Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R0761

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/761 van de Commissie van 16 februari 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden voor toezicht door nationale veiligheidsinstanties na de afgifte van een uniek veiligheidscertificaat of een veiligheidsvergunning overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2012 (Voor de EER relevante tekst. )

    C/2018/0860

    PB L 129 van 25.5.2018, p. 16–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 16/06/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2018/761/oj

    25.5.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 129/16


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/761 VAN DE COMMISSIE

    van 16 februari 2018

    tot vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden voor toezicht door nationale veiligheidsinstanties na de afgifte van een uniek veiligheidscertificaat of een veiligheidsvergunning overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2012

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (1), en met name artikel 6, lid 6,

    Gezien Aanbeveling ERA-REC-115-REC van het Spoorwegbureau van de Europese Unie inzake de herziening van de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden voor conformiteitsbeoordeling en de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor toezicht, die op 9 maart 2017 bij de Commissie is ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden („GVM's”) wordt beschreven hoe de veiligheidsniveaus, het behalen van veiligheidsdoelstellingen en de naleving van andere veiligheidsvoorschriften worden beoordeeld.

    (2)

    Overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Richtlijn (EU) 2016/798 worden de GVM's regelmatig herzien met inachtneming van de bij de toepassing ervan opgedane ervaring en de algemene ontwikkeling van de veiligheid op het spoor, teneinde het veiligheidsniveau in het algemeen te handhaven en, voor zover redelijkerwijs haalbaar, verder te blijven verbeteren.

    (3)

    Bij haar Uitvoeringsbesluit van 1 september 2016 (2) heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/798, het Spoorwegbureau van de Europese Unie („het Bureau”) de opdracht gegeven om Verordeningen (EU) nr. 1158/2010 (3), (EU) nr. 1169/2010 (4) en (EU) nr. 1077/2012 (5) te herzien. Om gevolg te geven aan de opdracht van de Commissie, heeft het Bureau op 9 maart 2017 een aanbeveling opgesteld; deze aanbeveling bevat een verslag over de resultaten van de raadpleging van de nationale veiligheidsinstanties, de sociale partners en de gebruikers, en een verslag waarin de gevolgen van de gewijzigde GVM's worden beoordeeld. Zoals vermeld in artikel 6, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/798, heeft de Commissie de aanbeveling van het Bureau getoetst aan die opdracht.

    (4)

    Nadat een uniek veiligheidscertificaat of een veiligheidsvergunning is afgegeven, moet de nationale veiligheidsinstantie toezichtactiviteiten uitvoeren om na te gaan of de regelingen van het veiligheidsbeheersysteem effectief in de praktijk worden toegepast en of alle nodige vereisten continu worden nageleefd.

    (5)

    In gevallen waarin spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders ook optreden als met het onderhoud belaste entiteiten die niet gecertificeerd zijn overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/798, worden de toezichtactiviteiten uitgevoerd door nationale veiligheidsinstanties, overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 8, van Richtlijn (EU) 2016/798, teneinde na te gaan of de toepassing van de relevante GVM's, als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/798, door met het onderhoud belaste entiteiten een gerechtvaardigd middel is om toe te zien op de effectiviteit van de veiligheidsbeheersystemen van deze spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders.

    (6)

    Er moet een toezichtproces worden vastgesteld voor de nationale veiligheidsinstanties, teneinde het wederzijds vertrouwen in elkaars beleid inzake toezicht en de besluitvorming tijdens toezichtactiviteiten te verbeteren.

    (7)

    De nationale veiligheidsinstanties moeten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hun beslissingen en moeten beschikken over interne regelingen of procedures voor deze aansprakelijkheidstelling.

    (8)

    Het toezicht moet voornamelijk gericht zijn op activiteiten die volgens de nationale veiligheidsinstantie het grootste of het minst gecontroleerde risico inhouden. Daartoe ontwikkelt en implementeert de nationale veiligheidsinstantie een risicogebaseerde toezichtstrategie en (een) plan(nen) met doelgerichte activiteiten en prioriteiten op het gebied van toezicht.

    (9)

    Handhavingsacties die door nationale veiligheidsinstanties worden uitgevoerd om te garanderen dat spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders aan de wettelijke voorschriften voldoen, zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/798, moeten in verhouding staan tot de risico's voor de veiligheid of tot de potentiële ernst van niet-naleving van wettelijke verplichtingen.

    (10)

    Om haar taken op grond van artikel 16, lid 2, onder i), van Richtlijn (EU) 2016/798 te kunnen uitvoeren, dient de nationale veiligheidsinstantie zich op basis van het resultaat van haar toezichtactiviteiten een oordeel te vormen over de doelmatigheid van het regelgevingskader inzake veiligheid.

    (11)

    De audit- en inspectietechnieken voor toezicht omvatten gewoonlijk interviews met mensen op verschillende niveaus in de organisatie, de analyse van documenten en gegevens in verband met het veiligheidsbeheersysteem en het onderzoeken van de veiligheidsresultaten die tijdens inspecties of daaraan gerelateerde activiteiten aan het licht zijn gekomen.

    (12)

    Overeenkomstig artikel 17, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/798 moeten het Bureau, als veiligheidscertificeringsorgaan, en de nationale veiligheidsinstanties, wanneer en waar nodig, overleg plegen om te garanderen dat alle informatie wordt uitgewisseld tussen beoordelings- en toezichtactiviteiten, met inbegrip van alle berichten aan spoorwegondernemingen. De relevante nationale veiligheidsinstanties moeten ook overleg plegen over grensoverschrijdende infrastructuur.

    (13)

    Om te garanderen dat de nationale veiligheidsinstanties effectief toezicht houden en om het wederzijdse vertrouwen tussen die instanties te versterken, moeten zij ervoor zorgen dat het personeel dat bij het toezicht is betrokken, over de nodige competenties beschikt. Daartoe moeten die competenties worden geïdentificeerd.

    (14)

    Nationale veiligheidsinstanties die betrokken zijn bij het toezicht op een infrastructuurbeheerder met grensoverschrijdende infrastructuur of een spoorwegonderneming die in meer dan één lidstaat actief is, moeten samenwerken om overlappingen tussen toezichtactiviteiten te vermijden, en moeten hun toezichtbeleid op elkaar afstemmen om te garanderen dat belangrijke informatie over de infrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming, met name over bekende risico's en veiligheidsprestaties, wordt gedeeld en wordt gebruikt om gerichte toezichtactiviteiten uit te voeren op de gebieden die de grootste risico's voor de algehele werking inhouden.

    (15)

    De nationale veiligheidsinstanties moeten, voor zover nodig, samenwerken met andere bevoegde autoriteiten of organen die actief zijn in de spoorwegsector, zoals de toezichthoudende instanties en de vergunningverlenende autoriteiten in de zin van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), of de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van de toepasselijke werk-, rij- en rusttijden voor treinbestuurders, teneinde hun respectieve mandaten op te stellen, informatie te delen, tegenstrijdigheden in de aanpak weg te werken, nadelige gevolgen voor het spoorwegsysteem te voorkomen en hun reactie op gevallen van niet-naleving van het regelgevingskader voor de veiligheid op elkaar af te stemmen.

    (16)

    Op grond van artikel 31, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/798 treedt de nieuwe veiligheidscertificeringsregeling op 16 juni 2019 in werking. De lidstaten kunnen het Bureau en de Commissie overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/798 meedelen dat zij de omzettingstermijn hebben verlengd, en zij mogen bijgevolg tot en met 16 juni 2020 certificaten blijven afgeven in overeenstemming met Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Om een vlotte overgang naar de nieuwe certificeringsregeling mogelijk te maken, is het dan ook noodzakelijk de toepassingsdatum van deze verordening in overeenstemming te brengen met de in Richtlijn (EU) 2016/798 vastgestelde datums.

    (17)

    Verordening (EU) nr. 1077/2012 is achterhaald en moet derhalve door deze verordening worden vervangen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Voorwerp

    In deze verordening worden de in artikel 6, lid 1, onder c), van Richtlijn (EU) 2016/798 bedoelde gemeenschappelijke veiligheidsmethoden („GVM's”) vastgesteld voor het toezicht op het beheer van de veiligheid door nationale veiligheidsinstanties nadat de spoorwegondernemingen een uniek veiligheidscertificaat hebben gekregen en de infrastructuurbeheerders een veiligheidsvergunning hebben gekregen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)   „veiligheidscertificeringsinstantie”: de instantie die bevoegd is voor de afgifte van een uniek veiligheidscertificaat, hetzij het Bureau, hetzij een nationale veiligheidsinstantie;

    b)   „resterend knelpunt”: een klein knelpunt dat is vastgesteld tijdens de beoordeling van een aanvraag voor een uniek veiligheidscertificaat of voor een veiligheidsvergunning, dat de afgifte van dat certificaat of die vergunning niet verhindert en dat kan worden uitgesteld naar later toezicht.

    Artikel 3

    Toezichtproces

    1.   De nationale veiligheidsinstanties passen het in bijlage I uiteengezette toezichtproces toe.

    2.   De nationale veiligheidsinstanties stellen interne regelingen of procedures vast voor het beheer van het toezichtproces.

    3.   Met het oog op het toezicht aanvaarden de nationale veiligheidsinstanties de overeenkomstig de relevante wetgeving van de Unie afgegeven vergunningen, erkenningen of certificaten van producten of diensten die worden verleend door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders of hun onderaannemers, partners of leveranciers als bewijs van het vermogen van de spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders om de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/762 van de Commissie (8) vastgestelde eisen na te komen.

    Artikel 4

    Toezichttechnieken

    De nationale veiligheidsinstanties stellen passende technieken vast, zoals audits en inspecties, en bepalen de meest geschikte techniek wanneer zij hun toezichtactiviteiten plannen.

    Artikel 5

    Verbanden tussen toezicht en beoordeling

    1.   De toezichthoudende nationale veiligheidsinstantie gebruikt en, voor zover relevant, deelt informatie over de prestaties van het veiligheidsbeheersysteem die tijdens haar toezichtactiviteiten is verzameld met het oog op de vernieuwing of actualisering van unieke veiligheidscertificaten of veiligheidsvergunningen.

    2.   In gevallen waarin de in lid 1 vermelde nationale veiligheidsinstantie niet verantwoordelijk is voor de afgifte van het uniek veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning, pleegt zij, op verzoek, onmiddellijk overleg met het Bureau dat optreedt als veiligheidscertificeringsinstantie, of de relevante nationale veiligheidsinstantie, in het geval van grensoverschrijdende infrastructuur, na ontvangst van een aanvraag om vernieuwing of verlenging of actualisering.

    Op basis van het resultaat van het in punt 1 vermelde overleg brengt de nationale veiligheidsinstantie de informatie in kaart die relevant is om te beoordelen of het veiligheidsbeheersysteem van de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder effectief werkt; dit omvat minstens:

    a)

    een beschrijving van belangrijke gevallen van niet-naleving die de veiligheidsprestaties kunnen beïnvloeden of tot ernstige veiligheidsrisico kunnen leiden, of andere aandachtspunten die zijn vastgesteld tijdens toezichtactiviteiten sinds de vorige beoordeling;

    b)

    de status van het actieplan (of de actieplannen) die door de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder zijn opgesteld om belangrijke gevallen van niet-naleving en andere onder a) bedoelde aandachtspunten te verhelpen, en relevante acties die door de nationale veiligheidsinstantie zijn ondernomen om toezicht te houden op de oplossingen voor deze aandachtspunten;

    c)

    een overzicht van de veiligheidsprestaties van de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder die in de desbetreffende lidstaat actief is;

    d)

    de status van het actieplan (of de actieplannen) die door de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder zijn opgesteld om resterende knelpunten uit vorige beoordelingen te verhelpen.

    Artikel 6

    Deskundigheid van het personeel dat betrokken is bij toezicht

    1.   De nationale veiligheidsinstanties zien erop toe dat het personeel dat betrokken is bij toezicht, over de volgende competenties beschikt.

    a)

    kennis van het relevante regelgevingskader inzake toezicht;

    b)

    kennis van de werking van het spoorwegsysteem;

    c)

    een passend niveau van kritische analyse;

    d)

    ervaring met toezicht op een veiligheidsbeheersysteem of soortgelijk beheersysteem in de spoorwegsector, of een veiligheidsbeheersysteem in een sector met gelijkwaardige operationele en technische uitdagingen;

    e)

    kennis van en ervaring met interviewvaardigheden;

    f)

    probleemoplossend vermogen, communicatievaardigheden en teamwerk.

    2.   In het geval van teamwerk mogen de vaardigheden worden gespreid onder de leden van het team.

    3.   Om de correcte toepassing van lid 1 te garanderen, zetten de nationale veiligheidsinstanties een veiligheidsbeheersysteem op dat het volgende omvat:

    a)

    de ontwikkeling van competentieprofielen voor elke job, positie of rol;

    b)

    de aanwerving van personeel overeenkomstig de vastgestelde vaardigheidsprofielen;

    c)

    het onderhoud, de ontwikkeling en de beoordeling van de competenties van het personeel overeenkomstig de vastgestelde competentieprofielen.

    Artikel 7

    Besluitvormingscriteria

    1.   De nationale veiligheidsinstantie bepaalt en publiceert besluitvormingscriteria over de wijze waarop zij nagaat of een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder het veiligheidsbeheersysteem correct toepast, en of het veiligheidsbeheersysteem doeltreffend is voor het beheersen van de veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan de activiteiten van de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder.

    Deze criteria omvatten informatie over de wijze waarop de nationale veiligheidsinstantie omgaat met geconstateerde gevallen van niet-naleving in het veiligheidsbeheersysteem van de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder.

    2.   De nationale veiligheidsinstantie zorgt voor de vaststelling en publicatie van een procedure waarin in detail is uiteengezet hoe spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en andere belanghebbende partijen een klacht kunnen indienen tegen besluiten die tijdens toezichtactiviteiten zijn genomen.

    Artikel 8

    Coördinatie tussen nationale veiligheidsinstanties en samenwerking met andere instanties of organen

    1.   Nationale veiligheidsinstanties die betrokken zijn bij het toezicht op een infrastructuurbeheerder met grensoverschrijdende infrastructuur of een spoorwegonderneming die in meer dan één lidstaat actief is, coördineren hun aanpak van het toezicht overeenkomstig artikel 17, leden 7 en 9, van Richtlijn (EU) 2016/798.

    Na de afgifte van de veiligheidsvergunning of het unieke veiligheidscertificaat beslissen de nationale veiligheidsinstanties onverwijld welke onder hen een leidende rol zal vervullen bij de coördinatie van het toezicht op de correcte toepassing en effectiviteit van het veiligheidsbeheersysteem, onverminderd de verplichtingen van de nationale veiligheidsinstanties uit hoofde van artikel 16, lid 2, onder d) en j), en artikel 17 van Richtlijn (EU) 2016/798.

    2.   Met het oog op de toepassing van lid 1 ontwikkelen de nationale veiligheidsinstanties regelingen op basis van het in bijlage II uiteengezette kader voor gecoördineerd en gezamenlijk toezicht.

    3.   De nationale veiligheidsinstanties treffen ook samenwerkingsregelingen met de nationale onderzoeksorganen, instanties voor de certificering van met onderhoud belaste entiteiten en andere bevoegde instanties of organen.

    Artikel 9

    Intrekking

    Verordening (EU) nr. 1077/2012 wordt ingetrokken met ingang van 16 juni 2019.

    Artikel 10

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Ze is van toepassing met ingang van 16 juni 2019. Artikel 5, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, zijn echter van toepassing met ingang van 16 juni 2020 in de lidstaten die het Bureau en de Commissie overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/798 hebben meegedeeld dat zij de termijn voor de omzetting van de richtlijn hebben verlengd.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 16 februari 2018.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 102.

    (2)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 september 2016 inzake een opdracht aan het Spoorwegbureau van de Europese Unie om de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden voor conformiteitsbeoordeling en de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor toezicht te herzien, en tot intrekking van Besluit C(2014) 1649 final (C(2016) 5504 final).

    (3)  Verordening (EU) nr. 1158/2010 van de Commissie van 9 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van veiligheidscertificaten voor spoorwegen (PB L 326 van 10.12.2010, blz. 11).

    (4)  Verordening (EU) nr. 1169/2010 van de Commissie van 10 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van veiligheidscertificaten voor spoorwegen (PB L 327 van 11.12.2010, blz. 13).

    (5)  Verordening (EU) nr. 1077/2012 van de Commissie van 16 november 2012 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor het toezicht door de nationale veiligheidsinstanties na de afgifte van een veiligheidscertificaat of veiligheidsvergunning (PB L 320 van 17.11.2012, blz. 3).

    (6)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

    (7)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).

    (8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/762 van de Commissie van 8 maart 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden inzake de eisen voor veiligheidsbeheersystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1158/2010 en (EU) nr. 1169/2010 (zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad).


    BIJLAGE I

    Het in artikel 3 bedoelde toezichtproces

    1.   ALGEMEEN

    De nationale veiligheidsinstantie ontwikkelt een gestructureerd en auditeerbaar proces voor de volledige activiteit, rekening houdend met de onderstaande elementen. Dit garandeert dat het toezichtproces iteratief verloopt en rekening houdt met de behoefte aan voortdurende verbetering, zoals aangegeven in de figuur in het aanhangsel.

    2.   OPMAAK VAN DE TOEZICHTSTRATEGIE EN -PLANNEN

    De nationale veiligheidsinstantie:

    a)

    verzamelt en analyseert gegevens/informatie uit diverse bronnen voor de opmaak van de strategie en het plan of de plannen. Mogelijke bronnen zijn tijdens de beoordeling van veiligheidsbeheersystemen verzamelde informatie, de resultaten van toezichtactiviteiten uit het verleden, informatie uit vergunningen voor subsystemen of voertuigen, ongevallenverslagen/aanbevelingen van de nationale onderzoeksorganen, andere ongevallen-/incidentrapporten of -gegevens, bij de nationale veiligheidsinstantie ingediende jaarverslagen van spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders, jaarlijkse onderhoudsverslagen van de met onderhoud belaste entiteiten, klachten van het publiek en andere relevante bronnen;

    b)

    identificeert in de toezichtstrategie risicogebieden voor gerichte toezichtactiviteiten, met inbegrip van risico's die voortvloeien uit de integratie en het beheer van menselijke en organisatorische factoren, voor zover relevant;

    c)

    stelt een toezichtplan of -plannen op waarin wordt uiteengezet hoe zij de toezichtstrategie gedurende de levenscyclus van geldige unieke veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen zal toepassen;

    d)

    stelt op basis van de geïdentificeerde risicogebieden een raming op van de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van het plan of de plannen;

    e)

    wijst de middelen voor de uitvoering van het plan of de plannen toe;

    f)

    pakt in de toezichtstrategie en -plan(nen) alle punten aan die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten of infrastructuur via coördinatie met andere nationale veiligheidsinstanties.

    3.   BEKENDMAKING VAN DE TOEZICHTSTRATEGIE EN -PLANNEN

    De nationale veiligheidsinstantie:

    a)

    maakt de algemene doelstellingen van haar toezichtstrategie bekend en verstrekt de algemene toelichting van het plan of de plannen aan de betrokken spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders en, indien nodig, aan een bredere groep belanghebbenden;

    b)

    geeft uitleg aan de betrokken spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders over de manier waarop het toezichtplan of de toezichtplannen zullen worden uitgevoerd.

    4.   UITVOERING VAN DE TOEZICHTACTIVITEITEN

    De nationale veiligheidsinstantie:

    a)

    voert het plan of de plannen uit;

    b)

    neemt passende maatregelen wanneer een spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder haar/zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt, zoals het geven van dringende veiligheidswaarschuwingen en, indien nodig, het opleggen van tijdelijke veiligheidsmaatregelen;

    c)

    evalueert hoe adequaat een spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder een actieplan of actieplannen heeft ontwikkeld en uitgevoerd om een geval van niet-naleving of een resterend knelpunt binnen een vastgestelde termijn weg te werken;

    d)

    documenteert de resultaten van haar toezichtactiviteiten.

    5.   RESULTATEN VAN DE TOEZICHTACTIVITEITEN

    De nationale veiligheidsinstantie:

    a)

    deelt de resultaten van haar toezichtactiviteiten met de betrokken spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder, waaronder de gevallen van niet-naleving door de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder en de goede praktijken die de verbetering van de veiligheid ondersteunen;

    b)

    heeft een overzicht van de veiligheidsprestaties van elke individuele spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder die in de lidstaat actief is;

    c)

    publiceert haar standpunt over de algemene veiligheidsprestaties in de lidstaat en stelt de belanghebbenden daarvan in kennis;

    d)

    publiceert haar standpunt over de effectiviteit van de veiligheidsregelgeving in de lidstaat en stelt de belanghebbenden daarvan in kennis;

    e)

    gebruikt en, voor zover relevant, deelt informatie over de prestaties van het veiligheidsbeheersysteem die werd verzameld tijdens het toezicht op spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders, alvorens de aanvraag om hernieuwing of bijwerking van het uniek veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning te beoordelen, waarbij het Bureau optreedt als veiligheidscertificeringsinstantie of, in het geval van grensoverschrijdende infrastructuur, die taak wordt vervuld door de relevante nationale veiligheidsinstantie;

    f)

    neemt, indien nodig, handhavingsmaatregelen, gaat na of er redenen zijn om het uniek veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning te beperken of in te trekken en, in gevallen waarin zij niet verantwoordelijk is voor de afgifte van het uniek veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning, informeert zij de bevoegde autoriteit.

    6.   EVALUATIE VAN DE TOEZICHTACTIVITEITEN

    Op basis van informatie die is verzameld en de ervaring die is opgedaan tijdens toezichtactiviteiten en de veiligheidsprestaties op zowel individueel als lidstaatniveau, zal de nationale veiligheidsinstantie regelmatig:

    a)

    een evaluatie van de toezichtstrategie en het toezichtplan of de toezichtplannen uitvoeren om na te gaan of de oorspronkelijk gedefinieerde risicogebieden, het gebruik van gegevens/informatie uit diverse bronnen, de toezichtresultaten en de toewijzing van middelen adequaat zijn, en zal zij, indien nodig, de prioriteiten wijzigen;

    b)

    het plan of de plannen indien nodig herzien en nagaan wat de impact is van de wijzigingen op de toezichtstrategie;

    c)

    indien nodig haar visie en voorstellen meedelen aan de lidstaat teneinde tekortkomingen in de veiligheidsregelgeving weg te werken.

    Aanhangsel

    Image

    Neen

    Alegemene doelstellingen van de toezicht- strategie, alegemene uitleg van de toezicht-plannen en de wijze waarop deze zullen worden uitgevoerd

    Maatregelen nodig?

    Evalueer de veiligheidsprestaties

    Verzamelde relevante informative over de prestaties van het veiligheidsbe-heersysteem

    De toezichtstrategie en -plannen opstellen en de toezichtactiviteiten coördineren met andere nationale veiligheidsinstanties

    Onderzoeks-verslagen

    Informatie verzameld tijdens veiligheidsbeoor-deling

    Resultaten van het toezicht

    Stel actieplan op en voer het uit

    Alegemene veiligheidsprestaties in de lidstaat

    Effectiviteit van het regelgevingskader voor veiligheid

    Neen

    Ja

    Alle andere relevante informatie

    Jaarlijkse veiligheids-verslagen van spoorwegonder-nemingen en infrastructuur- beheerders

    Resultaten van eerder toezicht

    Gegevens over het ongeval/incident

    Neem passende maatregelen

    Beoordeel de relevantie en effectiviteit van de actieplannen

    Documenteer de resultaten vad the toezicht

    Handhaving, bevordering en/of ontwikkeling van het refelfevings-kader vor veiligheid

    Ja

    Niet-naleving?

    Het (de) plan(nen) uitvoeren

    De toezichtactiviteiten evalueren

    Risicogebieden indentificeren

    Indormatie verzamelen en analyseren

    Spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder

    Toezichthoudende nationale veiligheidsinstantie

    Het Bureau if de relevante nationale veiligheidsinstantie


    BIJLAGE II

    Kader voor gecoördineerd en gezamenlijk toezicht, zoals vermeld in artikel 8, lid 2

    De relevante nationale veiligheidsinstanties ontwikkelen regelingen op basis van de volgende beginselen en specifieke elementen:

    1.

    Overeenstemming bereiken over welke spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders zodanig werken dat zij gecoördineerd of gezamenlijk toezicht vereisen.

    2.

    Overeenstemming bereiken over een of meer gemeenschappelijke talen en het niveau van vertrouwelijkheid van de informatie die voor hun coördinatieregelingen wordt gebruikt.

    3.

    Overeenstemming bereiken over welke informatie moet worden uitgewisseld en een overeenstemming over het tijdschema voor de uitwisseling:

    a)

    relevante informatie uitwisselen over de in punt 1 geïdentificeerde spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, en de resultaten van hun beoordelingsactiviteiten delen;

    b)

    kopieën van veiligheidsvergunningen ter beschikking stellen, indien nodig;

    c)

    resultaten van aanverwante toezichtactiviteiten delen, met inbegrip van handhavingsbesluiten en -acties, indien nodig;

    d)

    informatie delen over de veiligheidsprestaties van de overeenkomstig punt 1 in elke lidstaat geïdentificeerde spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders.

    4.

    Besluitvormingscriteria uitwisselen:

    a)

    informatie uitwisselen over hoe elke nationale veiligheidsinstantie haar activiteiten in het kader van het toezichtplan afstemt op elke betrokken spoorwegonderneming en infrastructuurbeheerder:

    b)

    een dialoog tot stand brengen tussen relevante nationale veiligheidsinstanties over de voorgestelde aanpak van belangrijke hiaten in de naleving.

    5.

    Coördinatie beheren:

    a)

    bestaande toezichtstrategieën en -plannen uitwisselen;

    b)

    punten van gemeenschappelijk belang en/of gemeenschappelijke problemen identificeren;

    c)

    individuele, gecoördineerde of gezamenlijke initiatieven efficiënt plannen zonder onnodige hinder te veroorzaken voor de spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, en daarbij vermijden dat er overlap ontstaat in het toepassingsgebied van deze initiatieven.

    6.

    Overeenstemming bereiken over welke nationale veiligheidsinstantie (of instanties) verantwoordelijk is (zijn) voor de follow-up, voor zover van toepassing, van de naar het toezicht uitgestelde acties om resterende knelpunten aan te pakken.

    7.

    Overeenstemming bereiken over welke gebieden op gecoördineerde of gezamenlijke manier moeten worden aangepakt:

    a)

    nagaan welke belangrijke risico's voor de relevante spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders op gecoördineerde of gezamenlijke wijze moeten worden aangepakt door de nationale veiligheidsinstanties;

    b)

    overeenstemming bereiken over welke nationale veiligheidsinstantie de leiding heeft over activiteiten op een bepaald gebied, voor zover relevant op basis van vaststaande criteria;

    c)

    overeenstemming bereiken over welke types gezamenlijke toezichtactiviteiten moeten worden ondernomen, voor zover relevant;

    d)

    overeenstemming bereiken over hoe spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders bewust moeten worden gemaakt van de regelingen en overeenkomsten die door nationale veiligheidsinstanties worden gesloten.

    8.

    Goede praktijken uitwisselen:

    a)

    regelingen treffen om de toezichtactiviteiten voor de relevante spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders regelmatig opnieuw te bekijken en te coördineren;

    b)

    regelingen treffen om de effectiviteit van de coördinatie en samenwerking tussen nationale veiligheidsinstanties, en voor zover passend het Bureau, te beoordelen.


    Top