Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014L0020

    Uitvoeringsrichtlijn 2014/20/EU van de Commissie van 6 februari 2014 tot vaststelling van EU-klassen voor basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen Voor de EER relevante tekst

    PB L 38 van 7.2.2014, p. 32–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir_impl/2014/20/oj

    7.2.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 38/32


    UITVOERINGSRICHTLIJN 2014/20/EU VAN DE COMMISSIE

    van 6 februari 2014

    tot vaststelling van EU-klassen voor basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (1), en met name artikel 3, lid 3, eerste alinea,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Richtlijn 93/17/EEG van de Commissie (2) zijn regels ingevoerd met betrekking tot communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen.

    (2)

    Wegens de snelle technische en wetenschappelijke ontwikkelingen in de productiesystemen voor pootaardappelen en de toegenomen handel in pootaardappelen op de interne markt is het wenselijk dat deze regels worden aangepast. Gezien de ontwikkelingen in de sector moeten dergelijke regels ook worden toegepast voor gecertificeerd pootgoed van aardappelen.

    (3)

    Deze regels moeten betrekking hebben op de uniforme benaming van EU-klassen. Zij moeten ook eisen omvatten voor het in de handel brengen van pootaardappelen en partijen pootaardappelen in de desbetreffende EU-klassen. Al naar het geval moeten deze eisen betrekking hebben op de aanwezigheid van schadelijke organismen, aardappelen van andere rassen en aardappelen met onvolkomenheden, verschrompelde aardappelen en aardappelen waaraan grond of vreemde bestanddelen hangen.

    (4)

    De vereiste dat de planten worden geteeld op percelen waar sedert drie jaar geen aardappelen meer zijn geteeld, en dat zij aan ten minste twee officiële inspecties worden onderworpen, is in het licht van de strengere eisen inzake de EU-klassen die in deze richtlijn worden vastgelegd, niet langer nodig.

    (5)

    Sinds de vaststelling van Richtlijn 2002/56/EG is de wetenschappelijke kennis omtrent het verband tussen het aantal generaties en de aanwezigheid van schadelijke organismen bij pootaardappelen verbeterd. Beperking van het aantal generaties is een noodzakelijk middel om het fytosanitaire risico van schadelijke organismen in latente vorm te verkleinen. Die beperking is nodig ter verkleining van dat risico en kan niet door andere, minder strenge maatregelen worden vervangen. Uit ervaring is gebleken dat voor elk van de EU-klassen S, SE en E een maximumaantal generaties moet worden toegestaan. Met het oog op de naleving van de essentiële vereisten mogen deze vereisten alleen worden geacht te zijn vervuld op basis van een officiële inspectie.

    (6)

    Richtlijn 93/17/EEG moet daarom worden ingetrokken.

    (7)

    De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    EU-klassen voor basispootgoed van aardappelen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat basispootgoed van aardappelen als EU-klasse S in de handel mag worden gebracht indien het aan de volgende eisen voldoet:

    a)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de eisen in punt 1, onder a), van bijlage I, en

    b)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen aardappelen voldoen aan de eisen in punt 1, onder b), van die bijlage.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat basispootgoed van aardappelen als EU-klasse SE in de handel mag worden gebracht indien het aan de volgende eisen voldoet:

    a)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de eisen in punt 2, onder a), van bijlage I, en

    b)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen aardappelen voldoen aan de eisen in punt 2, onder b), van die bijlage.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat basispootgoed van aardappelen als EU-klasse E in de handel mag worden gebracht indien het aan de volgende eisen voldoet:

    a)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de eisen in punt 3, onder a), van bijlage I, en

    b)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen aardappelen voldoen aan de eisen in punt 3, onder b), van die bijlage.

    Artikel 2

    EU-klassen voor gecertificeerd pootgoed van aardappelen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat gecertificeerd pootgoed van aardappelen als EU-klasse A in de handel mag worden gebracht indien het aan de volgende eisen voldoet:

    a)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de eisen in punt 1, onder a), van bijlage II, en

    b)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen aardappelen voldoen aan de eisen in punt 1, onder b), van die bijlage.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat gecertificeerd pootgoed van aardappelen als EU-klasse B in de handel mag worden gebracht indien het aan de volgende eisen voldoet:

    a)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de eisen in punt 2, onder a), van bijlage II, en

    b)

    na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen aardappelen voldoen aan de eisen in punt 2, onder b), van die bijlage.

    Artikel 3

    Kennisgeving aan de Commissie

    De lidstaten delen de Commissie mee in hoeverre zij de respectieve EU-klassen bij de certificering van hun eigen productie toepassen.

    Artikel 4

    Omzetting

    1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2015 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

    Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2016.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 5

    Intrekking

    Richtlijn 93/17/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2016.

    Artikel 6

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 7

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 6 februari 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60.

    (2)  Richtlijn 93/17/EEG van de Commissie van 30 maart 1993 tot vaststelling van communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen (PB L 106 van 30.4.1993, blz. 7).


    BIJLAGE I

    Eisen voor basispootgoed van aardappelen

    1.

    Basispootgoed van aardappelen van de EU-klasse S moet aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    eisen betreffende de pootaardappelen:

    i)

    het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1 %;

    ii)

    het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 0,1 %;

    iii)

    in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 1,0 %;

    iv)

    het aantal planten met mozaïeksymptomen en het aantal planten met symptomen van bladrolvirus bedragen samen niet meer dan 0,2 %;

    v)

    het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt vijf;

    vi)

    als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de vijfde generatie;

    b)

    toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten:

    i)

    het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5 % massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot;

    ii)

    het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iii)

    het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iv)

    het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    v)

    het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1,0 % massa;

    vi)

    het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    vii)

    aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1,0 % massa;

    viii)

    het totale aandeel pootaardappelen dat onder de in de punten i) tot en met vi) genoemde toleranties valt, bedraagt niet meer dan 6,0 % massa.

    2.

    Basispootgoed van aardappelen van de EU-klasse SE moet aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    eisen betreffende de pootaardappelen:

    i)

    het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1 %;

    ii)

    het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 0,5 %;

    iii)

    in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 2,0 %;

    iv)

    het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,5 %;

    v)

    het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt zes;

    vi)

    als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de zesde generatie;

    b)

    toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten:

    i)

    het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5 % massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot;

    ii)

    het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iii)

    het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iv)

    het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    v)

    het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1,0 % massa;

    vi)

    het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    vii)

    aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1,0 % massa;

    viii)

    het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de in de punten i) tot en met vi) genoemde toleranties valt, bedraagt niet meer dan 6,0 % massa.

    3.

    Basispootgoed van aardappelen van de EU-klasse E moet aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    eisen betreffende de pootaardappelen:

    i)

    het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1 %;

    ii)

    het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 1,0 %;

    iii)

    in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 4,0 %;

    iv)

    het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,8 %;

    v)

    het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt zeven;

    vi)

    als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de zevende generatie;

    b)

    toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten:

    i)

    het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5 % massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot;

    ii)

    het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iii)

    het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iv)

    het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    v)

    het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1,0 % massa;

    vi)

    het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    vii)

    aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1,0 % massa;

    viii)

    het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de in de punten i) tot en met vi) genoemde toleranties valt, bedraagt niet meer dan 6,0 % massa.


    BIJLAGE II

    Minimumeisen voor gecertificeerd pootgoed van aardappelen

    1.

    Gecertificeerd pootgoed van aardappelen van de EU-klasse A moet aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    eisen betreffende de pootaardappelen:

    i)

    het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,2 %;

    ii)

    het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 2,0 %;

    iii)

    in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 8,0 %;

    iv)

    het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 2,0 %;

    b)

    toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten:

    i)

    het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5 % massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot;

    ii)

    het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iii)

    het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iv)

    het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    v)

    het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1,0 % massa;

    vi)

    het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    vii)

    aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 2,0 % massa;

    viii)

    het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de in de punten i) tot en met vi) genoemde toleranties valt, bedraagt niet meer dan 8,0 % massa.

    2.

    Gecertificeerd pootgoed van aardappelen van de EU-klasse B moet aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    eisen betreffende de pootaardappelen:

    i)

    het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,5 %;

    ii)

    het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 4,0 %;

    iii)

    in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 10,0 %;

    iv)

    het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 6,0 %;

    b)

    toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten:

    i)

    het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5 % massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot;

    ii)

    het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iii)

    het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5,0 % massa;

    iv)

    het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    v)

    het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1,0 % massa;

    vi)

    het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3,0 % massa;

    vii)

    aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 2,0 % massa;

    viii)

    de massa van het totale aandeel van de pootaardappelen waarvoor toleranties gelden zoals genoemd in de punten i) tot en met vi), bedraagt niet meer dan 8,0 %.


    Top