EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0666

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 666/2014 van de Commissie van 12 maart 2014 tot vaststelling van de materiële voorschriften voor een inventarisatiesysteem van de Unie en teneinde rekening te houden met wijzigingen in de aardopwarmingsvermogens en internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad Voor de EER relevante tekst

PB L 179 van 19.6.2014, p. 26–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2014/666/oj

19.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 179/26


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 666/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2014

tot vaststelling van de materiële voorschriften voor een inventarisatiesysteem van de Unie en teneinde rekening te houden met wijzigingen in de aardopwarmingsvermogens en internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (1), en met name artikel 6, lid 2, en artikel 7, lid 6, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen is nodig om te beoordelen in welke mate de Unie en de lidstaten hun verplichtingen nakomen met betrekking tot de beperking of vermindering van de emissies van alle broeikasgassen uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad (2), het Protocol van Kyoto, goedgekeurd bij Besluit 2002/358/EG van de Raad (3) en het geheel van uniale rechtshandelingen die zijn vastgesteld in 2009, hierna samen het „klimaat- en energiepakket” genoemd.

(2)

In Besluit 19/CMP.1 van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen zijn de richtsnoeren voor nationale systemen vastgesteld die de partijen moeten toepassen. De voorschriften inzake het inventarisatiesysteem van de Unie moeten daarom worden gespecificeerd om te voldoen aan de verplichtingen krachtens dat besluit en om de tijdigheid, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de verslaglegging over de uitstoot van broeikasgassen aan het secretariaat van het UNFCCC te waarborgen.

(3)

Om de kwaliteit van het inventarisatiesysteem van de Unie te garanderen, is het nodig nadere voorschriften vast te stellen betreffende het kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma voor de broeikasgasinventaris van de Unie.

(4)

Om te zorgen voor de volledigheid van de inventaris van de Unie, in overeenstemming met de richtsnoeren voor het opstellen van nationale broeikasgasinventarissen is het noodzakelijk te voorzien in de methoden en de gegevens die door de Commissie worden gebruikt bij het maken van ramingen wanneer gegevens ontbreken in de inventaris van een lidstaat, in overleg en nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 525/2013.

(5)

Om te zorgen voor de tijdige en effectieve tenuitvoerlegging van de verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto van het UNFCCC is het noodzakelijk om een tijdpad vast te stellen voor de samenwerking en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten tijdens de jaarlijkse rapportage en de UNFCCC-beoordeling.

(6)

Er moet rekening worden gehouden met wijzigingen in de waarden voor het aardopwarmingsvermogen en met internationaal overeengekomen richtsnoeren voor nationale inventarissen van antropogene emissies uit bronnen en verwijderingen door putten van broeikasgassen overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de organen van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

(7)

Teneinde de samenhang met de uitvoering van bewakings- en rapportageverplichtingen van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto te waarborgen, moet deze verordening met ingang van 1 januari 2015 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

1.   De broeikasgasinventaris van de Unie is de som van de emissies van broeikasgassen in de lidstaten uit bronnen en verwijderingen door putten voor het grondgebied van de Europese Unie overeenkomstig artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en wordt vastgesteld aan de hand van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten, zoals gerapporteerd uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013, voor de volledige tijdreeks van inventarisatiejaren.

2.   Deze verordening stelt voorschriften vast betreffende de vereisten voor een inventarisatiesysteem van de Unie, waarbij nadere invulling wordt gegeven aan de voorschriften inzake de voorbereiding en het beheer van de broeikasgasinventaris van de Unie, met inbegrip van voorschriften inzake samenwerking met de lidstaten tijdens de jaarlijkse rapportage en de beoordeling van de inventaris in het kader van Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC).

3.   Deze verordening stelt ook voorschriften vast met betrekking tot de waarden voor het aardopwarmingsvermogen en de internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering die door de lidstaten en de Commissie moeten worden gebruikt bij het bepalen en het rapporteren van de broeikasgasinventaris.

Artikel 2

Broeikasgasinventaris van de Unie

1.   Bij de voorbereiding en de opstelling van de broeikasgasinventaris van de Unie tracht de Commissie ervoor te zorgen dat:

a)

dat de broeikasgasinventaris van de Unie door de toepassing van de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde procedure volledig is;

b)

dat de broeikasgasinventaris van de Unie een transparante aggregatie vormt van de broeikasgasemissies door de lidstaten en verwijderingen door putten en de bijdrage van de emissies van de lidstaten en verwijderingen door putten aan de broeikasgasinventaris van de EU op een transparente manier weerspiegelt;

c)

dat het totaal van de uitstoot van broeikasgassen in de EU en verwijderingen door putten van broeikasgassen voor een verslagjaar gelijk is aan de som van de emissies van de lidstaten en verwijderingen door putten die voor dat jaar zijn gerapporteerd overeenkomstig de leden 1 tot en met 5 van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013;

d)

dat de inventarisatie van broeikasgassen van de Unie een consistente tijdreeks van emissies en verwijderingen door putten bevat voor alle jaren waarover verslag is uitgebracht.

2.   De Commissie en de lidstaten streven naar het vergroten van de vergelijkbaarheid van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten.

Artikel 3

Kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma voor de broeikasgasinventaris van de Unie

1.   Het in artikel 6, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 525/2013 bedoelde kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma van de Unie is een aanvulling op de kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma's die door de lidstaten worden uitgevoerd.

2.   De lidstaten waarborgen de kwaliteit van activiteitsgegevens, emissiefactoren en andere parameters die voor hun nationale broeikasgasinventarissen gebruikt worden, onder meer door de toepassing van de artikelen 6 en 7.

3.   De lidstaten leveren aan de Commissie en het Europees Milieuagentschap alle relevante informatie uit hun archieven die zijn opgezet en worden beheerd overeenkomstig lid 16, onder a) van de bijlage bij Besluit 19/CMP.1 van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, indien vereist tijdens de beoordelingen door het UNFCCC van de broeikasgasinventaris van de Unie.

Artikel 4

Discrepanties wegwerken („Gap filling”)

1.   De ramingen van de Commissie voor ontbrekende gegevens in de broeikasgasinventaris van een lidstaat als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 525/2013, zijn gebaseerd op de volgende methoden en gegevens:

a)

wanneer een lidstaat in het voorgaande jaar een consistente tijdreeks van ramingen heeft ingediend voor de desbetreffende broncategorie, waarin geen aanpassingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto zijn aangebracht en een van de volgende situaties zich voordoet:

i)

die lidstaat heeft een geschatte broeikasgasinventaris ingediend voor het jaar X – 1 overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 525/2013 die de ontbrekende raming bevat op basis van de gegevens in die geschatte broeikasgasinventaris;

ii)

die lidstaat heeft geen geschatte broeikasgasinventaris ingediend voor het jaar X – 1 op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 525/2013, maar de Unie heeft geschatte broeikasgasemissies voor het jaar X – 1 geraamd voor de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 525/2013 op basis van de gegevens van die geschatte broeikasgasinventarisatie van de Unie.

iii)

het gebruik van de gegevens van de geschatte broeikasgasinventaris is niet mogelijk of kan leiden tot een uiterst onnauwkeurige raming van ontbrekende ramingen in de energiesector op grond van de gegevens die zijn verkregen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4).

iv)

het gebruik van de gegevens van de geschatte broeikasgasinventaris is niet mogelijk of kan leiden tot een uiterst onnauwkeurige raming van ontbrekende ramingen in niet aan energie verbonden sectoren op grond van een schatting aan de hand van technische leidraad voor methoden voor aanpassingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto zonder dat de in deze richtsnoeren gedefinieerde conservativiteitsfactor wordt toegepast.

b)

wanneer in voorgaande jaren voor de desbetreffende broncategorie aanpassingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto zijn aangebracht en de betrokken lidstaat heeft geen herziene raming ingediend op basis van de door het technische beoordelingsteam van deskundigen gebruikte methode zoals vastgelegd in de technische leidraad voor methoden voor aanpassingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto zonder dat de in deze richtsnoeren gedefinieerde conservativiteitsfactor wordt toegepast;

c)

wanneer een raming voor de betrokken categorie in de voorgaande jaren het onderwerp was van technische correcties op grond van artikel 19, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 525/2013 en de betrokken lidstaat geen herziene raming heeft ingediend, op basis van de methode die door het technische beoordelingsteam van deskundigen gebruikt is voor de berekening van de technische correctie;

d)

wanneer een consistente tijdreeks van gerapporteerde ramingen voor de desbetreffende broncategorie niet beschikbaar is en in de raming voor de broncategorie geen aanpassingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto zijn aangebracht, betreffende de technische leidraad voor aanpassingen zonder dat de in deze richtsnoeren gedefinieerde conservativiteitsfactor wordt toegepast.

2.   De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde ramingen op voor 31 maart van het verslagjaar in overleg met de betreffende lidstaat.

3.   De betrokken lidstaat gebruikt de in lid 1 bedoelde ramingen om zijn nationale inventaris voor 15 april bij het UNFCCC-secretariaat in te dienen om te zorgen voor samenhang tussen de broeikasgasinventaris van de Unie en de nationale broeikasgasinventarissen.

Artikel 5

Het tijdpad voor de samenwerking en de coördinatie tijdens de jaarlijkse rapportage en de UNFCCC-beoordeling

1.   Wanneer een lidstaat voornemens is haar inventaris voor 27 mei opnieuw bij het secretariaat van het UNFCCC in te dienen, dan rapporteert die lidstaat dezelfde inventaris vooraf en uiterlijk op 8 mei bij de Commissie. De aan de Commissie gemelde gegevens mogen niet verschillen van de gegevens die aan het secretariaat van het UNFCCC zijn verstrekt.

2.   Wanneer een lidstaat voornemens is haar inventaris na 27 mei opnieuw bij het secretariaat van het UNFCCC in te dienen waarbij deze andere informatie bevat dan die reeds bij de Commissie is ingediend, dan rapporteert deze lidstaat deze informatie uiterlijk een week na nieuwe indiening bij het secretariaat van het UNFCCC aan de Commissie.

3.   De lidstaten dienen de volgende gegevens in bij de Commissie:

a)

aanwijzingen van een beoordelingsteam van deskundigen omtrent een potentieel probleem met de broeikasgasinventaris van de desbetreffende lidstaat in verband met voorschriften met een dwingend karakter en die kunnen leiden tot een aanpassing of een potentieel vraagstuk met betrekking tot de uitvoering (het „zaterdagverslag”) binnen één week na de ontvangst van de informatie van het secretariaat van het UNFCCC;

b)

correcties in de ramingen van de broeikasgasemissies die in onderling overleg tussen de lidstaat en het beoordelingsteam van deskundigen worden toegepast in de betrokken ingediende broeikasgasinventaris tijdens het beoordelingsproces zoals vervat in het antwoord op de aanwijzingen als bedoeld in punt a), binnen een week na de datum van verzending aan het secretariaat van het UNFCCC.

c)

het ontwerpbeoordelingsverslag van een bepaalde inventaris dat de aangepaste ramingen van broeikasgasemissies bevat of een kwestie van uitvoering wanneer de lidstaat het door het beoordelingsteam van deskundigen geconstateerde probleem niet heeft opgelost, binnen één week na ontvangst van dat verslag van het secretariaat van het UNFCCC.

d)

het antwoord van de lidstaat op het ontwerpbeoordelingsverslag van een bepaalde inventaris wanneer een voorgestelde aanpassing niet wordt aanvaard, vergezeld van een samenvatting waarin de lidstaat aangeeft welke voorgestelde aanpassingen zij aanvaardt of verwerpt, binnen een week na indiening van het antwoord bij het secretariaat van het UNFCCC.

e)

de definitieve beoordelingsverslag van een bepaalde inventaris, binnen één week na ontvangst van het secretariaat van het UNFCCC.

f)

eventuele vragen omtrent de uitvoering die bij het nalevingscomité van het Protocol van Kyoto zijn ingediend, de kennisgeving van het nalevingcomité dat het nader op de vraag omtrent de uitvoering ingaat en alle voorlopige bevindingen en besluiten van het nalevingscomité en de afdelingen daarvan ten aanzien van de lidstaat, binnen één week in kennis van de ontvangst van het secretariaat van het UNFCCC.

4.   De diensten van de Commissie verstrekken een samenvatting van de in lid 3 bedoelde informatie aan alle lidstaten.

5.   De diensten van de Commissie verstrekken de in lid 3 bedoelde informatie aan alle lidstaten en passen dat lid overeenkomstig toe op de broeikasgasinventaris van de Unie.

6.   Eventuele correcties, als bedoeld in lid 3, onder b), met betrekking tot de indiening van de broeikasgasinventaris van de Unie worden in samenwerking met de betrokken lidstaat uitgevoerd.

7.   Wanneer aanpassingen worden toegepast op de broeikasgasinventaris van een lidstaat uit hoofde van het nalevingsmechanisme van het Protocol van Kyoto, dan overlegt die lidstaat met de Commissie over haar antwoord op het beoordelingsproces in verband met verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 525/2013, binnen de volgende termijnen:

a)

binnen de uit hoofde van het Protocol van Kyoto vastgestelde tijdschema's, indien de aangepaste ramingen in één jaar of de cumulatieve aanpassingen in opeenvolgende jaren van de verplichtingsperiode voor een of meer lidstaten zodanige aanpassingen in de broeikasgasinventaris van de Unie zouden inhouden dat niet langer wordt voldaan aan de methodologische en rapportageverplichtingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, van het Protocol van Kyoto met het oog op de voorschriften voor het recht om deel te nemen, zoals bepaald in de uit hoofde van artikel 7 van het Protocol van Kyoto goedgekeurde richtsnoeren;

b)

uiterlijk twee weken vóór de indiening van:

i)

een verzoek om opnieuw het recht te krijgen om deel te nemen aan de desbetreffende instanties uit hoofde van het Protocol van Kyoto;

ii)

een antwoord op een beslissing om nader in te gaan op een vraag omtrent de uitvoering of op voorlopige bevindingen van het nalevingcomité.

8.   Tijdens de week waarin de UNFCCC-beoordeling van de inventaris van de Unie plaatsvindt, dienen de lidstaten zo spoedig mogelijk antwoorden te verstrekken met betrekking tot de kwesties die onder hun verantwoordelijkheid vallen overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, van deze verordening op de vragen van de UNFCCC-beoordelaars.

Artikel 6

Richtsnoeren voor de broeikasgasinventarissen

De lidstaten en de Commissie stellen broeikasgasinventarissen als bedoeld in artikel 7, leden 1 tot en met 5, van Verordening (EU) nr. 525/2013 op in overeenstemming met:

a)

de door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) opgestelde richtsnoeren uit 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen;

b)

de „IPCC 2013 Revised Supplementary Methods and Good Practice Guidance Arising from the Kyoto Protocol” (de herziene richtsnoeren van het IPCC uit 2013 inzake aanvullende methoden en goede werkwijzen die uit het Protocol van Kyoto voortvloeien);

c)

het supplement uit 2013 bij de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen: wetlands, inzake de ontwatering en vernatting van wetlands als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 525/2013;

d)

de richtsnoeren van het UNFCCC voor de samenstelling van de nationale mededelingen door de in bijlage I van het verdrag opgenomen partijen, deel I: UNFCCC-richtsnoeren voor rapportage over jaarlijkse inventarissen als vastgesteld in Besluit 24/CP.19 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC.

e)

de richtsnoeren voor de voorbereiding van de informatie die vereist is uit hoofde van artikel 7 van het Protocol van Kyoto zoals nader omschreven in de besluiten vastgesteld door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of door de Conferentie van de Partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen.

Artikel 7

Aardopwarmingsvermogen

De lidstaten en de Commissie maken gebruik van de aardopwarmingsvermogens die worden genoemd in bijlage III bij Besluit 24/CP.19 van de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC voor de bepaling en rapportage van broeikasgasinventarissen overeenkomstig van artikel 7, leden 1 tot en met 5, van Verordening (EU) nr. 525/2013 en van de broeikasgasinventaris van de Unie.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2014.

Voor de Commissie,

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13.

(2)  Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11).

(3)  Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).


Top