This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32018R0985
Commission Delegated Regulation (EU) 2018/985 of 12 February 2018 supplementing Regulation (EU) No 167/2013 of the European Parliament and of the Council as regards environmental and propulsion unit performance requirements for agricultural and forestry vehicles and their engines and repealing Commission Delegated Regulation (EU) 2015/96 (Text with EEA relevance.)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/985 van de Commissie van 12 februari 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en de motoren daarvan en tot intrekking van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst.)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/985 van de Commissie van 12 februari 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en de motoren daarvan en tot intrekking van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst.)
C/2018/721
PB L 182 van 18.7.2018, p. 1–15
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/07/2021
18.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/985 VAN DE COMMISSIE
van 12 februari 2018
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en de motoren daarvan en tot intrekking van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (1), en met name artikel 19, lid 6, artikel 20, lid 8, artikel 28, lid 6, en artikel 53, lid 12,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gelet op de Europese strategie voor schone en energiezuinige voertuigen (2) moeten de nadere technische voorschriften voor de typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen wat betreft de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid van die voertuigen, erop gericht zijn de milieuprestaties van die voertuigen te verbeteren en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de automobielindustrie van de Unie te versterken. |
(2) |
De koolwaterstofemissies van landbouw- en bosbouwvoertuigen moeten aanzienlijk worden teruggebracht om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor verontreiniging. Die doelstelling moet niet alleen worden verwezenlijkt door de uitlaat- en verdampingsemissies van koolwaterstoffen van die voertuigen te verminderen, maar ook door de niveaus van vluchtige deeltjes te helpen verlagen. |
(3) |
Gezien de toepassing van de bepalingen van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (3) — betreffende motorcategorieën, uitlaatemissiegaswaarden, testcycli, emissieduurzaamheidsperioden, voorschriften voor uitlaatemissies, de monitoring van emissies van in gebruik zijnde motoren en het verrichten van metingen en tests, alsmede de overgangsbepalingen en de bepalingen die voorzien in vroegtijdige EU-typegoedkeuring en het in de handel brengen van fase V-motoren — op de milieuprestaties van landbouw- en bosbouwvoertuigen, moeten de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de overige aspecten van die goedkeuring nauwgezet op de bepalingen in Verordening (EU) 2016/1628 worden afgestemd. |
(4) |
Voor „fase V” betreffende de emissie van verontreinigende stoffen door motoren van landbouw- en bosbouwvoertuigen, die zal volgen op de emissiefase van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie (4), moeten ambitieuze emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes worden vastgesteld, terwijl tegelijkertijd moet worden aangesloten bij internationale normen om de emissies van deeltjes en van ozonprecursoren zoals stikstofoxiden en koolwaterstoffen terug te dringen. |
(5) |
Om te voorkomen dat er technische handelsbarrières tussen de lidstaten ontstaan, is een gestandaardiseerde methode voor de meting van het brandstofverbruik en de kooldioxide-emissies van landbouw- en bosbouwvoertuigen nodig. Om dezelfde reden moet ook worden gewaarborgd dat consumenten en gebruikers hierover objectief en nauwkeurig worden geïnformeerd. |
(6) |
Om te garanderen dat de nieuwe voertuigen, onderdelen en technische eenheden die in de handel worden gebracht een hoog milieubeschermingsniveau bieden, moeten uitrustingsstukken en onderdelen die op landbouw- en bosbouwvoertuigen kunnen worden gemonteerd en die de werking van systemen die essentieel zijn voor de bescherming van het milieu aanzienlijk kunnen verslechteren, onderworpen zijn aan controle door een goedkeuringsinstantie alvorens zij in de handel worden gebracht. Daartoe moeten technische voorschriften voor die onderdelen of uitrustingsstukken worden vastgesteld. |
(7) |
In verband met de vooruitgang van de techniek en de noodzaak een hoog milieubeschermingsniveau te bieden moeten technische voorschriften worden vastgesteld betreffende de invoering van fase V voor landbouw- en bosbouwvoertuigen, die in de plaats komt van de vorige motoremissiefasen die zijn vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96. De bij deze verordening vastgestelde technische voorschriften voor met name motorcategorieën, grenswaarden en uitvoeringsdata moeten worden afgestemd op de desbetreffende bepalingen in Verordening (EU) 2016/1628. |
(8) |
De Unie is bij Besluit 97/836/EG van de Raad (5) toegetreden tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”). De Commissie heeft in haar mededeling „CARS 2020: Actieplan voor een concurrerende en duurzame Europese automobielindustrie” (6) benadrukt dat de aanvaarding van internationale regelgeving in het kader van de VN/ECE-overeenkomst van 1958 de beste manier is om non-tarifaire handelsbelemmeringen op te heffen. Daarom moet bij de vaststelling van de voorschriften voor de EU-typegoedkeuring waar mogelijk worden verwezen naar de desbetreffende VN/ECE-reglementen. Verordening (EU) nr. 167/2013 biedt deze mogelijkheid. |
(9) |
Om dubbele technische voorschriften en administratieve en certificeringsvoorschriften te vermijden, moeten de VN/ECE-reglementen wat betreft de voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen, op gelijke voet worden gebruikt met de wetgeving van de Unie. De typegoedkeuring moet rechtstreeks op internationale normen worden gebaseerd, omdat daardoor de markttoegang in derde landen, en met name in de landen die partij zijn bij de Herziene Overeenkomst van 1958, kan verbeteren, waardoor het concurrentievermogen van de EU-industrie toeneemt. |
(10) |
Motoren die vóór de inwerkingtreding van deze verordening niet op het niveau van de Unie aan typegoedkeuring in verband met verontreinigende emissies onderworpen waren en voertuigen die met dergelijke motoren zijn uitgerust, moeten — mits zij aan de toepasselijke nationale voorschriften voldoen — in de handel gebracht kunnen worden tot de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie. |
(11) |
In de wetgeving van de Unie moeten geen technische voorschriften worden vastgesteld waaraan niet redelijkerwijs op tijd kan worden voldaan. De bedrijfstaak moet voldoende aanlooptijd hebben voor de toepassing van de motoremissiegrenswaarden van fase V op landbouw- en bosbouwvoertuigen. Daarom moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld die het mogelijk maken gedurende een beperkte tijdsduur EU-typegoedkeuringen en vrijstellingen te verlenen overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is voordat deze verordening in werking treedt. In het bijzonder moet worden toegestaan dat gedurende een beperkte tijdsduur de aan fase V voorafgaande motoremissiefasen parallel met die van fase V worden toegepast omdat voor bepaalde voertuigcategorieën, en met name voor smalspoortrekkers, de naleving van fase V vanaf de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de motoren technische moeilijkheden oplevert. |
(12) |
Om rekening te houden met belemmeringen voor toelevering en een „just-in-time”-productiestroom mogelijk te maken, alsook om onnodige kosten en administratieve lasten te voorkomen, moet het een motorfabrikant worden toegestaan om, met instemming van de voertuigfabrikant, een op een goedgekeurd type gebaseerde motor afzonderlijk van het uitlaatgasnabehandelingssysteem ervan te leveren. |
(13) |
De bepalingen betreffende de aan fase V voorafgaande motoremissiefasen zijn vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96. Die bepalingen, betreffende de typegoedkeuring en het in de handel brengen van trekkers, moeten slechts van toepassing zijn tot de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor de EU-typegoedkeuring van motoren, respectievelijk het in de handel brengen ervan, of langer overeenkomstig de overgangsbepalingen. Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 moet bijgevolg worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt het volgende vastgesteld:
a) |
de nadere technische voorschriften voor de milieuprestaties, de prestaties van de aandrijfeenheid en de toegestane externe geluidsniveaus voor de goedkeuring van:
|
b) |
de testprocedures die nodig zijn om de naleving van de onder a) bedoelde voorschriften te beoordelen. |
Bij deze verordening worden tevens de nadere voorschriften betreffende de typegoedkeuringsprocedures en de conformiteit van de productie vastgesteld.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
„motor”: een energieomzetter die is ontworpen om door middel van een intern verbrandingsproces chemische energie (input) om te zetten in mechanische energie (output), met uitzondering van gasturbines; het emissiebeheersingssysteem en de communicatie-interface (hardware en berichten) tussen de elektronische regeleenheid of -eenheden van de motor en elke andere regeleenheid van de aandrijflijn of het voertuig die nodig is om aan de hoofdstukken II en III van Verordening (EU) 2016/1628 te voldoen, zijn hierbij inbegrepen, indien zij zijn geïnstalleerd; |
2. |
„motortype”: een groep van motoren die onderling niet verschillen wat betreft de essentiële motorkenmerken; |
3. |
„motorfamilie”: een door de fabrikant bepaalde groep van motoren die vanwege hun ontwerp vergelijkbare eigenschappen bezitten wat betreft de uitlaatemissie en die aan de geldende emissiegrenswaarden voldoen; |
4. |
„oudermotor”: een motortype dat op zodanige wijze uit een motorfamilie is gekozen dat de emissie-eigenschappen representatief zijn voor die motorfamilie; |
5. |
„ruilmotor”: een motor die aan beide volgende criteria voldoet:
|
6. |
„nettovermogen”: het in kW uitgedrukte vermogen van de motor, verkregen op een testbank aan het uiteinde van de krukas, of het equivalent daarvan, gemeten overeenkomstig de in VN/ECE-Reglement nr. 120 (7) opgenomen methode voor het meten van het vermogen, waarbij een van de in artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1628 vastgestelde referentiebrandstoffen of brandstofcombinaties wordt gebruikt; |
7. |
„overgangsmotor” een motor met een productiedatum vóór de in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/1628 vastgestelde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren, die aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoet:
|
8. |
„uitlaatgasnabehandelingssysteem”: een katalysator, deeltjesfilter, deNOx-systeem, gecombineerd deNOx-deeltjesfilter of elke andere voorziening voor emissievermindering, met uitzondering van uitlaatgasrecirculatie (EGR) en turbocompressoren, die deel uitmaakt van het emissiebeheersingssysteem maar voorbij de uitlaatpoorten van de motor is gemonteerd; |
9. |
„externe voorziening voor geluidsreductie”: een onderdeel, systeem of technische eenheid die of dat een onderdeel van het uitlaat- en het geluiddempingssysteem vormt, met inbegrip van het uitlaatsysteem, het luchtinlaatsysteem, de geluiddemper of alle systemen, onderdelen en technische eenheden die van belang zijn voor de toegestane niveaus van de externe geluidsemissies van het landbouw- of bosbouwvoertuig, van een type waarvan het voertuig is voorzien bij de typegoedkeuring of uitbreiding van de typegoedkeuring; |
10. |
„SI-motor”: een motor die werkt volgens het principe van elektrische ontsteking; |
11. |
„rupsband”: een ononderbroken flexibele rubberachtige band die inwendig is versterkt om de trekkrachten mogelijk te maken; |
12. |
„rupsketting”: een ononderbroken metalen ketting die met het rupsaandrijfwiel koppelt en die bestaat uit verbindingen tussen dwarse metalen rupsbladen waarop eventueel een strook rubber is aangebracht om het wegoppervlak te beschermen; |
13. |
„in gebruik zijnde motor”: een motor die in een landbouw- of bosbouwvoertuig wordt gebruikt in de normale bedrijfspatronen, -omstandigheden en -belasting daarvan, en die tevens wordt gebruikt voor de uitvoering van de emissiemonitoringtests als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) 2016/1628; |
14. |
„maximaal nettovermogen”: de hoogste waarde van het nettovermogen op de nominaalvermogenscurve bij vollast voor het motortype; |
15. |
„productiedatum van de motor”: de datum, uitgedrukt in maand en jaar, waarop de motor, na het verlaten van de productielijn, de eindcontrole doorstaat en gereed is voor levering of opname in de voorraad; |
16. |
„productiedatum van het voertuig”: de maand en het jaar waarop een landbouw- of bosbouwvoertuig, na het verlaten van de productielijn, de eindcontrole doorstaat en die in het voorgeschreven opschrift van het voertuig zijn vermeld; |
17. |
„eindgebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon, met uitzondering van de fabrikant, de voertuigfabrikant, de importeur of de distributeur, die verantwoordelijk is voor het bedienen van de in een landbouw- of bosbouwvoertuig gemonteerde motor; |
18. |
„uitlaatgasrecirculatie” of „EGR”: een technische voorziening die deel uitmaakt van het emissiebeheersingssysteem en de emissies vermindert door de door de verbrandingskamer(s) uitgestoten uitlaatgassen weer naar de motor te voeren om vóór of tijdens de verbranding met instromende lucht te worden gemengd, met uitzondering van het gebruik van kleptiming om de hoeveelheid residueel uitlaatgas in de verbrandingskamer(s) dat vóór of tijdens de verbranding met instromende lucht wordt gemengd, te vergroten; |
19. |
„manipulatie”: de inactivering, bijstelling of wijziging van het emissiebeheersingssysteem, inclusief software of andere logische besturingselementen van dat systeem, met als al dan niet bedoeld gevolg dat de emissieprestaties van de motor slechter worden; |
20. |
„voorziening voor verontreinigingsbeheersing”: een onderdeel, systeem of technische eenheid die of dat een onderdeel van het uitlaatgasnabehandelingssysteem vormt; |
21. |
„voor het eerst in het verkeer brengen”:
|
HOOFDSTUK II
MATERIËLE VOORSCHRIFTEN
Artikel 3
Verontreinigende emissies
De fabrikant zorgt ervoor dat de landbouw- en bosbouwvoertuigen, evenals de daarin gemonteerde motoren, zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat zij voldoen aan de voorschriften voor motorcategorie NRE of NRS die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2016/1628 en in de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met de in deel 1 van bijlage I bij deze verordening vastgestelde aanpassingen; er wordt tevens voldaan aan de specifieke voorschriften in deel 2 van bijlage I bij deze verordening.
Als alternatief mogen de landbouw- en bosbouwvoertuigen, evenals de daarin gemonteerde motoren, zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat zij voldoen aan de voorschriften voor motorcategorie ATS die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2016/1628 en in de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met de in deel 1 van bijlage I bij deze verordening vastgestelde aanpassingen, indien die voertuigen zijn uitgerust met een SI-motor en aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
zij zijn uitgerust met een schrijlingse zitplaats en een stuurstang; |
b) |
zij zijn uitgerust met een stuurwiel en banken of kuipstoelen in een of meer rijen, en bereiken een maximumontwerpsnelheid van 25 km/h of meer. |
Er wordt tevens voldaan aan de specifieke voorschriften in deel 2 van bijlage I bij deze verordening.
Artikel 4
Externe geluidsniveaus
Om te voldoen aan artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 167/2013 zorgt de fabrikant ervoor dat de landbouw- en bosbouwvoertuigen en de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan die van invloed kunnen zijn op de externe geluidsniveaus van het voertuig, zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat voldaan wordt aan de voorschriften in bijlage II, en dat de externe geluidniveaus ervan dienovereenkomstig worden gemeten.
Artikel 5
Prestaties van de aandrijfeenheid
Met het oog op de beoordeling van de prestaties van de aandrijfeenheid van landbouw- en bosbouwvoertuigen meet de fabrikant het nettovermogen, het motorkoppel en het specifieke brandstofverbruik overeenkomstig punt 5 van VN/ECE-Reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01. De vertegenwoordigers van de goedkeuringsinstantie of de technische dienst hoeven niet aanwezig te zijn bij deze metingen.
Een voertuig- of motorfabrikant kan, in plaats van de in de eerste alinea beschreven metingen te verrichten, ook aantonen dat hij aan de eerste alinea voldoet door een krachtens VN/ECE-Reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01, verleende goedkeuring bij de goedkeuringsinstantie in te dienen.
HOOFDSTUK III
TYPEGOEDKEURINGSPROCEDURES
Artikel 6
EU-typegoedkeuring van een landbouw- of bosbouwvoertuig wat de emissies van verontreinigende stoffen betreft
1. Voor een landbouw- of bosbouwvoertuig wordt alleen EU-typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013 verleend als voldaan wordt aan de voorschriften betreffende emissies van verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2016/1628 en in de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met de in deel 1 van bijlage I bij deze verordening vastgestelde aanpassingen; er wordt tevens voldaan aan de specifieke voorschriften in deel 2 van bijlage I bij deze verordening.
2. Een EU-typegoedkeuringsaanvraag voor een landbouw- of bosbouwvoertuig met een goedgekeurd motortype of een goedgekeurde motorfamilie moet, in aanvulling op de voorschriften in Verordening (EU) nr. 167/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504 van de Commissie (8), vergezeld gaan van een kopie van het overeenkomstig de in artikel 11 van deze verordening bedoelde bepalingen afgegeven EU-typegoedkeuringscertificaat of goedkeuringscertificaat voor dat motortype of die motorfamilie en, in voorkomend geval, voor de in het landbouw- of bosbouwvoertuig geïnstalleerde systemen, onderdelen en technische eenheden.
3. Een EU-typegoedkeuringsaanvraag voor een landbouw- of bosbouwvoertuig zonder goedgekeurd motortype of goedgekeurde motorfamilie moet, in aanvulling op de voorschriften in Verordening (EU) nr. 167/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504, vergezeld gaan van een inlichtingenformulier voor EU-typegoedkeuring van een type systeem voor de installatie van een motor/motorfamilie (of een voertuigtype met betrekking daartoe) overeenkomstig aanhangsel 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504 en een inlichtingenformulier voor EU-typegoedkeuring van een motor/motorfamilie als onderdeel/technische eenheid overeenkomstig aanhangsel 3 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504.
Met het oog op een dergelijke aanvraag verstrekt de fabrikant aan de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstest een motor van een landbouw- of bosbouwvoertuig waarvan de kenmerken overeenkomen met die van het motortype of, in voorkomend geval, de oudermotor.
Artikel 7
EU-typegoedkeuring van een motor of een motorfamilie wat de emissies van verontreinigende stoffen betreft
Voor een motortype of een motorfamilie wordt alleen EU-typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013 verleend als voldaan wordt aan de voorschriften betreffende emissies van verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2016/1628 en in de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met de in deel 1 van bijlage I bij deze verordening vastgestelde aanpassingen; er wordt tevens voldaan aan de specifieke voorschriften in deel 2 van bijlage I bij deze verordening. De EU-typegoedkeuringsaanvraag gaat vergezeld van het informatiedossier overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504.
Artikel 8
EU-typegoedkeuring van een landbouw- of bosbouwvoertuig wat de externe geluidsniveaus betreft
1. Voor een landbouw- of bosbouwvoertuig wordt alleen EU-typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013 verleend als voldaan wordt aan de voorschriften betreffende externe geluidsniveaus die zijn opgenomen in de leden 2 tot en met 5 en in bijlage II bij deze verordening.
2. Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van met luchtbanden uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie T en van met rupsbanden uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C in beweging overeenkomstig de testvoorwaarden en -methoden die zijn opgenomen in punt 1.3.1 van bijlage II.
3. Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van met rupsbanden uitgeruste stilstaande landbouw- en bosbouwvoertuigen van de categorieën T en C overeenkomstig de testvoorwaarden en -methoden die zijn opgenomen in punt 1.3.2 van bijlage II. Zij leggen de resultaten daarvan vast overeenkomstig punt 1.3.2.4 van bijlage II.
4. Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van met rupskettingen uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C overeenkomstig de testvoorwaarden en methoden voor de test in stilstand die zijn opgenomen in punt 1.3.2 van bijlage II.
5. Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van met rupskettingen uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C in beweging overeenkomstig de testvoorwaarden en methoden voor de test die zijn opgenomen in punt 1.3.3 van bijlage II. Zij leggen de resultaten vast.
6. De typegoedkeuringsaanvraag gaat vergezeld van het informatiedossier overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504.
Artikel 9
Uitbreiding van EU-typegoedkeuring
De EU-typegoedkeuring wat de voorschriften betreffende emissies van verontreinigende stoffen en het externe geluidsniveau betreft, kan door de typegoedkeuringsinstanties worden uitgebreid tot verschillende voertuigvarianten en -uitvoeringen en motortypen en -families, mits die voertuigvarianten en -uitvoeringen en motortypen en -families voldoen aan de in artikel 19, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 167/2013 vermelde voorschriften betreffende emissies van verontreinigende stoffen en het externe geluidsniveau.
Artikel 10
Latere wijzigingen die van invloed zijn op de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid
De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie onverwijld in kennis van elke wijziging van systemen, onderdelen en technische eenheden die van invloed kan zijn op de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid van de landbouw- en bosbouwvoertuigen van een goedgekeurd type die overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 167/2013 in de handel zijn gebracht.
De in de eerste alinea bedoelde kennisgeving bevat het volgende:
a) |
bewijs dat de in de eerste alinea bedoelde wijzigingen niet leiden tot een verslechtering van de milieuprestaties van een voertuig ten opzichte van de bij de typegoedkeuring aangetoonde milieuprestaties; |
b) |
een beschrijving van het motortype of de motorfamilie, met inbegrip van het uitlaatgasnabehandelingssysteem, overeenkomstig artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 van de Commissie (9) en bijlage IX bij die verordening; |
c) |
informatie overeenkomstig aanhangsel 2 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504. |
HOOFDSTUK IV
GELIJKWAARDIGHEID
Artikel 11
Gelijkwaardigheid van alternatieve typegoedkeuringen
1. Op basis van Verordening (EU) 2016/1628 verleende EU-typegoedkeuringen voor motortypen of motorfamilies, en de bijbehorende voorgeschreven opschriften, worden erkend als gelijkwaardig aan typegoedkeuringen en goedkeuringsmerken die overeenkomstig deze verordening voor motoren zijn verleend.
2. Met het oog op de EU-typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen krachtens deze verordening aanvaarden de nationale autoriteiten een overeenstemmingsverklaring die op basis van artikel 31 van Verordening (EU) 2016/1628 is afgegeven voor de motor waarmee die voertuigen zijn uitgerust.
3. Voor motoren verleende typegoedkeuringen, en de bijbehorende voorgeschreven opschriften, die conform zijn aan de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1628 bedoelde VN/ECE-reglementen, alsook EU-typegoedkeuringen die worden verleend op basis van de in artikel 42, lid 3, van die verordening bedoelde handelingen van de Unie, worden erkend als gelijkwaardig aan de overeenkomstig deze verordening verleende EU-typegoedkeuringen en de krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504 vereiste bijbehorende voorgeschreven opschriften, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorschriften van bijlage XIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654 van de Commissie (10).
HOOFDSTUK V
TOEGANG TOT REPARATIE- EN ONDERHOUDSINFORMATIE VAN HET VOERTUIG
Artikel 12
Verplichting voor motorfabrikanten
Als de fabrikant van een landbouw- of bosbouwvoertuig niet de motorfabrikant is, stelt de motorfabrikant aan de voertuigfabrikant de informatie ter beschikking die nodig is om aan de verplichtingen van de artikelen 53 tot en met 56 van Verordening (EU) nr. 167/2013 en artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1322/2014 van de Commissie (11) te voldoen.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Overgangsbepalingen
1. Vanaf 21 juli 2018:
a) |
weigeren de goedkeuringsinstanties niet voor een nieuw motortype of een nieuwe motorfamilie EU-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen als dat motortype of die motorfamilie aan de artikelen 3, 5 en 7 voldoet; |
b) |
weigeren de goedkeuringsinstanties niet voor een nieuw voertuigtype EU-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen als dat voertuigtype aan de artikelen 3 tot en met 6 en artikel 8 voldoet; |
c) |
staan de lidstaten het in de handel brengen, de verkoop en het in het verkeer brengen toe van motoren die aan de artikelen 3, 5 en 7 of artikel 11 voldoen, alsook het in de handel brengen, de verkoop, de registratie en het in het verkeer brengen van landbouw- en bosbouwvoertuigen die aan de artikelen 3 tot en met 6 en artikel 8 voldoen. |
2. De goedkeuringsinstanties blijven tot de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor EU-typegoedkeuring van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening, overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96, in de versie die op 20 juli 2018 van toepassing is, EU-typegoedkeuringen en vrijstellingen voor typen landbouw- en bosbouwvoertuigen of motortypen en motorfamilies verlenen.
3. Met ingang van de verplichte toepassingsdata van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening, staan de lidstaten het in de handel brengen, de verkoop, de registratie of het in het verkeer brengen van voertuigen en het in de handel brengen, de verkoop of het in het verkeer brengen van motoren niet meer toe als daarvoor typegoedkeuring is verleend op basis van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96.
Tot die data mogen de lidstaten het in de handel brengen, de verkoop, de registratie of het in het verkeer brengen van voertuigen en het in de handel brengen, de verkoop of het in het verkeer brengen van motoren overeenkomstig de voorschriften in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 toestaan. De flexibele regeling van artikel 14 van die gedelegeerde verordening is alleen van toepassing op landbouw- en bosbouwvoertuigen met motoren die zijn goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van de emissiegrenswaarden van de fase die onmiddellijk aan de toepasselijke fase voorafgaat.
4. Motoren die op 20 juli 2018 niet onderworpen waren aan typegoedkeuring in verband met verontreinigende emissies overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96, mogen tot de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening, op basis van de geldende nationale voorschriften in de handel gebracht, verkocht en in het verkeer gebracht blijven worden.
Landbouw- en bosbouwvoertuigen waarvoor overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013 typegoedkeuring is verleend en die met die motoren zijn uitgerust, mogen tot dezelfde data in de handel gebracht, verkocht, geregistreerd en in het verkeer gebracht blijven worden.
5. Overgangsmotoren mogen tot 24 maanden na de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening, in de handel gebracht, verkocht en in het verkeer gebracht blijven worden.
Met overgangsmotoren uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen mogen tot 24 maanden na de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening, in de handel gebracht, verkocht, geregistreerd en in het verkeer gebracht blijven worden, mits zij aan beide volgende voorwaarden voldoen:
a) |
de productiedatum ervan is niet meer dan 18 maanden na de verplichte toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/1628 voor het in de handel brengen van de betrokken motorcategorie, zoals vastgesteld in bijlage III bij die verordening; |
b) |
zij zijn voorzien van de opschriften die zijn voorgeschreven in deel 2, punt 2.1, van bijlage I bij deze verordening. |
Voor motoren van categorie NRE staan de lidstaten toe dat de in de eerste en tweede alinea bedoelde termijnen van 24 en 18 maanden met nog eens twaalf maanden worden verlengd voor voertuigfabrikanten met een totale jaarproductie van minder dan 100 eenheden van met een dergelijke motor uitgeruste landbouw- en bosbouwvoertuigen. Voor de berekening van die totale jaarproductie worden alle voertuigfabrikanten die onder zeggenschap van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon staan, als één voertuigfabrikant beschouwd.
6. Fabrikanten die overeenkomstig artikel 58, leden 10 en 11, van Verordening (EU) 2016/1628 ruilmotoren voor landbouw- en bosbouwvoertuigen in de handel brengen, zorgen ervoor dat die motoren voldoen aan de markeringsvoorschriften in punt 6 van bijlage XX bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/208 van de Commissie (12), artikel 32, lid 2, onder e), van Verordening (EU) 2016/1628 en de punten 1 en 5.4 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504.
Artikel 14
Vrijstellingen
1. Een motorfabrikant mag, overeenkomstig bijlage X bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654 en met instemming van de betrokken voertuigfabrikant, een motor afzonderlijk van het uitlaatgasnabehandelingssysteem aan die voertuigfabrikant leveren.
2. De lidstaten mogen toestaan dat motoren waarvoor geen EU-typegoedkeuring overeenkomstig de artikelen 3, 5 en 7 van deze verordening is verleend, overeenkomstig bijlage XI bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654 tijdelijk in de handel worden gebracht met het oog op praktijktests.
Artikel 15
Intrekking
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 wordt ingetrokken.
Artikel 16
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1.
(2) COM(2010) 186 definitief van 28.4.2010.
(3) Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie van 1 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 1).
(5) Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”) (PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78).
(6) COM(2012) 636 final van 8 november 2012.
(7) Reglement nr. 120 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van verbrandingsmotoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers en niet voor de weg bestemde mobiele machines wat de meting van het nettovermogen, het nettokoppel en het specifieke brandstofverbruik betreft [2015/1000] (PB L 166 van 30.6.2015, blz. 170).
(8) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504 van de Commissie van 11 maart 2015 ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de administratieve voorschriften voor de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 85 van 28.3.2015, blz. 1).
(9) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de administratieve voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 102 van 13.4.2017, blz. 364).
(10) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de technische en algemene voorschriften betreffende de emissiegrenswaarden en de typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 102 van 13.4.2017, blz. 1).
(11) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1322/2014 van de Commissie van 19 september 2014 tot aanvulling en wijziging van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat de voertuigconstructie en algemene voorschriften voor de goedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen betreft (PB L 364 van 18.12.2014, blz. 1).
(12) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/208 van de Commissie van 8 december 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft functionele veiligheidsvoorschriften voor de goedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 42 van 17.2.2015, blz. 1).
BIJLAGE I
Voorschriften betreffende de EU-typegoedkeuring wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen
DEEL 1
Aanpassing betreffende de bepalingen van Verordening (EU) 2016/1628
1. Voor de verlening van EU-typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013 voor een landbouw- of bosbouwvoertuig of een motortype of motorfamilie als onderdeel wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen, wordt rekening gehouden met de volgende aanpassingen betreffende de bepalingen van Verordening (EU) 2016/1628 die krachtens artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 167/2013 van toepassing zijn:
1.1. |
de verwijzingen naar „niet voor de weg bestemde mobiele machines” in Verordening (EU) 2016/1628 moeten worden gelezen als verwijzingen naar „landbouw- en bosbouwvoertuigen”; |
1.2. |
de verwijzingen naar „fabrikant van originele uitrusting” of „OEM” in Verordening (EU) 2016/1628 moeten worden gelezen als verwijzingen naar „voertuigfabrikant”; |
1.3. |
de in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/1628 vermelde toepassingsdata voor het in de handel brengen van motoren moeten worden gelezen als toepassingsdata voor het voor het eerst in het verkeer brengen van motoren en voertuigen; |
1.4. |
de in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/1628 vermelde data voor de EU-typegoedkeuring van motoren of, in voorkomend geval, de data voor de typegoedkeuring van een motortype of motorfamilie moeten worden gelezen als data voor de EU-typegoedkeuring van een voertuigtype of, in voorkomend geval, een motortype of motorfamilie. |
2. Motorfabrikanten gebruiken bij de definitie van de motortypen en motorfamilies, en de werkingsmodi ervan, de parameters in bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/656.
DEEL 2
Specifieke voorschriften
1. In aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 167/2013 en artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1322/2014 wordt de conformiteit van de productie van motoren gecontroleerd overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2016/1628 en artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654.
2. Opschriften
2.1. De motor wordt voorzien van de in bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/504 voorgeschreven opschriften.
3. Monitoring van emissies van in gebruik zijnde motoren
3.1. Motorfabrikanten voldoen aan de voorschriften betreffende de monitoring van de emissies van in gebruik zijnde motoren in artikel 19 van Verordening (EU) 2016/1628 en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/655 van de Commissie (1).
4. Montage van de motor in het voertuig
4.1. De motor moet na montage in een landbouw- of bosbouwvoertuig ten aanzien van de emissie van verontreinigende stoffen dezelfde prestaties hebben als bij de typegoedkeuring.
4.2. De motor wordt overeenkomstig de voorschriften in de in punt 4.3 bedoelde informatie en instructies die de motorfabrikant aan de voertuigfabrikant moet verstrekken, in een landbouw- of bosbouwvoertuig gemonteerd.
4.3. De motorfabrikant verstrekt de voertuigfabrikant alle informatie en instructies die nodig zijn om te waarborgen dat de motor na montage in het voertuig in overeenstemming is met het goedgekeurde motortype. De voertuigfabrikant wordt overeenkomstig artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1628 en artikel 17 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654 duidelijk in kennis gesteld van die instructies.
5. De motorfabrikant stelt alle relevante informatie en benodigde instructies bedoeld voor de eindgebruiker, zoals bedoeld in artikel 43, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2016/1628 en artikel 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/654, ter beschikking van de voertuigfabrikant.
6. Voorkoming van manipulatie
6.1. Motorfabrikanten passen de bepalingen betreffende nadere technische gegevens voor het voorkomen van manipulatie in bijlage X bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 toe.
(1) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/655 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de monitoring van de uitstoot van verontreinigende gassen door in gebruik zijnde interne verbrandingsmotoren die gemonteerd zijn in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 102 van 13.4.2017, blz. 334).
BIJLAGE II
Voorschriften betreffende externe geluidsemissies
1. Toegestane externe geluidsniveaus
1.1. Het instrumentarium, met inbegrip van de microfoons, de kabels en het windscherm, moet voldoen aan de voorschriften voor een instrument van klasse 1 van IEC 61672-1:2013. De filters moeten voldoen aan de voorschriften voor een instrument van klasse 1 van IEC 61260:1995.
1.2. Meetomstandigheden
1.2.1. De meting geschiedt aan het landbouw- of bosbouwvoertuig bij de lege massa in rijklare toestand, op een voldoende stille open plaats (omgevingsgeluid en windgeluid ten minste 10 dB(A) lager dan het te meten externe geluidsniveau).
1.2.2. Deze plaats kan bijvoorbeeld een open ruimte zijn met een straal van 50 m, waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 m praktisch horizontaal is, met een bodem van beton, asfalt of een soortgelijk materiaal; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw, hoog gras, mulle grond of as.
1.2.3. Het oppervlak van de rijbaan moet zodanig zijn dat de banden geen overmatig geluid produceren. Deze voorwaarde geldt alleen voor metingen van het externe geluid dat wordt geproduceerd door rijdende landbouw- of bosbouwvoertuigen.
1.2.4. De metingen geschiedt bij goede weersomstandigheden en zwakke wind. Behalve de persoon die de apparatuur afleest, mogen zich geen personen in de nabijheid van het landbouw- of bosbouwvoertuig of de microfoon bevinden, aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij het landbouw- of bosbouwvoertuig of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden. Pieken in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten.
1.3. Meetmethode
1.3.1. Meting van het externe geluidsniveau van rijdende landbouw- of bosbouwvoertuigen
1.3.1.1. Aan weerszijden van het landbouw- of bosbouwvoertuig worden ten minste twee metingen verricht. Voor afstellingsdoeleinden mogen voorbereidende metingen worden verricht, maar deze worden buiten beschouwing gelaten.
1.3.1.2. De microfoon wordt op 1,2 m hoogte boven de grond geplaatst, op een afstand van 7,5 m van de trajectas CC van het landbouw- of bosbouwvoertuig, gemeten volgens de loodlijn PP′ op deze as (figuur 1).
1.3.1.3. Evenwijdig aan PP′ en op 10 m afstand hiervan respectievelijk vóór en achter deze lijn worden op de testbaan twee lijnen AA′ en BB′ getrokken. Het landbouw- of bosbouwvoertuig wordt met constante snelheid en op de wijze als hierna vermeld tot aan de lijn AA′ gereden. Op dat moment wordt de gasklep zo snel mogelijk volledig geopend en de gasklep blijft in deze stand totdat de achterzijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig de lijn BB′ overschrijdt, waarna de gasklep zo snel mogelijk wordt gesloten. Als aan het landbouw- of bosbouwvoertuig een aanhangwagen is gekoppeld, wordt hiermee geen rekening gehouden bij het bepalen of de lijn BB′ wordt overschreden.
1.3.1.4. Als meetresultaat geldt het maximaal geregistreerde geluidsniveau.
Figuur 1
Tekst van het beeld1.3.1.5. De constante snelheid waarmee tot aan de lijn AA′ wordt gereden, is gelijk aan drie vierde van de maximumontwerpsnelheid (vmax) zoals opgegeven door de fabrikant, die kan worden bereikt met de hoogste overbrengingsverhouding die voor rijden over de weg wordt gebruikt.
1.3.1.6. Interpretatie van resultaten
1.3.1.6.1. Teneinde rekening te houden met afwijkingen in de meetapparatuur wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde, verminderd met 1 dB(A).
1.3.1.6.2. De metingen worden als geldig beschouwd als het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.
1.3.1.6.3. Het hoogste gemeten geluidsniveau geldt als testresultaat. Indien deze waarde ten minste 1 dB(A) meer bedraagt dan het maximaal toegestane geluidsniveau voor de betrokken categorie landbouw- of bosbouwvoertuigen, wordt overgegaan tot een nieuwe reeks van twee metingen. Drie van de vier aldus verkregen resultaten dienen binnen de voorgeschreven grenzen te liggen.
1.3.2. Meting van het externe geluid van stilstaande landbouw- of bosbouwvoertuigen
1.3.2.1. Plaats van de geluidsniveaumeter
Het meetpunt is het in figuur 2 aangegeven punt X, dat zich op 7 m van het dichtstbijzijnde oppervlak van het landbouw- of bosbouwvoertuig bevindt. De microfoon wordt 1,2 meter boven de grond geplaatst.
1.3.2.2. Aantal metingen: er worden ten minste twee metingen verricht.
1.3.2.3. Testomstandigheden voor landbouw- en bosbouwvoertuigen
1.3.2.3.1. Van een landbouw- of bosbouwvoertuig zonder snelheidsregulateur wordt de motor op een toerental gebracht gelijk aan drie vierde van dat waarbij de motor volgens opgave van de fabrikant van het landbouw- of bosbouwvoertuig zijn maximale nettovermogen ontwikkelt. Het aantal toeren per minuut wordt gemeten met behulp van een onafhankelijk instrument, bijvoorbeeld een rollentestbank en een snelheidsmeter. Als de motor voorzien is van een snelheidsregulateur die verhindert dat de motor het toerental overschrijdt waarbij de motor zijn maximale nettovermogen ontwikkelt, laat men hem draaien met het maximale toerental dat met de regulateur mogelijk is.
1.3.2.3.2. De motor wordt op de normale bedrijfstemperatuur gebracht voordat tot de metingen wordt overgegaan.
1.3.2.4. Interpretatie van resultaten
1.3.2.4.1. In het rapport worden alle aflezingen van het externe geluidsniveau vermeld. Het motortoerental wordt overeenkomstig artikel 8 geregistreerd. De belastingstoestand van het landbouw- of bosbouwvoertuig wordt eveneens geregistreerd.
1.3.2.4.2. De metingen worden als geldig beschouwd als het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.
1.3.2.4.3. Als meetresultaat geldt de maximaal geregistreerde waarde.
1.3.3. Testbepalingen voor het externe geluid van rijdende voertuigen van categorie C met rupskettingen
Voor rijdende landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C die met rupskettingen zijn uitgerust, wordt het geluid gemeten met voertuigen die bij de lege massa in rijklare toestand met een constante snelheid van 5 km/h (± 0,5 km/h) en bij het nominale toerental van de motor over een laag vochtig zand rijden, zoals gespecificeerd in punt 5.3.2 van ISO 6395:2008. De microfoon wordt overeenkomstig punt 1.3.1 geplaatst. De gemeten geluidswaarde wordt in het testrapport vermeld.
2. Uitlaatsysteem (geluiddemper)
2.1. Als het landbouw- of bosbouwvoertuig een voorziening voor vermindering van het uitlaatgeluid (geluiddemper) heeft, zijn de voorschriften van dit punt van toepassing. Als de aanzuigbuis van de motor is voorzien van een luchtfilter, die nodig is om te waarborgen dat het toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden, wordt deze filter geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt 2 ook voor deze filter.
Het uiteinde van de uitlaat moet zodanig zijn geplaatst dat de uitlaatgassen niet in de cabine kunnen binnendringen.
Figuur 2
Posities bij meting aan stilstaande landbouw- of bosbouwvoertuigen
2.2. Het schema van het uitlaatsysteem wordt bij het typegoedkeuringscertificaat van het landbouw- of bosbouwvoertuig gevoegd.
2.3. De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk- en typeaanduiding.
2.4. De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
2.4.1. |
er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waar gas door stroomt; |
2.4.2. |
met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempend materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele tijd dat de geluiddemper wordt gebruikt, op zijn plaats blijft; |
2.4.3. |
het geluiddempend materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die (in graden Celsius) ten minste 20 % hoger ligt dan de werkingstemperatuur die kan voorkomen op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt. |