Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R1018

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1018 van de Commissie van 29 juni 2015 tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden ingedeeld in categorieën (Voor de EER relevante tekst)

PB L 163 van 30.6.2015, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 25/01/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/1018/oj

30.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1018 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2015

tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden ingedeeld in categorieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (1), en met name artikel 4, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 376/2014 vereist dat systemen voor de melding van voorvallen worden vastgesteld op het niveau van organisaties, lidstaten en de Unie, zodat alle relevante informatie over de veiligheid in de burgerluchtvaart wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld, verspreid, geanalyseerd en gevolgd. Daarnaast voorziet deze verordening in regels ter beperking van het gebruik van gegevens die zijn verzameld voor het verbeteren van de luchtvaartveiligheid en ter bescherming van de melder en van andere in voorvalmeldingen genoemde personen, teneinde een continue beschikbaarheid van veiligheidsinformatie te waarborgen. Verordening (EU) nr. 376/2014 is van toepassing op alle luchtvaartuigen die in die verordening zijn gedefinieerd en onder die verordening vallen, met inbegrip van bemande luchtvaartuigen en op afstand bestuurde luchtvaartuigen.

(2)

Volgens de eerste alinea van artikel 4, lid 5, van Verordening (EU) nr. 376/2014 stelt de Commissie een lijst vast met een indeling in categorieën van voorvallen waarnaar moet worden verwezen bij de melding van voorvallen in het kader van de verplichte meldingssystemen in die verordening, en die vallen onder een van de categorieën van artikel 4, lid 1, van die verordening. Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 4, lid 5, van Verordening (EU) nr. 376/2014 moet een tweede lijst worden opgesteld met een indeling in categorieën van voorvallen die van toepassing is op andere luchtvaartuigen dan complexe motoraangedreven luchtvaartuigen. Deze tweede lijst moet waar nodig worden aangepast aan de specifieke kenmerken van die tak van de luchtvaart.

(3)

De indeling van te melden voorvallen in categorieën, zoals voorzien bij Verordening (EU) nr. 376/2014, heeft tot doel alle personen die voorvallen moeten melden in staat te stellen deze voorvallen te identificeren. Om dat doel te verwezenlijken, moet de lijst van voorvallen worden ingedeeld volgens de categorieën waarnaar melders van voorvallen volgens hun respectieve situatie moeten verwijzen, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 376/2014.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte comité (2),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde indeling van de voorvallen waarnaar moet worden verwezen wanneer voorvallen worden gemeld via verplichte meldingssystemen, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 376/2014, is uiteengezet in de bijlagen I tot en met V bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 15 november 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18.

(2)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).


BIJLAGE I

VOORVALLEN IN VERBAND MET DE VLUCHTUITVOERING MET HET LUCHTVAARTUIG

Opmerking: deze bijlage is zodanig gestructureerd dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — meestal worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit deze presentatie mag echter niet worden opgemaakt dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waaraan zij in de lijst zijn gekoppeld.

1.   VLUCHTUITVOERING

1.1.   Vluchtvoorbereiding

1.

Gebruik van onjuiste gegevens of foute gegevens in apparatuur die voor navigatie of prestatieberekeningen wordt gebruikt, waardoor een luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht.

2.

Vervoer of gepland vervoer van gevaarlijke goederen in strijd met de geldende wetgeving, met inbegrip van onjuiste etikettering, verpakking en behandeling van gevaarlijke goederen.

1.2.   Voorbereiding van het luchtvaartuig

1.

Onjuist brandstoftype of verontreinigde brandstof.

2.

Ontbrekende, onjuiste of ontoereikende ijsverwijdering of ijsbestrijding.

1.3.   Opstijgen en landen

1.

Excursion van de taxibaan of start- of landingsbaan.

2.

Feitelijke of potentiële incursion op de start- of landingsbaan.

3.

Incursion in het gebied voor eindnadering en opstijgen (Final Approach and Take-off Area, FATO).

4.

Afgebroken start.

5.

Onvermogen om de vereiste of verwachte prestaties te halen bij de start, doorstart of landing.

6.

(Poging tot) start, nadering of landing met onjuiste configuratie-instelling.

7.

Staartslof, rotorblad/vleugeltip of gondel raakt de grond tijdens de start of de landing.

8.

Nadering voortgezet in strijd met de criteria van de exploitant met betrekking tot een gestabiliseerde nadering.

9.

Voortzetting van een instrumentnadering onder de bekendgemaakte minima zonder ontoereikende visuele referenties.

10.

Voorzorgslanding of gedwongen landing.

11.

Landingen voor of na de beoogde landingszone.

12.

Harde landing.

1.4.   Alle vluchtfasen

1.

Verlies van controle over het luchtvaartuig.

2.

Upset van een luchtvaartuig, waarbij de normale stampstand of dwarshelling wordt overschreden of de luchtsnelheid ongeschikt is voor de omstandigheden.

3.

Level bust.

4.

Activering van een „flight envelope protection”, zoals overtrekwaarschuwing, stick shaker, stick pusher en automatische beschermingsvoorzieningen.

5.

Onvrijwillige afwijking van de geplande of toegewezen route met twee keer de vereiste navigatieprestatie of 10 zeemijl, indien dit lager is.

6.

Overschrijding van de limieten uit het vlieghandboek.

7.

Onjuiste hoogtemeterinstelling.

8.

Voorvallen ten gevolge van de (hete-)luchtstroom van een straalmotor of ten gevolge van schroefwind van propellers of rotors, die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen.

9.

Verkeerde interpretatie van de automatische modus of van informatie die vanuit de cockpit aan de bemanning wordt gegeven, waardoor het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht.

1.5.   Andere soorten voorvallen

1.

Ongewild verlies van vracht of andere extern meegevoerde apparatuur.

2.

Verlies van omgevingsbewustzijn in de ruimte (inclusief systeem, ruimtelijke desoriëntatie en tijd).

3.

Elk voorval waarbij de menselijke prestaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan of hadden kunnen bijdragen aan een ongeval of een ernstig incident.

2.   TECHNISCHE VOORVALLEN

2.1.   Structuren en systemen

1.

Verlies van een onderdeel van het luchtvaartuig tijdens de vlucht.

2.

Verlies van een systeem.

3.

Verlies van redundantie van een systeem.

4.

Vloeistoflek dat heeft geleid tot brandgevaar of mogelijke gevaarlijke verontreiniging van de structuur, systemen of apparatuur van het luchtvaartuig, of dat het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

5.

Storingen of defecten in het brandstofsysteem die van invloed waren op de brandstoftoevoer en/of -distributie.

6.

Storing of defect in een verklikkersysteem, met misleidende aanwijzingen voor de bemanning als gevolg.

7.

Abnormale werking van de besturingsinstrumenten, zoals asymmetrische of geblokkeerde besturingsinstrumenten (bijvoorbeeld: lift (vleugelkleppen/vleugelneuskleppen), drag (spoilers), standregeling (rolroer, hoogteroer, roer)).

2.2.   Aandrijving (inclusief motoren, propellers en rotorsystemen) en hulpaggregaten (APU's)

1.

Defect of ernstige storing van een onderdeel of van de besturing van een propeller, rotor of aandrijving.

2.

Schade aan of defect van de hoofd-/staartrotor of transmissie en/of gelijkwaardige systemen.

3.

Het afslaan of het afzetten van een motor of, indien vereist, een hulpaggregaat tijdens de vlucht (bijvoorbeeld: ETOPS (Extended range Twin engine aircraft Operations), MEL (Minimum Equipment List)).

4.

Overschrijding van een bedrijfslimiet van de motor, met inbegrip van toerental of onmogelijkheid om het toerental te regelen van een met hoge snelheid ronddraaiende component (bijvoorbeeld: hulpaggregaat, turboventilator, luchtturbinemotor, propeller of rotor).

5.

Defect of storing van een onderdeel van een motor, aandrijving, hulpaggregaat of transmissie met een van de volgende tot gevolg:

a)

stuwomkeersysteem dat niet werkt zoals bedoeld;

b)

onmogelijkheid om het vermogen, de stuwkracht of het toerental (omwentelingen per minuut) te regelen;

c)

niet-insluiting van onderdelen/brokstukken;

3.   INTERACTIE MET LUCHTVAARTNAVIGATIEDIENSTEN (ANS) EN LUCHTVERKEERSBEHEER (ATM)

1.

Onveilige klaring van de luchtverkeersleiding (Air Traffic Control, ATC).

2.

Langdurig verlies van communicatie met luchtverkeersdiensten (Air Traffic Service, ATS) of een eenheid voor luchtverkeersbeheer (Air Traffic Management, ATM).

3.

Tegenstrijdige instructies van verschillende eenheden voor luchtverkeersdiensten die mogelijk leiden tot een verlies van separatie.

4.

Onjuiste interpretatie van radiocommunicatie die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

5.

Opzettelijke afwijking van een instructie van de luchtverkeersleiding, die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

4.   NOODSITUATIES EN ANDERE KRITIEKE SITUATIES

1.

Elke gebeurtenis die aanleiding geeft tot een noodoproep („MAYDAY” of „PAN”).

2.

Brand, smelten, rook, dampen, vonken, oververhitting of explosie.

3.

Verontreinigde lucht in de cockpit of in de passagiersruimte die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

4.

Het niet toepassen van de correcte procedure voor abnormale omstandigheden of noodprocedure door de cockpit- of cabinebemanning om het hoofd te bieden aan een noodsituatie.

5.

Het gebruik van nooduitrusting of een procedure voor abnormale omstandigheden die een invloed heeft op de prestaties tijdens de vlucht of de landing.

6.

Defect van nood- of reddingssystemen of -apparatuur die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

7.

Oncontroleerbare cabinedruk.

8.

Kritiek laag brandstofpeil of brandstofpeil op de bestemming lager dan de vereiste eindreservebrandstof.

9.

Het gebruik van zuurstof door de bemanning.

10.

Een lid van de cockpit- of cabinebemanning verliest het vermogen om zijn/haar taken uit te voeren, waardoor onvoldoende gecertificeerde bemanningsleden aan boord zijn.

11.

Vermoeidheid van bemanningsleden, die van invloed is of had kunnen zijn op hun vermogen om hun taken veilig uit te voeren.

5.   EXTERNE OMGEVING EN METEOROLOGIE

1.

Een botsing of bijna-botsing op de grond of in de lucht, met een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (1).

2.

ACAS RA (Airborne Collision Avoidance System, Resolution Advisory).

3.

Activering van een systeem voor het vermijden van botsingen met het terrein, zoals GPWS (Ground Proximity Warning System)/TAWS (Terrain Awareness and Warning System).

4.

Botsingen met dieren, waaronder ook botsingen met vogels.

5.

Schade door vreemde voorwerpen (FOD).

6.

Een onverwachte slechte staat van het baanoppervlak.

7.

Ontmoetingen met zogwervelingen.

8.

Hinder ten gevolge van vuurwapens, vuurwerk, vliegers, laserstralen, lichten met hoog vermogen, lasers, drones, modelvliegtuigen of andere soortgelijke verschijnselen.

9.

Blikseminslag met schade aan het luchtvaartuig of defect of storing van een systeem van het luchtvaartuig tot gevolg.

10.

Hagel met schade aan het luchtvaartuig of defect of storing van een systeem van het luchtvaartuig tot gevolg.

11.

Zware turbulentie of andere omstandigheden met verwondingen van inzittenden tot gevolg of waardoor een controle op turbulentieschade aan het luchtvaartuig moet worden uitgevoerd

12.

Een sterke windvlaag of onweersstorm die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

13.

IJsvorming met besturingsproblemen, schade aan het luchtvaartuig of defect of storing van een systeem van het luchtvaartuig tot gevolg.

14.

Vulkanische as.

6.   BEVEILIGING

1.

Bommelding of kaping.

2.

Moeilijkheden met onder invloed verkerende, gewelddadige of weerspannige passagiers.

3.

Ontdekking van een verstekeling.


(1)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.


BIJLAGE II

VOORVALLEN DIE VERBAND HOUDEN MET DE TECHNISCHE STAAT, HET ONDERHOUD EN DE REPARATIE VAN HET LUCHTVAARTUIG

1.   FABRICAGE

Producten, onderdelen of uitrustingsstukken die door de productieorganisatie zijn vrijgegeven met afwijkingen van de toepasselijke ontwerpgegevens welke tot een potentieel onveilige situatie kunnen leiden, zoals vastgesteld met de houder van het typecertificaat of van de goedkeuring van het ontwerp.

2.   ONTWERP

Een defect, storing of ander voorval in verband met een product, onderdeel of uitrustingsstuk dat tot een onveilige situatie heeft geleid of kan leiden.

Opmerking: deze lijst geldt voor voorvallen met betrekking tot een product, onderdeel of uitrustingsstuk dat onder het typecertificaat, het beperkt typecertificaat, het aanvullend typecertificaat, de ETSO-autorisatie of de goedkeuring van een ontwerp voor een ingrijpende reparatie valt of onder een andere relevante goedkeuring die geacht wordt te zijn afgegeven in het kader van Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie (1).

3.   ONDERHOUD EN BEHEER VAN DE BLIJVENDE LUCHTWAARDIGHEID (CONTINUING AIRWORTHINESS MANAGEMENT)

1.

Ernstige structurele schade (bijvoorbeeld: scheuren, permanente vervorming, delaminatie, loslating, brand, buitensporige slijtage of corrosie) die wordt vastgesteld tijdens het onderhoud van het luchtvaartuig of onderdeel.

2.

Ernstig vloeistoflek of contaminatie door vloeistoffen (bijvoorbeeld: hydraulische vloeistof, brandstof, olie, gas of andere vloeistoffen).

3.

Defect of storing van een onderdeel van een motor, aandrijving, en/of transmissie met een van de volgende tot gevolg:

a)

wegspattende onderdelen/brokstukken;

b)

defect aan de motorophanging.

4.

Schade aan of defect van een propeller die kan leiden tot het losraken van de propeller of van een belangrijk deel van de propeller tijdens de vlucht en/of tot slechte werking van de bediening van de propeller.

5.

Schade aan of defect van de hoofdrotortandwielkast/-bevestiging die kan leiden tot het losraken van de rotorconstructie tijdens de vlucht en/of tot disfunctioneren van het regelsysteem van de rotor.

6.

Ernstige storing van systemen of apparatuur die van kritiek belang zijn voor de veiligheid, met inbegrip van noodsystemen of -apparatuur tijdens onderhoudstests of de niet-activering van deze systemen na onderhoud.

7.

Verkeerde montage of installatie van onderdelen of componenten van het luchtvaartuig, die geconstateerd werd tijdens niet speciaal daarvoor bestemde inspectie- en testprocedures.

8.

Foute beoordeling van een ernstig defect of ernstige niet-naleving van de procedures in verband met de minimumuitrustingslijst (MEL) en het technische logboek.

9.

Ernstige schade aan het verbindingssysteem van de elektrische bedrading (Electrical Wiring Interconnection System, EWIS).

10.

Een defect van een kritiek onderdeel met gecontroleerde levensduur waardoor dat onderdeel moet worden verwijderd voordat de volledige levensduur ervan is voltooid.

11.

Het gebruik van producten, onderdelen of materiaal van onbekende, verdachte herkomst of onbruikbare kritieke onderdelen.

12.

Misleidende, incorrecte of onvoldoende onderhoudsgegevens of -procedures die kunnen leiden tot ernstige onderhoudsfouten, met inbegrip van taalkwesties.

13.

Incorrecte controle of toepassing van de onderhoudsbeperkingen of van het geplande onderhoud van het luchtvaartuig.

14.

Vrijgave voor ingebruikname van een luchtvaartuig na onderhoud in geval van non-conformiteit die de vliegveiligheid in gevaar brengt.

15.

Ernstige schade aan een luchtvaartuig tijdens onderhoudsactiviteiten ten gevolge van incorrect onderhoud of gebruik van ongeschikte of onbruikbare grondapparatuur, waardoor aanvullende onderhoudsactiviteiten nodig zijn.

16.

Brand, smelten, rook, vonken of oververhitting.

17.

Elk voorval waarbij de menselijke prestaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan of hadden kunnen bijdragen aan een ongeval of ernstig incident.

18.

Ernstige storing, betrouwbaarheidsproblemen of terugkerende kwaliteitsproblemen met de opnames van een vluchtrecordersysteem (zoals een vluchtgegevensrecorder, een datalinkrecorder of een cockpitgeluidsrecorder) of gebrek aan informatie om de bruikbaarheid van een vluchtrecordersysteem te garanderen.


(1)  Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).


BIJLAGE III

VOORVALLEN DIE VERBAND HOUDEN MET LUCHTVAARTNAVIGATIEDIENSTEN EN -FACILITEITEN

Opmerking: deze bijlage is zodanig gestructureerd dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit deze presentatie mag echter niet worden opgemaakt dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waarmee zij verbonden zijn in de lijst.

1.   VOORVALLEN IN VERBAND MET LUCHTVAARTUIGEN

1.

Een botsing of bijna-botsing op de grond of in de lucht, tussen een luchtvaartuig en een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (1), met inbegrip van bijna Controlled Flight into Terrain (bijna-CFIT).

2.

Inbreuken op de separatieminima (2).

3.

Onvoldoende separatie (3).

4.

ACAS RA (Airborne Collision Avoidance System, Resolution Advisory).

5.

Botsingen met dieren, waaronder ook botsingen met vogels.

6.

Excursion van de taxibaan of start- of landingsbaan.

7.

Feitelijke of potentiële incursion op de start- of landingsbaan.

8.

Incursion in het gebied voor eindnadering en opstijgen (Final Approach and Take-off Area, FATO).

9.

Afwijking door het luchtvaartuig van een clearance van de luchtverkeersleiding.

10.

Afwijking door het luchtvaartuig van toepasselijke voorschriften van het luchtverkeersbeheer:

a)

afwijking door het luchtvaartuig van toepasselijke bekendgemaakte procedures van het luchtverkeersbeheer;

b)

luchtruimschending, met inbegrip van niet-toegestane penetratie van het luchtruim;

c)

afwijking door het luchtvaartuig van ATM-gerelateerde regels voor uitrusting, vervoer en operaties, zoals voorzien in de geldende voorschriften voor dat bepaalde luchtvaartuig.

11.

Voorvallen ten gevolge van verwarring omtrent de roepnaam.

2.   VERSLECHTERING OF TOTAAL VERLIES VAN DIENSTEN OF FUNCTIES

1.

Onvermogen om luchtverkeersbeheersdiensten te verstrekken of luchtverkeersbeheersfuncties uit te oefenen:

a)

onvermogen om luchtverkeersdiensten te verstrekken of functies in verband met luchtverkeersdiensten uit te oefenen;

b)

onvermogen om luchtruimbeheersdiensten te verstrekken of luchtruimbeheersfuncties uit te oefenen;

c)

onvermogen om diensten in verband met het beheer van luchtverkeersstromen en capaciteitsdiensten te leveren of om functies in verband met het beheer van luchtverkeersstromen en capaciteit uit te oefenen.

2.

Ontbrekende of significant onjuiste, onbetrouwbare, ontoereikende of misleidende informatie van een ondersteunende dienst (4), met inbegrip van informatie over de slechte staat van de baan.

3.

Storing van de communicatiedienst.

4.

Storing van de surveillancedienst.

5.

Storing van de functie of dienst voor gegevensverwerking en -verspreiding.

6.

Storing van de navigatiedienst.

7.

Storing van de beveiliging van het ATM-systeem die rechtstreekse negatieve gevolgen voor de veilige dienstverlening heeft gehad of had kunnen hebben.

8.

Significante overbelasting van een ATS-sector/-positie, met mogelijke verslechtering van de dienstverlening tot gevolg.

9.

Incorrecte ontvangst of interpretatie van belangrijke communicatie, met inbegrip van onvoldoende begrip van de gebruikte taal, voor zover dit negatieve gevolgen voor de veilige dienstverlening heeft gehad of had kunnen hebben.

10.

Langdurig uitvallen van de communicatie met een luchtvaartuig of met een andere eenheid voor luchtverkeersdiensten.

3.   ANDERE VOORVALLEN

1.

Noodoproep („MAYDAY” of „PAN”).

2.

Significante externe interferentie met luchtvaartnavigatiediensten (bijvoorbeeld radiostations die in de fm-frequentieband uitzenden en interferentie veroorzaken met het ILS (instrumentlandingssysteem), de VOR (VHF Omni Directional Radio Range) en de communicatie).

3.

Interferentie met een luchtvaartuig, een eenheid voor luchtverkeersdiensten of met radiocommunicatie, onder meer door vuurwapens, vuurwerk, vliegers, laserstralen, lichten met hoog vermogen, lasers, drones, modelvliegtuigen of andere soortgelijke verschijnselen.

4.

Brandstoflozing.

5.

Bommelding of kaping.

6.

Vermoeidheid met gevolgen of potentiële gevolgen voor de veilige uitvoering van de taken in verband met navigatie of luchtverkeer.

7.

Elk voorval waarbij de menselijke prestaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan of hadden kunnen bijdragen aan een ongeval of een ernstig incident.


(1)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.

(2)  Dit verwijst naar een situatie waarbij een inbreuk werd begaan tegen de voorgeschreven separatieminima tussen luchtvaartuigen of tussen een luchtvaartuig en het luchtruim waarop de separatieminima van toepassing zijn.

(3)  Dit verwijst naar een situatie waarin geen separatieminima zijn voorgeschreven en waarin luchtvaartuigen elkaar zo dicht kruisen dat de piloten geen veilige separatie kunnen waarborgen.

(4)  Bijvoorbeeld: luchtverkeersdienst (ATS), automatische terminalinformatiedienst (ATIS), meteorologische diensten, navigatiedatabanken, kaarten, grafieken, luchtvaartinformatiediensten (AIS), handleidingen.


BIJLAGE IV

VOORVALLEN DIE VERBAND HOUDEN MET LUCHTVAARTTERREINEN EN GRONDDIENSTEN

1.   VEILIGHEIDSBEHEER VAN EEN LUCHTVAARTTERREIN

Opmerking: dit deel is zodanig gestructureerd dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, volgens de ervaring, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit deze presentatie mag echter niet worden opgemaakt dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waaraan zij gekoppeld zijn in de lijst.

1.1.   Voorvallen in verband luchtvaartuigen en obstakels

1.

Een botsing of bijna-botsing op de grond of in de lucht, tussen een luchtvaartuig en een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (1).

2.

Onder botsingen met dieren worden ook botsingen met vogels verstaan.

3.

Excursion van de taxibaan of start- of landingsbaan.

4.

Feitelijke of potentiële incursion op de start- of landingsbaan.

5.

Incursion in of excursion van het gebied voor eindnadering en opstijgen (Final Approach and Take-off Area, FATO).

6.

Het luchtvaartuig of voertuig heeft tijdens activiteiten op het bewegingsgebied van een luchtvaartterrein een clearance, instructie of verbod niet gevolgd (bijvoorbeeld: verkeerde baan, taxibaan of beperkt toegankelijk gebied van een luchtvaartterrein).

7.

Een vreemd voorwerp op het bewegingsgebied van het luchtvaartterrein, dat het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

8.

Aanwezigheid van obstakels op of in de omgeving van het luchtvaartterrein, welke niet zijn bekendgemaakt in de luchtvaartinlichtingenaankondiging (Aeronautical Information Publication, AIP) of door een mededeling aan luchtvarenden (Notice to Airmen, NOTAM) en/of die niet goed zijn gemarkeerd of verlicht.

9.

Het achteruitduwen, achteruitrijden of taxiën wordt gehinderd door voertuigen, apparatuur of personen.

10.

Passagiers of onbevoegde personen worden zonder toezicht achtergelaten op het platform.

11.

Drukgolf van een straalmotor of propeller of neerwaartse schroefwind van een rotor.

12.

Noodoproep („MAYDAY” of „PAN”).

1.2.   Verslechtering of totaal verlies van diensten of functies

1.

Verlies of storing van de communicatie tussen:

a)

het personeel van het luchtvaartterrein, het personeel van het voertuig of ander personeel en de eenheid voor luchtverkeersdiensten of de eenheid van de platformbeheersdienst;

b)

de eenheid van de platformbeheersdienst en het luchtvaartuig, het voertuig of de eenheid voor luchtverkeersdiensten.

2.

Een ernstig defect of een ernstige storing van de apparatuur of systemen van het luchtvaartterrein die het luchtvaartuig of de inzittenden in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

3.

Ernstige tekortkomingen in de verlichting, markering of tekens op het luchtvaartterrein.

4.

Defect van het noodwaarschuwingssysteem van het luchtvaartterrein.

5.

Reddings- en brandbestrijdingsdiensten niet beschikbaar volgens de toepasselijke vereisten.

1.3.   Andere voorvallen

1.

Brand, rook of explosies in de faciliteiten, omgeving en apparatuur van het luchtvaartterrein die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Voorvallen die verband houden met de beveiliging van het luchtvaartterrein (bijvoorbeeld: toegang door onbevoegden, sabotage, bommelding).

3.

Niet-melding van een ernstige wijziging in de vluchtuitvoeringsomstandigheden op het luchtvaartterrein, die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

4.

Ontbrekende, onjuiste of ontoereikende ijsverwijdering of ijsbestrijding.

5.

Aanzienlijk gemors tijdens het tanken.

6.

Tanken van gecontamineerde of incorrecte brandstof of andere essentiële vloeistoffen (waaronder zuurstof, stikstof, olie en drinkwater).

7.

Slecht omgaan met slechte staat van de baan.

8.

Elk voorval waarbij de menselijke prestaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan of hadden kunnen bijdragen aan een ongeval of een ernstig incident.

2.   GRONDAFHANDELING VAN LUCHTVAARTUIGEN

Opmerking: dit deel is zodanig gestructureerd dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit deze presentatie mag echter niet worden opgemaakt dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waaraan zij gekoppeld zijn in de lijst.

2.1.   Voorvallen in verband luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen

1.

Een botsing of bijna-botsing op de grond of in de lucht, tussen een luchtvaartuig en een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (2).

2.

Runway incursion of taxiway incursion.

3.

Runway excursion of taxiway excursion.

4.

Aanzienlijke verontreiniging van de structuur of de systemen en uitrusting van het luchtvaartuig door het vervoeren van bagage, post of vracht.

5.

Het achteruitduwen, achteruitrijden of taxiën wordt gehinderd door voertuigen, apparatuur of personen.

6.

Een vreemd voorwerp op het bewegingsgebied van het luchtvaartterrein, dat het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

7.

Passagiers of onbevoegde personen bevinden zich zonder toezicht op het platform.

8.

Brand, rook of explosies in de faciliteiten, omgeving en apparatuur van het luchtvaartterrein die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

9.

Voorvallen die verband houden met de beveiliging van het luchtvaartterrein (bijvoorbeeld: toegang door onbevoegden, sabotage, bommelding).

2.2.   Verslechtering of totaal verlies van diensten of functies

1.

Verlies of verstoring van de communicatie met het luchtvaartuig, voertuig, de eenheid voor luchtverkeersdiensten of de eenheid van de platformbeheersdienst.

2.

Een ernstig defect of een ernstige storing van de apparatuur of systemen van het luchtvaartterrein die het luchtvaartuig of de inzittenden in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

3.

Ernstige tekortkomingen in de verlichting, markering of tekens op het luchtvaartterrein.

2.3.   Specifieke voorvallen in verband met grondafhandeling

1.

Incorrecte afhandeling of inscheping/lading van passagiers, bagage, post of vracht die waarschijnlijk een aanzienlijk effect zal hebben op de massa en/of balans van het luchtvaartuig (met inbegrip van ernstige fouten in berekeningen op vrachtbrieven).

2.

Boardingapparatuur verwijderd, met gevaar voor de inzittenden van het luchtvaartuig tot gevolg.

3.

Verkeerde lading of bevestiging van bagage, post of vracht die waarschijnlijk gevaar zal opleveren voor het luchtvaartuig, de apparatuur of inzittenden, dan wel ontruiming in geval van nood zal belemmeren.

4.

Vervoer, poging tot vervoer of behandeling van gevaarlijke goederen die tot een (potentieel) onveilige situatie heeft geleid of had kunnen leiden (bijvoorbeeld: een incident of ongeval met gevaarlijke goederen zoals gedefinieerd in de Technische Instructies van de ICAO (3)).

5.

Niet-naleving van de voorschriften inzake controle op de connectie tussen bagage en passagiers.

6.

Niet-naleving van de vereiste grondafhandelings- en dienstverleningsprocedures, met name de procedures inzake ijsbestrijding, tanken of laden, met inbegrip van onjuiste plaatsing of verwijdering van apparatuur.

7.

Aanzienlijk morsen tijdens het tanken.

8.

Tanken van incorrecte hoeveelheden brandstof, hetgeen waarschijnlijk een aanzienlijk effect heeft op het bereik, de prestaties, de balans of de structurele sterkte van het luchtvaartuig.

9.

Tanken van gecontamineerde of incorrecte brandstof of andere essentiële vloeistoffen (waaronder zuurstof, stikstof, olie en drinkwater).

10.

Defect of storing van de grondapparatuur die wordt gebruikt voor de grondafhandeling, met schade of potentiële schade aan het luchtvaartuig tot gevolg (bijvoorbeeld: trekhaak of GPU (Ground Power Unit)).

11.

Ontbrekende, onjuiste of ontoereikende ijsverwijdering of ijsbestrijding.

12.

Schade aan luchtvaartuigen door grondafhandelingsapparatuur of -voertuigen, met inbegrip van het eerder ongemelde schade.

13.

Elk voorval waarbij de menselijke prestaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan of hadden kunnen bijdragen aan een ongeval of een ernstig incident.


(1)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.

(2)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.

(3)  Technical Instructions For The Safe Transport of Dangerous Goods by Air (ICAO — Doc 9284).


BIJLAGE V

VOORVALLEN DIE VERBAND HOUDEN MET ANDERE DAN COMPLEXE MOTORAANGEDREVEN LUCHTVAARTUIGEN, INCLUSIEF ZWEEFVLIEGTUIGEN EN LUCHTVAARTUIGEN LICHTER DAN LUCHT

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)   „Ander dan complex motoraangedreven luchtvaartuig”: alle andere luchtvaartuigen dan die welke gedefinieerd zijn in artikel 3, onder j), van Verordening (EG) nr. 216/2008

b)   „Zweefvliegtuig”: het begrip zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 117, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 (1) van de Commissie

c)   „Luchtvaartuigen lichter dan lucht”: dit wordt begrepen in de zin van punt ML10 van het deel „Definities van de in deze lijst gebruikte termen” van de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (2)

1.   ANDERE DAN COMPLEXE MOTORAANGEDREVEN LUCHTVAARTUIGEN, MET UITZONDERING VAN ZWEEFVLIEGTUIGEN EN LUCHTVAARTUIGEN LICHTER DAN LUCHT

Opmerking: dit deel is zodanig gestructureerd dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit deze presentatie mag echter niet worden opgemaakt dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waaraan zij gekoppeld zijn in de lijst.

1.1.   Vluchtuitvoering

1.

Ongewild verlies van controle.

2.

Landen buiten de voorgenomen landingszone.

3.

Onvermogen of falen om de prestaties van het luchtvaartuig te behalen die in normale omstandigheden vereist zijn tijdens het opstijgen, klimmen of landen.

4.

Runway incursion

5.

Runway excursion.

6.

Elke vlucht met een luchtvaartuig dat niet luchtwaardig was of waarvan de vluchtvoorbereiding niet was voltooid, zodat het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar werden gebracht of hadden kunnen worden gebracht.

7.

Ongeplande vlucht in instrumentweersomstandigheden (IMC) met een luchtvaartuig dat niet voor instrumentweersomstandigheden is gecertificeerd, of met een piloot die niet is gekwalificeerd voor instrumentvliegen, waardoor het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar zijn gekomen of hadden kunnen komen.

8.

Ongewild verlies van belading (3).

1.2.   Technische voorvallen

1.

Ongewoon sterke trillingen (bijvoorbeeld: „flutter” van het rol- of hoogteroer of van een propeller).

2.

Niet functionerende of ontkoppelde besturingsorganen of systemen.

3.

Defect of ernstige beschadiging of aantasting van de structuur van het luchtvaartuig.

4.

Verlies van een onderdeel van het luchtvaartuig of systeem tijdens de vlucht.

5.

Defect van een motor, rotor, propeller, brandstofsysteem of ander essentieel systeem.

6.

Vloeistoflek dat geleid heeft tot brandgevaar, tot mogelijke gevaarlijke contaminatie van de structuur, systemen of apparatuur van het luchtvaartuig of tot risico's voor de inzittenden.

1.3.   Interactie met luchtvaartnavigatiediensten en luchtverkeersbeheer

1.

Interactie met luchtvaartnavigatiediensten (bijvoorbeeld: incorrecte diensten verleend, tegenstrijdige communicatie of afwijking van klaringen) die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Luchtruimschending.

1.4.   Noodsituaties en andere kritieke situaties

1.

Elk voorval dat leidt tot een noodoproep.

2.

Brand, explosie, rook, giftige gassen of dampen in het luchtvaartuig.

3.

Verlies, door de piloot, van het vermogen diens taken uit te voeren.

1.5.   Externe omgeving en meteorologie

1.

Een botsing op de grond of in de lucht, met een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (4).

2.

Een bijna-botsing, op de grond of in de lucht, met een ander luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (4), waarbij een nooduitwijkmanoeuvre noodzakelijk is om een botsing te vermijden.

3.

Botsing met dieren, waaronder ook botsing met vogels, met schade aan het luchtvaartuig of defect of storing van een essentiële dienst tot gevolg.

4.

Hinder ten gevolge van vuurwapens, vuurwerk, vliegers, laserstralen, lichten met hoog vermogen, lasers, drones, modelvliegtuigen of andere soortgelijke verschijnselen.

5.

Een blikseminslag, met schade aan of defect van functies van het luchtvaartuig tot gevolg.

6.

Zware turbulentie met verwondingen van inzittenden tot gevolg of waardoor na de vlucht een controle op turbulentieschade aan het luchtvaartuig moet worden uitgevoerd.

7.

IJsvorming, met inbegrip van ijsvorming op de carburator, die het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.   ZWEEFVLIEGTUIGEN

Opmerking: dit deel is zodanig ingedeeld dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit dit overzicht mag echter niet worden geconcludeerd dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waarin zij zijn ingedeeld.

2.1.   Vluchtuitvoering

1.

Ongewild verlies van controle.

2.

Een voorval waarbij de piloot van het zweefvliegtuig niet in staat was de lierkabel of het sleeptouw los te maken en dit met behulp van noodprocedures moest doen.

3.

Het losmaken van de lierkabel of het sleeptouw in gevallen waarin dit het zweefvliegtuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

4.

In het geval van een gemotoriseerd zweefvliegtuig: het uitvallen van de motor tijdens het opstijgen.

5.

Elke vlucht met een zweefvliegtuig dat niet luchtwaardig was of waarvan de vluchtvoorbereiding niet was voltooid, zodat het luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar werden gebracht of hadden kunnen worden gebracht.

2.2.   Technische voorvallen

1.

Ongewoon sterke trillingen (bijvoorbeeld: „flutter” van het rol- of hoogteroer of van een propeller).

2.

Niet-functionerende of ontkoppelde besturingsorganen of systemen.

3.

Defect of ernstige beschadiging of aantasting van de structuur van het zweefvliegtuig.

4.

Verlies van een onderdeel van het zweefvliegtuig of een installatie tijdens de vlucht.

2.3.   Interactie met luchtvaartnavigatiediensten en luchtverkeersbeheer

1.

Interactie met luchtvaartnavigatiediensten (bijvoorbeeld: incorrecte diensten verleend, tegenstrijdige communicatie of afwijking van de klaring) die het zweefvliegtuig, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Luchtruimschendingen.

2.4.   Noodsituaties en andere kritieke situaties

1.

Elk voorval dat leidt tot een noodoproep.

2.

Elke situatie waarin geen veilige landingszone beschikbaar is.

3.

Brand, explosie, rook of giftige gassen of dampen in het zweefvliegtuig.

4.

Verlies, door de piloot, van het vermogen diens taken uit te voeren.

2.5.   Externe omgeving en meteorologie

1.

Een botsing op de grond of in de lucht, met een luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (5).

2.

Een bijna-botsing, op de grond of in de lucht, met een luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (5), waarbij een nooduitwijkmanoeuvre noodzakelijk is om een botsing te vermijden.

3.

Hinder voor het zweefvliegtuig ten gevolge van vuurwapens, vuurwerk, vliegers, laserstralen, lichten met hoog vermogen, lasers, drones, modelvliegtuigen of andere soortgelijke verschijnselen.

4.

Blikseminslag met schade aan het zweefvliegtuig tot gevolg.

3.   LUCHTVAARTUIGEN LICHTER DAN LUCHT (LUCHTBALLONNEN EN LUCHTSCHEPEN)

Opmerking: dit deel is zodanig ingedeeld dat de relevante voorvallen worden gekoppeld aan de categorieën van activiteiten tijdens dewelke zij — op basis van ervaring — gewoonlijk worden waargenomen, teneinde de melding van voorvallen te vergemakkelijken. Uit dit overzicht mag echter niet worden geconcludeerd dat voorvallen niet hoeven te worden gemeld als zij zich voordoen buiten de categorie van activiteiten waarin zij zijn ingedeeld.

3.1.   Vluchtuitvoering

1.

Elke vlucht met een luchtvaartuig lichter dan lucht dat niet luchtwaardig was of waarvoor een onvolledige voorbereiding het luchtvaartuig lichter dan lucht, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Onopzettelijke permanente doving van de verlichting voor de piloot.

3.2.   Technische voorvallen

1.

Defect van een van de volgende delen of bedieningsinstrumenten: stijgbuis op de brandstofcilinder, omhulselkatrol, controlelijn, tuiertouw, lekke klepzitting aan de brander, lekke klepzitting aan de brandstofcilinder, karabijnhaak, beschadiging van de brandstofleiding, de hefgasklep, het omhulsel of de ballonet, de blazer, de overdrukklep (gasballon) of de lier (getuierde gasballonnen).

2.

Belangrijk lek of verlies van hefgas (bijvoorbeeld: porositeit, niet op de juiste plaats zittende hefgaskleppen).

3.3.   Interactie met luchtvaartnavigatiediensten en luchtverkeersbeheer

1.

Interactie met luchtvaartnavigatiediensten (bijvoorbeeld: incorrecte diensten verleend, tegenstrijdige communicatie of afwijking van de clearance) die het luchtvaartuig lichter dan lucht, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Luchtruimschending.

3.4.   Noodsituaties en andere kritieke situaties

1.

Elk voorval dat leidt tot een noodoproep.

2.

Brand, explosie, rook of toxische dampen in het luchtvaartuig lichter dan lucht (de normale werking van de brander niet in rekening genomen).

3.

Inzittenden van het luchtvaartuig lichter dan lucht zijn uit de mand of gondel gevallen.

4.

Verlies, door de piloot, van het vermogen diens taken uit te voeren.

5.

Het onopzettelijk optillen of meeslepen van grondpersoneel, met doden of gewonden tot gevolg.

3.5.   Externe omgeving en meteorologie

1.

Een botsing of bijna-botsing op de grond of in de lucht, met een luchtvaartuig, het terrein of een obstakel (6) die het luchtvaartuig lichter dan lucht, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.

2.

Hinder voor het luchtvaartuig lichter dan lucht ten gevolge van vuurwapens, vuurwerk, vliegers, laserstralen, lichten met hoog vermogen, lasers, drones, modelvliegtuigen of andere soortgelijke verschijnselen.

3.

Onverwachte slechte weersomstandigheden, die het luchtvaartuig lichter dan lucht, de inzittenden of andere personen in gevaar heeft gebracht of had kunnen brengen.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

(3)  Dit punt is alleen van toepassing op commerciële activiteiten in de zin van artikel 3, onder i), van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(4)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.

(5)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.

(6)  Onder obstakels worden ook voertuigen verstaan.


Top