Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R1941

    Verordening (EG) nr. 1941/2006 van de Raad van 11 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

    PB L 367 van 22.12.2006, p. 1–17 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 200M van 1.8.2007, p. 497–513 (MT)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 03/07/2007

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/1941/oj

    22.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 367/1


    VERORDENING (EG) Nr. 1941/2006 VAN DE RAAD

    van 11 december 2006

    tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (2), en met name op artikel 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld.

    (2)

    Krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Raad de vangstmogelijkheden per visserijtak of groep van visserijtakken vast te stellen en deze over de lidstaten te verdelen.

    (3)

    Voor een efficiënt beheer van deze vangstmogelijkheden moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld.

    (4)

    De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen de vaartuigen die onder hun vlag varen, te beheren.

    (5)

    In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn begripsomschrijvingen vastgesteld die van belang zijn voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.

    (6)

    Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad moeten de bestanden waarop de daarin vervatte maatregelen van toepassing zijn, worden omschreven.

    (7)

    Bij de toepassing van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de communautaire wetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (3), Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (6), Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (7), Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8), en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (9).

    (8)

    Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet in 2007 een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij ten uitvoer worden gelegd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening worden voor het jaar 2007 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld, alsmede de bij de visserij in acht te nemen specifieke voorschriften.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze verordening is van toepassing op alle in de Oostzee vissende vissersvaartuigen van de Gemeenschap (hierna „vaartuigen van de Gemeenschap” genoemd) en vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land.

    2.   In afwijking van lid 1, is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.

    Artikel 3

    Begripsomschrijvingen

    Naast de begripsomschrijvingen van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, wordt in deze verordening verstaan onder:

    a)

    „de zones van de ICES” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea), de zones afgebakend in Verordening (EEG) nr. 3880/91;

    b)

    „Oostzee”, ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

    c)

    „totaal toegestane vangsten (TAC's)”, de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

    d)

    „quotum”, een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Gemeenschap, aan een lidstaat of aan een derde land.

    HOOFDSTUK II

    VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN

    Artikel 4

    Vangstmogelijkheden en toewijzingen

    De vangstmogelijkheden, de verdeling daarvan over de lidstaten en de aanvullende voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96, zijn vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

    Artikel 5

    Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen

    1.   De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig bijlage I aan de lidstaten toegewezen onverminderd:

    a)

    het ruilen van quota op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

    b)

    nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,

    c)

    het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

    d)

    het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

    e)

    verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

    2.   Bij inhoudingen op de quota voor overdracht naar 2008 is het bepaalde in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96, in afwijking van het bepaalde in die verordening, van toepassing op alle bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

    Artikel 6

    Voorwaarden voor vangsten en bijvangsten

    1.   Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits die vis:

    a)

    is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft en die zijn quotum niet heeft opgebruikt, dan wel

    b)

    samen met andere soorten dan haring of sprot is gevangen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de vangsten niet aan boord of bij aanvoer zijn gesorteerd.

    2.   Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten bedoeld in lid 1, onder b).

    3.   Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor haring is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die haring bevatten.

    Artikel 7

    Beperkingen van de visserij-inspanning

    De beperkingen van de visserij-inspanning zijn vastgesteld in bijlage II.

    Artikel 8

    Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied

    Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied zijn vastgesteld in bijlage III.

    HOOFDSTUK III

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 9

    Gegevensoverdracht

    Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij deze verordening vermelde bestandscodes.

    Artikel 10

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 11 december 2006.

    Voor de Raad

    De voorzitster

    S. HUOVINEN


    (1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

    (2)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

    (3)  PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.

    (4)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

    (5)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

    (6)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

    (7)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

    (8)  PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 448/2005 van de Commissie (PB L 74 van 19.3.2005, blz. 5).

    (9)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.


    BIJLAGE I

    Toegestane aanvoer en in acht te nemen voorschriften voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden per soort en per gebied voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden met vangstbeperkingen

    Onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, de verdeling daarvan onder de lidstaten en de daaraan verbonden voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de quota.

    Soort

    :

    Haring

    Clupea harengus

    Zone

    :

    Deelsectoren 30-31

    HER/3D30.; HER/3D31.

    Finland

    75 099

     

    Zweden

    16 501

     

    EG

    91 600

     

    TAC

    91 600

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Haring

    Clupea harengus

    Zone

    :

    Deelsectoren 22-24

    HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24.

    Denemarken

    6 939

     

    Duitsland

    27 311

     

    Finland

    3

     

    Polen

    6 441

     

    Zweden

    8 806

     

    EG

    49 500

     

    TAC

    49 500

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Haring

    Clupea harengus

    Zone

    :

    Deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

    HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.; HER/3D29.; HER/3D32.

    Denemarken

    2 920

     

    Duitsland

    774

     

    Estland

    14 910

     

    Finland

    29 105

     

    Letland

    3 680

     

    Litouwen

    3 874

     

    Polen

    33 066

     

    Zweden

    44 389

     

    EG

    132 718

     

    TAC

    Niet relevant

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Haring

    Clupea harengus

    Zone

    :

    Deelsector 28.1

    HER/03D.RG

    Estland

    17 317

     

    Letland

    20 183

     

    EG

    37 500

     

    TAC

    37 500

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Kabeljauw

    Gadus morhua

    Zone

    :

    Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

    COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

    Denemarken

    9 374

     

    Duitsland

    3 729

     

    Estland

    913

     

    Finland

    717

     

    Letland

    3 485

     

    Litouwen

    2 296

     

    Polen

    10 794

     

    Zweden

    9 497

     

    EG

    40 805 (1)

     

    TAC

    Niet relevant

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Kabeljauw

    Gadus morhua

    Zone

    :

    Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

    COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

    Denemarken

    11 653

     

    Duitsland

    5 697

     

    Estland

    258

     

    Finland

    229

     

    Letland

    964

     

    Litouwen

    625

     

    Polen

    3 118

     

    Zweden

    4 152

     

    EG

    26 696

     

    TAC

    26 696 (2)

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Schol

    Pleuronectes platessa

    Zone

    :

    IIIbcd (EG-wateren)

    PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32.

    Denemarken

    2 698

     

    Duitsland

    300

     

    Zweden

    203

     

    Polen

    565

     

    EG

    3 766

     

    TAC

    Niet relevant

    Voorzorgs-TAC

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Atlantische zalm

    Salmo salar

    Zone

    :

    IIIbcd (EG-wateren) met uitzondering van deelsector 32

    SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

    Denemarken

    88 836 (3)

     

    Duitsland

    9 884 (3)

     

    Estland

    9 028 (3)

     

    Finland

    110 773 (3)

     

    Letland

    56 504 (3)

     

    Litouwen

    6 642 (3)

     

    Polen

    26 950 (3)

     

    Zweden

    120 080 (3)

     

    EG

    428 697 (3)

     

    TAC

    Niet relevant (3)

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Atlantische zalm

    Salmo salar

    Zone

    :

    Deelsector 32

    SAL/3D32.

    Estland

    1 581 (4)

     

    Finland

    13 838 (4)

     

    EG

    15 419 (4)

     

    TAC

    Niet relevant (4)

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    Soort

    :

    Sprot

    Sprattus sprattus

    Zone

    :

    IIIbcd (EG-wateren)

    SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

    Denemarken

    44 833

     

    Duitsland

    28 403

     

    Estland

    52 060

     

    Finland

    23 469

     

    Letland

    62 877

     

    Litouwen

    22 745

     

    Polen

    133 435

     

    Zweden

    86 670

     

    EG

    454 492

     

    TAC

    Niet relevant

    Analytische TAC.

    Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

    Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


    (1)  Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.

    (2)  Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.

    (3)  Aantal stuks

    (4)  Aantal stuks

    Aanhangsel 1 van bijlage I

    Soort

    :

    Kabeljauw

    Gadus morhua

    Zone

    :

    Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

    COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

    Denemarken

    8 849

     

    Duitsland

    3 520

    Estland

    862

    Finland

    677

    Letland

    3 290

    Litouwen

    2 168

    Polen

    10 191

    Zweden

    8 965

    EG

    38 522

    TAC

    Niet relevant


    Soort

    :

    Kabeljauw

    Gadus morhua

    Zone

    :

    Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

    COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

    Denemarken

    10 537

     

    Duitsland

    5 152

    Estland

    234

    Finland

    207

    Letland

    872

    Litouwen

    565

    Polen

    2 819

    Zweden

    3 754

    EG

    24 140

    TAC

    24 140


    BIJLAGE II

    1.   Beperkingen van de visserij-inspanning

    1.1.

    De visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen verboden is:

    a)

    van 1 tot en met 7 januari, van 31 maart tot en met 1 mei en op 31 december in deelsectoren 22-24, en

    b)

    van 1 tot en met 7 januari, van 5 tot en met 10 april, van 1 juli tot en met 31 augustus en op 31 december in deelsectoren 25-27.

    1.2.

    Voor vissersvaartuigen die hun vlag voeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen tevens verboden is gedurende:

    a)

    77 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder a), bedoelde periode in deelsectoren 22-24, en

    b)

    67 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder b), bedoelde periode in deelsectoren 25-27.

    De lidstaten verdelen de onder a) en onder b) bedoelde dagen in perioden van niet minder dan vijf dagen.

    1.3.

    Uiterlijk op 7 januari 2007 delen de lidstaten de precieze data van de in punt 1.2 bedoelde kalenderdagen aan de Commissie mee en maken zij deze data op hun websites bekend; die data moeten identiek zijn voor vissersvaartuigen die de vlag van de respectieve lidstaten voeren.

    1.4.

    In afwijking van de punten 1.1 en 1.2 is het communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die vissen in de territoriale zee toegestaan ten hoogste 20 kg of 10 % kabeljauw in levend gewicht, naargelang van wat de grootste hoeveelheid uitmaakt, aan boord te houden en aan te voeren bij de visserij met kieuwnetten, warnetten en/of schakelnetten met een maaswijdte van 110 mm of meer.


    BIJLAGE III

    OVERGANGSMAATREGELEN OP TECHNISCH EN CONTROLEGEBIED

    1.   Beperkingen op de visserij

    1.1.

    Van 1 mei tot en met 31 oktober is iedere vorm van visserij verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden; metingen gebeuren volgens de WGS84-norm:

     

    Gebied 1:

    55° 45′ NB, 15° 30′ OL

    55° 45′ NB, 16° 30′ OL

    55° 00′ NB, 16° 30′ OL

    55° 00′ NB, 16° 00′ OL

    55° 15′ NB, 16° 00′ OL

    55° 15′ NB, 15° 30′ OL

    55° 45′ NB, 15° 30′ OL

     

    Gebied 2:

    55° 00′ NB, 19° 14′ OL

    54° 48′ NB, 19° 20′ OL

    54° 45′ NB, 19° 19′ OL

    54° 45′ NB, 18° 55′ OL

    55° 00′ NB, 19° 14′ OL

     

    Gebied 3:

    56° 13′ NB, 18° 27′ OL

    56° 13′ NB, 19° 31′ OL

    55° 59′ NB, 19° 13′ OL

    56° 03′ NB, 19° 06′ OL

    56° 00′ NB, 18° 51′ OL

    55° 47′ NB, 18° 57′ OL

    55° 30′ NB, 18° 34′ OL

    56° 13′ NB, 18° 27′ OL

    1.2.

    In afwijking van punt 1.1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer, dan wel met beug, toegestaan. Bij visserij met beug mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

    2.   Toezicht, inspectie en bewaking in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee

    2.1.   Speciale visdocumenten voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

    2.1.1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (1), moeten alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m die vistuig met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 90 mm aan boord hebben of gebruiken, een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee aan boord hebben.

    2.1.2.

    Lidstaten geven het speciale visdocument voor de kabeljauwvisserij als bedoeld in punt 2.1.1 slechts af aan communautaire vissersvaartuigen die voor 2006 beschikten over een speciaal visdocument voor de visserij op kabeljauw in de Oostzee als omschreven in punt 6.2.1 van bijlage III van Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2). Lidstaten mogen echter ook speciale visdocumenten voor de visserij op kabeljauw afgeven aan communautaire vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren en niet beschikten over een speciaal visdocument voor 2006, mits de lidstaat ervoor zorgt dat op zijn minst een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, niet wordt gebruikt voor het vissen in de Oostzee met vistuig bedoeld in punt 2.1.1.

    2.1.3.

    Elke lidstaat stelt een lijst op van de vissersvaartuigen die beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten aan de Oostzee.

    2.1.4.

    De kapitein, of zijn gemachtigde vertegenwoordiger, van een communautair vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, moet een kopie van dit document aan boord houden.

    2.2.   Logboeken

    2.2.1.

    In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, houden de kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m een logboek van hun activiteiten bij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wanneer bij een visreis een gedeelte van deelsectoren 22-27 wordt aangedaan.

    2.2.2.

    Voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) gaan de lidstaten aan de hand van VMS-gegevens na of de door het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen informatie overeenstemt met de in het logboek geregistreerde gegevens. Dergelijke kruiscontroles worden in computerleesbare vorm drie jaar lang bewaard.

    2.2.3.

    Iedere lidstaat houdt de contactgegevens bij voor de indiening van logboeken, aanvoeraangiften en voorafgaande kennisgevingen als bedoeld in punt 2.6 van deze bijlage, en stelt deze op zijn officiële website beschikbaar.

    2.3.   Tolerantiemarge in het logboek

    2.3.1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 bedraagt de tolerantiemarge die mag worden toegepast bij de raming van de in kg uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden soorten waarvoor een TAC is vastgesteld, 10 % van het cijfer in het logboek maar voor kabeljauw 8 %.

    2.3.2.

    Voor in deelsectoren 22-27 verrichte vangsten die ongesorteerd worden aangeland, bedraagt de tolerantiemarge die bij de raming van de hoeveelheden mag worden toegepast, 10 % van de totale hoeveelheid die aan boord wordt gehouden.

    2.4.   Toezicht en controle op de visserij-inspanning

    De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat oefenen toezicht en controle uit op de naleving van:

    a)

    de beperkingen van de visserij-inspanning overeenkomstig bijlage II, punten 1.1 en 1.2;

    b)

    de beperkingen op de visserij overeenkomstig punt 1 van deze bijlage.

    2.5.   Binnenvaren of verlaten van specifieke gebieden

    2.5.1.

    Een vissersvaartuig mag in de deelsectoren 22-24 (gebied A) of de deelsectoren 25-27 (gebied B) van de communautaire wateren slechts beginnen te vissen wanneer het minder dan 175 kg kabeljauw aan boord heeft.

    2.5.2.

    Wanneer een vissersvaartuig gebied A, gebied B of de deelsectoren 28-32 (gebied C) met meer dan 175 kg kabeljauw aan boord verlaat:

    a)

    vaart het rechtstreeks naar een haven binnen het gebied waar het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land of

    b)

    vaart het rechtstreeks naar een haven buiten het gebied waarin het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land.

    2.5.3.

    Wanneer een vissersvaartuig het gebied verlaat waar het heeft gevist, moeten de netten overeenkomstig de onderstaande bepalingen zijn opgeborgen zodat zij niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

    a)

    netten, gewichten en dergelijk tuig moeten worden losgemaakt van de borden en van de trek- of sleepkabels en trek- of sleeptouwen,

    b)

    netten die zich op of boven het dek bevinden, moeten stevig worden vastgemaakt aan de bovenbouw.

    2.5.4.

    De punten 2.5.1, 2.5.2 en 2.5.3 zijn niet van toepassing op vaartuigen met VMS overeenkomstig artikel 5 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2244/2003. Deze vaartuigen dienen hun vangstaangifte evenwel dagelijks toe te sturen aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat waarin is voorzien in artikel 3, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, met het oog op de opneming ervan in de geautomatiseerde gegevensbank van dat centrum.

    2.6.   Voorafgaande kennisgeving

    2.6.1.

    De kapitein van een communautair vaartuig dat met meer dan 300 kg levend gewicht kabeljauw aan boord deelsectoren 22-24 (gebied A), deelsectoren 25-27 (gebied B) of deelsectoren 28-32 (gebied C) verlaat, stelt de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat twee uur vóór het verlaten van het gebied in kennis van:

    a)

    het tijdstip en de positie bij het verlaten van het gebied,

    b)

    de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

    2.6.2.

    De in punt 2.6.1 bedoelde kennisgeving mag ook worden gedaan door een vertegenwoordiger, namens de kapitein van het communautair vissersvaartuig.

    2.6.3.

    In afwijking van artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 stelt de kapitein van een communautair vissersvaartuig dat meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, of diens gemachtigde vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aanlanding zal plaatsvinden, ten minste één uur vóór het binnenvaren van een aanvoerplaats in kennis van:

    a)

    de naam van de plaats van aanvoer,

    b)

    het vermoedelijke tijdstip van aankomst op die plaats,

    c)

    de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

    2.7.   Aangewezen havens

    2.7.1.

    Wanneer een vissersvaartuig meer dan 750 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, mag de kabeljauw uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.

    2.7.2.

    Elke lidstaat kan de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg levend gewicht moeten worden aangeland.

    2.7.3.

    Uiterlijk op 6 januari 2007 moet elke lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, deze lijst bijwerken en via zijn officiële website beschikbaar stellen.

    2.8.   Weging van kabeljauw bij eerste aanlanding

    2.8.1.

    Vissersvaartuigen die meer dan 200 kg kabeljauw in levend gewicht aan boord hebben, mogen pas met lossen beginnen nadat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de losplaats.

    2.8.2.

    De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden in de Oostzee gevangen kabeljauw die in de betrokken lidstaat worden aangeland, in aanwezigheid van controleurs worden gewogen alvorens vanuit de aanvoerhaven te worden vervoerd.

    2.9.   Benchmarks voor de inspectie

    Elke aan de Oostzee gelegen lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 1 omschreven benchmarks zijn bereikt.

    2.10.   Verbod op doorvoer en overlading

    2.10.1.

    Doorvoer in voor de kabeljauwvisserij gesloten gebieden is verboden tenzij het vistuig dat zich aan boord bevindt, overeenkomstig punt 2.5.3 stevig vastgemaakt en opgeborgen is.

    2.10.2.

    Het overladen van kabeljauw is verboden.

    2.11.   Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

    In afwijking van artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vult de kapitein van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 8 m of meer een aanvoeraangifte in wanneer vis naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding of invoer wordt vervoerd.

    De aanvoeraangifte vergezelt de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde documenten.

    2.12.   Gezamenlijk toezicht en uitwisseling van inspecteurs

    2.12.1.

    De betrokken lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten. Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) coördineert de planning en de uitvoering van deze activiteiten door de lidstaten.

    2.12.2.

    Aan die gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen inspecteurs van de Commissie deelnemen.

    2.12.3.

    Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) belegt vóór 15 november 2007 een vergadering van de bevoegde nationale inspectieautoriteiten om het gezamenlijke inspectie- en bewakingsprogramma voor 2008 te coördineren.

    2.13.   Nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

    2.13.1.

    De betrokken lidstaten stellen een nationaal controleprogramma voor de Oostzee vast overeenkomstig aanhangsel 2.

    2.13.2.

    De betrokken lidstaten stellen specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig aanhangsel 1 vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 2 omschreven benchmarks zijn bereikt.

    2.13.3.

    Vóór 31 januari 2007 stellen de betrokken lidstaten hun nationale controleprogramma's als bedoeld in punt 2.13.1, samen met een tijdschema voor de uitvoering ervan, op hun officiële website beschikbaar voor de Commissie en de andere aan de Oostzee gelegen lidstaten.

    2.13.4.

    De Commissie belegt een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee te evalueren.

    2.14.   Specifiek controleprogramma

    2.14.1.

    In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma voor de betrokken kabeljauwbestanden langer zijn dan drie jaar.

    3.   Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

    3.1.

    Het is verboden de volgende vissoorten aan boord te houden die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd

    Soort

    Geografische gebieden

    Periode

    Bot (Platichthys flesus)

    Deelsectoren 26 tot en met 28, 29 zuidelijk van 59° 30′ NB

    15 februari tot en met 15 mei

    Deelsector 32

    15 februari tot en met 31 mei

    Tarbot (Psetta maxima)

    Deelsectoren 25 tot en met 26, 28 zuidelijk van 56° 50′ NB

    1 juni tot en met 31 juli

    3.2.

    In afwijking van punt 3.1 mogen, bij het vissen met trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer of met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, bijvangsten van bot en tarbot aan boord worden gehouden en aangeland met een beperking van 10 % in levend gewicht van de totale vangst die aan boord is gehouden en aangeland in de in 3.1 genoemde verbodsperiodes.


    (1)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

    (2)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

    Aanhangsel 1 van bijlage III

    Specifieke benchmarks voor de inspectie

    Doelstelling

    1.

    Elke lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig deze bijlage vast.

    Strategie

    2.

    De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen waarvan mag worden verwacht dat ze kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te controleren of de inspectie en bewaking doeltreffend zijn.

    Prioriteiten

    3.

    Per type vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

    Bemonstering

    4.

    Iedere lidstaat geeft aan en beschrijft welke bemonsteringsstrategie wordt gevolgd.

    Op verzoek krijgt de Commissie toegang tot het door de lidstaat gebruikte bemonsteringsplan.

    Streefwaarden

    5.

    Uiterlijk op 22 januari 2007 legt iedere lidstaat zijn inspectieschema's ten uitvoer met het oog op het bereiken van de onderstaande streefwaarden:

    a)

    Aantal inspecties in de haven

    In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijk is aan die welke zou worden verkregen met behulp van een eenvoudige aselecte steekproefmethode, waarbij voor alle aanvoerplaatsen samen 20 % in gewicht van de aangelande kabeljauw moet worden geïnspecteerd.

    b)

    Aantal inspecties bij de afzet

    Van de totale hoeveelheid kabeljauw die op veilingen te koop wordt aangeboden, moet 5 % worden geïnspecteerd.

    c)

    Aantal inspecties op zee

    Streefwaarde: is flexibel, en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. De streefwaarden voor inspecties op zee moeten worden uitgedrukt in het aantal dagen patrouille op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijke streefwaarde voor het aantal dagen patrouille in specifieke gebieden.

    d)

    Aantal inspecties vanuit de lucht

    Streefwaarde: is flexibel en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.

    Aanhangsel 2 van bijlage III

    Inhoud van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

    In de nationale controleprogramma's moet onder andere het volgende worden vastgelegd:

    1.   CONTROLEMIDDELEN

    Personele middelen

    1.1.

    De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

    Technische middelen

    1.2.

    De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

    Financiële middelen

    1.3.

    De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

    2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN MELDING VAN DE GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

    Beschrijving van de systemen die ter naleving van de punten 2.4 en 2.6 van bijlage III worden gebruikt.

    3.   AANWIJZING VAN HAVENS

    In voorkomend geval, een lijst van de havens die overeenkomstig punt 2.7 van bijlage III zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

    4.   KENNISGEVING VAN HET BINNENVAREN OF VERLATEN VAN HET GEBIED

    Beschrijving van de systemen die ter naleving van het bepaalde in punt 2.5 van bijlage III worden gebruikt.

    5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

    Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die ter naleving van het bepaalde in de punten 2.2, 2.3, 2.8, 2.10 en 2.11 van bijlage III worden gebruikt.

    6.   INSPECTIEPROCEDURES

    In de nationale controleprogramma's wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

    a)

    bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

    b)

    bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten met het nationale controleprogramma voor kabeljauw zijn belast;

    c)

    bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met vermelding van de bevoegdheden en de autoriteit van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.


    Top