedrijfspost en bedrijfsmateriaal van luchtvaartmaatschappijen, vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden die aan de vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen, moeten met succes een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek hebben doorstaan. Tenzij anders vermeld in deze verordening, bepaalt de bevoegde autoriteit overeenkomstig de toepasselijke nationale regels of al dan niet een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek moet worden uitgevoerd. 11.1.3. Overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie en de nationale wetgeving omvat een uitgebreid achtergrondonderzoek ten minste:
11.1.4. Overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie en de nationale wetgeving omvat een standaard achtergrondonderzoek ten minste:
11.1.5. Alvorens een persoon een beveiligingsopleiding volgt waarbij hij toegang krijgt tot informatie die met het oog op de beveiliging niet publiek toegankelijk is, dienen een standaard achtergrondonderzoek of de punten a) en c) van een uitgebreid achtergrondonderzoek te zijn uitgevoerd. Indien van toepassing dient, alvorens een persoon beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles mag uitvoeren of verantwoordelijk kan zijn voor de uitvoering daarvan, punt d) van een uitgebreid achtergrondonderzoek te zijn uitgevoerd. 11.1.6. Een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek wordt als ontoereikend beschouwd als niet alle in de punten 11.1.3 en 11.1.4 respectievelijk vermelde elementen op bevredigende wijze zijn afgerond of als op een willekeurig tijdstip deze elementen niet voor het noodzakelijke zekerheidsniveau over de betrouwbaarheid van de betrokkene zorgen. De lidstaten streven ernaar passende en doeltreffende mechanismen vast te stellen teneinde de uitwisseling van informatie te verzekeren op nationaal niveau en met andere staten met het oog op de uitvoerige behandeling en evaluatie van relevante informatie voor het achtergrondonderzoek. 11.1.7. Achtergrondonderzoeken zijn onderworpen aan het volgende:
11.1.8. Voor alle personen die in het kader van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst worden genomen, omvat de procedure voor indienstname minstens een schriftelijke sollicitatie en een gesprek, teneinde een eerste beoordeling van hun vaardigheden te maken. 11.1.9. Personen die in dienst worden genomen om beveiligingscontroles uit te voeren, moeten mentaal en fysiek in staat zijn om de hun toegewezen taken effectief uit te voeren en worden bij het begin van het indienstnameproces gewezen op de aard van deze eisen. Deze vaardigheden worden tijdens het indienstnameproces en vóór de voltooiing van een proefperiode beoordeeld. 11.1.10. De indienstnamegegevens, inclusief de resultaten van testonderzoeken, van personen die op basis van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst zijn genomen, dienen ten minste voor de duur van hun contract bewaard te worden. 11.1.11. Om de dreiging van binnenuit te kunnen aanpakken en niettegenstaande de inhoud en vaardigheden van de personeelsopleiding als bedoeld in punt 11.2, moet het beveiligingsprogramma van de exploitanten en entiteiten als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 300/2008 een passend intern beleid en gerelateerde maatregelen omvatten om het bewustzijn onder het personeel te verhogen en de beveiligingscultuur te versterken. 11.1.12. Achtergrondonderzoeken die met succes zijn afgerond vóór 31 december 2020, blijven geldig tot hun vervaldatum of uiterlijk tot en met 30 juni 2023, als deze datum eerder valt.”. |
27) |
De volgende zin wordt aan het einde van punt 11.1.2 toegevoegd: „Aan de indienstname voorafgaande controles worden opgeheven op 31 juli 2019. Personen die een aan de indienstname voorafgaande controle hebben ondergaan, worden uiterlijk op 30 juni 2020 aan een achtergrondonderzoek onderworpen.”. |
28) |
In punt 11.2.2 wordt punt k) vervangen door:
|
29) |
Aan punt 11.2.2 wordt het volgende punt l) toegevoegd:
|
30) |
In punt 11.2.3.2 wordt punt b) vervangen door:
|
31) |
In punt 11.2.3.3 wordt punt b) vervangen door:
|
32) |
In punt 11.2.3.6 wordt punt a) vervangen door:
|
33) |
In punt 11.2.3.7 wordt punt a) vervangen door:
|
34) |
In punt 11.2.3.8 wordt punt b) vervangen door:
|
35) |
In punt 11.2.3.9 wordt punt b) vervangen door:
|
36) |
In punt 11.2.3.10 wordt punt b) vervangen door:
|
37) |
In punt 11.2.6.2 wordt punt b) vervangen door:
|
38) |
In punt 11.2.7 wordt punt b) vervangen door:
|
39) |
Punt 11.3.1, onder b), wordt vervangen door:
|
40) |
Punt 11.3.2 wordt vervangen door:
|
41) |
Punt 11.3.3 wordt vervangen door:
|
42) |
In punt 11.4.1 wordt de volgende alinea geschrapt: „De testresultaten worden aan de betrokken persoon meegedeeld; ze worden ook geregistreerd en kunnen in overweging worden genomen als onderdeel van de procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring.”. |
43) |
Punt 11.4.2 wordt vervangen door:
|
44) |
Punt 11.5.1, onder a), wordt vervangen door:
|
45) |
Punt 11.6.3.5, onder a), wordt vervangen door:
|
46) |
In punt 11.6.5.5 wordt de volgende zin toegevoegd: „Manuele parafering op elke bladzijde kan worden vervangen door een elektronische handtekening van het volledige document.”. |
47) |
De volgende punten 12.0.4 en 12.0.5 worden toegevoegd: 12.0.4. Wanneer verschillende soorten veiligheidsapparatuur worden gecombineerd, moeten die elk afzonderlijk voldoen aan de vastgelegde specificaties en voldoen aan de normen van dit hoofdstuk, zowel afzonderlijk als samen. 12.0.5. Apparatuur moet worden geplaatst, geïnstalleerd en onderhouden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikanten van de apparatuur.”. |
48) |
Punt 12.1.1.8 wordt geschrapt. |
49) |
In punt 12.5.1.1 wordt de laatste zin vervangen door: „Wanneer CTI TIP met EDS-apparatuur uitsluitend wordt gebruikt voor beveiligingsonderzoeken van ruimbagage, is de vereiste onder b) pas van toepassing vanaf 1 september 2020.”. |
50) |
Het volgende punt 12.11.2.3 wordt toegevoegd:
|
51) |
Punt 12.12 wordt vervangen door: „12.12. SCHOENSCANNERAPPARATUUR 12.12.1. Algemene beginselen 12.12.1.1. Schoenmetaaldetectieapparatuur moet in staat zijn om minstens bepaalde metalen voorwerpen, zowel afzonderlijk als in combinatie, te detecteren, waarbij een alarmsignaal dient te worden gegeven. 12.12.1.2. Schoenexplosievendetectieapparatuur (SED) moet in staat zijn om minstens bepaalde explosieve voorwerpen te detecteren, waarbij een alarmsignaal dient te worden gegeven. 12.12.1.3. De detectie door SMD- en SED-apparatuur moet onafhankelijk zijn van de positie en oriëntatie van het metalen of explosieve voorwerp. 12.12.1.4. SMD- en SED-apparatuur moet op een solide basis worden geplaatst. 12.12.1.5. SMD- en SED-apparatuur moet een visuele indicator hebben die aangeeft of de apparatuur in werking is. 12.12.1.6. Het instrument voor het wijzigen van de detectie-instellingen van SMD- en SED-apparatuur moet beveiligd zijn en mag alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerde personen. 12.12.1.7. SMD-apparatuur moet minstens een visueel en een auditief alarmsignaal geven als metalen voorwerpen worden gedetecteerd, zoals bepaald in punt 12.12.1.1. Beide types alarmsignalen moeten op een afstand van 1 meter kunnen worden waargenomen. 12.12.1.8. SED-apparatuur moet minstens een visueel en een auditief alarmsignaal geven als explosieve voorwerpen worden gedetecteerd, zoals bepaald in punt 12.12.1.2. Beide types alarmsignalen moeten op een afstand van één meter kunnen worden waargenomen. 12.12.2. Normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur 12.12.2.1. Er zijn twee normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie. 12.12.2.2. Alle schoenmetaaldetectieapparatuur die uitsluitend wordt gebruikt voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers, moet voldoen aan minstens norm 1. 12.12.2.3. Alle schoenmetaaldetectieapparatuur die wordt gebruikt voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken passagiers, moet voldoen aan norm 2. 12.12.2.4. Alle schoenmetaaldetectieapparatuur moet in staat zijn na te gaan waardoor een alarmsignaal van een metaaldetectiepoort wordt veroorzaakt op een hoogte tussen de vloer en maximaal 35 cm boven de vloer. 12.12.3. Normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur 12.12.3.1. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze norm zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.”. |
52) |
Het volgende punt 12.14 wordt toegevoegd: „12.14. APPARATUUR VOOR DE DETECTIE VAN EXPLOSIEVE DAMPEN (EVD) 12.14.1. Normen voor explosievenspeurhonden 12.14.1.1. Alle EVD-apparatuur die wordt gebruikt voor het screenen van ruimbagage of vracht, moet voldoen aan minstens norm 1. 12.14.1.2. Alle EVD-apparatuur die wordt gebruikt voor het screenen van personen of handbagage, moet voldoen aan minstens norm 3. 12.14.1.3. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.”. |
(*1) Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17).”
(*2) Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).
(*3) Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).”.”