Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R0162

    Verordening (EG) nr. 162/2007 van de Commissie van 19 februari 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen met het oog op de aanpassing van de bijlagen I en IV daarbij aan de technische vooruitgang (Voor de EER relevante tekst )

    PB L 51 van 20.2.2007, p. 7–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB L 56M van 29.2.2008, p. 75–83 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 15/07/2022; stilzwijgende opheffing door 32019R1009

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/162/oj

    20.2.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 51/7


    VERORDENING (EG) Nr. 162/2007 VAN DE COMMISSIE

    van 19 februari 2007

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen met het oog op de aanpassing van de bijlagen I en IV daarbij aan de technische vooruitgang

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (1), en met name op artikel 31, lid 3,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Afdeling E van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 bevat een lijst van de typen anorganische meststoffen met micronutriënten die overeenkomstig artikel 3 van die verordening als „EG-meststof” mogen worden aangeduid. In de lijst is een aantal meststoffen opgenomen waarin de micronutriënt chemisch gebonden is aan een chelaatvormer. Tabel E.3.1 van die bijlage bevat een lijst van toegelaten chelaatvormers.

    (2)

    De specificatie van het type meststof waarin de chelaatvormige micronutriënt ijzer is, maakt het gebruik mogelijk van ofwel één enkele toegelaten chelaatvormer, ofwel een mengsel daarvan, mits de gechelateerde fractie kan worden gekwantificeerd volgens de methode van de Europese norm EN 13366, en de individuele chelaatvormers in het mengsel afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd volgens EN 13368.

    (3)

    Deze bepalingen voor meststoffen met micronutriënten die ijzer in chelaatvorm bevatten, moeten in drie opzichten worden bijgewerkt. Ten eerste om duidelijk te maken dat ten minste 50 % van het in water oplosbare ijzer moet worden gechelateerd door de toegelaten chelaatvormers. Ten tweede om te specificeren dat een toegelaten chelaatvormer slechts in de aanduiding van het type meststof mag worden vermeld als hij ten minste 1 % van het in water oplosbare ijzer chelateert. Ten derde om de verwijzing naar Europese normen te veralgemenen en aldus het gebruik van aanvullende Europese normen mogelijk te maken.

    (4)

    De chemische namen van de toegelaten chelaatvormers in afdeling E.3.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 zijn bedoeld om op beschrijvende wijze het onderscheid te maken tussen verschillende isomeren van dezelfde stof. Daar er in de wetenschappelijke wereld verschillende nomenclaturen voor deze stoffen worden gebruikt, bestaat het gevaar dat zij verkeerd worden geïdentificeerd. Met het oog op een ondubbelzinnige identificatie van de chelaatvormers moet voor elke stof in die tabel het overeenkomstige CAS-nummer (Chemical Abstracts Service of the American Chemical Society), waardoor de verschillende isomeren van de chelaatvormers op unieke wijze worden geïdentificeerd, worden vermeld. Daarom is het wenselijk drie isomeren van chelaatvormers die niet op ondubbelzinnige wijze door middel van een CAS-nummer kunnen worden geïdentificeerd, te schrappen.

    (5)

    Voor de chelaatvormers moet een meer consistente nomenclatuur worden gebruikt en de verklaring dat de toegelaten chelaatvormers ook aan andere Gemeenschapswetgeving moeten voldoen, moet preciezer worden geformuleerd.

    (6)

    Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 bevat gedetailleerde beschrijvingen van de te gebruiken analysemethoden om het gehalte van „EG-meststoffen” aan nutriënten te meten. Die beschrijvingen moeten worden aangepast om correcte analysewaarden te verkrijgen.

    (7)

    Verordening (EG) nr. 2003/2003 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (8)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2003/2003 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige verordening.

    2.   Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 19 februari 2007.

    Voor de Commissie

    Günter VERHEUGEN

    Vicevoorzitter


    (1)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


    BIJLAGE I

    Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Tabel E.1.4 komt als volgt te luiden:

    „E.1.4.   IJzer

    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten

    (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    4 (a)

    IJzerzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch ijzerzout bevat

    12 % Fe oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het anorganisch anion te worden vermeld

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    4 (b)

    IJzerchelaat

    In water oplosbaar product, verkregen door chemische reactie van ijzer met (een) in de lijst van bijlage I, afdeling E.3, vermelde chelaatvormer(s)

    5 % in water oplosbaar ijzer, waarvan de gechelateerde fractie ten minste 80 % is, en ten minste 50 % van het in water oplosbare ijzer is gechelateerd door de opgegeven chelaatvormer(s)

    Naam van elk van de in de lijst van bijlage I, afdeling E.3.1, vermelde chelaatvormers die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer chelateren

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    IJzer (Fe) gechelateerd door elke chelaatvormer die in de typeaanduiding wordt opgegeven en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    4 (c)

    IJzermeststof in oplossing

    Door oplossing in water van meststoffen van type 4 (a) en/of één meststof van type 4 (b) verkregen product

    2 % Fe oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1.

    de naam van het (de) anorganische anion(en);

    2.

    de naam van elke chelaatvormer, indien aanwezig, die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer (Fe) chelateert

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    IJzer (Fe) in chelaatvorm, indien aanwezig

    IJzer (Fe) gechelateerd door elke chelaatvormer die in de typeaanduiding wordt opgegeven en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd”.

    2)

    Afdeling E.3 komt als volgt te luiden:

    „E.3.   Lijst van de toegelaten organische chelaat- en complexvormers voor micronutriënten

    De volgende stoffen zijn toegelaten, mits het overeenkomstige nutriëntchelaat voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1).

    E.3.1.   Chelaatvormers (2)

    De volgende zuren en de natrium-, kalium- en ammoniumzouten daarvan:

     

    CAS-nummer van het zuur (3)

    ethyleendiaminetetraazijnzuur

    EDTA

    C10H16O8N2

    60-00-4

    2-hydroxyethylethyleendiaminetriazijnzuur

    HEEDTA

    C10H18O7N2

    150-39-0

    diethyleentriaminepentaazijnzuur

    DTPA

    C14H23O10N3

    67-43-6

    ethyleendiamine-N,N'-di[(o-hydroxyfenyl)azijnzuur]

    [o,o] EDDHA

    C18H20O6N2

    1170-02-1

    ethyleendiamine-N-[(o-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]-N'-[(p-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]

    [o,p] EDDHA

    C18H20O6N2

    475475-49-1

    ethyleendiamine-N,N'-di[(o-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]

    [o,o] EDDHMA

    C20H24O6N2

    641632-90-8

    ethyleendiamine-N-[(o-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]-N'-[(p-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]

    [o,p] EDDHMA

    C20H24O6N2

    641633-41-2

    ethyleendiamine-N,N'-di[(5-carboxy-2-hydroxyfenyl)azijnzuur]

    EDDCHA

    C20H20O10N2

    85120-53-2

    ethyleendiamine-N,N'-di[(2-hydroxy-5-sulfofenyl)azijnzuur en condensatieproducten daarvan

    EDDHSA

    C18H20O12N2S2 + n*(C12H14O8N2S)

    57368-07-7 en 642045-40-7

    E.3.2.   Complexvormers:

    De lijst moet nog worden opgesteld.


    (1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

    (2)  De chelaatvormers moeten worden geïdentificeerd en gekwantificeerd volgens de Europese normen die op de vermelde chelaatvormers betrekking hebben.

    (3)  Uitsluitend ter kennisgeving.”.


    BIJLAGE II

    Bijlage IV, B, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Methode 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    methode 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    de punten 4.2 tot en met 4.7 komen als volgt te luiden:

    „4.2.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a)

    4.3.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.4.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2 onder 7.2)

    4.5.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.6.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2 onder 7.2)”;

    4.7.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    ii)

    in punt 9, tabel 1, variant a, komt de tweede zin als volgt te luiden:

    „Zwavelzuur 0,05 mol/l in de opvangkolf: 50 ml.”;

    iii)

    in punt 9, tabel 1, variant b, komt de tweede zin als volgt te luiden:

    „Zwavelzuur 0,1 mol/l in de opvangkolf: 50 ml.”;

    iv)

    in punt 9, tabel 1, variant c, komt de tweede zin als volgt te luiden:

    „Zwavelzuur 0,25 mol/l in de opvangkolf: 35 ml.”;

    b)

    in methode 2.2.1 komt punt 4.2 als volgt te luiden:

    „4.2.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld”;

    c)

    methode 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    de punten 4.2 tot en met 4.7 komen als volgt te luiden:

    „4.2.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a)

    4.3.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.4.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2, methode 2.1)

    4.5.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.6.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2, methode 2.1)”;

    4.7.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    ii)

    punt 7.4 komt als volgt te luiden:

    „7.4.   Controlebepaling

    Controleer vóór de analyse de goede werking van de apparatuur en de juiste toepassing van de methode met een gedeelte van een versbereide oplossing van natriumnitraat p.a. (4.13), die, afhankelijk van de gekozen variant, 0,050 g tot 0,150 g stikstof bevat.”;

    d)

    in methode 2.2.3 komen de punten 4.2 tot en met 4.7 als volgt te luiden:

    „4.2.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a)

    4.3.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.4.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2, methode 2.1)

    4.5.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.6.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2, methode 2.1)”;

    4.7.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    e)

    in methode 2.3.1 komen de punten 4.5 tot en met 4.10 als volgt te luiden:

    „4.5.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a) (zie methode 2.1)

    4.6.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.7.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2, methode 2.1)

    4.8.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.9.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2, methode 2.1)”;

    4.10.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    f)

    in methode 2.3.2 komen de punten 4.4 tot en met 4.9 als volgt te luiden:

    „4.4.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a) (zie methode 2.1)

    4.5.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.6.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2, methode 2.1)

    4.7.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.8.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2, methode 2.1)”;

    4.9.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    g)

    in methode 2.3.3 komen de punten 4.3 tot en met 4.8 als volgt te luiden:

    „4.3.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld

    voor variant a) (zie methode 2.1)

    4.4.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,1 mol/l, gesteld

    4.5.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld

    voor variant b) (zie noot 2, methode 2.1)

    4.6.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,2 mol/l, gesteld

    4.7.

    Zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld

    voor variant c) (zie noot 2, methode 2.1)”;

    4.8.

    Natrium- of kaliumhydroxideoplossing, vrij van carbonaten, 0,5 mol/l, gesteld

    h)

    in methode 2.4 komt punt 4.8 als volgt te luiden:

    „4.8.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld”;

    i)

    methode 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt 4.2 komt als volgt te luiden:

    „4.2.

    Zwavelzuuroplossing: ongeveer 0,05 mol/l”;

    ii)

    in punt 7.1 komt de tweede zin als volgt te luiden:

    „Voeg water tot een volume van ca. 50 ml en 1 druppel indicatoroplossing (4.7) toe en neutraliseer zo nodig met zwavelzuur 0,05 mol/l (4.2).”;

    iii)

    in punt 7.3 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

    „Pipetteer, afhankelijk van het te verwachten gehalte aan biureet, 25 of 50 ml van de volgens 7.2 bereide oplossing in een maatkolf van 100 ml. Neutraliseer zo nodig met zwavelzuur 0,05 mol/l (4.2) of natriumhydroxideoplossing 0,1 mol/l (4.3) t.o.v. methylrood. Voeg, met dezelfde nauwkeurigheid als bij het opstellen van de ijkgrafiek, 20 ml alkalische natriumkaliumtartraatoplossing (4.4) en 20 ml kopersulfaatoplossing (4.5) toe. Vul dan aan tot de streep, meng zorgvuldig en laat gedurende 15 minuten staan bij 30 (± 2) °C.”;

    j)

    methode 2.6.1 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt 4.8 komt als volgt te luiden:

    „4.8.

    Zwavelzuur 0,1 mol/l, gesteld”;

    ii)

    punt 4.17 komt als volgt te luiden:

    „4.17.

    Zwavelzuur 0,05 mol/l, gesteld”;

    iii)

    in punt 7.1.1.2 komt de eerste zin van de eerste alinea als volgt te luiden:

    „Pipetteer met behulp van een precisiepipet in de ontvanger van het destillatietoestel 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8).”;

    iv)

    in punt 7.1.1.4 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8) is gebracht;”;

    v)

    in punt 7.1.2.6 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8) is gebracht;”;

    vi)

    in punt 7.2.2 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8) is gebracht;”;

    vii)

    in punt 7.2.3.2 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8) is gebracht;”;

    viii)

    in punt 7.2.5.2 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.8) is gebracht;”;

    ix)

    in punt 7.2.5.3 komen de eerste drie zinnen van het tweede lid als volgt te luiden:

    „Pipetteer met behulp van een precisiepipet in het droge vat van het toestel (5.2) een aliquoot gedeelte van het filtraat (7.2.1.1 of 7.2.1.2), dat ten hoogste 20 mg ammoniumstikstof bevat. Sluit het toestel. Pipetteer met behulp van een precisiepipet in de conische kolf van 300 ml 50 ml gesteld zwavelzuur 0,05 mol/l (4.17) en voldoende water om ervoor te zorgen dat het vloeistofniveau zich ca. 5 cm boven de openingen in de gasinleidbuis bevindt.”;

    x)

    in punt 7.2.5.5 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,1 mol/l, gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het toestel (5.2) eveneens 50 ml van het gestelde zwavelzuur 0,05 mol/l (4.17) is gebracht;”;

    k)

    methode 2.6.2 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt 4.6 komt als volgt te luiden:

    „4.6.

    Zwavelzuuroplossing 0,1 mol/l, gesteld”;

    ii)

    punt 4.14 komt als volgt te luiden:

    „4.14.

    Zwavelzuuroplossing 0,05 mol/l, gesteld”;

    iii)

    in punt 7.2.4 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l (4.8), gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de ontvanger van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml gesteld zwavelzuur 0,1 mol/l (4.6) is gepipetteerd;”;

    iv)

    in punt 7.3.3 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,2 mol/l (4.8), gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het destillatietoestel (5.1) eveneens 50 ml van het gestelde zwavelzuur 0,1 mol/l (4.6) is gebracht;”;

    v)

    in punt 7.5.1 komt de derde zin van de eerste alinea als volgt te luiden:

    „Pipetteer met behulp van een precisiepipet in de Erlenmeyer van 300 ml 50 ml gesteld zwavelzuur 0,05 mol/l (4.14) en voldoende water om ervoor te zorgen dat het vloeistofniveau zich ca. 5 cm boven de openingen in de gasinleidbuis bevindt.”;

    vi)

    in punt 7.5.3 komt de uitleg van deel „a” van de formule als volgt te luiden:

    „a= aantal milliliters gestelde natrium- of kaliumhydroxideoplossing 0,1 mol/l (4.17), gebruikt bij de blancobepaling, waarbij in de opvangkolf van het toestel (5.2) eveneens 50 ml van het gestelde zwavelzuur 0,05 mol/l (4.14) is gebracht;”.

    2)

    Methode 3 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in methode 3.1.5.1, punt 4.2, komen de eerste drie zinnen als volgt te luiden:

    „Per liter oplossing 173 g citroenzuur (C6H8O7.H2O)

    en 42 g ammoniumstikstof;

    zwavelzuur 0,25 mol/l, gesteld;

    de pH ervan dient te liggen tussen 9,4 en 9,7.”;

    b)

    in methode 3.1.5.3, punt 4.1.2, komt de vierde alinea als volgt te luiden:

    „1 ml H2SO4 0,25 mol/l = 0,008516 g NH3”.

    3)

    Methode 8 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in methode 8.5, punt 8, komt de tweede formule als volgt te luiden:

    Formula;

    b)

    in methode 8.6 komt punt 3 als volgt te luiden:

    „3.   Principe

    Het calcium aanwezig in een hoeveelheid extractieoplossing wordt als oxalaat neergeslagen. Na isoleren en oplossen van het oxalaat wordt oxaalzuur getitreerd met kaliumpermanganaat.”.


    Top