Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0113

    Verordening (EU) 2016/113 van de Commissie van 28 januari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 23 van 29.1.2016, p. 16–39 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 29/01/2016

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/113/oj

    29.1.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 23/16


    VERORDENING (EU) 2016/113 VAN DE COMMISSIE

    van 28 januari 2016

    tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7, lid 4,

    In overleg met de lidstaten,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Inleiding

    (1)

    Op 30 april 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”), de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure („de antidumpingprocedure”) met betrekking tot de invoer in de Unie van staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand („HFP rebars”), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”).

    (2)

    De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 17 maart 2015 werd ingediend door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van HFP rebars in de Unie vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

    1.2.   Registratie

    (3)

    Naar aanleiding van een door de klager ingediend en met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek heeft de Commissie op 17 december 2015 Verordening (EU) 2015/2386 (3) vastgesteld, uit hoofde waarvan HFP rebars van oorsprong uit de VRC per 19 december 2015 aan registratie zijn onderworpen.

    1.3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

    (4)

    De Commissie heeft de klager, de overige bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs, de bekende importeurs en gebruikers en de Chinese autoriteiten officieel van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. In het bericht van inleiding heeft zij de belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij de Verenigde Arabische Emiraten voorlopig had gekozen als derde land met een markteconomie („referentieland”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening en heeft zij om opmerkingen over deze keuze verzocht.

    (5)

    De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

    1.4.   Steekproefneming

    (6)

    Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie, en om het verzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangekondigd haar onderzoek mogelijk tot een steekproef van ondernemingen te beperken, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

    a)   Steekproef van producenten-exporteurs

    (7)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, heeft zij alle producenten-exporteurs in het betrokken land verzocht zich bij haar kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Chinese autoriteiten verzocht andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

    (8)

    In totaal drie groepen producenten-exporteurs hebben de gevraagde informatie verstrekt, ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen en om een individueel onderzoek verzocht indien zij niet in de steekproef zouden worden opgenomen. Gezien het lage aantal medewerkende ondernemingen (in totaal de drie groepen bestaande uit zes producenten, drie verbonden exporteurs in China en twee verbonden exporteurs in Singapore), heeft de Commissie besloten dat een steekproef van de producenten-exporteurs in het betrokken land niet noodzakelijk was.

    b)   Steekproef van producenten in de Unie

    (9)

    In het bericht van inleiding heeft de Commissie aangekondigd dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef omvatte oorspronkelijk vier producenten waarvan bij de Commissie voorafgaand aan de opening van het onderzoek bekend was dat zij HFP rebars produceren in de Unie. De Commissie had de steekproef samengesteld op basis van het verkoopvolume aan niet-verbonden afnemers. In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden tevens uitgenodigd hun standpunt over de voorlopige steekproef kenbaar te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen over de voorgestelde steekproef. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 90 % van de totale geschatte productie in de Unie. De steekproef wordt representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie.

    c)   Steekproef van importeurs

    (10)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, werd alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

    (11)

    In totaal vier niet-verbonden importeurs hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het geringe aantal medewerkende importeurs heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

    1.5.   Formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming

    (12)

    Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming toegezonden aan de autoriteiten en de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC. Geen van de medewerkende producenten-exporteurs heeft een aanvraag voor behandeling als marktgerichte onderneming ingediend.

    1.6.   Antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken

    (13)

    Er werd een vragenlijst toegezonden aan alle bekende betrokken partijen en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt. Ingevulde vragenlijsten werden ontvangen van de drie medewerkende (groepen) producenten-exporteurs in de VRC, de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, vier niet-verbonden importeurs, vijf niet-verbonden gebruikers en vier verbonden gebruikers. Twee niet-verbonden importeurs en drie niet-verbonden gebruikers zegden hun medewerking vervolgens op.

    (14)

    De Commissie heeft alle door de belanghebbenden verstrekte gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende partijen werd een controlebezoek uitgevoerd:

    a)

    producenten in de Unie

    Celsa UK, Verenigd Koninkrijk

    Megasa Siderur, Spanje

    Riva Acier, Frankrijk

    SN Maia, Portugal

    b)

    niet-verbonden importeurs in de Unie

    Ronly Ltd, Verenigd Koninkrijk

    c)

    gebruikers in de Unie

     

    verbonden gebruikers:

    BRC, Verenigd Koninkrijk

    Express Limited, Verenigd Koninkrijk

    Rom, Verenigd Koninkrijk

    Romtech, Verenigd Koninkrijk

     

    niet-verbonden gebruikers:

    Capital, Verenigd Koninkrijk

    Roe Bros & Northwest Steel, Verenigd Koninkrijk

    d)

    producenten-exporteurs in de VRC

    Jiangyin Xicheng Group:

    Jiangyin Xicheng Steel Co., Ltd

    Jiangyin Ruihe Metal Products Co., Ltd

    Wuxi Xijun International Trade Co., Ltd (verbonden exporteur in de VRC)

    Jiangsu Xichuang International Trade Co., Ltd (verbonden exporteur in de VRC)

    Jiangsu Yonggang Group:

    Jiangsu Yonggang Group Co., Ltd

    Jiangsu Lianfeng Industrial Co., Ltd

    Jiangsu Shagang Group:

    Zhangjiagang Hongchang High Wires Co., Ltd

    Zhangjiagang Shatai Steel Co., Ltd

    Jiangsu Shagang International Co., Ltd (verbonden exporteur in de VRC)

    e)

    producent in het referentieland

    ArcelorMittal South Africa (Zuid-Afrika)

    (15)

    De Commissie heeft geen bezoek ter plaatse gebracht bij de twee verbonden exporteurs van de medewerkende Chinese ondernemingen in Singapore, met name Lianfeng International PTE., Ltd (aan de Yonggang Group verbonden exporteur) en Xinsha International PTE, Ltd (aan de Shagang Group verbonden exporteur). Hun dossiers en rekeningen werden echter, voor zover door de Commissie gevraagd, beschikbaar gesteld voor inspectie tijdens de controlebezoeken ter plaatse bij hun respectieve verbonden producenten in de VRC.

    1.7.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

    (16)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). Wegens de specifieke omstandigheden op de markt in 2011, die in overweging 148 zijn uiteengezet, werd het gewicht voor het jaar 2011 in de schadeanalyse verlaagd en werd dienovereenkomstig meer nadruk gelegd op de ontwikkelingen vanaf 1 januari 2012. Bijgevolg zijn de indexcijfers, indien van toepassing, gebaseerd op het jaar 2012.

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Betrokken product

    (17)

    Dit onderzoek heeft betrekking op staven betonijzer of -staal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, gemaakt van ijzer, niet-gelegeerd staal of gelegeerd staal (maar niet van roestvrij staal, sneldraaistaal en siliciummangaanstaal), enkel warm gewalst, ook indien na het walsen getordeerd; de staven zijn voorzien van inkepingen, verdikkingen, ribbels of andere bij het walsen verkregen vervormingen, of zijn na het walsen getordeerd. De belangrijkste eigenschap van zeer goed tegen metaalmoeheid bestand metaal is het vermogen om herhaalde belasting te weerstaan zonder te breken en meer specifiek het vermogen om meer dan 4,5 miljoen vermoeiingscycli te weerstaan bij een spanningsverhouding (min/max) van 0,2 en een spanningsbereik van meer dan 150 MPa.

    (18)

    De productomschrijving komt overeen met de eisen van de British Standard 4449 en kan worden onderscheiden door de Cares-certificering en -markeringen op de staven zelf. Bijgevolg en in tegenstelling tot het standpunt van bepaalde belanghebbenden, vormt de praktische uitvoering van de maatregelen geen probleem.

    (19)

    Het betrokken product is het in overweging 17 omschreven product, van oorsprong uit de VRC en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7214 20 00, ex 7228 30 20, ex 7228 30 41, ex 7228 30 49, ex 7228 30 61, ex 7228 30 69, ex 7228 30 70 en ex 7228 30 89.

    2.2.   Soortgelijk product

    (20)

    Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product en het op de binnenlandse markt van de VRC en het referentieland geproduceerde en aldaar verkochte product, en ook het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en op de markt van de Unie verkochte product, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen bezitten en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Daarom worden deze producten voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    3.   DUMPING

    3.1.   Inleiding

    (21)

    Zes Chinese producenten-exporteurs behorende tot drie groepen (Jiangyin Xicheng Group, Jiangsu Yonggang Group en Jiangsu Shagang Group) hebben aan het onderzoek hun medewerking verleend. Zij vertegenwoordigden meer dan 95 % van de hele Chinese uitvoer naar de Unie in het OT. Alle ondernemingen voerden naar de EU uit via in de VRC en/of in Singapore gevestigde verbonden exporteurs.

    (22)

    Twee van de medewerkende groepen, Jiangsu Yonggang en Jiangsu Shagang, zijn verbonden door een gemeenschappelijke eigenaar van één van de producenten-exporteurs van HFP rebars, hetgeen in het antwoord op de vragenlijst van beide groepen werd erkend. De ondernemingen vroegen echter dat de twee groepen in het kader van dit onderzoek als afzonderlijke entiteiten zouden worden behandeld. Zij benadrukten onder andere dat zij niet betrokken zijn bij elkaars besluitvorming, geen operationele banden hebben en beschikken over afzonderlijke productielijnen en volledig onafhankelijke verkoopdistributiekanalen op de binnenlandse en internationale markten.

    (23)

    Met betrekking tot dit verzoek, en rekening houdend met de aard en de sterkte van de band tussen de groepen, met name hiermee dat een van de ondernemingen van de ene groep in de belangrijkste producent van het betrokken product van de tweede groep fungeert als de grootste onderneming waarvan alle aandelen in één hand zijn verenigd, en dat de functionarissen van de eerstgenoemde onderneming zetelen in de belangrijkste statutaire organen van deze laatste onderneming, concludeert de Commissie voorlopig dat beide groepen als verbonden groepen moeten worden behandeld. Daarom geldt voor de ondernemingen van beide groepen slechts één gewogen gemiddeld voorlopig recht.

    (24)

    Geen van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC heeft een aanvraag voor behandeling als marktgerichte onderneming ingediend. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde daarom vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie („referentieland”).

    3.2.   Referentieland

    (25)

    In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden medegedeeld dat zij de Verenigde Arabische Emiraten voorstelde als geschikt referentieland en heeft zij hen uitgenodigd opmerkingen in te dienen. De Commissie heeft echter medewerking ontvangen van geen van de bekende producenten van het betrokken product in dit land waarmee zij contact heeft opgenomen.

    (26)

    Ook heeft de Commissie onderzocht of enig ander land met een markteconomie waar HFP rebars worden geproduceerd, zou kunnen worden aangemerkt als geschikt referentieland. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt op basis van de klacht, de opmerkingen van de partijen en Eurostat-gegevens, zijn Egypte, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië, Zuid-Afrika, Turkije en Oekraïne de andere landen die HFP rebars produceren. De Commissie heeft contact opgenomen met in totaal 38 potentiële producenten van het betrokken product in die landen.

    (27)

    Slechts één, in Zuid-Afrika gevestigde, onderneming heeft haar medewerking verleend. Deze onderneming heeft de vragenlijst voor het referentieland ingevuld en stemde in met controlebezoeken ter plaatse van haar antwoorden. Eén andere, in Turkije gevestigde, producent had aanvankelijk verklaard zijn medewerking te willen verlenen maar heeft de vragenlijst uiteindelijk niet ingevuld, ondanks herhaalde pogingen van de Commissie om de antwoorden te verkrijgen.

    (28)

    Met betrekking tot de Zuid-Afrikaanse onderneming in kwestie heeft de China Iron and Steel Association („CISA”), een belanghebbende in deze procedure, erop gewezen dat de onderneming een dochteronderneming is van één van de producenten in de Unie die de klacht steunden. Volgens CISA zou de objectiviteit van de door deze onderneming verstrekte gegevens aanvechtbaar zijn.

    (29)

    Met betrekking tot dit argument moet eerst worden opgemerkt dat de Commissie wegens het gebrek aan medewerking uit andere landen beperkt was in haar keuze van het referentieland. Daarnaast is de band tussen de onderneming in het referentieland en de producent in de Unie niet relevant voor dit onderzoek. De Commissie wijst erop dat zelfs wanneer de producenten in de referentielanden verbonden zijn met producenten in de Unie, die band geen afbreuk doet aan de vaststelling van de normale waarde op basis van gecontroleerde gegevens en deze niet beïnvloedt, wat door een recent arrest van het Hof van Justitie in een soortgelijke zaak (4) is bevestigd. Er is verder geen specifieke reden om vraagtekens te plaatsen bij het gebruik van gegevens van deze naar behoren gecontroleerde producent in het referentieland. Wat Zuid-Afrika betreft, is de binnenlandse markt voor HFP rebars bovendien relatief open en niet beschermd door invoerrechten op het betrokken product; ook wordt de markt gekenmerkt door onderlinge concurrentie van verschillende binnenlandse producenten en is het marktaandeel van de invoer met 13 % aanzienlijk. De gecontroleerde producent in het referentieland verkoopt grote hoeveelheden op de binnenlandse markt en voor uitvoer en zijn marktaandeel op de binnenlandse markt bedraagt tussen 13 % en 23 %. Hij produceert vergelijkbare soorten van het soortgelijke product als die welke door de Chinese producenten naar de Unie worden uitgevoerd.

    (30)

    Gelet op het voorgaande heeft de Commissie in dit stadium van de procedure geconcludeerd dat Zuid-Afrika een geschikt referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    3.3.   Normale waarde

    (31)

    Zoals in overweging 24 is vermeld, werd de normale waarde voor de producenten-exporteurs in de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld op basis van de door berekening vastgestelde waarde in het referentieland, in dit geval Zuid-Afrika.

    (32)

    Voor deze vaststelling ging de Commissie eerst na of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door de medewerkende producent in het referentieland aan onafhankelijke afnemers representatief was, m.a.w. of de totale omvang van die binnenlandse verkoop in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening minstens 5 % vertegenwoordigde van de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product naar de Unie door elk van de Chinese medewerkende exporteurs tijdens het OT. Op basis hiervan werd vastgesteld dat de algehele binnenlandse verkoop in het referentieland representatief was.

    (33)

    Vervolgens heeft de Commissie dezelfde vergelijking gemaakt voor elke productsoort; zij heeft met name onderzocht of de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in het referentieland representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Op basis hiervan werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in het referentieland voor geen enkele productsoort en voor geen enkele Chinese exporteur representatief was.

    (34)

    Overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening werd de normale waarde bijgevolg berekend door aan de gemiddelde productiekosten van de relevante productsoort het gewogen gemiddelde van de gemaakte verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) (1 %-5 %), en de gewogen gemiddelde winst (10 %-20 %) die door de producent in het referentieland op de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak is gemaakt, toe te voegen.

    3.4.   Uitvoerprijs

    (35)

    De medewerkende producenten-exporteurs voerden naar de Unie uit, hetzij via in China en/of Singapore gevestigde verbonden ondernemingen, hetzij via in China gevestigde onafhankelijke handelsondernemingen.

    (36)

    De uitvoerprijs werd daarom, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld op basis van de door de eerste onafhankelijke afnemer werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen, hetzij importeurs in de Unie of handelsondernemingen in de VRC.

    3.5.   Vergelijking

    (37)

    De normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs zijn vergeleken in het stadium af fabriek.

    (38)

    Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs mogelijk te maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (39)

    Op basis hiervan werden correcties toegepast voor vervoers-, zeevracht- en verzekeringskosten, kosten voor lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten, kortingen en provisies, voor zover was aangetoond dat deze de prijsvergelijkbaarheid beïnvloedden. De totale correcties lagen tussen 5 % en 10 %.

    (40)

    In het door China gevoerde beleid wordt de btw bij uitvoer slechts gedeeltelijk terugbetaald. 4 % van de btw wordt niet terugbetaald. De normale waarde is naar boven gecorrigeerd met dat deel van de btw op de uitvoer van HFP rebars dat niet werd vergoed aan de Chinese producenten-exporteurs, zodat zij hetzelfde niveau van belasting weerspiegelt als de uitvoerprijs (5).

    3.6.   Dumpingmarges

    (41)

    Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd voor elke medewerkende groep ondernemingen de gewogen gemiddelde normale waarde voor elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

    (42)

    Zoals reeds vermeld in overweging 23 heeft de Commissie geconcludeerd dat twee van de medewerkende groepen ondernemingen als verbonden groepen moeten worden behandeld.

    (43)

    Daarom werd één enkele dumpingmarge vastgesteld voor de producenten-exporteurs van de twee groepen door de som van hun individuele dumpingmarges uit te drukken als een percentage van de som van hun (wegens de aanwezigheid van verbonden exporteurs) door berekening vastgestelde cif-waarden, grens Unie.

    (44)

    Wat de voor het gehele land geldende dumpingmarge betreft, heeft de Commissie eerst de mate van medewerking vastgesteld. Hiertoe werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitvoerhoeveelheden van de medewerkende producenten-exporteurs en de totale invoer uit de VRC op grond van de invoerstatistieken van Eurostat. Gelet op de hoge mate van medewerking werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge voorlopig vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor de medewerkende producenten-exporteurs.

    (45)

    Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

    Onderneming

    Voorlopige dumpingmarge (%)

    Jiangyin Xicheng Steel Co., Ltd

    66,0

    Jiangyin Ruihe Metal Products Co., Ltd

    66,0

    Jiangsu Yonggang Group Co., Ltd

    51,5

    Jiangsu Lianfeng Industrial Co., Ltd

    51,5

    Zhangjiagang Hongchang High Wires Co., Ltd

    51,5

    Zhangjiagang Shatai Steel Co., Ltd

    51,5

    Alle andere ondernemingen

    66,0

    4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

    4.1.   Bedrijfstak van de Unie

    (46)

    Het soortgelijke product werd vervaardigd door elf producenten in de Unie. Zij worden als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

    (47)

    Eén belanghebbende heeft de Commissie verzocht te verduidelijken of de bedrijfstak van de Unie is beperkt tot een bepaald gebied, in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van de basisverordening.

    (48)

    De Commissie stelt vast dat de producenten van het soortgelijke product in verschillende lidstaten en niet enkel in het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gevestigd, hoewel de gebruikers van het betrokken product enkel in het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gevestigd. Met de bedrijfstak van de Unie worden bijgevolg de producenten in de Unie als geheel bedoeld.

    4.2.   Productie in de Unie

    (49)

    Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals de in de klacht verstrekte informatie, de gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd geopend, alsmede de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ingevulde vragenlijsten, werden gebruikt om de totale productie in de Unie te bepalen voor het onderzoektijdvak.

    (50)

    Op basis hiervan werd de totale productie in de Unie geschat op ongeveer 506 000 ton gedurende het OT. Dit cijfer omvat de productie van alle producenten in de Unie die zichzelf kenbaar hebben gemaakt en de hele bedrijfstak van de Unie vormen.

    4.3.   Steekproef van producenten in de Unie

    (51)

    Zoals in overweging 9 is uiteengezet, zijn vier producenten in de Unie opgenomen in de steekproef; zij vertegenwoordigen samen 90 % van de geschatte totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

    4.4.   Vrije markt en markt voor intern gebruik

    (52)

    Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

    (53)

    HFP rebars worden gebruikt door fabrikanten die de staven snijden en plooien tot op maat gemaakte vormen en lengten voor levering op bouwterreinen. De Commissie heeft vastgesteld dat een aanzienlijk deel (56 %) van de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor intern gebruik was bestemd. De HFP rebars werden door één producent in de Unie verkocht aan verbonden ondernemingen die geen vrije keuze van leverancier hadden.

    (54)

    Het onderscheid tussen de markt voor intern gebruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse omdat de producten die bestemd zijn voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer en de prijzen binnen de groep worden vastgesteld, waardoor deze niet betrouwbaar zijn. De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde product en de prijzen zijn vrijemarktprijzen.

    (55)

    Om een zo volledig mogelijk beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, heeft de Commissie gegevens ontvangen over de volledige productie van HFP rebars en bepaald of de productie bestemd was voor intern gebruik of voor de vrije markt. Voor sommige schade-indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie heeft de Commissie de gegevens betreffende de vrije markt en de markt voor intern gebruik afzonderlijk geanalyseerd en een vergelijkende analyse gemaakt. Deze factoren zijn: verkoop, marktaandeel, eenheidsprijzen, kosten per eenheid, winstgevendheid en kasstroom. Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht in het kader van de gehele activiteit van de bedrijfstak van de Unie, inclusief het interne gebruik, aangezien deze afhankelijk zijn van de gehele activiteit, ongeacht of de productie bestemd was voor intern gebruik of voor de vrije markt. Deze factoren zijn: productie, capaciteit, bezettingsgraad, investeringen, rendement van investeringen, werkgelegenheid, productiviteit, voorraden en loonkosten. Voor deze factoren moet de hele bedrijfstak van de Unie worden onderzocht teneinde een volledig schadebeeld vast te stellen van de bedrijfstak van de Unie aangezien de gegevens in kwestie niet kunnen worden opgesplitst in intern gebruik en de vrije markt.

    (56)

    De Commissie merkt op dat deze analyse in overeenstemming is met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie en de WTO (6).

    5.   SCHADE

    5.1.   Verbruik in de Unie

    (57)

    Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op grond van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de totale invoer. Het jaar 2011 werd gekenmerkt door een laag verbruik in de Unie in vergelijking met de rest van de beoordelingsperiode. Zoals echter uit onderstaande tabel blijkt, verbeterde de marktsituatie zich en steeg het verbruik in de Unie met 50 % tussen 2011 en het OT en met 38 % tussen 2012 en het OT.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Verbruik (in ton)

    546 359

    595 797

    628 099

    854 328

    822 060

    Index (2012 = 100)

    92

    100

    105

    143

    138

    Bron: Europese Commissie (databank douanetoezicht), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    5.2.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

    5.2.1.   Volume en marktaandeel van de betrokken invoer

    (58)

    Vastgesteld werd dat het volume en het marktaandeel van de invoer in de Unie uit de Volksrepubliek China, die pas in 2013 begon, zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt hebben ontwikkeld:

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Volume (ton)

     

     

    49 480

    279 484

    292 304

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    565

    591

    Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

     

     

    7,9

    32,7

    35,6

    Marktaandeel op de vrije markt (%)

     

     

    11,7

    45,9

    50,9

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    415

    451

    Bron: Europese Commissie (databank douanetoezicht), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (59)

    De omvang van de invoer uit China nam in de beoordelingsperiode aanzienlijk toe, van nul tot 292 000 ton in het OT. Het marktaandeel van de invoer uit China nam tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe, van 0 % tot 36 %.

    5.2.2.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

    (60)

    Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer uit China:

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

     

     

    442

    400

    401

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    90

    91

    Bron: Europese Commissie (databank douanetoezicht) en antwoorden op de vragenlijst.

    (61)

    De gemiddelde prijzen van de invoer uit China daalden tijdens de beoordelingsperiode in overeenstemming met de daling van de wereldwijde prijzen van ijzererts dat in China en het referentieland als grondstof wordt gebruikt (zie de tabel in overweging 81). De invoerprijzen voor het OT zijn vastgesteld op basis van de gecontroleerde uitvoerprijzen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs. De gemiddelde invoerprijzen voor 2013 en 2014 zijn vastgesteld op basis van de databank douanetoezicht. De Commissie heeft rekening gehouden met het lange tijdsverloop tussen de factuurdata en de data van inklaring; anders zouden deze tot een vergelijking tussen prijzen uit verschillende perioden geleid kunnen hebben. De invoerprijzen uit China bleven onder de prijzen van zowel de niet-verbonden als de verbonden verkoop van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode. Zoals blijkt uit overweging 82 bedroeg de gemiddelde prijs voor de verbonden verkoop van de bedrijfstak van de Unie in 2013 483 EUR/ton en de gemiddelde prijs voor de niet-verbonden verkoop 456 EUR/ton. In 2014 bedroeg de gemiddelde prijs voor de verbonden verkoop van de bedrijfstak van de Unie 464 EUR/ton en de gemiddelde prijs voor de niet-verbonden verkoop 434 EUR/ton. In het OT bedroeg de gemiddelde prijs voor de verbonden verkoop van de bedrijfstak van de Unie 458 EUR/ton en de gemiddelde prijs voor de niet-verbonden verkoop 427 EUR/ton.

    (62)

    Om te bepalen of en in welke mate sprake was van prijsonderbieding in het OT, zijn de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie (gecorrigeerd tot het niveau af fabriek door aftrek van de werkelijke leveringskosten, provisies en creditnota's) vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen per productsoort die de in de steekproef opgenomen Chinese producenten voor hun met dumping ingevoerde producten in rekening brachten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau. Zoals in overweging 102 is uiteengezet, werd enkel prijsonderbieding vastgesteld in vergelijking met de niet-verbonden verkoop, aangezien bij de vergelijking enkel rekening werd gehouden met overeenkomstige productsoorten. De verbonden verkoop bestond uitsluitend uit productsoorten die niet uit China worden ingevoerd.

    (63)

    Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT, liet een prijsonderbiedingsmarge zien die varieerde van 1,7 % tot 5,6 %. De lagere prijzen van de invoer met dumping in vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode verklaren de aanzienlijke stijging van de Chinese invoerhoeveelheden en van het marktaandeel van de invoer uit China vanaf 2013.

    5.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    5.3.1.   Inleidende opmerkingen

    (64)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping uit China voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de toestand van de bedrijfstak van de Unie.

    (65)

    Zoals in overweging 9 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

    (66)

    Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. In dit verband wordt de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie beoordeeld op grond van a) macro-economische indicatoren, namelijk productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping, waarvoor de gegevens zijn verzameld op het niveau van de totale bedrijfstak van de Unie, en op grond van b) micro-economische indicatoren, namelijk gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en loonkosten, waarvoor de gegevens zijn verzameld op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (67)

    Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van de in de klacht verstrekte informatie, de gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd geopend, alsmede de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zijn gebruikt om de macro-economische indicatoren te bepalen en in het bijzonder de gegevens met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (68)

    De micro-economische indicatoren zijn bepaald op grond van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoord op de vragenlijst hebben verstrekt.

    (69)

    Zoals in overweging 103 is uiteengezet, werden prijsonderbieding en prijsbederf vastgesteld op basis van productsoorten die vergelijkbaar waren met de invoer uit China, dat wil zeggen die onder hetzelfde productcodenummer vielen; de verkoop aan verbonden afnemers die uitsluitend bestond uit productsoorten die niet uit China worden ingevoerd, werd bijgevolg niet meegerekend. De overige schade-indicatoren werden vastgesteld op basis van alle productsoorten. Zelfs indien de overige schade-indicatoren enkel zouden zijn vastgesteld op basis van vergelijkbare productsoorten, zouden de vastgestelde ontwikkelingen niet anders zijn.

    5.3.2.   Macro-economische indicatoren

    a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (70)

    De productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Productievolume HFP rebars (ton)

    533 612

    569 599

    507 046

    516 762

    506 361

    Index (2012 = 100)

    94

    100

    89

    91

    89

    Productievolume alle producten (ton)

    5 364 368

    5 416 193

    5 169 720

    5 510 322

    5 500 486

    Index (2012 = 100)

    99

    100

    95

    102

    102

    Productiecapaciteit alle producten (ton)

    7 700 405

    7 710 620

    7 705 934

    7 688 851

    7 709 741

    Index (2012 = 100)

    100

    100

    100

    100

    100

    Bezettingsgraad alle producten (%)

    70

    70

    67

    72

    71

    Index (2012 = 100)

    99

    100

    96

    102

    102

    Bron: Klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (71)

    Ondanks een stijgend verbruik in de Unie is de productie in de Unie tijdens de beoordelingsperiode gedaald.

    (72)

    Aangezien dezelfde machines gebruikt kunnen worden voor zowel het soortgelijke product als andere soorten staven, zijn de productiecapaciteit en bezettingsgraad berekend voor alle soorten staven. Er zijn geen specifieke machines voor HFP rebars die in aanmerking kunnen worden genomen om de capaciteit en bezettingsgraad enkel voor het soortgelijke product te berekenen. De capaciteit en bezettingsgraad zijn tijdens de beoordelingsperiode constant gebleven ondanks een stijgend verbruik in de Unie. De daling van het productievolume van het betrokken product is gecompenseerd door een stijging van het productievolume van andere producten.

    b)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

    (73)

    De verkoop van één producent in de Unie omvatte de verkoop voor intern gebruik aan zijn verbonden ondernemingen. Het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei zijn daarom voor de markt voor intern gebruik (verbonden verkoop) en voor de vrije markt (niet-verbonden verkoop) afzonderlijk beoordeeld.

    (74)

    Het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Verkoopvolume verbonden verkoop (ton)

    255 388

    249 832

    206 004

    246 055

    248 213

    Index (2012 = 100)

    102

    100

    82

    98

    99

    Marktaandeel verbonden verkoop in EU-verbruik (%)

    46,7

    41,9

    32,8

    28,8

    30,2

    Index (2012 = 100)

    111

    100

    78

    69

    72

    Verkoopvolume niet-verbonden verkoop (ton)

    269 728

    319 148

    292 521

    260 470

    261 180

    Index (2012 = 100)

    85

    100

    92

    82

    82

    Marktaandeel niet-verbonden verkoop in EU-verbruik (%)

    49,4

    53,6

    46,6

    30,5

    31,8

    Index (2012 = 100)

    92

    100

    87

    57

    59

    Bron: Europese Commissie (databank douanetoezicht), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (75)

    Na een stijging tussen 2011 en 2012, tegen de achtergrond van een toename van het verbruik, begon het verkoopvolume aan niet-verbonden afnemers vanaf 2013 en gelijktijdig met de snelle stijging van de invoer met dumping af te nemen. Dit vond tevens zijn weerslag in de stijgende trend van de eindvoorraden, die in totaal 27 % groeiden tijdens de beoordelingsperiode en 28 % tussen 2012 en het OT.

    (76)

    Bovendien daalde het marktaandeel van de niet-verbonden verkoop door de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk, namelijk met 18 procentpunten ten opzichte van 2011 en met 22 procentpunten ten opzichte van 2012, tegen de achtergrond van een gestage toename van het verbruik. Dit toont aan dat de bedrijfstak van de Unie vanwege het toenemende marktaandeel van invoer met dumping niet ten volle kon profiteren van de groei van het verbruik in de Unie.

    (77)

    De verbonden verkoop daalde eerst in 2013 en gelijktijdig met het begin van de invoer met dumping uit China, maar steeg vervolgens opnieuw tot het voorgaande niveau. Het marktaandeel van de verbonden verkoop daalde met 17 procentpunten ten opzichte van 2011 en met 12 procentpunten ten opzichte van 2012. De verbonden verkoop vond echter plaats op een markt voor intern gebruik en werd bijgevolg enkel onrechtstreeks beïnvloed door de Chinese invoer.

    c)   Werkgelegenheid en productiviteit

    (78)

    De werkgelegenheid daalde van 253 in 2011 tot 231 in 2012 en verder tot 209 in het OT. De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is berekend door, waar beschikbaar, het aantal werknemers dat bedrijfsmatig rechtstreeks is betrokken bij het onderzochte product in aanmerking te nemen, of door de totale werkgelegenheid aan de producenten toe te wijzen in verhouding tot het aandeel van de productie van het betrokken product. De productiviteit, gemeten als productie in ton per werknemer per jaar, steeg met 15 % tussen 2011 en 2012. Tussen 2012 en het OT is de productiviteit in 2013 in overeenstemming met de gedaalde productie eerst gedaald maar vervolgens opnieuw gestegen tot het voorgaande niveau, wat erop wijst dat de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om zijn doeltreffendheid te verbeteren terwijl zijn productie op het niveau van 2013 bleef.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Aantal werknemers

    253

    231

    243

    221

    209

    Index (2012 = 100)

    109

    100

    105

    96

    90

    Productiviteit (ton/werknemer)

    2 113

    2 465

    2 090

    2 334

    2 423

    Index (2012 = 100)

    86

    100

    85

    95

    98

    Bron: Klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    d)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

    (79)

    De dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs zijn aanzienlijk (zie overweging 45). Gezien de sector van het betrokken product, het volume, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit China, zoals hierboven beschreven, kan het effect van de werkelijke dumpingmarge op de bedrijfstak van de Unie niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    (80)

    Er heeft voordien nog geen invoer plaatsgevonden. Bijgevolg is de bedrijfstak niet herstellende van eerdere dumpingpraktijken.

    5.3.3.   Micro-economische indicatoren

    a)   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid op de markt van de Unie en productiekosten per eenheid

    (81)

    De gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalden met 16 % tussen 2012 en het OT. De prijsdaling weerspiegelt een algemene, wereldwijd dalende trend van de kosten voor grondstoffen, zowel van het in de Unie gebruikte gefragmenteerd schroot als van het in China en het referentieland gebruikte ijzererts, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Schrootprijs in EUR/ton (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

    320

    308

    281

    270

    260

    Index (2012 = 100)

    104

    100

    91

    88

    85

    Prijs voor gefragmenteerd schroot in EUR/ton (markt van de Unie)

    318

    285

    254

    261

    251

    Index (2012 = 100)

    112

    100

    89

    92

    88

    IJzerertsprijs in EUR/ton (invoer in China)

    124

    100

    96

    72

    60

    Index (2012 = 100)

    125

    100

    96

    73

    61

    IJzerertsprijs in EUR/ton (invoer in China), als ingediend door de Chinese producenten-exporteurs

    Niet verstrekt

    Niet verstrekt

    [90-110]

    [60-80]

    [50-70]

    Bron: Klager, antwoorden op de vragenlijst, www.indexmundi.com, CISA.

    (82)

    De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie daalden tussen 2012 en het OT echter sneller dan de grondstofprijzen voor gefragmenteerd schroot, zowel in absolute als in relatieve termen. Zoals uit de tabel hieronder blijkt, leidde dit vanaf 2013 tot verliezen.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor verbonden afnemers

    529

    540

    483

    464

    458

    Index (2012 = 100)

    98

    100

    89

    86

    85

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers

    505

    507

    456

    434

    427

    Index (2012 = 100)

    100

    100

    90

    86

    84

    Kosten per eenheid voor goederen voor verbonden verkoop (EUR/ton)

    544

    527

    490

    479

    470

    Index (2012 = 100)

    103

    100

    93

    91

    89

    Kosten per eenheid voor goederen voor niet-verbonden verkoop (EUR/ton)

    515

    502

    469

    448

    439

    Index (2012 = 100)

    103

    100

    93

    89

    87

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    b)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (83)

    Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de kasstroom, de investeringen, het rendement van de investeringen van de producenten in de Unie en hun vermogen om kapitaal aan te trekken zich als volgt:

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan verbonden afnemers (% van de omzet)

    – 2,8

    + 2,5

    – 1,5

    – 3,2

    – 2,7

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers, gecorrigeerd voor vergelijkbare productsoorten (% van de omzet)

    – 3,5

    + 1,6

    – 2,5

    – 3,1

    – 2,4

    Kasstroom verbonden verkoop (EUR)

    – 336 830

    6 965 666

    1 619 217

    619 310

    1 582 626

    Kasstroom niet-verbonden verkoop (EUR)

    14 899 504

    5 240 507

    600 099

    – 389 019

    – 946 642

    Investeringen (EUR)

    7 176 323

    6 546 524

    5 880 627

    4 504 181

    5 030 792

    Index (2012 = 100)

    110

    100

    90

    69

    77

    Rendement van investeringen (%)

    – 83

    71

    – 76

    – 144

    – 110

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (84)

    De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd afzonderlijk vastgesteld voor de verbonden en de niet-verbonden verkoop. De winstgevendheid werd uitgedrukt als nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan afnemers in de Unie als percentage van de omzet.

    (85)

    Met betrekking tot hun verbonden verkoop maakten de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2011 verlies; zij herstelden zich echter in 2012 in overeenstemming met de stijging van het verbruik in de Unie. In 2012 werd een winst van + 2,5 % gerealiseerd op de verbonden verkoop. Vanaf 2013 werd de verbonden verkoop opnieuw verliesgevend. De prijzen voor de verbonden verkoop zijn evenwel niet noodzakelijkerwijs een weerspiegeling van de marktprijzen, aangezien de prijzen in een overeenkomst tussen verbonden partijen worden vastgesteld. De winst op de verbonden verkoop kan bijgevolg niet worden beschouwd als een weerspiegeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

    (86)

    De niet-verbonden verkoop volgde een vergelijkbare trend als de verbonden verkoop. De niet-verbonden verkoop was verliesgevend vóór 2012, winstgevend in 2012 en opnieuw verliesgevend vanaf 2013.

    (87)

    De kasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, was aanvankelijk positief voor de niet-verbonden verkoop maar deze werd negatief vanaf 2014, in overeenstemming met het aanhoudende verlies. De kasstroom van de verbonden verkoop was negatief in 2011 maar positief tijdens de rest van de beoordelingsperiode. Aangezien de prijzen voor de verbonden verkoop niet noodzakelijkerwijs de marktprijzen weerspiegelen, kan de kasstroom van de verbonden verkoop echter niet worden beschouwd als een weerspiegeling van de kasstroomsituatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (88)

    De ontwikkeling van de winstgevendheid en de kasstroom in de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om in hun activiteiten te investeren en ondermijnde hun ontwikkeling. Wegens de aard van de bedrijfstak worden investeringen evenwel gebruikt voor het vervaardigen van uiteenlopende producten, met inbegrip van producten die niet onder dit onderzoek vallen. Daarom was het niet mogelijk om rechtstreeks de investeringen en het rendement van investeringen, met name de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen, te bepalen voor het onderzochte product. In plaats daarvan worden de totale investeringen van de bedrijfstak geacht aan het betrokken product te zijn toegewezen, in overeenstemming met het aandeel in de omzet.

    (89)

    Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT negatief waren.

    c)   Voorraden

    (90)

    De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 27 % toegenomen; de toename ervan ging gepaard met verliezen aan marktaandeel.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Eindvoorraden (ton)

    56 934

    56 537

    57 280

    69 942

    72 473

    Index (2012 = 100)

    101

    100

    101

    124

    128

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    d)   Loonkosten

    (91)

    De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode licht gestegen. Tegelijkertijd is de gemiddelde productiviteit gestegen. De loonkosten vertegenwoordigen 13 % van de totale productiekosten. Bijgevolg zijn de loonkosten geen bepalende factor voor de productiekosten.

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

    104 161

    112 246

    108 249

    127 588

    138 047

    Index (2012 = 100)

    93

    100

    96

    114

    123

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    5.4.   Conclusie over schade

    (92)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie niet heeft geprofiteerd van de stijging van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode. Aanvankelijk, van 2011 tot 2012, was er geen schade, niet in het minst omdat er geen invoer was, maar nadien, meer bepaald vanaf 2013, verslechterde de economische situatie van de bedrijfstak in vergelijking met het niveau van 2012. Bepaalde indicatoren zoals het productie- en het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie stagneerden ondanks een aanhoudende toename van het verbruik in de Unie. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde aanzienlijk aangezien de snelle toename van de Chinese invoer in het toenemende verbruik in de Unie voorzag.

    (93)

    Daarnaast ondervonden bepaalde schade-indicatoren die verband houden met de financiële prestaties (met name de winstgevendheid en de kasstroom) van de bedrijfstak van de Unie ernstige gevolgen van de op de markt van de Unie uitgeoefende prijsdruk: de winstgevendheid daalde met 4 procentpunten. De bedrijfstak van de Unie kon zijn prijzen niet op een zodanig niveau houden dat hij zo winstgevend was als in het jaar 2012 en is bijgevolg verlieslijdend geworden.

    (94)

    In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    6.   OORZAKELIJK VERBAND

    6.1.   Inleiding

    (95)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening is de Commissie nagegaan of de invoer met dumping uit China de bedrijfstak van de Unie zodanige schade heeft berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kan hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat de mogelijke schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (96)

    Uit het onderzoek is gebleken dat het verbruik in de Unie met 50 % is toegenomen tijdens de beoordelingsperiode en dat de omvang van de invoer uit China terzelfder tijd aanzienlijk is gestegen. Zoals in de overwegingen 58 en 59 is uiteengezet, steeg de invoer uit China van nul in 2012 tot 292 000 ton in het OT. De stijging van de invoer met dumping vond gelijktijdig plaats met de drastische daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie: zoals in de overwegingen 74 tot en met 76 is uiteengezet, daalde de niet-verbonden verkoop van de bedrijfstak van de Unie van 319 000 ton in 2012 tot 261 000 ton in het OT.

    (97)

    Wat de prijsdruk op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode betreft, werd vastgesteld dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit China voortdurend op een lager niveau lagen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door onderbieding van de bedrijfstak van de Unie steeg het marktaandeel van de invoer uit China van nul in 2012 tot 36 % van het verbruik in de Unie in het OT. Op de vrije markt nam het marktaandeel van de Chinese invoer toe van nul in 2012 tot 51 % in het OT. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt daalde van 92 % in 2012 tot 46 % in het OT. Het verlies aan marktaandeel toont aan dat de bedrijfstak van de Unie niet heeft kunnen profiteren van het toegenomen verbruik.

    (98)

    Vanwege de prijsdruk die door de toenemende omvang van de Chinese invoer werd uitgeoefend, was de bedrijfstak van de Unie niet in staat zijn kosten te dekken. De bedrijfstak van de Unie was verlieslijdend in 2011 en nauwelijks winstgevend vóór het begin van de dumping in 2012. Vanaf 2013 werd de bedrijfstak van de Unie gelijktijdig met het begin van de invoer met dumping op de markt van de Unie verlieslijdend.

    (99)

    Op basis van het bovenstaande luidt de conclusie dat de toename van de invoer met dumping uit China tegen prijzen die voortdurend die van de bedrijfstak van de Unie onderboden, de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade veroorzaakt heeft.

    6.3.   Gevolgen van andere factoren

    6.3.1.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

    (100)

    Er is nauwelijks sprake van uitvoer door de bedrijfstak van de Unie. De uitvoer naar derde landen is tijdens de beoordelingsperiode gedaald van 1 % tot 0 % van de verkoop. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de uitvoeractiviteit van de bedrijfstak van de Unie geen oorzaak van de vastgestelde aanmerkelijke schade kan zijn geweest.

    6.3.2.   Verkoop aan verbonden partijen

    (101)

    Chinese exporteurs hebben aangevoerd dat het oorzakelijke verband is verbroken aangezien één van de producenten in de Unie bijna uitsluitend verkoopt aan verbonden partijen op een markt voor intern gebruik. De schade zou bijgevolg worden veroorzaakt door lage verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen en niet door de Chinese invoer.

    (102)

    Ten eerste merkt de Commissie op dat slechts één van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt voor intern gebruik verkoopt en dat deze het soortgelijke product bovendien ook op de vrije markt verkoopt.

    (103)

    Ten tweede is uit het onderzoek gebleken dat de prijzen voor verbonden partijen hoger waren dan de verkoopprijzen op de vrije markt. Ook werd vastgesteld dat de verbonden verkoop productsoorten betrof die niet uit China werden ingevoerd. De prijsonderbieding en het prijsbederf werden enkel vastgesteld op basis van overeenkomstige productsoorten, door voor de overeenkomstige productsoorten de Chinese invoerprijzen en de verkoopprijzen van de producenten in de Unie te vergelijken. De verbonden verkoop had bijgevolg geen invloed op de vaststelling van onderbieding en prijsbederf. Tot slot toonde de ontwikkeling van de schade-indicatoren, die afzonderlijk werden geanalyseerd voor de verkoop op de vrije markt en de verkoop voor intern gebruik, een vergelijkbare trend. Op grond hiervan werd met het door de Chinese exporteurs aangevoerde argument rekening gehouden maar het heeft geen invloed op de bevindingen.

    6.3.3.   Invoer uit derde landen

    Land

     

    2011

    2012

    2013

    2014

    OT

    De VRC

    Volume (ton)

     

     

    49 480

    279 484

    292 304

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    565

    591

    Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

     

     

    7,9

    32,7

    35,6

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    415

    451

    Gemiddelde prijs

     

     

    442

    400

    401

    Index (2013 = 100)

     

     

    100

    90

    91

    Turkije

    Volume (ton)

    8 726

    1 182

    74 965

    65 299

    16 323

    Index (2012 = 100)

    738

    100

    6 342

    5 525

    1 381

    Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

    1,6

    0,2

    11,9

    7,6

    2,0

    Index (2012 = 100)

    805

    100

    6 016

    3 853

    1 001

    Gemiddelde prijs

    697

    508

    463

    565

    691

    Index (2012 = 100)

    137

    100

    91

    111

    136

    Totaal van alle derde landen behalve China

    Volume (ton)

    21 243

    26 817

    80 094

    68 319

    20 362

    Index (2012 = 100)

    79

    100

    299

    255

    76

    Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

    3,9

    4,5

    12,8

    8,0

    2,5

    Index (2012 = 100)

    86

    100

    283

    178

    55

    Gemiddelde prijs

    657

    610

    488

    659

    570

    Index (2012 = 100)

    108

    100

    80

    108

    94

    Bron: Europese Commissie (databank douanetoezicht), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (104)

    De invoer met dumping uit China vertegenwoordigde 93 % van de totale invoer in de markt van de Unie tijdens het OT. Er waren andere bronnen van invoer, waaronder Turkije, die moesten worden onderzocht in het kader van het oorzakelijke verband.

    (105)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de gemiddelde verkoopprijzen van Turkse producenten-exporteurs tijdens de beoordelingsperiode boven de verkoopprijzen van de Chinese producenten-exporteurs en die van de bedrijfstak van de Unie zijn gebleven. Bovendien daalde het marktaandeel van de Turkse invoer van 12 % in 2013 tot 2,0 % tijdens het OT.

    (106)

    Op basis van het bovenstaande luidt de conclusie dat de gevolgen van deze invoer niet zodanig waren dat het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor werd verbroken.

    6.3.4.   De economische crisis

    (107)

    Zoals in overweging 83 is uiteengezet, was de bedrijfstak van de Unie verlieslijdend in 2011, op het moment dat de gevolgen van de economische crisis merkbaar waren in het lage verbruik van staven. De situatie van de bedrijfstak verbeterde in 2012 en deze werd winstgevend. Vanaf 2013 werd de bedrijfstak opnieuw, gelijktijdig met het begin van de laaggeprijsde invoer uit China, verlieslijdend.

    (108)

    De economische crisis kan dus geen verklaring zijn voor de moeilijkheden in de bedrijfstak waarvan vanaf 2013 opnieuw sprake was. Dit betekent dat het effect ervan niet dermate groot kan worden geacht dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de tijdens het OT door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor wordt verbroken.

    6.3.5.   Kosten van de belangrijkste grondstoffen

    (109)

    De Chinese exporteurs voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade het resultaat is van het gebruik van schroot als belangrijkste grondstof terwijl de Chinese producenten ijzererts gebruiken.

    (110)

    Uit de door de Chinese exporteurs verstrekte prijsinformatie blijkt evenwel dat de prijzen voor schroot de ontwikkelingen van de prijzen voor ijzererts op de wereldmarkt grotendeels volgen. Zoals in overweging 81 is aangetoond, is de prijs per ton voor zowel schroot als ijzererts bij benadering even sterk gedaald. Het feit dat de dalingen procentueel verschillen, is niet relevant voor het bepalen van het oorzakelijke verband aangezien het effect op de productiekosten wordt bepaald door de ontwikkeling van de prijs per ton in absolute cijfers. Bovendien weerspiegelt het absolute verschil tussen de kosten voor ijzererts en schroot het feit dat de bewerking tot staal verschilt naargelang de gebruikte grondstof. De kosten van twee verschillende grondstoffen zijn dus niet rechtstreeks vergelijkbaar. Dat de ontwikkeling van de kosten van de grondstoffen zou verschillen, kan het oorzakelijke verband tussen de vastgestelde aanmerkelijke schade en de invoer met dumping dus niet verbreken. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

    6.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

    (111)

    Er werd aangetoond dat de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping van oorsprong uit China in de beoordelingsperiode aanzienlijk toenamen. Voorts werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie door deze invoer voortdurend en in het bijzonder tijdens het OT werden onderboden.

    (112)

    Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping uit China viel samen met de verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie vanaf 2013. De bedrijfstak van de Unie was daarom ondanks het herstel van het verbruik niet in staat zijn verkoop en de prijzen te doen toenemen; bijgevolg bleven financiële indicatoren zoals de winstgevendheid negatief.

    (113)

    Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die de bedrijfstak van de Unie schade hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

    (114)

    Op basis van bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit China de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft toegebracht.

    7.   BELANG VAN DE UNIE

    7.1.   Algemene overwegingen

    (115)

    Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

    (116)

    CISA, een belanghebbende, argumenteerde dat de instelling van maatregelen voor de gehele Unie niet nodig zou zijn aangezien de invoer uit China enkel gericht is op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

    (117)

    De Commissie stelt vast dat de bedrijfstak van de Unie in verschillende lidstaten is gevestigd hoewel het verbruik beperkt is tot het Verenigd Koninkrijk en Ierland; bijgevolg dient het belang voor de hele Unie te worden beoordeeld. Aangezien er binnen de Unie handelsstromen van het betrokken product zijn tussen het Verenigd Koninkrijk, Ierland en de andere lidstaten moeten maatregelen voor de gehele Unie worden ingesteld opdat zij doeltreffend zouden zijn.

    7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (118)

    De bedrijfstak van de Unie bestaat uit elf bekende producenten die samen de gehele productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn gevestigd in verschillende lidstaten van de Unie en hebben 209 werknemers die tijdens het OT bij de productie en verkoop van het soortgelijke product betrokken waren.

    (119)

    Er is vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit China. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie niet volledig kon profiteren van het groeiende verbruik en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak is gebleven.

    (120)

    Verwacht wordt dat de instelling van antidumpingrechten tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen voor het soortgelijke product in overeenstemming kan brengen met de productiekosten.

    (121)

    Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ook ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op zijn winstgevendheid en zijn algemene economische situatie. De instelling van maatregelen zou de bedrijfstak in staat stellen om zijn inspanningen op het gebied van kostenefficiëntie verder te ontwikkelen.

    (122)

    Als geen maatregelen worden ingesteld, zijn verdere verliezen van het marktaandeel te verwachten en zal de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid achteruitgaan.

    (123)

    Eén producent in de Unie verkocht voornamelijk voor intern gebruik en werd dus niet rechtstreeks beïnvloed door de invoer uit China. Deze zou evenwel onrechtstreeks kunnen profiteren van de groeiende markt zonder invoer met dumping indien prijzen onder goede marktomstandigheden worden vastgesteld.

    (124)

    Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit China in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.

    7.3.   Belang van de gebruikers

    (125)

    Er werd een vragenlijst gestuurd naar elf gebruikers in de Unie. Negen gebruikers hebben de vragenlijst ingevuld van wie drie hun medewerking later opzegden. Het waarschijnlijke effect van de voorgestelde maatregelen werd beoordeeld op grond van de door de andere gebruikers ingevulde vragenlijsten en de totale markt van de Unie voor het betrokken product en het soortgelijke product.

    (126)

    Vier van de medewerkende gebruikers waren verbonden met één producent in de Unie. Zij kochten het betrokken product enkel aan van hun moederonderneming. De instelling van maatregelen zou bijgevolg geen rechtstreekse invloed hebben op hun aankopen. Hun positie in de verwerkende sector zou onrechtstreeks kunnen verbeteren aangezien hun concurrenten niet langer laaggeprijsde invoer met dumping uit China zouden kunnen aanschaffen.

    (127)

    De twee medewerkende niet-verbonden gebruikers vertegenwoordigden ongeveer 33 % van de totale invoer uit China van het betrokken product tijdens het OT. De aankopen uit China vormden gemiddeld ongeveer 88 % van hun totale aankopen van het betrokken product. De kosten van het betrokken product vertegenwoordigden doorgaans 75 % van de verkoop waarin het betrokken product werd opgenomen. In het OT vormde de omzet waarin het betrokken product werd opgenomen gemiddeld 76 % van hun totale omzet.

    (128)

    Uit het onderzoek bleek dat tijdens het OT de gemiddelde winstgevendheid van de medewerkende niet-verbonden gebruikers in verband met de verkoop waarin het betrokken product werd opgenomen 1 % van de omzet bedroeg.

    (129)

    Uitgaande van het worstcasescenario voor de niet-verbonden gebruikers, namelijk dat de prijsstijgingen niet zouden kunnen worden doorberekend aan de distributieketen en dat de gebruikers door zouden gaan met het aankopen van dezelfde hoeveelheden uit China als voorheen, zou de weerslag van het recht op de winstgevendheid van de gebruikers, gezien hun lage winsten, het grote aandeel van de Chinese invoer en het grote aandeel van het betrokken product in hun totale kosten, ertoe leiden dat de gebruikers verlieslijdend worden.

    (130)

    Er zij evenwel op gewezen dat, aangezien het betrokken product gestandaardiseerd is, gebruikers gemakkelijk van voorzieningsbron kunnen veranderen voor zover het gaat om de productkwaliteit. De instelling van maatregelen mag niet uitsluiten dat het betrokken product uit andere landen en zelfs uit China kan worden ingevoerd zodra handelsverstorende effecten van dumping zijn weggenomen.

    (131)

    De niet-verbonden gebruikers voerden aan dat de huidige grote hoeveelheden van de invoer uit China niet gemakkelijk vervangen konden worden door andere bronnen waardoor zij geconfronteerd zouden worden met een ontoereikend aanbod. Hierdoor zouden zij marktaandeel verliezen aan verbonden gebruikers.

    (132)

    Gezien het bescheiden niveau van de rechten, is het echter onwaarschijnlijk dat de invoer uit China volledig zou worden beëindigd; deze producten zouden nog steeds op de markt van de Unie kunnen worden ingevoerd tegen eerlijke prijzen. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie over voldoende reservecapaciteit beschikt voor onafhankelijke gebruikers om eventueel afgenomen invoer uit China te kunnen vervangen.

    (133)

    Bepaalde importeurs en gebruikers voerden aan dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een monopolie voor één in het Verenigd Koninkrijk gevestigde producent in de Unie en zijn verbonden gebruikers; door deze maatregelen zouden namelijk de concurrerende onafhankelijke gebruikers worden uitgeschakeld die niet langer toegang zouden hebben tot grondstoffen tegen concurrerende prijzen.

    (134)

    De Commissie stelt in de eerste plaats vast dat de overnames van de downstreamgebruikers door de mededingingsautoriteiten van zowel het Verenigd Koninkrijk als Ierland zijn goedgekeurd. In dat kader hebben zij mogelijke monopolistische gedragingen beoordeeld.

    (135)

    Daarnaast, en zoals in overweging 130 is uiteengezet, beschikken de onafhankelijke gebruikers over alternatieve voorzieningsbronnen waardoor deze onafhankelijke gebruikers concurrerend kunnen blijven op de markt van het Verenigd Koninkrijk.

    (136)

    Gezien het bovenstaande is de Commissie op dit moment van oordeel dat het effect op de gebruikers en de mogelijke beperkende gevolgen voor de concurrentie over het geheel genomen beperkt zijn, ook al zullen bepaalde gebruikers waarschijnlijk, in meer of mindere mate, negatieve gevolgen ondervinden van de maatregelen betreffende invoer uit China.

    7.4.   Belang van de importeurs

    (137)

    Niet-verbonden importeurs verleenden slechts in beperkte mate hun medewerking. Drie importeurs verstrekten informatie voor de samenstelling van de steekproef, maar slechts twee verleenden hun medewerking. Zij vertegenwoordigden ongeveer 37 % van de totale invoer uit China tijdens het OT. De importeurs verzetten zich tegen de instelling van maatregelen aangezien China verreweg hun belangrijkste leverancier is van het betrokken product.

    (138)

    De importeurs zouden zich evenwel in een positie moeten bevinden waarin zij hogere prijzen als gevolg van de instelling van maatregelen ten minste gedeeltelijk aan hun afnemers kunnen doorberekenen. De importeurs zouden ook op andere voorzieningsbronnen kunnen overschakelen.

    (139)

    Op grond hiervan wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor het belang van de importeurs.

    7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (140)

    Gelet op het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er over het geheel genomen, op basis van de informatie over het belang van de Unie, geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit China pleiten.

    (141)

    De negatieve effecten voor de niet-verbonden gebruikers worden afgezwakt door de beschikbaarheid van alternatieve voorzieningsbronnen.

    (142)

    Daarnaast lijken, alle gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de markt van de Unie in overweging nemende, de positieve effecten, in het bijzonder voor de bedrijfstak van de Unie, op te wegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen voor de andere belangengroepen.

    8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (143)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

    8.1.   Schade opheffend prijsniveau

    (144)

    Om het niveau van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

    (145)

    Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder dat er sprake is van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in de sector kan worden behaald.

    (146)

    Voor de bepaling van de streefwinst heeft de Commissie de winst op de niet-verbonden verkoop in aanmerking genomen bij de bepaling van het schade opheffend prijsniveau.

    (147)

    De streefwinstmarge werd voorlopig vastgesteld op 1,65 % in overeenstemming met de winst op de niet-verbonden verkoop in 2012. Aangezien de invoer met dumping in 2013 is begonnen, wordt het niveau van 2012 beschouwd als een weerspiegeling van wat redelijkerwijs bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder dat er sprake is van invoer met dumping, kan worden bereikt.

    (148)

    Het jaar 2011 daarentegen werd niet als een geschikt referentiejaar met normale concurrentie beschouwd; zoals in overweging 107 is uiteengezet, was de bedrijfstak van de Unie nog herstellende van de gevolgen van de economische crisis en was hij verlieslijdend. De klagers toonden aan dat de vraag naar staal in het Verenigd Koninkrijk op een uitzonderlijk laag niveau werd geschat in 2011 (25 % lager dan in 2007). Daarnaast waren de productiekosten zeer hoog wegens een piek in de schrootprijs in 2011, zoals in overweging 81 is aangetoond. Tot slot voerden de klagers aan dat de markt voor staven in het Verenigd Koninkrijk tijdelijk was verstoord door de uitverkoop van de voorraad van één producent in het Verenigd Koninkrijk, Thamesteel, voor de opheffing van de activiteiten ervan in januari 2012; dit leidde tot een tijdelijke stijging van de voorraadvolumes en verminderde prijzen in 2011. Om deze redenen kan het jaar 2011 niet als een periode met normale marktomstandigheden worden beschouwd en had het geen invloed op de vaststelling van de streefwinst.

    (149)

    Op basis hiervan werd het schade opheffend prijsniveau berekend als een vergelijking tussen de gewogen gemiddelde prijs van de invoer met dumping, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding in overweging 62, en de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijke product.

    (150)

    Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-prijs bij invoer.

    (151)

    Zoals in overweging 23 is uiteengezet, concludeerde de Commissie dat twee van de medewerkende groepen ondernemingen als verbonden ondernemingen moeten worden behandeld. Bijgevolg werd één enkele schademarge vastgesteld voor de producenten-exporteurs van de twee groepen door de som van hun individuele prijsbederfmarges uit te drukken als een percentage van de som van hun door berekening vastgestelde cif-waarden, grens Unie.

    8.2.   Voorlopige maatregelen

    (152)

    Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening voorlopige antidumpingrechten op HFP rebars van oorsprong uit de VRC moeten worden ingesteld die overeenkomstig de regel van het laagste recht overeenstemmen met de dumpingmarge, of met de schademarge indien deze lager is.

    (153)

    Zoals in overweging 3 is vermeld, heeft de Commissie bij Verordening (EU) 2015/2386 met het oog op de mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen uit hoofde van artikel 10, lid 4, van de basisverordening de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC aan registratie onderworpen.

    (154)

    In het licht van bovenstaande bevindingen moet de overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening ingestelde registratie van de invoer worden beëindigd.

    (155)

    In dit stadium van de procedure kan geen besluit worden genomen over de mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen.

    (156)

    Gelet op het voorgaande zijn de voorlopige antidumpingrechten vastgesteld door vergelijking van de schademarges en de dumpingmarges. Daarom worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

    Onderneming

    Schademarge

    (%)

    Dumpingmarge

    (%)

    Voorlopig antidumpingrecht

    (%)

    Jiangyin Xicheng Steel Co., Ltd

    Jiangyin

    9,2

    66,0

    9,2

    Jiangyin Ruihe Metal Products Co., Ltd

    Jiangyin

    9,2

    66,0

    9,2

    Jiangsu Yonggang Group Co., Ltd

    Zhangjiagang

    13,0

    51,5

    13,0

    Jiangsu Lianfeng Industrial Co., Ltd

    Zhangjiagang

    13,0

    51,5

    13,0

    Zhangjiagang Hongchang High Wires Co., Ltd

    Zhangjiagang

    13,0

    51,5

    13,0

    Zhangjiagang Shatai Steel Co., Ltd

    Zhangjiagang

    13,0

    51,5

    13,0

    Alle andere ondernemingen

    13,0

    66,0

    13,0

    (157)

    De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten gelden (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) dus uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC dat is vervaardigd door de specifiek genoemde ondernemingen/juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden; op die producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    (158)

    Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie te worden gericht (7), onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    (159)

    Om het gevaar van ontwijking als gevolg van een verschil in rechten zoveel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.

    (160)

    Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor de producenten die het betrokken product tijdens het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

    9.   SLOTBEPALING

    (161)

    Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

    (162)

    De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op staven betonijzer of -staal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, gemaakt van ijzer, niet-gelegeerd staal of gelegeerd staal (maar niet van roestvrij staal, sneldraaistaal en siliciummangaanstaal), enkel warm gewalst, ook indien na het walsen getordeerd, voorzien van inkepingen, verdikkingen, ribbels of andere bij het walsen verkregen vervormingen, of worden na het walsen getordeerd, in zeer goed tegen metaalmoeheid bestand metaal met als belangrijkste eigenschap het vermogen om herhaalde belasting te weerstaan zonder te breken en meer specifiek het vermogen meer dan 4,5 miljoen vermoeiingscycli te weerstaan bij een spanningsverhouding (min/max) van 0,2 en een spanningsbereik van meer dan 150 MPa, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7214 20 00, ex 7228 30 20, ex 7228 30 41, ex 7228 30 49, ex 7228 30 61, ex 7228 30 69, ex 7228 30 70 en ex 7228 30 89 (Taric-codes 7214200010, 7228302010, 7228304110, 7228304910, 7228306110, 7228306910, 7228307010 en 7228308910) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

    Onderneming

    Recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Jiangyin Xicheng Steel Co., Ltd, Jiangyin

    9,2

    C060

    Jiangyin Ruihe Metal Products Co., Ltd, Jiangyin

    9,2

    C061

    Jiangsu Yonggang Group Co., Ltd, Zhangjiagang

    13,0

    C062

    Jiangsu Lianfeng Industrial Co., Ltd, Zhangjiagang

    13,0

    C063

    Zhangjiagang Hongchang High Wires Co., Ltd, Zhangjiagang

    13,0

    C064

    Zhangjiagang Shatai Steel Co., Ltd, Zhangjiagang

    13,0

    C065

    Alle andere ondernemingen

    13,0

    C999

    3.   De toepassing van het individuele antidumpingrecht dat voor de in lid 2 vermelde ondernemingen werd vastgesteld, is afhankelijk van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht voor alle andere ondernemingen toegepast.

    4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

    5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    1.   Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen belanghebbenden:

    a)

    verzoeken om mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld;

    b)

    hun schriftelijke opmerkingen indienen bij de Commissie, en

    c)

    een hoorzitting aanvragen met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

    2.   Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen de partijen als bedoeld in artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opmerkingen doen toekomen over de toepassing van de voorlopige maatregelen.

    Artikel 3

    1.   De douaneautoriteiten wordt opgedragen de bij artikel 1 van Verordening (EU) 2015/2386 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

    2.   Gegevens die zijn verzameld met betrekking tot producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening ten gebruike zijn aangegeven, dienen te worden bewaard tot eventuele definitieve maatregelen in werking treden of tot deze procedure is beëindigd.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 28 januari 2016.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB C 143 van 30.4.2015, blz. 12.

    (3)  PB L 332 van 18.12.2015, blz. 111.

    (4)  C-687/13 van 10 september 2015, punt 68.

    (5)  Het Gerecht heeft deze methode aanvaard in zaak T-423/09, Dashiqiao/Raad van de Europese Unie, arrest van 16 december 2011, punten 34-50.

    (6)  Zaak C-315/90, Gimelec/Commissie, EU:C:1991:447, punten 16-29; Rapport van de WTO-beroepsinstantie van 24 juli 2001, WT/DS184/AB/R, punten 181-215.

    (7)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, CHAR 04/039, 1049 Brussel, België.


    Top