Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005L0036

    Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 255 van 30.9.2005, p. 22–142 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/06/2024

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2005/36/oj

    30.9.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 255/22


    RICHTLIJN 2005/36/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 7 september 2005

    betreffende de erkenning van beroepskwalificaties

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 40, artikel 47, lid 1, artikel 47, lid 2, tweede alinea, eerste en derde zin, en artikel 55,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In artikel 3, lid 1, onder c), van het Verdrag wordt de afschaffing tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten als een van de doelstellingen van de Gemeenschap genoemd. Voor de onderdanen van de lidstaten houdt dat met name de mogelijkheid in om als zelfstandige of werknemer een beroep uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificaties werden verworven. Daarnaast is in artikel 47, lid 1, van het Verdrag bepaald dat er richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels worden vastgesteld.

    (2)

    Naar aanleiding van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft de Commissie een mededeling over „Een internemarktstrategie voor de dienstensector” aangenomen, die met name tot doel heeft het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap even gemakkelijk te maken als binnen een lidstaat. Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie getiteld „Nieuwe Europese arbeidsmarkten, open voor allen, met toegang voor allen” heeft de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 de Commissie opdracht gegeven „om de Europese Raad in diens voorjaarsbijeenkomst van 2002 specifieke voorstellen voor een meer uniforme, transparante en flexibele regeling voor de erkenning van opleidingstitels” voor te leggen.

    (3)

    De door deze richtlijn geboden garantie aan personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land, doet geen afbreuk aan de plicht van de migrerende beroepsbeoefenaar om eventuele niet-discriminerende voorwaarden van die lidstaat betreffende de uitoefening van dat beroep in acht te nemen, voorzover deze vanuit objectief oogpunt gerechtvaardigd en evenredig zijn.

    (4)

    Teneinde het vrij verrichten van diensten te vergemakkelijken, zijn specifieke regels noodzakelijk om de uitoefening van beroepswerkzaamheden op grond van de oorspronkelijke beroepstitel op ruimere schaal mogelijk te maken. Wat op afstand verrichte diensten van de informatiemaatschappij betreft, zijn ook de bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (4) van toepassing.

    (5)

    Aangezien voor de tijdelijke en incidentele grensoverschrijdende verrichting van diensten enerzijds en voor vestiging anderzijds uiteenlopende regels zijn vastgesteld, moeten de criteria op basis waarvan bij een verplaatsing van de dienstverrichter naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat tussen deze twee begrippen onderscheid wordt gemaakt, nader worden gepreciseerd.

    (6)

    Het vergemakkelijken van de dienstverrichting dient te geschieden met strikte inachtneming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de consumentenbescherming. Daarom wordt, voor de tijdelijke of incidentele grensoverschrijdende dienstverrichting door beoefenaren van gereglementeerde beroepen die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid, in specifieke maatregelen voorzien.

    (7)

    Ontvangende lidstaten kunnen indien nodig en overeenkomstig de communautaire wetgeving aangifteverplichtingen opleggen. Deze verplichtingen moeten geen buitensporige belasting vormen voor dienstverrichters en mogen de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken. De noodzaak van dergelijke verplichtingen dient op gezette tijden te worden herzien in het licht van de vorderingen met het instellen van een communautair kader voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten.

    (8)

    De dienstverrichter dient te vallen onder de toepassing van de tuchtrechtelijke bepalingen van de ontvangende lidstaat die rechtstreeks en specifiek verband houden met de beroepskwalificaties, zoals de definitie van het beroep, de reikwijdte van de werkzaamheden die onder een beroep vallen of daaraan zijn voorbehouden, het gebruik van titels, en de ernstige wanprestatie die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van consumenten.

    (9)

    Terwijl de beginselen en waarborgen die ten grondslag liggen aan de vigerende erkenningsregelingen, met het oog op de vrijheid van vestiging, behouden moeten blijven, dienen de voorschriften ervan in het licht van de ervaring te worden aangepast. Bovendien zijn de desbetreffende richtlijnen verscheidene malen gewijzigd, wat een reorganisatie en stroomlijning van de bepalingen ervan door een gelijktrekking van de toepasselijke beginselen noodzakelijk maakt. De Richtlijnen 89/48/EEG (5) en 92/51/EEG (6) van de Raad, alsmede Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties, en de Richtlijnen 77/452/EEG (8), 77/453/EEG (9), 78/686/EEG (10), 78/687/EEG (11), 78/1026/EEG (12), 78/1027/EEG (13), 80/154/EEG (14), 80/155/EEG (15), 85/384/EEG (16), 85/432/EEG (17), 85/433/EEG (18) en 93/16/EEG (19) van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts, moeten dus worden vervangen en tot één tekst worden samengevoegd.

    (10)

    Deze richtlijn belet de lidstaten geenszins om volgens hun eigen regels beroepskwalificaties te erkennen die buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn verworven door een onderdaan van een derde land. Dergelijke kwalificaties moeten in ieder geval worden erkend met inachtneming van minimumopleidingseisen voor bepaalde beroepen.

    (11)

    Wat de beroepen betreft die onder het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels (hierna „het algemeen stelsel” genoemd) vallen, moeten de lidstaten het recht behouden om het vereiste minimumopleidingsniveau vast te stellen om de kwaliteit van de op hun grondgebied verrichte diensten te waarborgen. Op grond van de artikelen 10, 39 en 43 van het Verdrag mogen zij een onderdaan van een lidstaat evenwel niet verplichten bepaalde kwalificaties te verwerven die zij over het algemeen slechts vaststellen door verwijzing naar de diploma's die in het kader van hun eigen nationale opleidingsstelsel gelden, terwijl de betrokkene al deze kwalificaties of een deel daarvan reeds in een andere lidstaat heeft verworven. Er moet dan ook worden vastgelegd dat elke ontvangende lidstaat waar een beroep is gereglementeerd, rekening houdt met in een andere lidstaat verworven kwalificaties en nagaat of die met de door hem geëiste kwalificaties overeenstemmen. Dit algemene systeem voor erkenning belet een lidstaat echter niet om iedereen die in deze lidstaat een beroep uitoefent, specifieke eisen op te leggen op grond van door het algemeen openbaar belang gerechtvaardigde beroepsregels. Dit zijn bijvoorbeeld de regels betreffende de organisatie van het beroep, de beroepsnormen met inbegrip van de ethische beroepsregels, de controlevoorschriften en de aansprakelijkheid. Deze richtlijn is tenslotte niet bedoeld als inmenging in het legitieme belang van de lidstaten om te verhinderen dat bepaalde onderdanen zich onttrekken aan de toepassing van het nationale recht inzake de beroepsuitoefening.

    (12)

    Deze richtlijn regelt de erkenning door een lidstaat van in een andere lidstaat verkregen beroepskwalificaties. Zij geldt echter niet voor de erkenning door een lidstaat van door andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige richtlijn afgegeven beroepserkenningen. Dientengevolge kunnen personen die beroepskwalificaties bezitten die overeenkomstig deze richtlijn zijn erkend, een dergelijke erkenning niet gebruiken om in hun lidstaat van oorsprong andere rechten te verkrijgen dan die welke zijn toegekend door de in die lidstaat verkregen beroepskwalificaties, tenzij zij kunnen aantonen dat zij aanvullende beroepskwalificaties hebben verkregen in de ontvangende lidstaat.

    (13)

    Teneinde de wijze van erkenning uit hoofde van het algemeen stelsel te definiëren, is het noodzakelijk de diverse nationale onderwijs- en opleidingsstelsels in verschillende niveaus onder te verdelen. Deze indeling in niveaus, die alleen worden vastgesteld met het oog op de werking van het algemeen stelsel, heeft geen gevolgen voor de nationale onderwijs- en opleidingsstructuren noch voor de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied.

    (14)

    De in de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG vastgestelde wijze van erkenning blijft ongewijzigd. Bijgevolg moet de houder van een diploma ter afsluiting van een postsecundaire studie van ten minste één jaar toegang krijgen tot een gereglementeerd beroep in een lidstaat waar de toegang afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma ter afsluiting van een vierjarige studie aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit, ongeacht het niveau waartoe het in het ontvangende land vereiste diploma behoort. Omgekeerd, wanneer de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk is gesteld van de voltooiing van een studie van meer dan vier jaar aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit, moet deze toegang alleen worden toegestaan aan houders van een diploma ter afsluiting van een studie van minstens drie jaar aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit.

    (15)

    Bij gebrek aan harmonisatie van de minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen stelsel vallen, moeten de ontvangende lidstaten de mogelijkheid hebben een compenserende maatregel op te leggen. Deze maatregel dient evenredig te zijn en met name rekening te houden met de beroepservaring van de aanvrager. Uit de ervaring blijkt dat het eisen van een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage, naar keuze van de migrant, voldoende waarborgen ten aanzien van het kwalificatieniveau van laatstgenoemde biedt, zodat elke afwijking van deze keuzemogelijkheid in elk afzonderlijk geval door een dwingende reden van algemeen belang moet zijn gerechtvaardigd.

    (16)

    Teneinde het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren te bevorderen en tegelijk te zorgen voor een toereikend kwalificatieniveau, moeten verscheidene beroepsverenigingen en -organisaties of de lidstaten gemeenschappelijke platforms op Europees niveau kunnen voorstellen. Onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de bevoegdheid van de lidstaten om de vereiste beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied, alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs- en beroepsopleiding vast te stellen, en met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, met name het communautaire mededingingsrecht, dient in deze richtlijn met deze initiatieven rekening te worden gehouden door in deze context een grotere plaats in te ruimen voor automatische erkenning in het kader van het algemeen stelsel. De beroepsverenigingen die voorstellen voor gemeenschappelijke platforms kunnen indienen, moeten op nationaal en Europees niveau representatief zijn. Een gemeenschappelijk platform is een reeks criteria die het mogelijk maken het breedste scala van wezenlijke verschillen te compenseren die geconstateerd zijn tussen de opleidingseisen in ten minste twee derde van de lidstaten, inclusief alle lidstaten waar dat beroep is gereglementeerd. Tot die criteria zouden bijvoorbeeld eisen kunnen behoren als aanvullende opleiding, een aanpassingsstage, een proeve van bekwaamheid of een voorgeschreven minimumniveau van beroepspraktijk, of combinaties daarvan.

    (17)

    Teneinde rekening te houden met alle situaties waarvoor nog geen bepalingen betreffende de erkenning van beroepskwalificaties bestaan, dient het algemeen stelsel te worden uitgebreid tot die gevallen die niet onder een specifieke regeling vallen, hetzij omdat het betrokken beroep niet onder een van deze regelingen valt, hetzij omdat het beroep wel onder een dergelijke regeling valt, maar de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet aan de voorwaarden voldoet om ervan te profiteren.

    (18)

    De regels betreffende de toegang tot een aantal industriële, commerciële en ambachtelijke werkzaamheden in lidstaten waar deze beroepen zijn gereglementeerd, moeten worden vereenvoudigd, voorzover deze werkzaamheden gedurende een redelijke tijd in een voldoende nabij verleden in een andere lidstaat zijn uitgeoefend; tegelijk moet voor deze werkzaamheden een stelsel van automatische erkenning op basis van beroepservaring worden gehandhaafd.

    (19)

    Het vrije verkeer en de onderlinge erkenning van de opleidingstitels van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten moeten gebaseerd zijn op het grondbeginsel dat opleidingstitels op basis van een coördinatie van de minimumopleidingseisen automatisch worden erkend. Bovendien moet de toegang tot het beroep van arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige en apotheker in de lidstaten afhankelijk zijn van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de vastgestelde minimumeisen voldoet. Dit systeem moet worden aangevuld met een reeks verworven rechten waarop de gekwalificeerde beroepsbeoefenaren onder bepaalde voorwaarden een beroep kunnen doen.

    (20)

    Teneinde rekening te houden met de bijzonderheden van het stelsel van kwalificatie van artsen en tandartsen en met het betrokken communautair acquis op het gebied van de wederzijdse erkenning, is het gerechtvaardigd om voor alle medische specialismen die op de datum van goedkeuring van de onderhavige richtlijn zijn erkend, het beginsel van automatische erkenning van de medische en tandheelkundige specialismen die in ten minste twee lidstaten gemeenschappelijk zijn, te handhaven. Ter vereenvoudiging van het systeem dient de toepassing van de automatische erkenning na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn te worden beperkt tot de nieuwe medische specialismen die in ten minste twee vijfde van de lidstaten bestaan. Voorts laat deze richtlijn onverlet dat de lidstaten onderling volgens hun eigen specifieke regels een automatische erkenning overeen kunnen komen voor bepaalde medische en tandheelkundige specialismen die zij met elkaar gemeen hebben en die niet voorwerp van automatische erkenning krachtens de onderhavige richtlijn zijn.

    (21)

    De automatische erkenning van opleidingstitels van arts met een basisopleiding laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om deze titel al dan niet aan beroepswerkzaamheden te koppelen.

    (22)

    In alle lidstaten moet de beoefening der tandheelkunde een specifiek beroep zijn, onderscheiden van het beroep van arts, ongeacht of deze in de mond- en tandheelkunde is gespecialiseerd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde alle noodzakelijke deskundigheid op het gebied van de preventie, diagnostiek en behandeling van afwijkingen en ziekten van het gebit, de mond, de kaken en omliggende weefsels bijbrengt. De tandheelkunde kan alleen worden beoefend door personen die in het bezit zijn van een opleidingstitel van beoefenaar der tandheelkunde, zoals bedoeld in deze richtlijn.

    (23)

    Het leek niet wenselijk om een gestandaardiseerde opleiding verloskunde voor alle lidstaten vast te stellen. Integendeel, de lidstaten moeten zoveel mogelijk vrijheid krijgen om zelf invulling te geven aan deze opleiding.

    (24)

    Met het oog op de vereenvoudiging van deze richtlijn moet het begrip „apotheker” worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels af te bakenen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bijzondere kenmerken van de nationale regelingen inzake de desbetreffende werkzaamheden.

    (25)

    De houders van een opleidingstitel van apotheker zijn specialisten op het gebied van geneesmiddelen en dienen in principe in alle lidstaten toegang te hebben tot een geheel van werkzaamheden op dit gebied. De vaststelling van dit geheel mag niet tot gevolg hebben dat de richtlijn de in de lidstaten voor apothekers toegankelijke werkzaamheden, met name wat biomedische analysen betreft, inperkt of dat ten gunste van deze beroepsbeoefenaren een monopolie wordt geschapen, aangezien dit uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten blijft vallen. Deze richtlijn belet de lidstaten niet om aanvullende opleidingseisen te stellen voor de toegang tot werkzaamheden die niet tot het gecoördineerde minimumgamma van werkzaamheden behoren. Wanneer de ontvangende lidstaat dergelijke eisen stelt, moet hij deze dus ook kunnen stellen aan onderdanen met een opleidingstitel die in de zin van deze richtlijn automatisch wordt erkend.

    (26)

    Deze richtlijn coördineert niet alle voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op farmaceutisch gebied; met name de geografische spreiding van apotheken en het monopolie van de geneesmiddelenverstrekking blijven een bevoegdheid van de lidstaten. Deze richtlijn laat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die ondernemingen verbieden bepaalde werkzaamheden van apothekers uit te oefenen of die aan deze uitoefening bepaalde voorwaarden verbinden, onverlet.

    (27)

    De architectonische schepping, de kwaliteit van bouwwerken, de harmonieuze inpassing ervan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed zijn zaken van openbaar belang. De onderlinge erkenning van de opleidingstitels moet dan ook worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende opleidingstitels een begrip hebben van en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van particulieren, sociale groepen en gemeenschappen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van bouwwerken, het behoud en de exploitatie van het architectonisch erfgoed en de instandhouding van het natuurlijke evenwicht.

    (28)

    De nationale regelgevingen op het gebied van de architectuur en de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van architect lopen sterk uiteen. In de meeste lidstaten worden de werkzaamheden op het gebied van de architectuur rechtens of feitelijk uitgeoefend door personen die de beroepstitel van architect, al dan niet in combinatie met een andere beroepstitel, voeren, zonder dat de uitoefening van deze werkzaamheden evenwel uitsluitend aan deze personen is voorbehouden, tenzij bij wet anders is bepaald. Deze werkzaamheden, of sommige daarvan, kunnen ook worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaren, met name ingenieurs, die een speciale opleiding op het gebied van de bouwkunde of bouwkunst hebben genoten. Teneinde deze richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden, moet het begrip „architect” worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur af te bakenen, onverminderd de bijzondere kenmerken van de nationale regelgeving betreffende deze werkzaamheden.

    (29)

    Wanneer een op nationaal en Europees niveau representatieve beroepsorganisatie of -vereniging voor een gereglementeerd beroep een met redenen omkleed verzoek indient om een specifieke regeling voor de erkenning van kwalificaties op basis van de coördinatie van minimumopleidingseisen, gaat de Commissie na of het wenselijk is een voorstel ter wijziging van deze richtlijn aan te nemen.

    (30)

    Teneinde de doeltreffendheid van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties te waarborgen, dienen uniforme vormvoorschriften en procedureregels voor de uitvoering ervan, alsmede bepaalde regels betreffende de uitoefening van het beroep te worden vastgesteld.

    (31)

    Aangezien de uitvoering van deze richtlijn en de naleving van de daaruit voortvloeiende verplichtingen gemakkelijker zijn wanneer de lidstaten onderling en met de Commissie samenwerken, moeten de regels voor deze samenwerking worden vastgesteld.

    (32)

    De invoering op Europees niveau van beroepsbewijzen door beroepsverenigingen of -organisaties kan de mobiliteit van beroepsbeoefenaren vergemakkelijken, met name door het bespoedigen van de uitwisseling van informatie tussen de ontvangende lidstaat en de lidstaat van oorsprong. Dit beroepsbewijs moet het mogelijk maken de loopbaan te volgen van beroepsbeoefenaren die zich in verschillende lidstaten vestigen. Het dient informatie te bevatten — met volledige inachtneming van de bepalingen inzake gegevensbescherming — over de beroepskwalificaties van de beroepsbeoefenaar (bezochte universiteiten, respectievelijk opleidingsinstellingen, verworven opleidingstitels, beroepservaring), alsmede over zijn wettelijke plaats van vestiging, de sancties die hem zijn opgelegd in verband met zijn beroep, en de bijzonderheden van de desbetreffende bevoegde instantie.

    (33)

    Door de oprichting van een netwerk van contactpunten die de burgers van de lidstaten informatie en hulp moeten verstrekken kan worden voorzien in een doorzichtig stelsel van erkenning. Deze contactpunten verstrekken iedere burger die daarom verzoekt, en de Commissie informatie en adressen die van belang zijn voor de erkenningsprocedure. Het feit dat iedere lidstaat binnen dit netwerk één contactpunt aanwijst, heeft geen invloed op de wijze waarop de bevoegdheden op nationaal niveau zijn verdeeld. Het vormt met name geen belemmering voor de aanwijzing op nationaal niveau van een aantal kantoren; het in bovengenoemd netwerk aangewezen contactpunt verzorgt de coördinatie met de andere kantoren en verstrekt de burger indien nodig nadere informatie over het bevoegde kantoor.

    (34)

    Het beheer van de verschillende erkenningsstelsels, zoals die door de sectorrichtlijnen en het algemeen stelsel zijn ingevoerd, is omslachtig en complex gebleken. Het beheer en de aanpassing van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang moeten dus worden vereenvoudigd, met name wanneer de minimumopleidingseisen met het oog op de automatische erkenning van opleidingstitels zijn gecoördineerd. Te dien einde moet er één comité voor de erkenning van beroepskwalificaties worden opgericht, en moet tevens gezorgd worden voor een adequate inschakeling van de vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties, ook op Europees niveau.

    (35)

    De voor de uitvoering van deze richtlijn nodige maatregelen moeten worden vastgesteld volgens de procedure van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (20).

    (36)

    Aan de hand van een periodiek verslag van de lidstaten over de uitvoering van deze richtlijn, waarin statistische gegevens zijn opgenomen, zal kunnen worden bepaald wat de werking van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties is.

    (37)

    Er moet een passende procedure komen voor de vaststelling van tijdelijke maatregelen voor het geval dat de toepassing van deze richtlijn in een lidstaat grote problemen oplevert.

    (38)

    Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten inzake de organisatie van hun nationaal stelsel van sociale zekerheid en de vaststelling van de werkzaamheden die in het kader van dit stelsel moeten worden uitgeoefend, onverlet.

    (39)

    Gezien de snelle technologische en wetenschappelijke vooruitgang is het voor veel beroepen van groot belang dat men levenslang bijleert. De lidstaten dienen in dit verband voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren door een passende bij- en nascholing op de hoogte blijven van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

    (40)

    Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de stroomlijning, vereenvoudiging en verbetering van de regels inzake de erkenning van beroepskwalificaties, door de lidstaten niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

    (41)

    Deze richtlijn laat de toepassing van artikel 39, lid 4 en van artikel 45 van het Verdrag, die met name notarissen betreffen, onverlet.

    (42)

    Deze richtlijn geldt, wat betreft het recht van vestiging en het verrichten van diensten, onverminderd andere specifieke wettelijke bepalingen met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties, zoals de bepalingen op het gebied van vervoer, verzekeringstussenpersonen en accountants. Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor de werking van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (21), of van Richtlijn 98/5/EG (22) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven. De erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaten ten behoeve van onmiddellijke vestiging onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat valt onder deze richtlijn.

    (43)

    Deze richtlijn omvat ook vrije beroepen, voorzover deze zijn gereglementeerd. Een vrij beroep is overeenkomstig onderhavige richtlijn een beroep dat wordt uitgeoefend op grond van een relevante beroepskwalificatie door een persoon die persoonlijk, op eigen verantwoordelijkheid en professioneel onafhankelijk, intellectueel-ideële prestaties verricht ten behoeve van de opdrachtgever en de samenleving in het algemeen. De beroepsuitoefening kan in de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag, onderworpen zijn aan specifieke juridische verplichtingen, die gebaseerd zijn op nationale wetgeving en de in dit kader door de betrokken beroepsvertegenwoordiging zelfstandig vastgestelde regels en die borg staan en bevorderend zijn voor professionaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en de vertrouwensrelatie met de opdrachtgever.

    (44)

    Deze richtlijn laat de maatregelen die noodzakelijk zijn om een hoog niveau van gezondheids- en consumentenbescherming te waarborgen, onverlet,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Doel

    Deze richtlijn stelt de regels vast volgens welke een lidstaat die de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep op zijn grondgebied afhankelijk stelt van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties (hierna de „ontvangende lidstaat” genoemd), de in een andere lidstaat of andere lidstaten (hierna de „idstaat van oorsprong” genoemd) verworven beroepskwalificaties die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er hetzelfde beroep uit te oefenen, erkent voor de toegang tot en de uitoefening van dit beroep.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat, met inbegrip van beoefenaren van de vrije beroepen, die in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een gereglementeerd beroep willen uitoefenen, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer.

    2.   Elke lidstaat kan volgens zijn eigen regels toestaan dat op zijn grondgebied een gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), wordt uitgeoefend door onderdanen van de lidstaten die houder zijn van niet in een lidstaat behaalde beroepskwalificaties. Voor de beroepen die onder titel III, hoofdstuk III, vallen, moeten bij deze eerste erkenning de in dat hoofdstuk bedoelde minimumopleidingseisen in acht worden genomen.

    3.   Indien voor een bepaald gereglementeerd beroep in een afzonderlijk communautair rechtsinstrument een andere specifieke regeling die in rechtstreeks verband staat met de erkenning van beroepskwalificaties, is vastgesteld, zijn de overeenkomstige bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing.

    Artikel 3

    Definities

    1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a)

    „gereglementeerd beroep”: een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties; met name het voeren van een beroepstitel die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening. Wanneer de eerste zin niet van toepassing is, wordt het in lid 2 bedoelde beroep met een gereglementeerd beroep gelijkgesteld;

    b)

    „beroepskwalificaties”: kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest zoals bedoeld in artikel 11, lid 2, onder a), i), en/of beroepservaring;

    c)

    „opleidingstitel”: een diploma, certificaat of andere titel die door een volgens de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat aangewezen autoriteit, is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in de Gemeenschap gevolgde beroepsopleiding. Wanneer de eerste zin niet van toepassing is, wordt de in lid 3 bedoelde opleidingstitel met een opleidingstitel gelijkgesteld;

    d)

    „bevoegde autoriteit”: ieder door de lidstaten gemachtigde autoriteit of instelling die met name bevoegd is bewijsstukken van opleiding en andere documenten of informatie af te geven, respectievelijk aan te nemen, alsmede aanvragen te ontvangen en besluiten te nemen zoals bedoeld in de onderhavige richtlijn;

    e)

    „gereglementeerde opleiding”: elke opleiding die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep gericht is en die uit een studiecyclus bestaat die eventueel met een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld.

    De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen autoriteit gecontroleerd of erkend;

    f)

    „beroepservaring”: de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;

    g)

    „aanpassingsstage”: de uitoefening van een gereglementeerd beroep in de ontvangende lidstaat onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beoefenaar van het betrokken beroep, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding. De stage wordt beoordeeld. De nadere regels voor de aanpassingsstage en de beoordeling alsmede de status van de migrerende stagiair worden door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vastgesteld.

    De status van de stagiair in de ontvangende lidstaat, met name wat betreft het verblijfsrecht en de sociale plichten, rechten en voordelen, alsmede vergoedingen en bezoldiging, wordt door de bevoegde autoriteiten van de genoemde lidstaat vastgesteld overeenkomstig het toepasselijk Gemeenschapsrecht;

    h)

    „proeve van bekwaamheid”: een controle, uitsluitend de beroepskennis van de aanvrager betreffende, die door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen of deze de bekwaamheid bezit om in deze lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen. Ten behoeve van deze controle stellen de bevoegde autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in deze lidstaat vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de aanvrager overlegt.

    Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in de ontvangende lidstaat te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in de ontvangende lidstaat op de betrokken activiteiten van toepassing is.

    De nadere regelingen voor de proeve van bekwaamheid alsook de status, die de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid in die staat wil voorbereiden in de ontvangende lidstaat heeft, worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat;

    i)

    „bedrijfsleider”: eenieder die in een onderneming van de bedrijfstak in kwestie werkzaam is geweest:

    i)

    hetzij als bedrijfsleider of als leider van een filiaal van een onderneming;

    ii)

    hetzij als plaatsvervanger van de of van de bedrijfsleider indien deze functie, wat verantwoordelijkheid betreft, met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider overeenstemt, of

    iii)

    hetzij als lid van het leidinggevend personeel, belast met commerciële en/of technische taken en verantwoordelijk voor één of meer afdelingen van de onderneming.

    2.   Met een gereglementeerd beroep wordt gelijkgesteld een beroep dat door de leden van een van de in bijlage I genoemde verenigingen of organisaties wordt uitgeoefend.

    De in de eerste alinea bedoelde verenigingen of organisaties hebben met name ten doel een hoog niveau in het betrokken beroepsgebied te bevorderen en te handhaven; daartoe genieten zij een specifieke erkenning door een lidstaat, geven zij aan hun leden een opleidingstitel af, onderwerpen zij hun leden aan beroepsregels die zij uitvaardigen, en geven zij hun het recht op een titel, afkorting of status die met de opleidingstitel overeenstemt.

    Telkens wanneer een lidstaat erkenning verleent aan een in de eerste alinea bedoelde vereniging of organisatie, stelt hij de Commissie daarvan in kennis, die deze informatie bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.   Met een opleidingstitel wordt gelijkgesteld elke in een derde land afgegeven opleidingstitel, wanneer de houder ervan in het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van de lidstaat die de betrokken opleidingstitel overeenkomstig artikel 2, lid 2, heeft erkend en indien die lidstaat deze beroepservaring bevestigt.

    Artikel 4

    Gevolgen van de erkenning

    1.   Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden.

    2.   Voor de toepassing van deze richtlijn is het beroep dat de aanvrager in de ontvangende lidstaat wenst uit te oefenen hetzelfde als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, indien hieronder vergelijkbare werkzaamheden vallen.

    TITEL II

    VRIJE DIENSTVERRICHTING

    Artikel 5

    Beginsel van het vrij verrichten van diensten

    1.   Onverminderd specifieke bepalingen van het communautaire recht en de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn, kunnen de lidstaten niet om redenen van beroepskwalificatie beperkingen stellen aan het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat:

    a)

    indien de dienstverrichter op wettige wijze is gevestigd in een lidstaat (hierna „lidstaat van vestiging” genoemd) om er hetzelfde beroep uit te oefenen, en

    b)

    wanneer de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, indien hij dat beroep tijdens de tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting gedurende ten minste twee jaar heeft uitgeoefend in de lidstaat van vestiging, waar het beroep niet gereglementeerd is. Deze voorwaarde van twee jaar beroepsuitoefening is niet van toepassing wanneer het beroep of de opleiding die toegang verleent tot het beroep, gereglementeerd is.

    2.   De bepalingen van deze titel zijn uitsluitend van toepassing wanneer de dienstverrichter zich naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat begeeft om er tijdelijk en incidenteel het in lid 1 bedoelde beroep uit te oefenen.

    Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de verrichting.

    3.   Als de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, valt hij onder de professionele, wettelijke of administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties, zoals de definitie van het beroep, het gebruik van titels en de ernstige wanprestatie bij de uitoefening van het beroep die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van consumenten, alsook de tuchtrechtelijke bepalingen, die in de ontvangende lidstaat van toepassing zijn op de personen die er hetzelfde beroep uitoefenen.

    Artikel 6

    Vrijstellingen

    Overeenkomstig artikel 5, lid 1, stelt de ontvangende lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op zijn grondgebied gevestigde beroepsbeoefenaren met betrekking tot:

    a)

    een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Om overeenkomstig artikel 5, lid 3, toepassing van op hun grondgebied geldende tuchtrechtelijke bepalingen mogelijk te maken, kunnen de lidstaten voorzien in automatische tijdelijke inschrijving of aansluiting pro forma bij een beroepsorganisatie, voorzover dit de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt. De bevoegde autoriteit stuurt een kopie van de in artikel 7, lid 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid en de openbare veiligheid genoemd in artikel 7, lid 4, of waarvoor krachtens titel III, hoofdstuk III, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 7, lid 2 bedoelde documenten aan de betrokken beroepsorganisatie, hetgeen gelijkstaat met een automatische tijdelijke inschrijving of aansluiting pro forma voor dit doel;

    b)

    de inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling voor de sociale zekerheid om de rekeningen inzake de ten gunste van sociaal verzekerden verrichte werkzaamheden op een verzekeringsinstelling te kunnen verhalen.

    De dienstverrichter stelt evenwel de onder b) bedoelde instelling vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de door hem verrichte dienst in kennis.

    Artikel 7

    Vooraf af te leggen verklaring in geval de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft

    1.   De lidstaten kunnen verlangen dat de dienstverrichter, wanneer hij zich voor het eerst van de ene lidstaat naar een andere begeeft om er diensten te verrichten, de bevoegde autoriteit van de ontvangende staat vooraf door middel van een schriftelijke verklaring, met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid, in kennis stelt. Deze verklaring wordt eenmaal per jaar verlengd indien de dienstverrichter voornemens is om gedurende dat jaar in die lidstaat tijdelijke of incidentele diensten te verrichten. De dienstverrichter mag de verklaring met alle middelen aanleveren.

    2.   Voor de eerste dienstverrichting, of indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten gestaafde situatie, mogen de lidstaten verlangen dat de verklaring vergezeld gaat van de volgende documenten:

    a)

    een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter,

    b)

    een attest dat de houder ervan rechtmatig in een lidstaat gevestigd is om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat hem op het moment van afgifte van het attest geen beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd, ook al is het maar tijdelijk,

    c)

    bewijs van beroepskwalificaties,

    d)

    voor gevallen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), enig bewijsmiddel dat de dienstverrichter de betrokken werkzaamheden in de tien voorafgaande jaren gedurende ten minste twee jaar heeft uitgeoefend,

    e)

    voor beroepen in de veiligheidssector, een bewijs dat de desbetreffende persoon nooit strafrechtelijk is veroordeeld, indien de lidstaat zulks ook van zijn eigen onderdanen eist.

    3.   De dienst wordt verricht onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging, wanneer voor de betrokken beroepswerkzaamheid in die lidstaat een dergelijke titel bestaat. Deze titel wordt vermeld in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging, teneinde verwarring met de beroepstitel van de ontvangende lidstaat te vermijden. Wanneer de betrokken beroepstitel in de lidstaat van vestiging niet bestaat, vermeldt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of één van de officiële talen van die lidstaat. Bij uitzondering wordt in gevallen zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk III, de dienst onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat verricht.

    4.   In het geval van de gereglementeerde beroepen die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid en waarop de automatische erkenning uit hoofde van titel III, hoofdstuk III, niet van toepassing is, kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren. Zo'n controle vooraf is alleen mogelijk indien de controle bedoeld is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen en indien de controle niet meer omvat dan voor dit doel noodzakelijk is.

    De bevoegde autoriteit tracht de dienstverrichter binnen een termijn van ten hoogste een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten in kennis te stellen van ofwel haar besluit om zijn kwalificaties niet te controleren ofwel van het resultaat van de verrichte controle. Wanneer er zich problemen voordoen die een vertraging meebrengen, stelt de bevoegde autoriteit de dienstverrichter voor het einde van de eerste maand in kennis van de reden van de vertraging en van de termijn voor het nemen van een besluit, dat uiterlijk twee maanden na ontvangst van de aanvullende documenten moet zijn vastgesteld.

    Wanneer de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, dient de ontvangende lidstaat de dienstverrichter de mogelijkheid te bieden om in het bijzonder door middel van een proeve van bekwaamheid te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven. De dienstverrichting dient in ieder geval te kunnen plaatsvinden in de maand die volgt op die waarin het overeenkomstig de vorige alinea genomen besluit is getroffen.

    Indien de bevoegde autoriteit binnen de in de vorige alinea's vermelde termijnen niet reageert, kan de dienst worden verricht.

    In de gevallen waarin de kwalificaties overeenkomstig dit lid zijn geverifieerd, wordt de dienst verricht onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat.

    Artikel 8

    Administratieve samenwerking

    1.   Voor iedere dienstverrichting kunnen de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging verzoeken om alle informatie over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen terzake van de beroepsuitoefening. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging verstrekken deze informatie overeenkomstig artikel 56.

    2.   De bevoegde autoriteiten zorgen voor de uitwisseling van alle nodige informatie opdat een klacht van een afnemer van een dienst tegen een dienstverrichter correct kan worden afgehandeld. De afnemer wordt van het resultaat van de klacht in kennis gesteld.

    Artikel 9

    Informatie ten behoeve van de afnemers van de dienst

    Wanneer de dienst wordt verricht onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging of onder de opleidingstitel van de dienstverrichter, kunnen de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat voorschrijven dat de dienstverrichter in aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht, aan de afnemer van de dienst een van de volgende gegevens of al de volgende gegevens verstrekt:

    a)

    wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, het register waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;

    b)

    wanneer voor uitoefening van de betrokken werkzaamheid in de lidstaat van vestiging een vergunning vereist is, de naam en het adres van de bevoegde toezichthoudende instantie;

    c)

    de beroepsordes of soortgelijke organisaties waarbij de dienstverrichter is aangesloten;

    d)

    de beroepstitel of, wanneer een dergelijke titel niet bestaat, de opleidingstitel van de dienstverrichter en de lidstaat waar deze werd verleend;

    e)

    wanneer de dienstverrichter een onder de BTW vallende werkzaamheid uitoefent, het identificatienummer, zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (23);

    f)

    gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid.

    TITEL III

    VRIJHEID VAN VESTIGING

    HOOFDSTUK I

    Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels

    Artikel 10

    Toepassingsgebied

    Dit hoofdstuk is van toepassing op alle beroepen die niet onder de hoofdstukken II en III van deze titel vallen en in onderstaande gevallen waarin de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet voldoet aan de in die hoofdstukken opgenomen voorwaarden:

    a)

    voor de werkzaamheden van bijlage IV, wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen van de artikelen 17, 18 en 19;

    b)

    voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten, wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening bedoeld in de artikelen 23, 27, 33, 37, 39, 43 en 49;

    c)

    voor architecten, wanneer de migrant houder is van een opleidingstitel die niet is opgenomen in bijlage V, punt 5.7;

    d)

    onverminderd artikel 21, lid 1, en de artikelen 23 en 27, voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten die houder zijn van een opleidingstitel van specialist die moet volgen op de opleiding voor een titel genoemd in bijlage V, punten 5.1.1, 5.2.2, 5.3.2, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7, en alleen ten behoeve van de erkenning van het specialisme in kwestie;

    e)

    voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers en gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een opleidingstitel als specialist die volgt op de opleiding voor een titel bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, wanneer de migrant erkenning vraagt in een andere lidstaat waar de relevante beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als algemeen verantwoordelijke ziekenverplegers;

    f)

    voor gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de migrant erkenning vraagt in een andere lidstaat waar de relevante beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door een verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een specialistische opleidingstitel welke volgt op de opleiding voor de titels bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2;

    g)

    voor migranten die voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 3.

    Artikel 11

    Kwalificatieniveaus

    Voor de toepassing van artikel 13 worden de beroepskwalificaties in de volgende niveaus ingedeeld:

    a)

    een bekwaamheidsattest dat is afgegeven door een overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, nadat men

    i)

    hetzij een opleiding heeft genoten die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma zoals bedoeld onder b), c), d) of e) van dit artikel, hetzij een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd, hetzij het beroep tijdens de voorafgaande tien jaren gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend,

    ii)

    hetzij op het niveau van het primair of secundair onderwijs een algemene opleiding heeft genoten, waaruit blijkt dat de houder over een zekere algemene ontwikkeling beschikt;

    b)

    een certificaat ter afsluiting van een cyclus van secundair onderwijs

    i)

    hetzij van algemene aard, aangevuld met een andere dan de onder c) bedoelde studiecyclus of beroepsopleiding en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is,

    ii)

    hetzij van technische of beroepsmatige aard, in voorkomend geval aangevuld met een studiecyclus of beroepsopleiding zoals bedoeld onder i), en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is;

    c)

    een diploma ter afsluiting van

    i)

    hetzij een opleiding op het niveau van postsecundair onderwijs dat verschilt van het onder d) en e) bedoelde niveau en ten minste 1 jaar duurt, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, en waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat men de studiecyclus van secundair onderwijs moet hebben voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs vereist is of een volledige equivalente schoolopleiding van secundair niveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is,

    ii)

    hetzij, in het geval van een gereglementeerd beroep, een opleiding met een bijzondere structuur vermeld in bijlage II die gelijkwaardig is aan het onder i) vermelde opleidingsniveau, en die opleidt tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en voorbereidt op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken. De lijst van bijlage II kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, om rekening te houden met opleidingen die voldoen aan in de voorgaande zin genoemde eisen;

    d)

    een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het postsecundaire onderwijs met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, die wordt verstrekt aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;

    e)

    een diploma ter afsluiting van een postsecundaire opleiding met een duur van minstens vier jaar of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook eventueel ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is.

    Artikel 12

    Gelijke behandeling van kwalificaties

    Met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 11 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat door een bevoegde autoriteit in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en wanneer daaraan dezelfde rechten inzake de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden, danwel een voorbereiding vormt op de uitoefening van dat beroep.

    Onder dezelfde voorwaarden als die van de eerste alinea wordt met een dergelijke opleidingstitel ook gelijkgesteld elke beroepskwalificatie die weliswaar niet voldoet aan de eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van oorsprong voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan krachtens deze bepalingen verworven rechten verleent. Dit geldt met name indien de lidstaat van oorsprong het niveau verhoogt van de opleiding die vereist is voor de toegang tot een beroep of de uitoefening ervan, en indien een persoon die vroeger een opleiding heeft genoten die niet meer voldoet aan de eisen van de nieuwe kwalificatie, verworven rechten geniet uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen; in dat geval wordt de vroeger genoten opleiding door de ontvangende lidstaat beschouwd — met het oog op de toepassing van artikel 13 — als overeenkomend met het niveau van de nieuwe opleiding.

    Artikel 13

    Voorwaarden inzake erkenning

    1.   Wanneer in een ontvangende lidstaat de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde autoriteit van deze lidstaat de toegang tot en uitoefening van dit beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, toe aan aanvragers die in het bezit zijn van het bekwaamheidsattest dat of de opleidingstitel die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.

    De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

    b)

    zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk voorafgaand aan het door de ontvangende lidstaat vereiste niveau, zoals omschreven in artikel 11.

    2.   De in lid 1 bedoelde toegang tot en uitoefening van het beroep worden eveneens toegestaan aan aanvragers die het in dat lid bedoelde beroep tijdens de voorafgaande tien jaar gedurende twee jaar voltijds hebben uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd en die een of meer bekwaamheidsattesten of een of meer opleidingstitels bezitten.

    De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

    b)

    zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk voorafgaand aan het in de ontvangende lidstaat vereiste niveau, zoals beschreven in artikel 11;

    c)

    zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

    De in de eerste alinea bedoelde beroepservaring van twee jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding in de zin van artikel 3, lid 1, onder e), van de in artikel 11, onder b), c), d) of e) beschreven kwalificatieniveaus heeft afgesloten. Als gereglementeerde opleidingen van het niveau dat beschreven is in artikel 11, onder c) worden de in bijlage III bedoelde opleidingen beschouwd. De lijst van bijlage III kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, om rekening te houden met gereglementeerde opleidingen die opleiden tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en voorbereiden op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken.

    3.   Bij wijze van uitzondering op lid 1, onder b), en lid 2, onder b), van dit artikel, zal de ontvangende lidstaat de toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd beroep toestaan, wanneer de toegang tot dit beroep op zijn grondgebied afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een opleidingstitel die een opleiding van hoger of universitair onderwijs met een duur van vier jaar afsluit en de aanvrager een opleidingstitel van het niveau bezit waarnaar in artikel 11, onder c), wordt verwezen.

    Artikel 14

    Compenserende maatregelen

    1.   Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat in een van de volgende gevallen van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt:

    a)

    wanneer de duur van de opleiding waarvan de aanvrager overeenkomstig artikel 13, lid 1 of lid 2, melding maakt, ten minste één jaar korter is dan de duur van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding;

    b)

    wanneer de door hem gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitel;

    c)

    wanneer het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager in de zin van artikel 4, lid 2, en dit verschil wordt gekenmerkt door een specifieke opleiding die in de ontvangende lidstaat vereist is en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager overlegt.

    2.   Indien de ontvangende lidstaat van de mogelijkheid van lid 1 gebruikmaakt, moet hij de aanvrager de keuze laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.

    Wanneer een lidstaat meent dat het voor een bepaald beroep noodzakelijk is van de eerste alinea af te wijken en de aanvrager niet de keuze te laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie vooraf hiervan in kennis, waarbij hij deze afwijking afdoende motiveert.

    Indien de Commissie na ontvangst van alle nodige informatie van mening is dat de in de tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Gemeenschapsrecht is, verzoekt zij de betrokken lidstaat binnen drie maanden om van de voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.

    3.   In afwijking van het in lid 2 neergelegde beginsel op grond waarvan de aanvrager het recht heeft te kiezen, kan de ontvangende lidstaat ofwel een aanpassingsstage, ofwel een proeve van bekwaamheid voorschrijven met betrekking tot beroepen waarvoor de uitoefening een precieze kennis van het nationale recht veronderstelt en waarvan het verstrekken van advies of het verlenen van bijstand op het gebied van het nationale recht een essentieel en constant element is.

    Dit geldt ook voor de gevallen genoemd in artikel 10, onder b) en c), in artikel 10, onder d), betreffende artsen en beoefenaren van de tandheelkunde, in artikel 10, onder f), wanneer de migrant erkenning vraagt in een andere lidstaat waar de relevante beroepsactiviteiten worden uitgeoefend door een verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een specialistische opleidingstitel die aansluitend op de opleiding voor de titels bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, wordt verworven, evenals in artikel 10, onder g).

    In de gevallen bedoeld in artikel 10, onder a), mag de ontvangende lidstaat een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid verlangen indien de migrant voornemens is als zelfstandige dan wel als bedrijfsleider beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor kennis en toepassing van de vigerende specifieke nationale voorschriften noodzakelijk zijn, mits de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat ook van de eigen onderdanen de kennis en toepassing van deze voorschriften verlangen als voorwaarde voor toegang tot een dergelijke activiteit.

    4.   Voor de toepassing van lid 1, onder b) en c), wordt onder „vakgebieden die wezenlijk verschillen” verstaan vakgebieden waarvan de kennis van essentieel belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de door de ontvangende lidstaat vereiste opleiding.

    5.   Lid 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Indien de ontvangende lidstaat overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, moet hij met name eerst nagaan of de door de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring in een lidstaat of derde land verworven kennis het in lid 4 bedoelde wezenlijke verschil geheel of gedeeltelijk kan overbruggen.

    Artikel 15

    Vrijstelling van compenserende maatregelen op basis van gemeenschappelijke platforms

    1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een „gemeenschappelijk platform” een reeks criteria voor beroepskwalificaties verstaan waarmee de wezenlijke verschillen die zijn geconstateerd tussen de opleidingseisen die in de verschillende lidstaten voor een bepaald beroep gelden, kunnen worden gecompenseerd. Deze wezenlijke verschillen worden geconstateerd middels vergelijking tussen de duur en de inhoud van de opleiding in ten minste twee derde van de lidstaten, waaronder alle lidstaten waar dit beroep is gereglementeerd. Het verschil in opleidingsinhoud kan het gevolg zijn van wezenlijke verschillen in de draagwijdte van de beroepsactiviteiten.

    2.   Gemeenschappelijke platforms als gedefinieerd in lid 1 kunnen aan de Commissie worden voorgelegd door de lidstaten of door beroepsverenigingen of -organisaties die op nationaal en Europees niveau representatief zijn. Wanneer de Commissie, na raadpleging van de lidstaten, van oordeel is dat een ontwerp van een gemeenschappelijk platform de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties vergemakkelijkt, kan zij ontwerpmaatregelen voorstellen met het oog op de aanneming ervan volgens de procedure van artikel 58, lid 2.

    3.   Wanneer de beroepskwalificaties van de aanvrager voldoen aan de criteria die in het kader van de overeenkomstig lid 2 aangenomen maatregel zijn vastgesteld, ziet de ontvangende lidstaat af van de toepassing van compenserende maatregelen uit hoofde van artikel 14.

    4.   De leden 1 tot en met 3 doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om de vereiste beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied, alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding, vast te stellen.

    5.   Indien een lidstaat van oordeel is dat de criteria die zijn vastgesteld in het kader van een overeenkomstig lid 2 aangenomen maatregel niet meer voldoende waarborgen bieden met betrekking tot de beroepskwalificaties, stelt hij de Commissie hiervan in kennis die in voorkomend geval een ontwerp-maatregel voorstelt overeenkomstig de procedure van artikel 58, lid 2.

    6.   De Commissie dient uiterlijk op 20 oktober 2010 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van dit artikel, en, indien nodig, passende voorstellen tot wijziging van dit artikel.

    HOOFDSTUK II

    Erkenning van beroepservaring

    Artikel 16

    Eisen inzake beroepservaring

    Wanneer in een lidstaat de toegang tot of uitoefening van een van de in bijlage IV vermelde werkzaamheden afhankelijk wordt gesteld van het bezit van algemene kennis, handels- of vakkennis en -bekwaamheid, beschouwt deze lidstaat als genoegzaam bewijs van die kennis en bekwaamheid het feit dat de werkzaamheid in kwestie voorafgaandelijk in een andere lidstaat is uitgeoefend. Deze werkzaamheid moet overeenkomstig de artikelen 17, 18 en 19 zijn uitgeoefend.

    Artikel 17

    Werkzaamheden van lijst I van bijlage IV

    1.   Bij werkzaamheden van lijst I van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

    a)

    hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

    b)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    c)

    hetzij gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    d)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

    e)

    hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als lid van het leidinggevend personeel, waarvan gedurende ten minste drie jaar belast met technische taken en verantwoordelijk voor ten minste een afdeling van de onderneming, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    2.   In de onder a) en d) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 56 bedoelde bevoegde autoriteit, zijn beëindigd.

    3.   Lid 1, onder e), is niet van toepassing op de werkzaamheden van groep Ex 855 van de ISIC-nomenclatuur, Kapsalons.

    Artikel 18

    Werkzaamheden van lijst II van bijlage IV

    1.   Bij werkzaamheden van lijst II van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

    a)

    hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

    b)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    c)

    hetzij gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    d)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

    e)

    hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    f)

    hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    2.   In de onder a) en d) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 56 bedoelde bevoegde autoriteit zijn beëindigd.

    Artikel 19

    Werkzaamheden van lijst III van bijlage IV

    1.   Bij werkzaamheden van lijst III van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

    a)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

    b)

    hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    c)

    hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

    d)

    hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    2.   In de onder a) en c) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 56 bedoelde bevoegde autoriteit zijn beëindigd.

    Artikel 20

    Wijziging van de lijsten van werkzaamheden van bijlage IV

    De lijsten van werkzaamheden van bijlage IV waarvoor overeenkomstig artikel 16 beroepservaring wordt erkend, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, om de nomenclatuur bij te werken of te verduidelijken, zonder dat dit een verandering in de werkzaamheden binnen de afzonderlijke categorieën teweeg mag brengen.

    HOOFDSTUK III

    Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

    Afdeling 1

    Algemene bepalingen

    Artikel 21

    Beginsel van automatische erkenning

    1.   Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van artsen welke toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding of medische specialist, alsmede de opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, apothekers en architecten, zoals bedoeld in bijlage V, respectievelijk de punten 5.1.1, 5.1.2, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.6.2 en 5.7.1, die voldoen aan de minimumopleidingseisen van respectievelijk de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 44 en 46, door daaraan op zijn grondgebied, wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels.

    Deze opleidingstitels moeten door bevoegde instellingen van de lidstaten zijn afgegeven en, in voorkomend geval, vergezeld gaan van het certificaat, zoals bedoeld in bijlage V, respectievelijk de punten 5.1.1, 5.1.2, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.6.2 en 5.7.

    Het bepaalde in de eerste en tweede alinea laat de in de artikelen 23, 27, 33, 37, 39 en 49 bedoelde verworven rechten onverlet.

    2.   Elke lidstaat erkent, voor de uitoefening van de werkzaamheden van arts als huisarts in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid, de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitels die aan onderdanen van de lidstaten door andere lidstaten met inachtneming van de minimumopleidingseisen van artikel 28 zijn afgegeven.

    Het bepaalde in de eerste alinea laat de in artikel 30 bedoelde verworven rechten onverlet.

    3.   Elke lidstaat erkent de door de andere lidstaten aan onderdanen van de lidstaten afgegeven opleidingstitels van verloskundige, die in bijlage V, punt 5.5.2, zijn vermeld en die aan de in artikel 40 bedoelde minimumopleidingseisen en de in artikel 41 bedoelde voorwaarden voldoen, door daaraan op zijn grondgebied, wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels. Deze bepaling laat de in de artikelen 23 en 43 bedoelde verworven rechten onverlet.

    4.   De lidstaten zijn niet gehouden om de in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitels rechtsgeldigheid te geven voor de opening van nieuwe voor het publiek toegankelijke apotheken. Voor de toepassing van dit lid worden ook apotheken die minder dan drie jaar open zijn als nieuwe apotheken beschouwd.

    5.   De in bijlage V, punt 5.7.1, bedoelde opleidingstitels van architect, die op grond van lid 1 automatisch worden erkend, vormen de afsluiting van een opleiding die niet eerder dan gedurende het in die bijlage bedoelde referentieacademiejaar is begonnen.

    6.   Elke lidstaat stelt de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel zoals bedoeld in bijlage V, respectievelijk de punten 5.1.1, 5.1.2, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, die waarborgt dat de betrokkene gedurende zijn gehele opleiding in voorkomend geval de in artikel 24, lid 3, artikel 31, lid 6, artikel 34, lid 3, artikel 38, lid 3, artikel 40, lid 3 en artikel 44, lid 3, bedoelde kennis en deskundigheid heeft verworven.

    De kennis en de deskundigheid zoals bedoeld in artikel 24, lid 3, artikel 31, lid 6, artikel 34, lid 3, artikel 38, lid 3, artikel 40, lid 3 en artikel 44, lid 3, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    7.   Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die hij met betrekking tot de afgifte van opleidingstitels op het door dit hoofdstuk bestreken gebied vaststelt. Voorts wordt in geval van opleidingstitels op het in afdeling 8 bedoelde gebied deze kennisgeving ook gericht aan de andere lidstaten.

    De Commissie doet hiervan passende mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie en vermeldt daarbij de door de lidstaten goedgekeurde benamingen voor de opleidingstitels alsmede, in voorkomend geval, de instelling die de opleidingstitel afgeeft, het certificaat dat deze titel vergezelt en de overeenkomstige beroepstitel, zoals opgenomen in bijlage V, respectievelijk punten 5.1.1, 5.1.2, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.

    Artikel 22

    Gemeenschappelijke bepalingen inzake opleiding

    In het geval van de in de artikelen 24, 25, 28, 31, 34, 35, 38, 40, 44 en 46 bedoelde opleidingen:

    a)

    kunnen de lidstaten toestemming geven voor een deeltijdopleiding, onder door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden; die autoriteiten zien erop toe dat die opleiding qua totale duur, niveau en kwaliteit niet onderdoet voor een doorlopende voltijdse opleiding;

    b)

    wordt, door permanente vorming en opleiding, bij- en nascholing overeenkomstig de specifieke procedures van elke lidstaat, gewaarborgd dat personen die hun studies hebben voltooid, voldoende op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op hun vakgebied om hun beroep op een veilige en efficiënte manier te kunnen blijven uitoefenen.

    Artikel 23

    Verworven rechten

    1.   Onverminderd de specifieke verworven rechten in de betrokken beroepen, erkent elke lidstaat, wanneer de opleidingstitels van artsen, die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van artsen met een basisopleiding en medische specialist, en, van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, van beoefenaren der tandheelkunde, specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die aan onderdanen van de lidstaten zijn afgegeven, maar niet voldoen aan alle in de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 40 en 44 bedoelde opleidingseisen, de door deze lidstaten afgegeven opleidingstitels als genoegzaam bewijs, wanneer deze titels staven dat een opleiding is afgesloten waarmee vóór de in bijlage V, punten 5.1.1, 5.1.2, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, opgenomen referentiedata is begonnen, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    2.   Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek verworven opleidingstitels die toegang geven tot het beroep van arts met een basisopleiding en medische specialist, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, specialist in de tandheelkunde, dierenarts, verloskundige of apotheker, die niet aan alle in de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 40 en 44 bedoelde minimumopleidingseisen voldoen, indien deze opleidingstitels de afsluiting zijn van een opleiding waarmee werd begonnen vóór:

    a)

    3 oktober 1990 voor artsen met een basisopleiding, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde met een basisopleiding, specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers;

    b)

    3 april 1992 voor medische specialisten.

    De in de eerste alinea bedoelde opleidingstitels verlenen aan de houder het recht om op het gehele Duitse grondgebied de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de door de bevoegde Duitse autoriteiten afgegeven opleidingstitels, bedoeld in bijlage V, punten 5.1.1, 5.1.2, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2.

    3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 37, lid 1, erkennen de lidstaten, voor wat betreft de toegang tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en van medische specialist, alsmede tot die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, dierenarts, verloskundige, apotheker (ten aanzien van de laatste voor wat betreft de in artikel 45, lid 2, bedoelde werkzaamheden) en architect (ten aanzien van deze voor wat betreft de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden), alsook voor wat betreft de uitoefening van deze werkzaamheden, de opleidingstitels van arts die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en medische specialist, alsmede die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, dierenarts, verloskundige, apotheker en architect waarvan onderdanen van de lidstaten houder zijn en welke door het voormalige Tsjechoslowakije zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding die in de Tsjechische Republiek, dan wel Slowakije, vóór 1 januari 1993 is aangevangen, voorzover de autoriteiten van deze lidstaten officieel bevestigen dat deze opleidingstitels op hun grondgebied dezelfde juridische waarde hebben als de opleidingstitels die door hen worden afgegeven en, ten aanzien van architecten, als de in bijlage VI, punt 6, voor deze lidstaten opgenomen opleidingstitels.

    Bedoelde bevestiging dient vergezeld te gaan van een door dezelfde autoriteiten afgegeven verklaring, waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van deze verklaring voorafgaan, gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op hun grondgebied hebben uitgeoefend.

    4.   De lidstaten erkennen, voor wat betreft de toegang tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en van medische specialist, alsmede tot die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar van de tandheelkunde, specialist in de tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, apotheker (ten aanzien van de laatste voor wat betreft de in artikel 45, lid 2, bedoelde werkzaamheden) en architect (ten aanzien van deze voor wat betreft de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden), alsook voor wat betreft de uitoefening van deze werkzaamheden, de opleidingstitels van arts die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en medische specialist, alsmede die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar van de tandheelkunde, specialist in de tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, apotheker en architect waarvan onderdanen van de lidstaten houder zijn en welke door de voormalige Sovjet-Unie zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding die

    a)

    vóór 20 augustus 1991 is aangevangen, wat Estland betreft,

    b)

    vóór 21 augustus 1991 is aangevangen, wat Letland betreft,

    c)

    vóór 11 maart 1990 is aangevangen, wat Litouwen betreft,

    voorzover de autoriteiten van elk van deze drie lidstaten officieel bevestigen dat deze opleidingstitels op hun grondgebied dezelfde juridische waarde hebben als de opleidingstitels die door hen worden afgegeven en, ten aanzien van architecten, als de in bijlage VI, punt 6.1, voor deze lidstaten opgenomen opleidingstitels.

    Bedoelde bevestiging dient vergezeld te gaan van een door dezelfde autoriteiten afgegeven verklaring, waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van deze verklaring voorafgaan, gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op het grondgebied van deze autoriteiten hebben uitgeoefend.

    Voor de opleidingstitels van dierenarts welke door de voormalige Sovjet-Unie zijn afgegeven of die het resultaat zijn van de afsluiting van een opleiding welke, voor wat Estland betreft, vóór 20 augustus 1991 is aangevangen, dient de in de vorige alinea bedoelde bevestiging vergezeld te gaan van een door de Estlandse autoriteiten afgegeven verklaring, waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de zeven jaar die aan de afgifte van deze verklaring voorafgaan, gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op het grondgebied van Estland hebben uitgeoefend.

    5.   De lidstaten erkennen, voor wat betreft de toegang tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en medische specialist, alsmede tot die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar van de tandheelkunde, specialist in de tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, apotheker (ten aanzien van de laatste voor wat betreft de in artikel 45, lid 2, bedoelde werkzaamheden) en architect (ten aanzien van deze voor wat betreft de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden), alsook voor wat betreft de uitoefening van deze werkzaamheden, de opleidingstitels van arts die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en medische specialist, alsmede die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar van de tandheelkunde, specialist in de tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, apotheker en architect waarvan onderdanen van de lidstaten houder zijn, en die door het voormalige Joegoslavië zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding welke in Slovenië vóór 25 juni 1991 is aangevangen, voorzover de autoriteiten van deze lidstaat officieel bevestigen dat deze opleidingstitels op hun grondgebied dezelfde juridische waarde hebben als de opleidingstitels die door hen worden afgegeven en, ten aanzien van architecten, als de in bijlage VI, punt 6.1, voor deze lidstaten opgenomen opleidingstitels.

    Bedoelde bevestiging dient vergezeld te gaan van een door dezelfde autoriteiten afgegeven verklaring, waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van deze verklaring voorafgaan, gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op het grondgebied van deze autoriteiten hebben uitgeoefend.

    6.   Elke lidstaat erkent voor onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige en apotheker niet aan de voor die lidstaat opgenomen benamingen in bijlage V, punten 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2 voldoen, de door deze lidstaten afgegeven opleidingstitels vergezeld van een door de bevoegde autoriteiten of instellingen afgegeven certificaat als genoegzaam bewijs.

    Het in de eerste alinea bedoelde certificaat bevestigt dat deze opleidingstitels de afsluiting vormen van een opleiding die in overeenstemming is met de artikelen 24, 25, 28, 31, 34, 35, 38, 40 en 44, en dat zij door de lidstaat die ze heeft afgegeven worden gelijkgesteld aan die waarvan de benamingen zijn opgenomen in bijlage V, punten 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2.

    Afdeling 2

    Artsen

    Artikel 24

    De medische basisopleiding

    1.   Voor de toelating tot de medische basisopleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat voor de betrokken studie toegang geeft tot universiteiten.

    2.   De medische basisopleiding omvat in totaal ten minste zes studiejaren of 5 500 uur theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een universiteit.

    Voor personen die vóór 1 januari 1972 met hun studie zijn begonnen, kan de in de eerste alinea bedoelde opleiding een praktische opleiding op universitair niveau van zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten.

    3.   De medische basisopleiding waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van de wetenschappen waarop de geneeskunde berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden, met inbegrip van de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in de analyse van gegevens;

    b)

    voldoende kennis van de structuur, de functies en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn fysieke en sociale omgeving;

    c)

    voldoende kennis van de klinische studievakken en de klinische praktijk, waardoor hij een samenhangend beeld heeft van de ziekten van lichaam en geest, van de preventieve, diagnostische en therapeutische aspecten van de geneeskunde en van de voortplanting van de mens;

    d)

    voldoende klinische ervaring, onder deskundig toezicht in ziekenhuizen opgedaan.

    Artikel 25

    De opleiding tot medisch specialist

    1.   Voor de toelating tot de opleiding tot medisch specialist moeten in het kader van de in artikel 24 bedoelde opleiding met goed gevolg zes studiejaren zijn volbracht gedurende welke de vereiste medische basiskennis is verworven.

    2.   De opleiding tot medisch specialist omvat theoretisch en praktisch onderwijs in een universitair centrum, een academisch ziekenhuis of, in voorkomend geval, in een daartoe door de bevoegde autoriteiten of instellingen erkende inrichting voor gezondheidszorg.

    De lidstaten dragen er zorg voor dat de minimumduur van de in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde medische specialistenopleidingen niet korter is dan de in dat punt genoemde duur. De opleiding wordt onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of instellingen gegeven. De aankomend medisch specialist dient persoonlijk aan de werkzaamheden van de betrokken diensten deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.

    3.   De opleiding is een voltijdse opleiding die plaatsvindt in door de bevoegde autoriteiten erkende specifieke opleidingsplaatsen. Zij houdt deelneming in aan alle medische werkzaamheden van de afdeling waar de opleiding wordt genoten, inclusief de wachtdiensten, zodat de specialist in opleiding gedurende de gehele werkweek en gedurende het gehele jaar aan deze praktische en theoretische opleiding zijn gehele beroepswerkzaamheid wijdt op de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde wijze. Bijgevolg worden deze werkzaamheden op passende wijze bezoldigd.

    4.   De lidstaten stellen de afgifte van een opleidingstitel van medisch specialist afhankelijk van het bezit van een van de opleidingstitels van arts met een basisopleiding zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.1.

    5.   De minimumopleidingsduur zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3, kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, om deze aan te passen aan de vooruitgang van de wetenschap en de techniek.

    Artikel 26

    Benamingen van opleiding tot medisch specialist

    De in artikel 21 bedoelde opleidingstitels van medisch specialist zijn die welke door de in bijlage V, punt 5.1.2, bedoelde bevoegde autoriteiten of instellingen zijn afgegeven, en welke voor de desbetreffende specialistenopleiding overeenkomen met de in de verschillende lidstaten geldende en in bijlage V, punt 5.1.3, opgenomen benamingen.

    Volgens de procedure van artikel 58, lid 2, kan worden besloten om nieuwe medische specialismen, die ten minste twee vijfde van de lidstaten gemeenschappelijk hebben, aan bijlage V, punt 5.1.3, toe te voegen om deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de nationale wetgevingen.

    Artikel 27

    Specifieke verworven rechten van medische specialisten

    1.   Elke ontvangende lidstaat kan van medische specialisten waarvan de deeltijdopleiding tot medisch specialist onder de op 20 juni 1975 geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vielen en die uiterlijk op 31 december 1983 met een opleiding tot specialist zijn begonnen, verlangen dat hun opleidingstitels vergezeld gaan van een verklaring waaruit blijkt dat zij de betrokken werkzaamheden daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan.

    2.   Elke lidstaat erkent de opleidingstitel van medisch specialist die in Spanje is afgegeven aan artsen die hun specialistenopleiding vóór 1 januari 1995 hebben afgesloten, ook al voldoet deze niet aan de in artikel 25 vastgestelde minimumopleidingseisen, op voorwaarde dat deze titel vergezeld gaat van een door de bevoegde Spaanse autoriteiten afgegeven certificaat waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg de proeve van specifieke beroepsbekwaamheid heeft afgelegd die in het kader van de buitengewone erkenningsmaatregelen uit hoofde van Koninklijk Besluit 1497/99 is georganiseerd om te verifiëren dat de betrokkene over een vakkennis en bekwaamheid beschikt die vergelijkbaar zijn met die van artsen die in het bezit zijn van de in bijlage V, punten 5.1.2 en 5.1.3, voor Spanje vastgestelde titels van medisch specialist.

    3.   Elke lidstaat die de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de afgifte van de in bijlage V, punten 5.1.2, en 5.1.3, genoemde opleidingstitels van medisch specialist heeft ingetrokken, en die met betrekking tot de verworven rechten maatregelen ten gunste van zijn eigen onderdanen heeft getroffen, kent de onderdanen van de andere lidstaten het recht toe voor deze maatregelen in aanmerking te komen, voorzover deze opleidingstitels werden afgegeven vóór de datum vanaf welke de ontvangende lidstaat is opgehouden met het afgeven van zijn opleidingstitels voor het betrokken specialisme.

    De data van intrekking van deze bepalingen zijn opgenomen in bijlage V, punt 5.1.3.

    Artikel 28

    Specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde

    1.   Voor de toelating tot de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde moeten in het kader van de in artikel 24 bedoelde studiecyclus met goed gevolg zes studiejaren zijn volbracht.

    2.   De specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde die tot het behalen van vóór 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels leidt, heeft een duur van ten minste twee jaar bij voltijds onderwijs. Voor de na deze datum afgegeven opleidingstitels heeft zij een duur van ten minste drie jaar bij voltijds onderwijs.

    Wanneer de in artikel 24 bedoelde studiecyclus een praktische opleiding omvat in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten geschikt voor de huisartsgeneeskunde beschikt, in een erkende huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, kan de duur van deze praktische opleiding voor maximaal één jaar worden inbegrepen in de duur die in de eerste alinea voor vanaf 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels is vastgesteld.

    De in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid bestaat alleen voor lidstaten waar de duur van de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde op 1 januari 2001 twee jaar bedroeg.

    3.   De specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde is een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of instellingen. Zij is meer van praktische dan theoretische aard.

    De praktische opleiding wordt enerzijds gedurende ten minste zes maanden gegeven in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten beschikt, en anderzijds gedurende ten minste zes maanden in een erkende huisartsenpraktijk of een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken.

    Bij deze opleiding zijn ook andere instellingen of organisaties voor gezondheidszorg betrokken die zich bezighouden met de huisartsgeneeskunde. Onverminderd de in de tweede alinea genoemde minimumperioden mag de praktische opleiding evenwel gedurende ten hoogste zes maanden worden gegeven door een opleiding in andere erkende instellingen of organisaties voor gezondheidszorg die zich met huisartsgeneeskunde bezighouden.

    De opleiding bestaat in een persoonlijke deelname van de kandidaat aan de beroepswerkzaamheden en verantwoordelijkheden van degenen met wie hij werkt.

    4.   De lidstaten stellen de afgifte van opleidingstitels in de huisartsgeneeskunde afhankelijk van het bezit van opleidingstitels van arts met een basisopleiding zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.1.

    5.   De lidstaten kunnen de in bijlage V, punt 5.1.4, genoemde opleidingstitels afgeven aan artsen die niet de in dit artikel bedoelde opleiding hebben gevolgd, maar wel een andere aanvullende opleiding die met een door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat afgegeven opleidingstitel is afgesloten. De lidstaten mogen deze opleidingstitel evenwel slechts afgeven indien deze de bekrachtiging vormt van kennis die vanuit kwalitatief oogpunt gelijkwaardig is aan die welke wordt verworven tijdens de opleiding als bepaald in dit artikel.

    De lidstaten bepalen met name in hoeverre de reeds door de aanvrager gevolgde aanvullende opleiding en diens beroepservaring in aanmerking kunnen komen als vervanging van de opleiding als bepaald in dit artikel.

    De lidstaten mogen de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel slechts afgeven indien de aanvrager gedurende ten minste zes maanden in een huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, zoals bedoeld in lid 3, ervaring in de huisartsgeneeskunde heeft opgedaan.

    Artikel 29

    Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van huisarts

    Elke lidstaat stelt, behoudens de bepalingen inzake verworven rechten, het in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid verrichten van de werkzaamheden van arts als huisarts afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.4.

    De lidstaten kunnen personen die de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde volgen, van deze voorwaarde vrijstellen.

    Artikel 30

    Specifieke verworven rechten van huisartsen

    1.   Elke lidstaat bepaalt welke de verworven rechten zijn. Het recht om de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen in het kader van het nationale stelsel van sociale zekerheid van die lidstaat zonder de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel te bezitten, moet hij evenwel als verworven recht toekennen aan alle artsen die dit recht op de in dat punt vermelde referentiedatum krachtens de op artsen toepasselijke bepalingen die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding, bezitten en op die datum op zijn grondgebied praktiseren, omdat zij in aanmerking kwamen voor het bepaalde in artikel 21 of artikel 23.

    De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat geven aan artsen die op grond van de eerste alinea verworven rechten hebben, op hun verzoek een certificaat af waaruit blijkt dat zij het recht hebben om in het kader van hun stelsel van sociale zekerheid de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen zonder de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel te bezitten.

    2.   Elke lidstaat erkent de in lid 1, tweede alinea, bedoelde aan onderdanen van de lidstaten door andere lidstaten afgegeven certificaten, door daaraan op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven certificaten die het mogelijk maken in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid de werkzaamheden van huisarts uit te oefenen.

    Afdeling 3

    Verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers

    Artikel 31

    De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    1.   Voor de toelating tot de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is een algemene schoolopleiding van tien jaar vereist die wordt afgesloten met een door de bevoegde autoriteiten of instellingen van een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor de scholen voor verpleegkunde.

    2.   De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is een voltijdse opleiding en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.2.1, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.2.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    3.   De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat ten minste drie studiejaren of 4 600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstelling verlenen aan personen die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.

    De lidstaten zien erop toe dat de met de verplegersopleiding belaste instelling verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen theoretisch en klinisch onderwijs gedurende het gehele studieprogramma.

    4.   Onder theoretisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger de kennis, het inzicht en de bekwaamheid verwerft die nodig zijn om de algemene verpleegkundige verzorging te plannen, te verstrekken en te beoordelen. Deze opleiding wordt gegeven door docenten in de verpleegkunde en andere bevoegde personen, en vindt plaats in scholen voor verpleegkunde en andere door de opleidingsinstelling gekozen plaatsen waar onderwijs wordt gegeven.

    5.   Onder klinisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezonde persoon of patiënt en/of een gemeenschap op grond van verworven kennis en bekwaamheid de vereiste algemene verpleegkundige verzorging leert plannen, verstrekken en beoordelen. De leerling-verpleger leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige verzorging, waaronder de gezondheidseducatie voor individuele personen en kleine groepen binnen de instelling voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.

    Dit onderwijs wordt gegeven in ziekenhuizen en andere instellingen voor gezondheidszorg en in de gemeenschap onder leiding van docenten-verpleegkundigen en met samenwerking en assistentie van andere geschoolde verpleegkundigen. Ander geschoold personeel kan eveneens in het onderwijsproces worden ingeschakeld.

    De leerling-verplegers nemen deel aan de werkzaamheden van de betrokken diensten voorzover deze bijdragen tot hun opleiding en hen in staat stellen de verantwoordelijkheden op zich te leren nemen die aan de verpleegkundige verzorging zijn verbonden.

    6.   De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van de wetenschappen waarop de algemene ziekenverpleging is gebaseerd, met inbegrip van voldoende kennis van het organisme, de fysiologie en het gedrag van de gezonde en de zieke mens, alsmede van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens;

    b)

    voldoende kennis van de aard en de ethiek van het beroep en van de algemene beginselen betreffende gezondheid en verpleging;

    c)

    voldoende klinische ervaring; deze ervaring, bij de keuze waarvan de vormende waarde voorop dient te worden gesteld, moet worden opgedaan onder toezicht van geschoold verpleegkundig personeel en op plaatsen waar de numerieke omvang van het geschoolde personeel en de uitrusting geschikt zijn voor de verpleging van zieken;

    d)

    bekwaamheid om deel te nemen aan de praktische opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel;

    e)

    ervaring op het gebied van samenwerking met andere personen die op het gebied van de gezondheidszorg werkzaam zijn.

    Artikel 32

    Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de beroepswerkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger die welke onder de in bijlage V, punt 5.2.2, genoemde beroepstitels worden uitgeoefend.

    Artikel 33

    Specifieke verworven rechten van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    1.   De algemene regels inzake verworven rechten zijn alleen van toepassing op verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de in artikel 23 bedoelde werkzaamheden de volledige verantwoordelijkheid voor de planning, de organisatie en de administratie van de verpleging van de patiënt hebben omvat.

    2.   Ten aanzien van de Poolse opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zijn, uitsluitend de hierna genoemde bepalingen van toepassing op verworven rechten. De lidstaten erkennen ten behoeve van de onderdanen van lidstaten wier opleidingstitels voor verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger door Polen zijn afgegeven of wier opleiding in Polen vóór 1 mei 2004 is aangevangen en die niet voldoen aan de in artikel 31 bedoelde minimumopleidingseisen, de hierna genoemde opleidingstitels voor verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als genoegzaam bewijs, indien deze vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat betrokkenen gedurende de hieronder gespecificeerde periode de werkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend:

    a)

    voor de opleidingstitel van verpleger op universitair niveau (dyplom licencjata pielęgniarstwa): ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren,

    b)

    voor de opleidingstitel van verpleger ter afsluiting van een hogere opleiding, afgegeven door een instelling voor medisch beroepsonderwijs (dyplom pielęgniarki albo pielęgniarki dyplomowanej): ten minste vijf opeenvolgende jaren tijdens de zeven aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren.

    De genoemde werkzaamheden dienen de volledige verantwoordelijkheid voor de planning, de organisatie en de administratie van de verpleging van de patiënt te hebben omvat.

    3.   De lidstaten erkennen opleidingstitels in de verpleegkunde die in Polen zijn afgegeven aan verpleegkundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben voltooid en welke titels niet overeenstemmen met de in artikel 31 bedoelde minimumopleidingseisen, als deze titels worden gestaafd met het diploma „bachelor” dat is verkregen op basis van een speciaal voortgezet programma zoals bedoeld in artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en inzake enige andere rechtsbesluiten (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 30 april 2004, nr. 92, pos. 885) en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11 mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 13 mei 2004, nr. 110, pos. 1170), teneinde na te gaan of de kennis en de bekwaamheid van de betrokken persoon op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verpleegkundigen met titels die, in het geval van Polen, zijn vastgesteld in bijlage V, punt 5.2.2.

    Afdeling 4

    Beoefenaren van de tandheelkunde

    Artikel 34

    Basisopleiding tandheelkunde

    1.   Voor de toelating tot de basisopleiding tandheelkunde wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studies toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    2.   De basisopleiding tandheelkunde omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit, en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.3.1, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.3.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    3.   De basisopleiding tandheelkunde waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van de wetenschappen waarop de tandheelkunde berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden en met name de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in de analyse van gegevens;

    b)

    voldoende kennis van het gestel, de fysiologie en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn natuurlijke en sociale omgeving; een en ander voorzover dat in relatie staat tot de tandheelkunde;

    c)

    voldoende kennis van structuur en functie van de tanden, de mond, de kaken en de omliggende weefsels, zowel in gezonde als zieke toestand, en de relatie daarvan tot de algemene gezondheidstoestand en het fysieke en sociale welzijn van de patiënt;

    d)

    voldoende kennis van de klinische studievakken en methoden die aan de tandheelkundige een samenhangend beeld geven van de anomalieën, kwetsuren en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels, alsmede van de preventieve, diagnostische en therapeutische aspecten van de odontologie;

    e)

    voldoende klinische ervaring, opgedaan onder deskundig toezicht.

    De opleiding verschaft de nodige bekwaamheid voor alle werkzaamheden die verband houden met de preventie, de diagnose en de behandeling van afwijkingen en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels.

    Artikel 35

    Opleiding tot specialist in de tandheelkunde

    1.   Voor de toelating tot de opleiding tot specialist in de tandheelkunde moeten met goed gevolg vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs in het kader van de in artikel 34 bedoelde opleiding zijn volbracht, of moet men in het bezit zijn van de stukken bedoeld in de artikelen 23 en 37.

    2.   De opleiding tot specialist in de tandheelkunde omvat theoretisch en praktisch onderwijs in een universitair centrum, een academisch onderwijs- en onderzoekscentrum voor behandeling of, in voorkomend geval, in een daartoe door de bevoegde autoriteiten of autoriteiten erkende inrichting voor gezondheidszorg.

    De opleiding tot specialist in de tandheelkunde duurt ten minste drie jaar bij voltijds onderwijs en staat onder supervisie van de bevoegde autoriteiten of instellingen. De aankomend specialist in de tandheelkunde dient persoonlijk aan de werkzaamheden van de betrokken inrichting deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.

    De in de tweede alinea bedoelde minimumopleidingsduur kan volgens de procedure van artikel 58, lid 2, worden gewijzigd om deze aan te passen aan de vooruitgang van de wetenschap en de techniek.

    3.   De lidstaten stellen de afgifte van een opleidingstitel van specialist in de tandheelkunde afhankelijk van het bezit van een van de opleidingstitels van de basisopleiding tandheelkunde bedoeld in bijlage V, punt 5.3.2.

    Artikel 36

    Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde

    1.   Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde die welke in lid 3 worden omschreven en onder de in bijlage V, punt 5.3.2, genoemde beroepstitels worden uitgeoefend.

    2.   Het beroep van beoefenaar der tandheelkunde is gebaseerd op de in artikel 34 bedoelde tandheelkundige opleiding en is een specifiek beroep dat zich van het beroep van arts onderscheidt, ongeacht of deze is gespecialiseerd. Voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde is het bezit vereist van een opleidingstitel zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.3.2. Met de houders van een dergelijke opleidingstitel worden gelijkgesteld de begunstigden van artikelen 23 of 37.

    3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de beoefenaren der tandheelkunde algemeen toegang hebben tot werkzaamheden in verband met de preventie, diagnose en behandeling van afwijkingen en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels, en die werkzaamheden mogen uitoefenen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de gedragsregels die op de in bijlage V, punt 5.3.2, bedoelde referentiedata voor het beroep gelden.

    Artikel 37

    Specifieke verworven rechten van beoefenaren der tandheelkunde

    1.   De lidstaten erkennen met het oog op de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaren der tandheelkunde uit hoofde van de in bijlage V, punt 5.3.2, opgenomen titels, de opleidingstitels van arts welke in Italië, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië en Slowakije zijn afgegeven aan personen die uiterlijk op de in bijlage V voor de betrokken lidstaat vermelde referentiedatum hun artsenopleiding hebben aangevangen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat afgegeven verklaring.

    Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

    a)

    de betrokkenen hebben in die lidstaat tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;

    b)

    de betrokkene is bevoegd deze werkzaamheden uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de houders van de in bijlage V, punt 5.3.2, voor de betrokken lidstaat opgenomen opleidingstitel.

    Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde eis van een praktijkervaring van drie jaar zijn vrijgesteld personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd welke volgens een officiële verklaring van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding.

    Wat Tsjechië en Slowakije betreft, worden de in het voormalige Tsjechoslowakije verkregen opleidingstitels erkend uit gelijken hoofde als de Tsjechische en de Slowaakse opleidingstitels en onder dezelfde in de voorgaande alinea's genoemde voorwaarden.

    2.   Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van arts welke in Italië zijn afgegeven aan personen die na 28 januari 1980 en niet later dan 31 december 1984 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde Italiaanse autoriteiten afgegeven verklaring.

    Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

    a)

    de betrokkenen hebben met goed gevolg de bijzondere proef van bekwaamheid afgelegd die de bevoegde autoriteiten in Italië hebben georganiseerd teneinde na te gaan of de kennis en bekwaamheid van de betrokkenen op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld;

    b)

    de betrokkenen hebben in Italië tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;

    c)

    de betrokkenen zijn bevoegd de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, of oefenen deze daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit uit, onder dezelfde voorwaarden als de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld.

    Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde proef van bekwaamheid zijn vrijgesteld personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd die volgens een officiële verklaring van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding.

    Personen die na 31 december 1984 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen worden net zo behandeld als bovengenoemde personen, op voorwaarde dat de bovengenoemde drie studiejaren vóór 31 december 1994 zijn begonnen.

    Afdeling 5

    Dierenartsen

    Artikel 38

    De opleiding tot dierenarts

    1.   De diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.4.1, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.4.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    2.   Voor de toelating tot de diergeneeskundige opleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studies toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    3.   De opleiding tot dierenarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de dierenarts berusten;

    b)

    voldoende kennis van de structuur en de functies van gezonde dieren, de fokkerij, de voortplanting en de algemene hygiëne, alsmede van de voeding van dieren, met inbegrip van de technologie van het vervaardigen en conserveren van voeder dat aan hun behoeften voldoet;

    c)

    voldoende kennis op het gebied van het gedrag en de bescherming van dieren;

    d)

    voldoende kennis van de oorzaken, de aard, het verloop, de gevolgen, de diagnose en de behandeling van de ziekten van individuele dieren en groepen dieren, en in het bijzonder kennis van de ziekten die op de mens kunnen worden overgebracht;

    e)

    voldoende kennis van de preventieve geneeskunde;

    f)

    voldoende kennis van de hygiëne en de technologie bij het verkrijgen, vervaardigen en in omloop brengen van dierlijke levensmiddelen of levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie;

    g)

    voldoende kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende deze gebieden;

    h)

    voldoende klinische en praktische ervaring, opgedaan onder deskundig toezicht.

    Artikel 39

    Specifieke verworven rechten van dierenartsen

    Onverminderd artikel 23, lid 4, erkennen de lidstaten ten behoeve van onderdanen van lidstaten wier opleidingstitels van dierenarts door Estland zijn afgegeven of wier opleiding vóór 1 mei 2004 in Estland is aangevangen, deze opleidingstitels van dierenarts mits deze vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat deze personen tijdens de zeven jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze de betrokken werkzaamheden op Estlands grondgebied hebben uitgeoefend.

    Afdeling 6

    Verloskundigen

    Artikel 40

    Opleiding tot verloskundige

    1.   De opleiding tot verloskundige omvat in totaal ten minste één van de volgende opleidingen:

    a)

    een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar theoretisch en praktisch onderwijs (mogelijkheid I) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.1, opgenomen programma omvat, of

    b)

    een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van 18 maanden (mogelijkheid II) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.1, opgenomen programma omvat, voorzover dit niet op gelijkwaardige wijze is onderwezen in het kader van de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger.

    De lidstaten zien erop toe dat de met de opleiding van verloskundigen belaste inrichting verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen theorie en praktijk gedurende het gehele studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.5.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    2.   Voor de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    a)

    voor mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste tien jaar algemene schoolopleiding,

    b)

    voor mogelijkheid II, het bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2.

    3.   De opleiding tot verloskundige waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten, met name de verloskunde en de gynaecologie;

    b)

    voldoende kennis van de beroepsethiek en de beroepswetgeving;

    c)

    diepgaande kennis van de biologische functies, de anatomie en de fysiologie op het gebied van de verloskunde en de perinatalogie, alsmede een kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag;

    d)

    voldoende klinische ervaring, opgedaan in erkende inrichtingen onder toezicht van deskundigen op het gebied van de verloskunde;

    e)

    voldoende op de hoogte zijn van de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel.

    Artikel 41

    Regels ten aanzien van de erkenning van de opleidingstitels van verloskundige

    1.   De in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden overeenkomstig artikel 21 automatisch erkend, indien zij aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar:

    i)

    hetzij op basis van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel, dat/die toegang verleent tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs, hetzij, bij ontstentenis daarvan, het bewijs van een opleiding die een gelijkwaardig niveau van kennis garandeert, of

    ii)

    gevolgd door een praktijkervaring van twee jaar waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven;

    b)

    een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar of 3 600uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2;

    c)

    een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden of 3 000uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven.

    2.   Het in lid 1 genoemde bewijs wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong. Hierin wordt verklaard dat de begunstigde, na de opleidingstitel van verloskundige te hebben behaald, in een ziekenhuis of in een daartoe erkende inrichting voor gezondheidszorg alle werkzaamheden van verloskundige gedurende het overeenkomstige tijdvak naar tevredenheid heeft verricht.

    Artikel 42

    Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verloskundige

    1.   Deze afdeling is van toepassing op de werkzaamheden van verloskundige, zoals die door elke lidstaat zijn omschreven, onverminderd lid 2, en worden uitgeoefend onder de in bijlage V, punt 5.5.2, opgenomen beroepstitels.

    2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de verloskundigen ten minste toegang hebben tot de hieronder genoemde werkzaamheden en deze mogen uitoefenen:

    a)

    goede voorlichting en adviezen over gezinsplanning verstrekken;

    b)

    zwangerschap vaststellen en het normale verloop ervan blijven volgen, onderzoeken verrichten die nodig zijn voor het toezicht op het normale verloop van de zwangerschap;

    c)

    de onderzoeken voorschrijven of adviseren die nodig zijn om de diagnose van een zwangerschap met gevaar voor complicaties zo vroeg mogelijk te kunnen stellen;

    d)

    een programma opstellen ter voorbereiding op het ouderschap, de bevalling volledig voorbereiden en de ouders raadgevingen verstrekken over hygiëne en voeding;

    e)

    de vrouw tijdens de bevalling bijstaan en de toestand van de foetus in utero met passende klinische en technische middelen volgen;

    f)

    normale bevallingen bij achterhoofdsligging verrichten en daarbij zo nodig episiotomie toepassen, alsmede in noodgevallen bevallingen bij stuitligging verrichten;

    g)

    bij moeder en kind de tekenen van stoornissen onderkennen waarbij het ingrijpen van een arts vereist is en hem indien nodig assisteren; bij afwezigheid van de arts spoedmaatregelen nemen, met name de placenta met de hand verwijderen en eventueel daarna de baarmoeder inwendig onderzoeken;

    h)

    de pasgeborene onderzoeken en verzorgen; alle nodige maatregelen nemen en in voorkomend geval onmiddellijk reanimatie toepassen;

    i)

    de kraamvrouw verzorgen, toezien op de gevolgen van de bevalling voor de moeder en alle nuttige adviezen verstrekken aan de moeder met betrekking tot de kinderverzorging, zodat de pasgeborene in de beste omstandigheden kan worden grootgebracht;

    j)

    de door een arts voorgeschreven behandeling toepassen;

    k)

    de nodige schriftelijke verslagen opstellen.

    Artikel 43

    Specifieke verworven rechten van verloskundigen

    1.   Elke lidstaat erkent, ten aanzien van onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van verloskundige aan alle in artikel 40 vastgestelde minimumopleidingseisen voldoen, maar uit hoofde van artikel 41 alleen mogen worden erkend indien ze vergezeld gaan van het in artikel 41, lid 2, bedoelde bewijs van praktijkervaring, als genoegzaam bewijs de door deze lidstaten vóór de in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde referentiedatum afgegeven opleidingstitels, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    2.   Lid 1 is van toepassing op onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van verloskundige de afsluiting zijn van een opleiding die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek werd gevolgd en die aan alle minimumopleidingseisen van artikel 40 voldoet, maar uit hoofde van artikel 41 alleen mogen worden erkend indien zij vergezeld gaan van het in artikel 41, lid 2, bedoelde bewijs van praktijkervaring, wanneer zij de afsluiting zijn van een opleiding waarmee vóór 3 oktober 1990 werd aangevangen.

    3.   Ten aanzien van de Poolse opleidingstitels voor verloskundige geldt dat uitsluitend de hierna genoemde bepalingen met betrekking tot verworven rechten van toepassing zijn.

    De lidstaten erkennen ten behoeve van onderdanen van lidstaten wier opleidingstitels van verloskundige door Polen zijn afgegeven of wier opleiding in Polen vóór 1 mei 2004 is aangevangen, en die niet voldoen aan de in artikel 40 bedoelde minimumopleidingseisen, de hierna genoemde opleidingstitels van verloskundige, indien deze vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat betrokkene gedurende de hieronder gespecificeerde periode de werkzaamheden van verloskundige daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend:

    a)

    voor de opleidingstitel van verloskundige op universitair niveau (dyplom licencjata położnictwa): ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren,

    b)

    opleidingstitel van verloskundige ter afsluiting van een hogere opleiding, afgegeven door een instelling voor medisch beroepsonderwijs (dyplom położnej): ten minste vijf opeenvolgende jaren tijdens de zeven aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren.

    4.   De lidstaten erkennen opleidingstitels in de verloskunde die in Polen zijn afgegeven aan verloskundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben voltooid en welke titels niet beantwoorden aan de in artikel 40 bedoelde minimumopleidingseisen, als deze titels worden gestaafd met het diploma „bachelor” dat is verkregen op basis van een speciaal voortgezet programma zoals bedoeld in artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en inzake enige andere rechtsbesluiten (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 30 april 2004, nr. 92, pos. 885) en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11 mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 13 mei 2004, nr. 110, pos. 1170), teneinde na te gaan of de kennis en de bekwaamheid van de betrokken persoon op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verloskundigen met titels die in het geval van Polen zijn vastgesteld in bijlage V, punt 5.5.2.

    Afdeling 7

    Apothekers

    Artikel 44

    Opleiding tot apotheker

    1.   Voor de toelating tot de apothekersopleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studies toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    2.   De opleidingstitel van apotheker vormt de afsluiting van een opleiding van ten minste vijf jaar waarvan:

    a)

    ten minste vier jaar voltijds theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit, instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit;

    b)

    ten minste zes maanden stage in een voor het publiek toegankelijke apotheek of in een ziekenhuis onder toezicht van de farmaceutische dienst van dat ziekenhuis.

    De studiecyclus omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.6.1, opgenomen studieprogramma. De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.6.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    3.   De opleiding tot apotheker waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    a)

    voldoende kennis van geneesmiddelen en de voor de vervaardiging van geneesmiddelen gebruikte substanties;

    b)

    voldoende kennis van de farmaceutische technologie en van de natuurkundige, scheikundige, biologische en microbiologische controle op geneesmiddelen;

    c)

    voldoende kennis van het metabolisme en van de uitwerking van geneesmiddelen, alsook van de werking van toxische stoffen en van het gebruik van geneesmiddelen;

    d)

    voldoende kennis om wetenschappelijke gegevens betreffende geneesmiddelen te kunnen beoordelen om op grond daarvan passende inlichtingen te kunnen verstrekken;

    e)

    voldoende kennis van de wettelijke en andere vereisten voor de uitoefening van de werkzaamheden van apotheker.

    Artikel 45

    Uitoefening van de werkzaamheden van apotheker

    1.   Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de werkzaamheden van apotheker die waartoe de toegang en waarvan de uitoefening in een of meer lidstaten afhankelijk worden gesteld van eisen betreffende de beroepskwalificatie en die openstaan voor de houders van de in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitels.

    2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de houders van een opleidingstitel op universitair niveau of van een titel van een als gelijkwaardig erkend niveau op het terrein van de farmacie, die voldoet aan de in artikel 44 gestelde voorwaarden, ten minste gerechtigd zijn tot de toegang tot en de uitoefening van de hieronder bedoelde werkzaamheden, onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de eis van aanvullende beroepservaring:

    a)

    de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm;

    b)

    de vervaardiging van en de controle op geneesmiddelen;

    c)

    de controle op geneesmiddelen in een laboratorium bestemd voor die controle;

    d)

    de opslag, bewaring en distributie van geneesmiddelen in het groothandelsstadium;

    e)

    de bereiding van, de controle op en de opslag en distributie van geneesmiddelen in voor het publiek toegankelijke apotheken;

    f)

    de bereiding van, de controle op en de opslag en verstrekking van geneesmiddelen in ziekenhuizen;

    g)

    de verschaffing van voorlichting en advies omtrent geneesmiddelen.

    3.   Wanneer in een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een van de werkzaamheden van apotheker behalve van het bezit van een in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitel, afhankelijk worden gesteld van het bezit van aanvullende beroepservaring, erkent deze lidstaat als genoegzaam bewijs te dien einde een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong waarin wordt bevestigd dat de betrokkene die werkzaamheden in de lidstaat van oorsprong gedurende een periode van gelijke duur heeft uitgeoefend.

    4.   De in lid 3 bedoelde erkenning geldt evenwel niet voor wat betreft de beroepservaring van twee jaar die door het Groothertogdom Luxemburg wordt geëist voor het verlenen van een vergunning voor een voor het publiek toegankelijke apotheek.

    5.   Wanneer er in een lidstaat op 16 september 1985 een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen bestond dat ten doel heeft onder de in lid 2 bedoelde houders de kandidaten te selecteren die zullen worden aangewezen als houders van nieuwe apotheken tot oprichting waarvan in het kader van een nationaal systeem voor geografische spreiding werd besloten, kan deze lidstaat in afwijking van lid 1 dit vergelijkend onderzoek handhaven en verplicht stellen voor onderdanen van de lidstaten die één van de in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitels van apotheker bezitten of die onder artikel 23 vallen.

    Afdeling 8

    Architecten

    Artikel 46

    Opleiding tot architect

    1.   De opleiding tot architect omvat in totaal ten minste, hetzij vier jaar studie op voltijdbasis, hetzij zes jaar studie waarvan ten minste drie jaar voltijds, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling. Ter afsluiting van deze opleiding moet met goed gevolg een examen op universitair niveau worden afgelegd.

    Deze opleiding op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving van de hieronder genoemde kennis en bekwaamheid waarborgen:

    a)

    vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische eisen voldoet;

    b)

    passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;

    c)

    kennis van de beeldende kunsten voorzover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;

    d)

    passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte technieken;

    e)

    inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;

    f)

    inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;

    g)

    inzicht in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten;

    h)

    inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;

    i)

    passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van binnencomfort en bescherming tegen weersomstandigheden;

    j)

    technische bekwaamheid als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het bouwwerk;

    k)

    passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de ruimtelijke ordening.

    2.   De lijsten van kennis en bekwaamheid in lid 1 kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    Artikel 47

    Afwijkingen van de eisen inzake de opleiding tot architect

    1.   In afwijking van artikel 46 wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 21 erkend de driejarige opleiding aan de „Fachhochschulen” van de Bondsrepubliek Duitsland die op 5 augustus 1985 bestaat, voldoet aan de eisen van artikel 46 en in die lidstaat toegang geeft tot de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, voorzover deze opleiding wordt aangevuld met een periode van beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland, waarvan het bewijs wordt geleverd door een certificaat dat is afgegeven door de beroepsorde waarbij de architect die voor de bepalingen van deze richtlijn in aanmerking wil komen, op de ledenlijst is ingeschreven.

    De beroepsorde moet vooraf beoordelen of de door de betrokken architect verrichte werkzaamheden op het gebied van de architectuur overtuigende toepassingen zijn van het geheel van de in artikel 46, lid 1 bedoelde kennis en bekwaamheid. Dit certificaat wordt afgegeven volgens dezelfde procedure als die welke voor de inschrijving op de ledenlijst van de beroepsorde van toepassing is.

    2.   In afwijking van artikel 46 wordt, in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse universitaire studies, eveneens als beantwoordend aan artikel 21 erkend de opleiding die voldoet aan de eisen van artikel 46 en die wordt afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een persoon die al zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam is onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in artikel 46, lid 1, eerste alinea, bedoelde afsluitende examen.

    Artikel 48

    Uitoefening van de werkzaamheden van architect

    1.   Voor de toepassing van deze richtlijn zijn beroepswerkzaamheden van architect die welke gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend.

    2.   De onderdanen van een lidstaat die gerechtigd zijn de beroepstitel van architect te voeren uit hoofde van een wet waarbij aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat de bevoegdheid wordt gegeven deze titel te verlenen aan onderdanen van de lidstaten die zich in het bijzonder hebben onderscheiden door de kwaliteit van hun prestaties in de architectuur, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het uitoefenen van de werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect. De architecturale aard van de werkzaamheden van de betrokkenen blijkt uit een certificaat dat door hun lidstaat van oorsprong is afgegeven.

    Artikel 49

    Specifieke verworven rechten van architecten

    1.   Elke lidstaat erkent de in bijlage VI, punt 6.1, bedoelde opleidingstitels van architect die door de andere lidstaten zijn afgegeven ter afsluiting van een opleiding waarmee uiterlijk gedurende het in de genoemde bijlage opgenomen referentieacademiejaar is begonnen, ook al voldoen zij niet aan de in artikel 46 bedoelde minimumeisen, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels van architect.

    De verklaringen van de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland als bewijs van de respectieve gelijkwaardigheid van de na 8 mei 1945 door de bevoegde autoriteiten van de Duitse Democratische Republiek afgegeven opleidingstitels aan de in de genoemde bijlage opgenomen titels, worden onder deze voorwaarden erkend.

    2.   Onverminderd lid 1 erkent elke lidstaat, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels, de verklaringen die aan onderdanen van de lidstaten zijn afgegeven door lidstaten die op de volgende tijdstippen een regeling kennen voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van architect:

    a)

    1 januari 1995 voor Oostenrijk, Finland en Zweden;

    b)

    1 mei 2004 voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije;

    c)

    5 augustus 1987 voor de overige lidstaten.

    De in lid 1 bedoelde verklaringen bevestigen dat de houder ervan uiterlijk op deze datum toestemming heeft gekregen om de beroepstitel van architect te voeren, en dat hij in het kader van deze regeling de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van die verklaringen voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk heeft uitgeoefend.

    HOOFDSTUK IV

    Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging

    Artikel 50

    Documenten en formaliteiten

    1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat overeenkomstig deze titel over een aanvraag tot uitoefening van het betrokken gereglementeerde beroep beslissen, kunnen zij de in bijlage VII genoemde documenten en certificaten verlangen.

    De in bijlage VII, punt 1, onder d), e) en f), bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder dan drie maanden zijn.

    De lidstaten, instellingen en andere rechtspersonen dragen er zorg voor dat de inhoud van de verstrekte informatie geheim blijft.

    2.   In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vragen om bevestiging van de echtheid van de in die andere lidstaat afgegeven getuigschriften en opleidingstitels, alsmede, in voorkomend geval, om bevestiging dat de begunstigde voor de beroepen in hoofdstuk III van deze titel voldoet aan de minimumopleidingseisen van de artikelen 24, 25, 28, 31, 34, 35, 38, 40, 44 en 46.

    3.   In geval van gegronde twijfel, wanneer opleidingstitels zoals omschreven in artikel 3, lid 1, onder c), zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat en een opleiding omvatten die geheel of gedeeltelijk is gevolgd in een rechtmatig op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde instelling, mag de ontvangende lidstaat bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar het diploma vandaan komt, nagaan

    a)

    of de opleidingscysclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd, officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is,

    b)

    of de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is, en

    c)

    of de opleidingstitel dezelfde beroepsrechten verleent op het grondgebied van de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is.

    4.   Wanneer een ontvangende lidstaat verlangt dat zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep een eed of gelofte afleggen en de formule van deze eed of gelofte niet door onderdanen van de andere lidstaten kan worden gebruikt, ziet hij erop toe dat de betrokkenen een passende gelijkwaardige formule kunnen gebruiken.

    Artikel 51

    Procedure voor de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties

    1.   De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat bevestigt binnen één maand de ontvangst van het dossier van de aanvrager en deelt in voorkomend geval mee welke documenten ontbreken.

    2.   De procedure voor de behandeling van een aanvraag om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, moet zo spoedig mogelijk, in ieder geval uiterlijk drie maanden na de indiening van het volledige dossier van de aanvrager door een met redenen omkleed besluit van de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat worden afgesloten. Deze uiterste datum kan echter met één maand worden verlengd in gevallen die onder de hoofdstukken I en II van deze titel vallen.

    3.   Tegen dit besluit, of tegen het uitblijven ervan gedurende de gestelde termijn, kan bij een nationale rechterlijke autoriteit beroep worden aangetekend.

    Artikel 52

    Voeren van een beroepstitel

    1.   Wanneer in een ontvangende lidstaat voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel voor een van de werkzaamheden van het betrokken beroep, voeren de onderdanen van de andere lidstaten die op grond van titel III gerechtigd zijn een gereglementeerd beroep uit te oefenen, de beroepstitel die in de ontvangende lidstaat met dit beroep overeenkomt, en maken zij gebruik van de eventuele afkorting van deze titel.

    2.   Wanneer een beroep in de ontvangende lidstaat is gereglementeerd door een vereniging of organisatie zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, mogen de onderdanen van de lidstaten de door die organisatie of vereniging verleende beroepstitel of de afkorting daarvan uitsluitend gebruiken indien zij het bewijs overleggen dat zij lid van die organisatie of vereniging zijn.

    Wanneer de vereniging of organisatie het lidmaatschap afhankelijk stelt van bepaalde kwalificaties, mag zij deze kwalificaties slechts overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn eisen van onderdanen van andere lidstaten die over beroepskwalificaties beschikken.

    TITEL IV

    WIJZE VAN UITOEFENING VAN HET BEROEP

    Artikel 53

    Talenkennis

    De begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties moeten beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van hun beroep in de ontvangende lidstaat vereist is.

    Artikel 54

    Voeren van de academische titels

    Onverminderd de artikelen 7 en 52, ziet de ontvangende lidstaat erop toe dat de betrokkenen het recht hebben gebruik te maken van academische titels die hun verleend zijn in de lidstaat van oorsprong, en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van de lidstaat van herkomst. De ontvangende lidstaat kan voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of van de examencommissie die de titel heeft verleend. Wanneer een academische titel van de lidstaat van oorsprong in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in laatstgenoemde lidstaat een aanvullende opleiding is vereist die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan de ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde een academische titel van de lidstaat van oorsprong voert in een door de ontvangende lidstaat aangegeven passende vorm.

    Artikel 55

    Overeenkomsten op het gebied van de ziektekostenverzekering

    Onverminderd artikel 5, lid 1, en artikel 6, eerste alinea, onder b), verlenen de lidstaten die van degenen die op hun grondgebied hun beroepskwalificaties hebben verworven, eisen dat zij een voorbereidende stage volbrengen en/of een periode van beroepservaring doorlopen om bij een ziektekostenverzekering te kunnen worden gecontracteerd, vrijstelling van deze verplichting aan de houders van in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties van arts of beoefenaar van de tandheelkunde.

    TITEL V

    ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

    Artikel 56

    Bevoegde autoriteiten

    1.   De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van oorsprong werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijds bijstand bij de toepassing van deze richtlijn. Zij zien toe op de vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde informatie.

    2.   De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van oorsprong wisselen informatie uit over tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties die genomen zijn, en over alle andere specifieke ernstige feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden in het kader van deze richtlijn, met inachtneming van de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens in de Richtlijnen 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (24) en 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (25).

    De lidstaat van oorsprong gaat de juistheid van deze feiten na; zijn autoriteiten bepalen de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek, en stellen de ontvangende lidstaat in kennis van de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de verstrekte informatie.

    3.   Elke lidstaat wijst uiterlijk op 20 oktober 2007 de bevoegde autoriteiten en instellingen aan die gemachtigd zijn de opleidingstitels en andere documenten of informatie te verstrekken of te ontvangen, alsmede die welke gemachtigd zijn de aanvragen te ontvangen en de in deze richtlijn bedoelde besluiten te nemen, en stellen de andere lidstaten en de Commissie onverwijld hiervan in kennis.

    4.   Elke lidstaat wijst een coördinator voor de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde autoriteiten aan en stelt de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

    De coördinator heeft de volgende taken:

    a)

    bevordering van een uniforme toepassing van deze richtlijn;

    b)

    bijeenbrenging van alle informatie die voor de toepassing van deze richtlijn van nut is, zoals informatie over de toegangsvoorwaarden voor gereglementeerde beroepen in de lidstaten.

    Voor de uitvoering van de onder b), bedoelde taak kan de coördinator een beroep doen op de in artikel 57 bedoelde contactpunten.

    Artikel 57

    Contactpunten

    Elke lidstaat wijst uiterlijk op 20 oktober 2007 een contactpunt aan dat de volgende taken heeft:

    a)

    de burgers en de contactpunten van de andere lidstaten alle informatie te verstrekken die voor de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig deze richtlijn nodig is, met name informatie over de nationale wetgeving inzake beroepen en de uitoefening ervan, met inbegrip van de sociale wetgeving en, in voorkomend geval, de beroepsregels;

    b)

    de burgers bij de uitoefening van de door deze richtlijn verleende rechten te ondersteunen, onder meer, in voorkomend geval, door samenwerking met de andere contactpunten en de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat.

    Op haar verzoek stellen de contactpunten de Commissie binnen twee maanden na indiening in kennis van de resultaten in verband met de zaken die zij uit hoofde van het bepaalde onder b), behandelen.

    Artikel 58

    Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de erkenning van beroepskwalificaties, hierna het „comité” genoemd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

    3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 59

    Raadpleging

    De Commissie draagt op adequate wijze zorg voor de raadpleging van deskundigen van de desbetreffende beroepsgroepen, met name in de context van het werk van het in artikel 58 bedoelde comité, en legt dit comité een uitvoerig rapport over deze raadplegingen voor.

    TITEL VI

    OVERIGE BEPALINGEN

    Artikel 60

    Verslagen

    1.   Na 20 oktober 2007 leggen de lidstaten aan de Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde stelsel voor. Behalve algemene toelichtingen bevat dat verslag een statistisch overzicht van de genomen besluiten, alsmede een beschrijving van de voornaamste problemen die uit de toepassing van de richtlijn voortvloeien.

    2.   Na 20 oktober 2007 stelt de Commissie om de vijf jaar een verslag op over de toepassing van deze richtlijn.

    Artikel 61

    Afwijkingsclausule

    Indien zich bij de toepassing van een bepaling van deze richtlijn voor een lidstaat op bepaalde terreinen ernstige moeilijkheden voordoen, onderzoekt de Commissie deze moeilijkheden samen met die lidstaat.

    In voorkomend geval besluit de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 58, lid 2, de betrokken lidstaat toe te staan om gedurende een bepaalde periode van de toepassing van de betrokken bepaling af te wijken.

    Artikel 62

    Intrekking

    De Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG, 89/48/EEG, 92/51/EEG, 93/16/EEG en 1999/42/EG worden met ingang van 20 oktober 2007 ingetrokken. De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden geacht te verwijzen naar de onderhavige richtlijn, en laten de besluiten die op grond van de ingetrokken richtlijnen zijn aangenomen, onverlet.

    Artikel 63

    Omzetting

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 oktober 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 64

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 65

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    J. BORRELL FONTELLES

    Voor de Raad

    De voorzitter

    C. CLARKE


    (1)  PB C 181 E van 30.7.2002, blz. 183.

    (2)  PB C 61 van 14.3.2003, blz. 67.

    (3)  Advies van het Europees Parlement van 11 februari 2004 (PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 230), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 21 december 2004 (PB C 58 E van 8.3.2005, blz. 1) en Standpunt van het Europees Parlement van 11 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 6 juni 2005.

    (4)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

    (5)  PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1).

    (6)  PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/108/EG van de Commissie (PB L 32 van 5.2.2004, blz. 15).

    (7)  PB L 201 van 31.7.1999, blz. 77.

    (8)  PB L 176 van 15.7.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (9)  PB L 176 van 15.7.1977, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.

    (10)  PB L 233 van 24.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (11)  PB L 233 van 24.8.1978, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (12)  PB L 362 van 23.12.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.

    (13)  PB L 362 van 23.12.1978, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.

    (14)  PB L 33 van 11.2.1980, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (15)  PB L 33 van 11.2.1980, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.

    (16)  PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (17)  PB L 253 van 24.9.1985, blz. 34. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.

    (18)  PB L 253 van 24.9.1985, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (19)  PB L 165 van 7.7.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

    (20)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (21)  PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (22)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (23)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

    (24)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

    (25)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.


    BIJLAGE I

    Lijst van beroepsverenigingen of -organisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2

    IERLAND (1)

    1.

    The Institute of Chartered Accountants in Ireland (2)

    2.

    The Institute of Certified Public Accountants in Ireland (2)

    3.

    The Association of Certified Accountants (2)

    4.

    Institution of Engineers of Ireland

    5.

    Irish Planning Institute

    VERENIGD KONINKRIJK

    1.

    Institute of Chartered Accountants in England and Wales

    2.

    Institute of Chartered Accountants of Scotland

    3.

    Institute of Chartered Accountants in Ireland

    4.

    Chartered Association of Certified Accountants

    5.

    Chartered Institute of Loss Adjusters

    6.

    Chartered Institute of Management Accountants

    7.

    Institute of Chartered Secretaries and Administrators

    8.

    Chartered Insurance Institute

    9.

    Institute of Actuaries

    10.

    Faculty of Actuaries

    11.

    Chartered Institute of Bankers

    12.

    Institute of Bankers in Scotland

    13.

    Royal Institution of Chartered Surveyors

    14.

    Royal Town Planning Institute

    15.

    Chartered Society of Physiotherapy

    16.

    Royal Society of Chemistry

    17.

    British Psychological Society

    18.

    Library Association

    19.

    Institute of Chartered Foresters

    20.

    Chartered Institute of Building

    21.

    Engineering Council

    22.

    Institute of Energy

    23.

    Institution of Structural Engineers

    24.

    Institution of Civil Engineers

    25.

    Institution of Mining Engineers

    26.

    Institution of Mining and Metallurgy

    27.

    Institution of Electrical Engineers

    28.

    Institution of Gas Engineers

    29.

    Institution of Mechanical Engineers

    30.

    Institution of Chemical Engineers

    31.

    Institution of Production Engineers

    32.

    Institution of Marine Engineers

    33.

    Royal Institution of Naval Architects

    34.

    Royal Aeronautical Society

    35.

    Institute of Metals

    36.

    Chartered Institution of Building Services Engineers

    37.

    Institute of Measurement and Control

    38.

    British Computer Society


    (1)  Ierse onderdanen zijn eveneens lid van de volgende verenigingen of organisaties in het Verenigd Koninkrijk:

     

    Institute of Chartered Accountants in England and Wales

     

    Institute of Chartered Accountants of Scotland

     

    Institute of Actuaries

     

    Faculty of Actuaries

     

    The Chartered Institute of Management Accountants

     

    Institute of Chartered Secretaries and Administrators

     

    Royal Town Planning Institute

     

    Royal Institution of Chartered Surveyors

     

    Chartered Institute of Building.

    (2)  Uitsluitend voor de controle van rekeningen.


    BIJLAGE II

    Lijst van opleidingen met een bijzondere structuur bedoeld in artikel 11, onder c), ii)

    1.   Opleidingen op paramedisch en sociaal-pedagogisch gebied

    De volgende opleidingen:

    Duitsland:

    kinderverpleegkundige („Kinderkrankenschwester/Kinderkrankenpfleger”);

    fysiotherapeut („Krankengymnast(in)/Physiotherapeut(in)”) (1);

    bezigheids- en arbeidstherapeut/ergotherapeut („Beschäftigungs- und Arbeitstherapeut/Ergotherapeut”);

    logopedist („Logopaede/Logopädin”);

    orthoptist („Orthoptist(in)”;

    van staatswege erkend pedagogisch werker („staatlich anerkannte(r) Erzieher(in)”);

    van staatswege erkend orthopedagogisch werker („staatlich anerkannte(r) Heilpädagoge(-in)”);

    medisch laborant („medizinisch-technische(r) Laboratoriums-Assistent(in)”);

    radiologisch laborant („medizinisch-technische(r) Radiologie-Assistent(in)”);

    medisch-technisch assistent functionele diagnostiek („medizinisch-technische(r) Assistent(in) für Funktionsdiagnostik”);

    diergeneeskundig-technisch assistent („veterinärmedizinisch-technische(r) Assistent(in)”);

    diëtist („Diätassistent(in)”);

    farmaceutisch technicus („Pharmazieingenieur”), gegeven voor 31 maart 1994 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek of van de nieuwe Länder;

    psychiatrisch verpleegkundige („psychiatrische(r) Krankenschwester/Krankenpfleger”);

    spraaktherapeut („Sprachtherapeut(in)”);

    Tsjechische Republiek:

    assistent zorg („zdravotnický asistent”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen;

    voedingsassistent („nutriční asistent”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen.

    Italië

    tandtechnicus („odontotecnico”);

    opticien („ottico”);

    Cyprus:

    tandtechnicus („oδοντοτεχνίτης”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 14 jaar, waarvan gedurende ten minste zes jaar basisonderwijs, zes jaar secundair onderwijs en twee jaar postsecundaire beroepsopleiding wordt gevolgd, gevolgd door één jaar beroepservaring;

    opticien („τεχνικός oπτικός”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 14 jaar, waarvan gedurende ten minste zes jaar basisonderwijs, zes jaar secundair onderwijs en twee jaar een postsecundaire opleiding wordt gevolgd, gevolgd door één jaar beroepservaring;

    Letland:

    tandheelkundig verpleegkundige („zobārstniecības māsa”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan gedurende ten minste tien jaar algemeen onderwijs en gedurende twee jaar een beroepsopleiding in een school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, gevolgd door drie jaar beroepservaring, waarna een examen wordt afgelegd om een certificaat in dit specialisme te behalen;

    biomedisch laboratoriummedewerker („biomedicīnas laborants”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste tien jaar algemeen onderwijs en gedurende twee jaar een beroepsopleiding in een school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, gevolgd door twee jaar beroepservaring, waarna een examen wordt afgelegd om een certificaat in dit specialisme te behalen;

    tandtechnicus („zobu tehniķis”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste tien jaar algemeen onderwijs en gedurende twee jaar een beroepsopleiding in een school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, gevolgd door twee jaar beroepservaring, waarna een examen wordt afgelegd om een certificaat in dit specialisme te behalen;

    assistent fysiotherapeut („fizioterapeita asistents”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan gedurende ten minste tien jaar algemeen onderwijs en gedurende drie jaar een beroepsopleiding in een school voor medisch onderwijs wordt gevolgd, gevolgd door twee jaar beroepservaring, waarna een examen wordt afgelegd om een certificaat in dit specialisme te behalen;

    Luxemburg:

    radiologisch laborant („assistant(e) technique médical(e) en radiologie”);

    medisch laborant („assistant(e) technique médical(e) de laboratoire”);

    psychiatrisch verpleegkundige („infirmier/ière psychiatrique”);

    chirurgieassistent („assistant(e) technique médical(e) en chirurgie”);

    kinderverpleegkundige („infirmier/ière puériculteur/trice”);

    anesthesieverpleegkundige („infirmier/ière anesthésiste”);

    gediplomeerd masseur („masseur/euse diplômé(e)”);

    pedagogisch werker („éducateur/trice”);

    Nederland:

    dierenartsassistent,

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan:

    i)

    hetzij ten minste drie jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen, eventueel aangevuld met een specialisatiecyclus van een of twee jaar, afgesloten met een examen;

    ii)

    hetzij ten minste tweeënhalf jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen en aangevuld met een praktijkervaring van ten minste zes maanden of een beroepsstage van ten minste zes maanden aan een erkende instelling;

    iii)

    hetzij ten minste twee jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen en aangevuld met een praktijkervaring van ten minste een jaar of een beroepsstage van ten minste een jaar aan een erkende instelling;

    iv)

    of, in het geval van de dierenartsassistent, drie jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school (MBO-stelsel) of drie jaar beroepsopleiding in het leerlingwezen (LLW), die beide worden afgesloten met een examen;

    Oostenrijk:

    speciale basisopleiding kinder- en jeugdzorg („spezielle Grundausbildung in der Kinder- und Jugendlichenpflege”);

    speciale basisopleiding psychiatrische gezondheids- en ziekenzorg („spezielle Grundausbildung in der psychiatrischen Gesundheits- und Krankenpflege”);

    contactlenzenopticien („Kontaktlinsenoptiker”);

    pedicure („Fußpfleger”);

    audicien („Hörgeräteakustiker”);

    drogist („Drogist”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van minstens 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding in het bedrijf, afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden;

    masseur („Masseur”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, bestaande uit een leerlingschap van twee jaar, een praktische opleiding van twee jaar in het bedrijf en een opleidingscursus van een jaar die wordt afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden;

    kleuterleider („Kindergärtner/in”);

    pedagogisch werker („Erzieher”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van 13 jaar, waarvan vijf jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen;

    Slowakije:

    leraar afdeling dans in basisscholen voor kunstonderwijs („učiteľ v tanečnom odbore na základných umeleckých školách”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 14,5 jaar, waarvan gedurende acht jaar basisonderwijs, gedurende vier jaar een opleiding in een gespecialiseerde secundaire school en een studiecyclus danspedagogie van vijf semesters wordt gevolgd;

    educatief medewerker in educatieve en sociale centra („vychovávatel' v špeciálnych výchovných zariadeniach a v zariadeniach sociálnych služieb”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 14 jaar, waarvan gedurende acht à negen jaar basisonderwijs en gedurende vier jaar een opleiding in een secundaire school voor pedagogie of een andere secundaire school en twee jaar aanvullend deeltijds pedagogisch onderwijs wordt gevolgd.

    2.   Sector meesters („Mester/Meister/Maître”) overeenkomende met opleidingen voor ambachtelijke activiteiten die niet onder titel III, hoofdstuk II, van deze richtlijn vallen

    De volgende opleidingen:

    Denemarken:

    opticien („optometrist”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan gedurende ten minste vijf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van tweeënhalf jaar en een praktische opleiding van tweeënhalf jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel „Mester” te voeren;

    prothese/orthesemaker („ortopædimekaniker”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van 12,5 jaar, waarvan gedurende drieënhalf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van een semester en een praktische opleiding van drie jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel „Mester” te voeren;

    orthopedisch schoenmaker („ortopædiskomager”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van 13,5 jaar, waarvan gedurende vierenhalf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van twee jaar en een praktische opleiding van tweeënhalf jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel „Mester” te voeren;

    Duitsland:

    opticien („Augenoptiker”);

    tandtechnicus („Zahntechniker”);

    bandagist („Bandagist”);

    audicien („Hörgeräte-Akustiker”);

    prothese/orthesemaker („Orthopädiemechaniker”);

    orthopedisch schoenmaker („Orthopädieschuhmacher”);

    Luxemburg:

    opticien („opticien”);

    tandtechnicus („mécanicien dentaire”);

    audicien („audioprothésiste”);

    prothese/orthesemaker-bandagist („mécanicien orthopédiste/bandagiste”);

    orthopedisch schoenmaker („orthopédiste-cordonnier”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk aan de instelling voor beroepsonderwijs, afgesloten met een examen dat met succes moet worden afgelegd om een als ambachtelijk beschouwde activiteit als zelfstandige of als werknemer met een vergelijkbaar verantwoordelijkheidsniveau te mogen uitoefenen;

    Oostenrijk:

    bandagist („Bandagist”);

    korsettenmaker („Miederwarenerzeuger”);

    opticien („Optiker”);

    orthopedisch schoenmaker („Orthopädieschuhmacher”);

    prothesemaker („Orthopädietechniker”);

    tandtechnicus („Zahntechniker”);

    tuinier („Gärtner”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van ten minste 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd opleidingskader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding in het bedrijf van ten minste twee jaar, afgesloten met een meestersexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen, leerlingen op te leiden en de titel „Meister” te voeren;

    de meestersopleidingen in de sectoren land- en bosbouw, met als specialisatie:

    meester in de landbouw („Meister in der Landwirtschaft”);

    meester in de landbouwhuishoudkunde („Meister in der ländlichen Hauswirtschaft”);

    meester in de tuinbouw („Meister im Gartenbau”);

    meester in de groentekwekerij („Meister im Feldgemüsebau”);

    meester in de ooftkunde en fruitverwerking („Meister im Obstbau und in der Obstverwertung”);

    meester in de wijnbouw en wijnbereiding („Meister im Weinbau und in der Kellerwirtschaft”);

    meester in de melk- en zuivelbereiding („Meister in der Molkerei- und Käsereiwirtschaft”);

    meester in de paardenfokkerij („Meister in der Pferdewirtschaft”);

    meester in de visserij („Meister in der Fischereiwirtschaft”);

    meester in de pluimveehouderij („Meister in der Geflügelwirtschaft”);

    meester in de bijenteelt („Meister in der Bienenwirtschaft”);

    meester in de bosbouw („Meister in der Forstwirtschaft”);

    meester in de bosaanleg en -beheer („Meister in der Forstgarten- und Forstpflegewirtschaft”);

    meester in de opslag van landbouwproducten („Meister in der landwirtschaftlichen Lagerhaltung”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van minstens 15 jaar, waarvan ten minste zes jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijfsleven en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding van ten minste drie jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op het beroep en dat het recht verleent leerlingen op te leiden en de titel „Meister” te voeren;

    Polen:

    leraar praktische beroepsopleiding („nauczyciel praktycznej nauki zawodu”),

    overeenkomende met een studiecyclus van

    i)

    hetzij acht jaar basisonderwijs en vijf jaar beroepsopleiding in het secundair onderwijs of vijf jaar opleiding in het daarmee gelijkgesteld secundair onderwijs in een bepaald vakgebied, gevolgd door een cursus pedagogie met een totale duur van ten minste 150 uur, een cursus veiligheid en hygiëne op het werk en twee jaar beroepservaring in het te onderwijzen beroep;

    ii)

    hetzij acht jaar basisonderwijs en vijf jaar beroepsopleiding in het secundair onderwijs en een einddiploma van een postsecundaire school voor pedagogisch en technisch onderwijs;

    iii)

    hetzij acht jaar basisonderwijs en twee tot drie jaar beroepsopleiding in het secundair onderwijs en ten minste drie jaar beroepservaring, waarvoor een certificaat van de graad van meester in het bewuste beroep wordt afgegeven, gevolgd door een cursus pedagogie van ten minste 150 uur;

    Slowakije:

    meester in het beroepsgericht onderwijs („majster odbornej výchovy”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende acht jaar basisonderwijs en gedurende vier jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd (voltijds secundair beroepsonderwijs en/of leerlingwezen in de betrokken (soortgelijke) beroepsopleiding of een studiecyclus in het kader van het leerlingwezen), gevolgd door ten minste drie jaar beroepservaring in het gebied waarin hij/zij de opleiding op school of in het leerlingwezen heeft voltooid en een aanvullende pedagogische studie aan de faculteit pedagogie of aan een technische universiteit, of een studiecyclus bestaande uit een volledige secundaire studiecyclus en leerlingwezen in de betrokken (soortgelijke) beroepsopleiding of een studiecyclus in het kader van het leerlingwezen, gevolgd door ten minste drie jaar beroepservaring in het gebied waarin hij/zij de opleiding op school of in het leerlingwezen heeft voltooid en een aanvullende studie pedagogie aan de faculteit pedagogie, of per 1 september 2005 een gespecialiseerde opleiding op het gebied van de speciale pedagogie in de methodologiecentra voor meesters in het beroepsgericht onderwijs in de speciale scholen, zonder aanvullende pedagogische studie.

    3.   Maritieme sector

    a)

    Zeevaart

    De volgende opleidingen:

    Tsjechische Republiek:

    dekassistent („palubní asistent”);

    officier belast met de brugwacht („námořní poručík”);

    eerste stuurman („první palubní důstojník”);

    kapitein („kapitán”);

    assistent-werktuigkundige („strojní asistent”);

    officier belast met de machinekamerwacht („strojní důstojník”);

    tweede werktuigkundige („druhý strojní důstojník”);

    hoofdwerktuigkundige („první strojní důstojník”);

    elektriciën („elektrotechnik”);

    hoofdwerktuigkundige elektrische installaties („elektrodůstojník”);

    Denemarken:

    kapitein van de koopvaardij („skibsfører”);

    eerste stuurman („overstyrmand”);

    stuurman, officier werktuigkundige („enestyrmand, vagthavende styrmand”);

    officier werktuigkundige („vagthavende styrmand”);

    scheepswerktuigkundige („maskinchef”);

    eerste officier werktuigkundige („1. maskinmester”);

    eerste officier werktuigkundige/stuurman werktuigkundige („l. maskinmester/vagthavende maskinmester”);

    Duitsland:

    kapitein AM („Kapitän AM”);

    kapitein AK („Kapitän AK”);

    zeevaartkundig scheepsofficier AMW („nautischer Schiffsoffizier AMW”);

    zeevaartkundig scheepsofficier AKW („nautischer Schiffsoffizier AKW”);

    scheepswerktuigkundige CT — hoofdmachinist („Schiffsbetriebstechniker CT — Leiter von Maschinenanlagen”);

    scheepsmachinist CMa — hoofdmachinist („Schiffsmaschinist CMa — Leiter von Maschinenanlagen”);

    scheepswerktuigkundige CTW („Schiffsbetriebstechniker CTW”);

    scheepsmachinist CMaW — enig technisch officier aan boord („Schiffsmaschinist CMaW — technischer Alleinoffizier”);

    Italië:

    dekofficier („ufficiale di coperta”);

    werktuigkundige („ufficiale di macchina”);

    Letland:

    boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),

    verantwoordelijke voor de koelinstallaties („kuģa saldēšanas iekārtu mašīnists”);

    Nederland:

    stuurman kleine handelsvaart (met aanvulling);

    diploma motordrijver;

    VTS-functionaris,

    overeenkomende met de volgende opleidingen:

    in de Tsjechische Republiek,

    i)

    voor de dekassistent („palubní asistent”),

    1.

    Een persoon van 20 jaar of ouder.

    2.

    a)

    Academie of hogeschool voor zeevaartkunde — afdeling navigatie, in beide gevallen afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen, en ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd aan boord van schepen tijdens de studie, of

    b)

    ten minste twee jaar goedgekeurde diensttijd als gezel die op ondersteunend niveau deel uitmaakt van de brugwacht op schepen, het voltooien van een erkende opleiding die aan de bekwaamheidseisen van sectie A-II/1 van de STCW-Code (Internationaal Verdrag betreffende normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst) voldoet, en die wordt verstrekt door een academie of hogeschool voor zeevaartkunde van de partij bij het STCW-Verdrag, en het met goed gevolg afleggen van het examen voor een door de MTC (Maritieme transportcommissie van de Tsjechische Republiek) erkende examencommissie.

    ii)

    voor de officier belast met de brugwacht („námořní poručík”),

    1.

    Ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd als dekassistent op schepen van 500 t bruto of meer voor afgestudeerden van een academie of hogeschool voor zeevaartkunde, of een jaar voor wie met goed gevolg een erkende studiecyclus heeft voltooid, waaronder ten minste zes maanden diensttijd als gezel die deel uitmaakt van de brugwacht.

    2.

    Naar behoren ingevuld en goedgekeurd boek voor de stage aan boord voor leerling-dekofficieren.

    iii)

    voor de eerste stuurman („první palubní důstojník”),

    Bekwaamheidsattest van officier belast met de brugwacht op schepen van 500 t bruto of meer en ten minste twaalf maanden goedgekeurde diensttijd in die hoedanigheid.

    iv)

    voor de kapitein („kapitán”),

    =

    Attest van dienst als kapitein op schepen tussen 500 en 3 000 t bruto.

    =

    Bekwaamheidsattest van eerste stuurman op schepen van 3 000 t bruto of meer, ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd als eerste stuurman op schepen van 500 t bruto of meer en ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd als eerste stuurman op schepen van 3 000 t bruto of meer.

    v)

    voor de assistent-werktuigkundige („strojní asistent”),

    1.

    Een persoon van 20 jaar of ouder.

    2.

    Academie of hogeschool voor zeevaartkunde — afdeling maritieme werktuigkunde en ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd aan boord van schepen tijdens de studie.

    vi)

    voor de officier belast met de machinekamerwacht („strojní důstojník”),

    voor afgestudeerden van een academie of hogeschool voor zeevaartkunde: ten minste 6 maanden goedgekeurde diensttijd op zee als assistent-werktuigkundige.

    vii)

    voor de tweede werktuigkundige („druhý strojní důstojník”),

    overeenkomende met ten minste twaalf maanden goedgekeurde diensttijd op zee als derde werktuigkundige op schepen met installaties voor de hoofdvoortstuwing met een voortstuwingsvermogen van 750 kW en meer.

    viii)

    voor de hoofdwerktuigkundige („první strojní důstojník”),

    een passend getuigschrift van dienst als tweede werktuigkundige op schepen met installaties voor de hoofdvoortstuwing met een voortstuwingsvermogen van 3 000 kW en meer, en ten minste zes maanden goedgekeurde diensttijd op zee in die hoedanigheid.

    ix)

    voor de elektricien („elektrotechnik”)

    1.

    Een persoon van 18 jaar of ouder.

    2.

    Academie voor zeevaartkunde of een andere academie, faculteit elektrotechniek, of technische school of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen, en ten minste twaalf maanden goedgekeurde praktijkervaring op het gebied van de elektrotechniek.

    x)

    voor de hoofdwerktuigkundige elektrische installaties („elektrodůstojník”),

    1.

    Academie of secundaire school voor zeevaartkunde, faculteit maritieme elektrotechniek, of een andere academie of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška” of een staatsexamen.

    2.

    Goedgekeurde diensttijd op zee als elektricien van ten minste twaalf maanden voor afgestudeerden van een academie of hogeschool, of 24 maanden voor afgestudeerden van een secundaire school.

    in Denemarken, negen jaar basisonderwijs, gevolgd door een basisopleiding en/of dienst op zee van 17 à 36 maanden en aangevuld:

    i)

    voor de officier werktuigkundige: met een jaar gespecialiseerde beroepsopleiding;

    ii)

    voor de anderen: met drie jaar gespecialiseerde beroepsopleiding;

    in Duitsland, een opleiding van in totaal 14 à 18 jaar, waarvan drie jaar basisberoepsopleiding en een jaar dienst op zee, gevolgd door een à twee jaar gespecialiseerde beroepsopleiding, eventueel aangevuld met twee jaar praktijkervaring in navigatie;

    in Letland:

    i)

    voor de boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),

    1.

    Een persoon van 18 jaar of ouder.

    2.

    Overeenkomende met een studiecyclus van in het totaal ten minste twaalf jaar en zes maanden, waarvan ten minste negen jaar basisonderwijs en drie jaar beroepsonderwijs. Bovendien moet de betrokkene ten minste zes maanden op zee als elektrotechnicus of assistent van een elektrotechnisch ingenieur werken aan boord van een schip met een generatorvermogen van meer dan 750 kW. De beroepsopleiding wordt afgesloten met een bijzonder examen, afgenomen door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het door het Ministerie van Vervoer goedgekeurde opleidingsprogramma.

    ii)

    voor de verantwoordelijke voor de koelinstallaties („kuģa saldēšanas iekārtu mašīnists”),

    1.

    Een persoon van 18 jaar of ouder.

    2.

    Overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan ten minste negen jaar basisonderwijs en drie jaar beroepsonderwijs. Bovendien moet de betrokkene ten minste twaalf maanden als assistent van een expert in koelingsaangelegenheden op zee hebben gewerkt. De beroepsopleiding wordt afgesloten met een bijzonder examen, afgenomen door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het door het Ministerie van Vervoer goedgekeurde opleidingsprogramma.

    in Italië, een studiecyclus met een totale duur van 13 jaar, waarvan ten minste vijf jaar beroepsopleiding, afgesloten met een examen, eventueel aangevuld met een beroepsstage;

    in Nederland:

    i)

    voor de stuurman kleine handelsvaart (met aanvulling) en de diploma motordrijver: een onderwijscyclus van 14 jaar, waarvan ten minste twee jaar aan een gespecialiseerde instelling voor beroepsonderwijs, aangevuld met twaalf maanden praktijkervaring;

    ii)

    voor de VTS-functionaris: een onderwijscyclus met een totale duur van ten minste 15 jaar, waarvan ten minste drie jaar hoger beroepsonderwijs (HBO) of middelbaar beroepsonderwijs (MBO), gevolgd door landelijke en regionale specialisatieopleidingen die elk ten minste twaalf weken theoretische opleidingen omvatten en met een examen worden afgesloten,

    die erkend zijn in het kader van het Internationale STCW-Verdrag (Internationaal Verdrag van 1978 betreffende normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst).

    b)

    Zeevisserij

    De volgende opleidingen:

    Duitsland:

    kapitein BG visserij („Kapitän BG/Fischerei”);

    kapitein BLK visserij („Kapitän BLK/Fischerei”);

    zeevaartkundig scheepsofficier BGW visserij („nautischer Schiffsoffizier BGW/Fischerei”);

    zeevaartkundig scheepsofficier BK visserij („nautischer Schiffsoffizier BK/Fischerei”);

    Nederland:

    stuurman werktuigkundige V;

    werktuigkundige IV visvaart;

    stuurman IV visvaart;

    stuurman werktuigkundige VI,

    overeenkomende met de volgende opleidingen:

    in Duitsland, een opleiding van in totaal 14 à 18 jaar, waarvan drie jaar basisberoepsopleiding en een jaar dienst op zee, gevolgd door een à twee jaar gespecialiseerde beroepsopleiding, eventueel aangevuld met twee jaar praktijkervaring in navigatie;

    in Nederland, een onderwijscyclus van 13 tot 15 jaar, waarvan ten minste twee jaar aan een gespecialiseerde instelling voor beroepsonderwijs, aangevuld met twaalf maanden praktijkervaring,

    die erkend zijn in het kader van het Verdrag van Torremolinos (Internationaal Verdrag van 1977 voor de beveiliging van vissersvaartuigen).

    4.   Technische sector

    De volgende opleidingen:

    Tsjechische Republiek:

    erkend technicus, erkend bouwer („autorizovaný technik, autorizovaný stavitel”),

    overeenkomende met een beroepsopleiding met een totale duur van ten minste negen jaar, bestaande uit vier jaar secundair technisch onderwijs afgesloten met een „maturitní zkouška”-examen (secundaire technische school) en vijf jaar beroepservaring, afgesloten met een test inzake de beroepsbekwaamheden die nodig zijn voor het uitoefenen van de gekozen beroepsactiviteiten in de bouwsector (overeenkomstig Wet nr. 50/1976 Sb. (de Wet op de bouwsector) en Wet nr. 360/1992 Sb.);

    bestuurder van een spoorvoertuig („fyzická osoba řídící drážní vozidlo”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende vier jaar een beroepsopleiding in het secundair onderwijs wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen en afgesloten door een staatsexamen betreffende de aandrijvingskracht van voertuigen;

    onderhoudsmonteur spoorwegen („drážní revizní technik”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende ten minste vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school voor onderwijs op het gebied van werktuigen en elektronica wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen;

    rij-instructeur („učitel autoškoly”),

    een persoon van 24 jaar of ouder, die een studiecyclus heeft voltooid overeenkomende met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende ten minste vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school voor onderwijs op het gebied van verkeer of werktuigen wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen;

    technisch ambtenaar belast met de autokeuring („kontrolní technik STK”),

    een persoon van 21 jaar of ouder, die een studiecyclus heeft voltooid overeenkomende met een totale duur van ten minste 12 jaar, waarvan gedurende ten minste 8 jaar basisonderwijs en gedurende ten minste 4 jaar een beroepsopleiding in een secundaire school wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen. Vervolgens ten minste 2 jaar technische praktijkervaring; een rijbewijs; een blanco strafblad; een speciale opleiding tot technisch ambtenaar van ten minste 120 uur, waarvoor met goed gevolg examen moet zijn afgelegd;

    monteur belast met de controle van de uitlaatgassen van wagens („mechanik měření emisí”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en ten minste vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen. Kandidaten moeten bovendien ten minste drie jaar technische praktijkles hebben gevolgd en een speciale opleiding van acht uur volgen voor de functie van monteur belast met de controle van de uitlaatgassen van wagens en hierover met goed gevolg examen hebben afgelegd;

    kapitein Klasse I („Kapitán I. třídy”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste 15 jaar, waarvan gedurende acht jaar basisonderwijs en gedurende drie jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen en met een examen waarvoor een bekwaamheidsattest wordt afgegeven. Na de beroepsopleiding volgt vier jaar beroepservaring, afgesloten met een examen;

    restaurateur van monumenten die kunstambachtelijke werken zijn („restaurátor památek, které jsou díly uměleckých řemesel”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van twaalf jaar, mits de opleiding restauratie een volledige opleiding in het secundair technisch onderwijs omvat; of een opleiding van tien tot twaalf jaar in een met restauratie verband houdende studiecyclus, plus vijf jaar beroepservaring indien een volledige opleiding in het secundair technisch onderwijs is gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen, of acht jaar beroepservaring indien een opleiding in het secundair technisch onderwijs is gevolgd die wordt afgesloten met een eindexamen in het kader van het leerlingwezen;

    restaurateur van kunstwerken die geen monumenten zijn en die zich bevinden in de collecties van musea en galerieën, en van andere objecten van culturele waarde („restaurátor děl výtvarných umění, která nejsou památkami a jsou uložena ve sbírkách muzeí a galerií, a ostatních předmětů kulturní hodnoty”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van twaalf jaar, plus vijf jaar beroepservaring indien een volledige opleiding restauratie in het secundair technisch onderwijs is gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen;

    afvalbeheerder („odpadový hospodář”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en gedurende ten minste vier jaar een beroepsopleiding in het secundair onderwijs wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen en ten minste vijf jaar ervaring in de sector afvalbeheer gedurende de laatste tien jaar;

    beheerder springstoftechnologie („technický vedoucí odstřelů”),

    overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en ten minste vier jaar een beroepsopleiding in een secundaire school wordt gevolgd, afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen,

    en gevolgd door

    twee jaar als ondergrondse schietmeester en één jaar als bovengrondse schietmeester, waarvan een half jaar als assistent-schietmeester;

    een studiecyclus van 100 uur theoretische en praktische opleiding, gevolgd door een examen voor de bevoegde mijnendienst van het district;

    een half jaar of meer beroepservaring in het plannen en uitvoeren van grootschalige schietwerken;

    een studiecyclus van 32 uur theoretische en praktische opleiding, gevolgd door een examen voor de Mijnendienst van Tsjechië;

    Italië:

    landmeter („geometra”);

    agronoom („perito agrario”),

    overeenkomende met in het totaal ten minste 13 jaar voortgezet technisch onderwijs, waarvan acht jaar verplicht onderwijs gevolgd door vijf jaar voortgezet onderwijs, dat drie jaar beroepsgericht onderwijs omvat, afgesloten met het examen van het technisch baccalaureaat en aangevuld met:

    i)

    in het geval van de landmeter: hetzij een praktijkstage van ten minste twee jaar op een landmetersbureau, hetzij een beroepservaring van vijf jaar;

    ii)

    in het geval van de agronoom: een praktijkstage van ten minste twee jaar,

    gevolgd door een staatsexamen;

    Letland:

    assistent-treinbestuurder („vilces līdzekļa vadītāja (mašīnista) palīgs”),

    een persoon van 18 jaar of ouder; overeenkomende met een studiecyclus met een totale duur van ten minste twaalf jaar, waarvan gedurende ten minste acht jaar basisonderwijs en ten minste vier jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd. Beroepsopleiding afgesloten met een speciaal examen, afgenomen door een werkgever. Een bekwaamheidsattest voor vijf jaar afgegeven door een bevoegde instantie;

    Nederland:

    gerechtsdeurwaarder;

    tandprotheticus,

    overeenkomende met een onderwijs- en beroepsstudiecyclus met een totale duur van:

    i)

    in het geval van de gerechtsdeurwaarder: 19 jaar, waarvan acht jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door acht jaar voortgezet onderwijs dat vier jaar technisch onderwijs omvat, afgesloten met een staatsexamen, en aangevuld met drie jaar theorieonderwijs en praktijkgerichte opleiding toegespitst op de uitoefening van het beroep;

    ii)

    in het geval van de tandprotheticus: ten minste 15 jaar voltijds en drie jaar deeltijds onderwijs, waarvan acht jaar basisonderwijs, vier jaar algemeen vormend secundair onderwijs en drie jaar beroepsgerichte opleiding, waaronder een theoretische en praktische opleiding tot tandtechnicus, aangevuld met drie jaar deeltijdse opleiding tot tandprotheticus, die wordt afgesloten met een examen;

    Oostenrijk:

    bosbouwkundig ambtenaar („Förster”);

    technisch adviseur („technisches Büro”);

    adviseur uitzendarbeid („Überlassung von Arbeitskräften — Arbeitsleihe”);

    arbeidsbemiddelaar („Arbeitsvermittlung”);

    beleggingsadviseur („Vermögensberater”);

    privé-detective („Berufsdetektiv”);

    bewakingsagent („Bewachungsgewerbe”);

    vastgoedmakelaar („Immobilienmakler”);

    vastgoedbeheerder („Immobilienverwalter”);

    projectontwikkelaar („Bauträger, Bauorganisator, Baubetreuer”);

    incassoagent („Inkassobüro/Inkassoinstitut”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van ten minste 15 jaar, waarvan acht jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door ten minste vijf jaar voortgezet technisch of handelsonderwijs, afgesloten met een technisch of commercieel eindexamen, aangevuld met ten minste twee jaar opleiding in het bedrijf afgesloten met een beroepsexamen;

    verzekeringsadviseur („Berater in Versicherungsangelegenheiten”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van 15 jaar, waarvan zes jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van drie jaar en een drie jaar beroepspraktijk en -opleiding in het bedrijf, afgesloten met een examen;

    bouwtechnicus/planning en technische berekeningen („planender Baumeister”);

    meester-timmerman/planning en technische berekeningen („planender Zimmermeister”),

    overeenkomende met een onderwijs- en studiecyclus met een totale duur van ten minste 18 jaar, waarvan ten minste negen jaar beroepsopleiding verdeeld in vier jaar secundair technisch onderwijs en vijf jaar beroepspraktijk en -opleiding in het bedrijf afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden, voorzover deze opleiding betrekking heeft op het recht bouwplannen op te stellen, technische berekeningen uit te voeren en toezicht te houden op bouwactiviteiten („het Maria-Theresiavoorrecht”);

    bedrijfsboekhouder („Gewerblicher Buchhalter”), krachtens de Gewerbeordnung van 1994 (Wet van 1994 betreffende handel, ambacht en industrie);

    zelfstandig boekhouder („Selbständiger Buchhalter”), krachtens het Bundesgesetz über die Wirtschaftstreuhandberufe van 1999 (Wet van 1999 betreffende de beroepen in de openbare accountancy);

    Polen:

    technisch ambtenaar belast met de autokeuring in een basiskeuringsstation („diagnosta przeprowadzający badania techniczne w stacji kontroli pojazdów o podstawowym zakresie badań”),

    overeenkomende met acht jaar basisonderwijs en vijf jaar technisch onderwijs op het gebied van voertuigen in een secundaire school, en drie jaar praktijkervaring in een keuringsstation of in een garage met inbegrip van een basisopleiding van 51 uur op het gebied van autokeuring en het afleggen van een bekwaamheidsproef;

    technisch ambtenaar belast met de autokeuring in het keuringsstation van het district („diagnosta przeprowadzający badania techniczne pojazdu w okręgowej stacji kontroli pojazdów”),

    overeenkomende met acht jaar basisonderwijs en vijf jaar technisch onderwijs op het gebied van voertuigen in een secundaire school, en vier jaar praktijkervaring in een keuringsstation of in een garage met inbegrip van een basisopleiding op het gebied van autokeuring (51 uur) en het afleggen van een bekwaamheidsproef;

    technisch ambtenaar belast met de autokeuring in een autokeuringsstation („diagnosta wykonujący badania techniczne pojazdów w stacji kontroli pojazdów”),

    overeenkomende met:

    i)

    acht jaar basisonderwijs en vijf jaar technisch onderwijs op het gebied van voertuigen in een secundaire school en een met bewijzen gestaafde praktijkervaring van vier jaar in een keuringsstation of in een garage dan wel

    ii)

    acht jaar basisonderwijs en vijf jaar technisch onderwijs in een secundaire school op een ander gebied dan dat van voertuigen en een met bewijzen gestaafde praktijkervaring van acht jaar in een keuringsstation of in een garage, met in het totaal 113 uur volledige opleiding met inbegrip van basis- en gespecialiseerde opleiding, met examens na elk opleidingsonderdeel.

    De duur in uren en de algemene strekking van de bijzondere opleidingen in het kader van de volledige opleidingen voor technisch ambtenaar zijn apart vermeld in de verordening van de minister voor Infrastructuur van 28 november 2002 inzake gedetailleerde eisen voor technische ambtenaren (Staatsblad 2002, nr. 208, punt 1769);

    spoorwegverkeersleider („dyżurny ruchu”),

    overeenkomende met acht jaar basisonderwijs en vier jaar beroepsopleiding in een secundaire school, met vervoer per spoor als specialisatie, plus een studiecyclus van 45 dagen ter voorbereiding op het werk van spoorwegverkeersleider en het afleggen van een bekwaamheidsproef, of overeenkomende met acht jaar basisonderwijs en vijf jaar beroepsopleiding in een secundaire school met vervoer per spoor als specialisatie, plus een studiecyclus van 63 dagen ter voorbereiding op het werk van spoorwegverkeersleider en het afleggen van een bekwaamheidsproef.

    5.   Opleidingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn goedgekeurd als „National Vocational Qualifications” of als „Scottish Vocational Qualifications”

    De volgende opleidingen:

    erkend dierverpleger/-verpleegster („listed veterinary nurse”);

    elektrotechnisch mijningenieur („mine electrical engineer”);

    werktuigbouwkundig mijningenieur („mine mechanical engineer”);

    gebitstherapeut („dental therapist”);

    gebitshygiënist („dental hygienist”);

    opticien („dispensing optician”);

    veiligheidsopzichter mijnen („mine deputy”);

    functionaris belast met insolventiezaken („insolvency practitioner”);

    erkend opsteller van overdrachtsakten („licensed conveyancer”);

    eerste stuurman — vracht-/passagiersschepen — onbeperkt („first mate — freight/passenger ships — unrestricted”);

    tweede stuurman — vracht-/passagiersschepen — onbeperkt („second mate — freight/passenger ships — unrestricted”);

    derde stuurman — vracht-/passagiersschepen — onbeperkt („third mate — freight/passenger ships unrestricted”);

    stuurman — vracht-/passagiersschepen — onbeperkt („deck officer — freight/passenger ships — unrestricted”);

    klasse 2 scheepswerktuigkundige — vracht-/passagiersschepen — onbeperkt handelsgebied („engineer officer — freight/passenger ships — unlimited trading area”);

    gediplomeerd technisch beheerder afvalverwerking („certified technically competent person in waste management”),

    die leiden tot kwalificaties die als „National Vocational Qualifications” (NVQ) of, in Schotland, als „Scottish Vocational Qualifications” zijn goedgekeurd en die behoren tot de niveaus 3 en 4 van het „National Framework of Vocational Qualifications” van het Verenigd Koninkrijk.

    Deze niveaus komen overeen met de volgende omschrijvingen:

    niveau 3: bekwaamheid om een groot aantal uiteenlopende werkzaamheden uit te voeren in zeer diverse omstandigheden, meestal met een complex karakter en geen routinewerk. Er is een grote verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan verbonden en vaak wordt verlangd dat men toezicht uitoefent op of leiding geeft aan anderen;

    niveau 4: bekwaamheid om een groot aantal complexe, technische of gespecialiseerde werkzaamheden uit te voeren in zeer diverse omstandigheden en met een hoge mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Vaak is men verantwoordelijk voor het werk van anderen en voor de toewijzing van de middelen.


    (1)  Sedert 1 juni 1994 vervangt de beroepstitel „Physiotherapeut(in)” die van „Krankengymnast(in)”. Beroepsbeoefenaren die hun diploma voor die datum hebben behaald, kunnen desgewenst echter de oude titel „Krankengymnast(in)” blijven voeren.


    BIJLAGE III

    Lijst van gereglementeerd onderwijs en gereglementeerde opleidingen bedoeld in artikel 13, lid 2, derde alinea

    Verenigd Koninkrijk:

    De gereglementeerde opleidingen die leiden tot de kwalificaties die als „National Vocational Qualifications” (NVQ) of, in Schotland, als „Scottish Vocational Qualifications” zijn goedgekeurd en die behoren tot de niveaus 3 en 4 van het „National Framework of Vocational Qualifications” van het Verenigd Koninkrijk.

    Deze niveaus komen overeen met de volgende omschrijvingen:

    niveau 3: bekwaamheid om een groot aantal uiteenlopende werkzaamheden uit te voeren in zeer diverse omstandigheden, meestal met een complex karakter en geen routinewerk. Er is een grote verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan verbonden en vaak wordt verlangd dat men toezicht uitoefent op of leiding geeft aan anderen;

    niveau 4: bekwaamheid om een groot aantal complexe, technische of gespecialiseerde werkzaamheden uit te voeren in zeer diverse omstandigheden en met een hoge mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Vaak is men verantwoordelijk voor het werk van anderen en voor de toewijzing van middelen.

    Duitsland:

    De volgende gereglementeerde opleidingen:

    de gereglementeerde opleidingen die voorbereiden op de beroepen van technisch assistent („technische(r) Assistent(in)”) en commercieel assistent („kaufmännische(r) Assistent(in)”), op de sociale beroepen („soziale Berufe”) en op het beroep van adem-, spraak- en stemleraar met een staatsdiploma („staatlich geprüfte(r) Atem-, Sprech- und Stimmlehrer(in)”), met een totale duur van ten minste 13 jaar, die impliceren dat de eerste cyclus van het secundair onderwijs („mittlerer Bildungsabschluss”) met succes werd voltooid en het volgende omvatten:

    i)

    hetzij ten minste drie jaar (1) beroepsopleiding aan een vakschool („Fachschule”) die met een examen wordt afgesloten, eventueel aangevuld met een specialisatiecyclus van een of twee jaar die eveneens met een examen wordt afgesloten;

    ii)

    hetzij ten minste tweeënhalf jaar beroepsleiding aan een vakschool („Fachschule”) die met een examen wordt afgesloten, aangevuld met ten minste zes maanden praktijkervaring of ten minste zes maanden beroepsgerichte stage in een erkende instelling;

    iii)

    hetzij ten minste twee jaar beroepsopleiding aan een vakschool („Fachschule”) die met een examen wordt afgesloten, aangevuld met ten minste een jaar praktijkervaring of ten minste een jaar beroepsgerichte stage in een erkende instelling;

    de gereglementeerde opleidingen voor de beroepen van door de staat erkend („staatlich geprüfte(r)”) technicus („Techniker(in)”), bedrijfseconoom („Betriebswirte(in)”), ontwerper („Gestalter(in)”) en gezinsverzorger („Familienpfleger(in)”), met een totale duur van ten minste 16 jaar, die impliceren dat het verplichte schoolonderwijs of een gelijkwaardige opleiding (van ten minste negen jaar) met succes is voltooid en dat een opleiding aan een vakschool („Berufsschule”) van ten minste drie jaar met succes is voltooid, en die na een praktijkervaring van ten minste twee jaar een opleiding van ten minste twee jaar voltijds of van een gelijkwaardige duur deeltijds omvatten;

    de gereglementeerde opleidingen en de gereglementeerde vervolgopleidingen, met een totale duur van ten minste 15 jaar, die gewoonlijk impliceren dat het verplichte schoolonderwijs (ten minste negen jaar) en een beroepsopleiding (doorgaans drie jaar) met succes zijn voltooid en die gewoonlijk ten minste twee jaar (doorgaans drie jaar) praktijkervaring omvatten alsook een examen in het kader van de vervolgopleiding, ter voorbereiding waarvan gewoonlijk begeleidende opleidingsmaatregelen worden genomen, hetzij naast de praktijkervaring (ten minste 1 000uur), hetzij voltijds (ten minste een jaar).

    De Duitse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingscycli waarop deze bijlage betrekking heeft.

    Nederland:

    Gereglementeerde studiecyclussen met een totale duur van ten minste 15 jaar die impliceren dat acht jaar basisonderwijs en vier jaar middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO), voorbereidend beroepsonderwijs (VBO) of algemeen voortgezet onderwijs van een hoger niveau met succes zijn voltooid en dat een drie- of vierjarige opleiding in een school voor middelbaar beroepsonderwijs (MBO) is voltooid, die met een examen wordt afgesloten;

    Gereglementeerde studiecyclussen met een totale duur van ten minste 16 jaar die impliceren dat acht jaar basisonderwijs plus vier jaar onderwijs op het niveau van ten minste voorbereidend beroepsonderwijs (VBO) of algemeen voortgezet onderwijs van een hoger niveau met succes zijn voltooid en dat een beroepsopleiding van ten minste vier jaar in het leerlingwezen is voltooid, met ten minste een dag per week theoretisch onderwijs op school en de andere dagen een praktijkopleiding in een bedrijf of praktijkleerplaats, afgesloten met een examen van secundair of tertiair niveau.

    De Nederlandse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingscycli waarop deze bijlage betrekking heeft.

    Oostenrijk:

    Opleidingen die worden verstrekt in instellingen voor hoger beroepsonderwijs („Berufsbildende Höhere Schulen”) en instellingen voor hoger onderwijs op het gebied van land- en bosbouw („Höhere Land- und Forstwirtschaftliche Lehranstalten”), met inbegrip van deze van het bijzondere type („einschließlich der Sonderformen”), waarvan structuur en niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

    Deze opleidingen hebben een totale duur van ten minste 13 jaar en omvatten vijf jaar beroepsopleiding, die wordt afgesloten met een eindexamen dat het bewijs van vakbekwaamheid levert;

    Opleidingen in meesterscholen („Meisterschulen”), meesterklassen („Meisterklassen”), industriële meesterscholen („Werkmeisterschulen”) of vakscholen voor bouwvakarbeiders („Bauhandwerkerschulen”), waarvan structuur en niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

    Deze opleidingen hebben een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan negen jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door hetzij ten minste drie jaar beroepsopleiding in een gespecialiseerde school, hetzij ten minste drie jaar opleiding in een bedrijf en parallel in een vakschool („Berufsschule”), die beide worden afgesloten met een examen en aangevuld met een opleiding van ten minste een jaar in een meesterschool („Meisterschule”), meesterklas („Meisterklasse”), industriële meesterschool („Werkmeisterschule”) of vakschool voor bouwvakarbeiders („Bauhandwerkerschule”). In de meeste gevallen bedraagt de totale duur ten minste 15 jaar, met perioden met praktijkervaring die de opleidingen in deze instellingen voorafgaat of met deeltijdse opleidingen (minstens 960 uur) wordt aangevuld.

    De Oostenrijkse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingen waarop deze bijlage betrekking heeft.


    (1)  De minimumduur kan van drie tot twee jaar worden gereduceerd indien de betrokkene in het bezit is van de kwalificatie die nodig is om te worden toegelaten tot de universiteit („Abitur”) (13 jaar voorafgaande opleiding) of van de kwalificatie die nodig is om te worden toegelaten tot de „Fachhochschule” („Fachhochschulreife”) (dit is twaalf jaar voorafgaande opleiding).


    BIJLAGE IV

    Werkzaamheden die verband houden met de beroepservaringscategorieën bedoeld in de artikelen 17, 18 en 19

    Lijst I

    Klassen die vallen onder Richtlijn 64/427/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 69/77/EEG, en onder de Richtlijnen 68/366/EEG en 82/489/EEG

    1   Richtlijn 64/427/EEG

    Klasse

    23

    Textielnijverheid

    232

    Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van wol

    233

    Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van katoen

    234

    Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van zijde

    235

    Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van linnen en hennep

    236

    Verwerking van andere textielvezels (jute en harde vezels), touwfabrieken

    237

    Tricot- en kousenindustrie

    238

    Textielveredeling

    239

    Overige textielnijverheid

    Klasse

    24

    Vervaardiging van schoenen, kleding, beddengoed, matrassen e.d.

    241

    Schoenindustrie (met uitzondering van rubber- en houten schoenen)

    242

    Schoenmakerijen en -reparatiebedrijven

    243

    Vervaardiging van kleding en huishoudgoederen (met uitzondering van bontkleding)

    244

    Bedden- en matrassenmakerijen en dekenstikkerijen

    245

    Pelsbereiderijen en bontwerkerijen

    Klasse

    25

    Verwerking van hout en kurk (met uitzondering van de vervaardiging van houten meubelen)

    251

    Zagerijen, schaverijen

    252

    Fabrieken van houten halffabrikaten

    253

    Timmer- en parketvloerenfabrieken (seriefabricage)

    254

    Hout-emballagefabrieken

    255

    Vervaardiging van andere houtwaren (behalve meubels)

    259

    Riet-, stro-, kurk- en borstelwarenfabrieken

    Klasse

    26

    260 Meubelfabrieken en meubelmakersbedrijven (geen rieten of stalen meubelen)

    Klasse

    27

    Vervaardiging van papier en papierwaren

    271

    Houtslijp- en cellulosefabrieken; papier- en kartonfabrieken

    272

    Papierwaren- en kartonnagefabrieken (vervaardiging van artikelen uit papierstof, papier en karton)

    Klasse

    28

    280 Grafische nijverheid, uitgeverijen

    Klasse

    29

    Vervaardiging van leder en lederwaren

    291

    Leerlooierijen

    292

    Lederwarenfabrieken

    Ex klasse

    30

    Rubberfabrieken, asbestfabrieken, kunststofverwerkende industrie, fabrieken van synthetische vezels, zetmeelfabrieken

    301

    Rubber- en asbestfabrieken

    302

    Kunststofverwerkende industrie

    303

    Kunstmatige en synthetische continugaren- en vezelfabrieken

    Ex klasse

    31

    Chemische industrie

    311

    Chemische grondstoffenfabrieken; geïntegreerde fabrieken voor de vervaardiging en verwerking van chemische grondstoffen

    312

    Gespecialiseerde fabrieken voor de vervaardiging van chemische grondstoffen voor industriële of agrarische toepassing (hieraan moet worden toegevoegd: de vervaardiging van industriële oliën en vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong behorende bij groep 312 ISIC)

    313

    Gespecialiseerde fabrieken van chemische verbruiksgoederen (wordt hier uitgesloten: de vervaardiging van geneesmiddelen en farmaceutische producten, ex groep 319 ISIC)

    Klasse

    32

    320 Aardolie-industrie

    Klasse

     33

    Verwerking van minerale producten (met uitzondering van metalen

    331

    Baksteen- en dakpannenfabrieken e.d.

    332

    Glas- en glaswarenfabrieken

    333

    Aardewerkfabrieken, vuurvast-materiaalfabrieken

    334

    Cement-, kalk- en gipsfabrieken

    335

    Bouwelementen- en -platenfabrieken e.d.

    339

    Bewerking van natuursteen en van overige niet-metalen mineralen

    Klasse

    34

    Vervaardiging en eerste bewerking van ferro- en non-ferrometalen

    341

    IJzer- en staalindustrie (volgens EGKS-Verdrag met inbegrip van cokesovens verbonden aan hoogovens)

    342

    Stalen-buizenfabrieken

    343

    Trekkerijen en koudwalserijen

    344

    Vervaardiging en bewerking van non-ferrometalen

    345

    Gieterijen (ijzer-, staal en non-ferrometalen)

    Klasse

    35

    Vervaardiging van producten uit metaal (met uitzondering van machines en transportmiddelen)

    351

    Smederijen (excl. kettingfabrieken, gereedschapsfabrieken en ambachtelijke smeden); vervaardiging van zwaar pers- en stampwerk

    352

    Fabrieken van licht pers- en stampwerk, façondraaiwerk, sintermetaal, oppervlaktebewerking van metaal

    353

    Constructiewerkplaatsen (vervaardiging en montage ter plaatse)

    354

    Ketel- en reservoirbouw

    355

    Gereedschappen-, ijzer-, staal- en andere metaalwarenfabrieken

    359

    Gereedschapsslijperijen, dorpssmederijen en lasinrichtingen

    Klasse

    36

    Machinebouw

    361

    Landbouwmachine- en -tractorenfabrieken

    362

    Kantoormachinefabrieken

    363

    Metaalbewerkingsmachinefabrieken, vervaardiging van mechanische hand- en machinegereedschappen

    364

    Textielmachine- en onderdelenfabrieken, naaimachinefabrieken

    365

    Fabrieken van machines en apparaten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemische en verwante industrieën

    366

    Fabrieken van machines en installaties voor de mijnbouw, de metallurgische industrie en de bouwnijverheid; hijs- en hefwerktuigenfabrieken

    367

    Fabrieken van tandwielen, lagers en andere overbrengingsmechanismen

    368

    Overige fabrieken van machines voor bepaalde bedrijfstakken

    369

    Overige machinebouw

    Klasse

    37

    Elektrotechnische industrie

    371

    Elektrische draad- en kabelfabrieken

    372

    Fabrieken van elektromotoren, -generatoren en -transformatoren en van schakel- en installatiemateriaal

    373

    Fabrieken van elektrische apparaten en toestellen voor industriële toepassing

    374

    Telecommunicatie- en signaalapparatenfabrieken; fabrieken van elektrische meetinstrumenten en medische apparaten

    375

    Fabrieken van elektronische apparaten, van radio- en televisietoestellen en van elektroakoestische apparaten

    376

    Fabrieken van huishoudelijke elektrische apparaten

    377

    Gloeilampen-, buizen- en verlichtingsartikelenfabrieken

    378

    Accumulatoren- en batterijfabrieken

    379

    Reparatie, montage en technische installatie van elektrotechnische producten

    Ex klasse

    38

    Transportmiddelenindustrie

    383

    Automobielbouw; auto-onderdelenfabrieken

    384

    Auto- en (motor)rijwielreparatiebedrijven

    385

    Rijwiel- en motorrijwielfabrieken; fabrieken van rijwiel- en motorrijwielonderdelen

    389

    Overige transportmiddelenindustrie

    Klasse

    39

    Fijnmechanische en optische industrie; nijverheidsbedrijven niet elders genoemd

    391

    Fijnmechanische industrie

    392

    Medische- en orthopedische-artikelenfabrieken (met uitzondering van fabrieken van orthopedisch schoeisel)

    393

    Optische-artikelenfabrieken; foto- en filmapparatenfabrieken

    394

    Klokken- en uurwerkfabrieken en -reparatiebedrijven

    395

    Goud- en zilversmederijen; diamantnijverheid

    396

    Muziekinstrumentenfabrieken en -reparatiebedrijven

    397

    Speelgoed- en sportartikelenfabrieken

    399

    Overige nijverheidsbedrijven

    Klasse

    40

    Bouwnijverheid

    400

    Algemene bouwnijverheid (zonder bepaalde specialisatie), slopersbedrijven

    401

    Burgerlijke en utiliteitsbouw (bouw van woningen en andere gebouwen)

    402

    Water-, spoor- en wegenbouw; cultuurtechnische werken

    403

    Installatiebedrijven

    404

    Bouwbedrijven voor de afwerking van gebouwen

    2   Richtlijn 68/366/EEG

    Klasse

    20A

    200 Vervaardiging van dierlijke en plantaardige oliën en vetten

    20B

    Voedingsmiddelennijverheid

    201

    Slachterijen en vervaardiging van vleeswaren en vleesconserven

    202

    Zuivel- en melkproductenfabrieken

    203

    Groente- en fruitverwerkende industrie

    204

    Visbewerkingsinrichtingen

    205

    Maalbedrijven, meelfabrieken, pellerijen

    206

    Brood-, beschuit-, banket-, koek- en biscuitfabrieken

    207

    Suikerfabrieken en -raffinaderijen

    208

    Cacao-, chocolade- en suikerwerkfabrieken

    209

    Overige voedingsmiddelenfabrieken

    Klasse

    21

    Vervaardiging van dranken

    211

    Ethylalcohol- (fermentatieproduct) fabrieken, gistfabrieken, branderijen en distilleerderijen

    212

    Vervaardiging van wijnen en van moutvrije, alcoholische dranken

    213

    Bierbrouwerijen en mouterijen

    214

    Vervaardiging van mineraalwater en alcoholvrije dranken

    Ex 30

    Vervaardiging van rubber, plastische materialen, kunst- en synthetische vezels en zetmeelproducten

    304

    Vervaardiging van zetmeelproducten

    3   Richtlijn 82/489/EEG

    Ex 855

    Kapsalons (met uitzondering van de werkzaamheden van de pedicure en opleidingsinstituten voor schoonheidsspecialist)

    Lijst II

    Klassen die vallen onder de Richtlijnen 75/368/EEG, 75/369/EEG en 82/470/EEG

    1   Richtlijn 75/368/EEG (activiteiten bedoeld in artikel 5, lid 1)

    Ex 04

    Visserij

    043

    Visserij op de binnenwateren

    Ex 38

    Vervaardiging van transportmaterieel

    381

    Scheepsbouw en herstelling van schepen

    382

    Vervaardiging van spoorwegmaterieel

    386

    Vliegtuigbouw (met inbegrip van de bouw van ruimtevaartmaterieel)

    Ex 71

    Hulpdiensten van het vervoer en andere diensten dan vervoer vallende onder de volgende groepen

    Ex 711

    Exploitatie van slaap- en restauratiewagens; onderhoud van spoorwegmaterieel in de reparatiewerkplaatsen; schoonmaken van de wagons

    Ex 712

    Onderhoud van materieel voor stads-, voorstads- en interlokaal vervoer van personen

    Ex 713

    Onderhoud van ander materieel voor personenvervoer over de weg (zoals auto's, autobussen en taxi's)

    Ex 714

    Exploitatie en onderhoud van kunstwerken ten behoeve van het wegvervoer (zoals wegen, tunnels en bruggen met tolheffing, autobusstations, parkings, autobusgarages en tramremises)

    Ex 716

    Hulpdiensten van de binnenvaart (zoals exploitatie en onderhoud van waterwegen, havens en andere kunstwerken voor de binnenvaart; slepen en loodsen in havens, betonning, lossen en laden van schepen en andere overeenkomstige werkzaamheden, zoals berging van schepen, jagen, exploitatie van botenloodsen)

    73

    Communicatiediensten: posterijen en telecommunicatie

    Ex 85

    Persoonlijke diensten

    854

    Wasserijen, stomerijen en ververijen

    Ex 856

    Fotostudio's: portretfotografie en fotografie voor handelsdoeleinden, met uitzondering van persfotografie

    Ex 859

    Persoonlijke diensten, niet elders ingedeeld (alleen onderhoud en schoonhouden van gebouwen of lokalen)

    2   Richtlijn 75/369/EEG (artikel 6: indien de werkzaamheid als een industriële of ambachtelijke activiteit wordt beschouwd)

    Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

    a)

    de koop en verkoop

    van goederen door venters en colporteurs (ex groep 612 ISIC);

    van goederen op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

    b)

    de werkzaamheden waarvoor reeds aangenomen overgangsmaatregelen gelden, doch waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

    3   Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, leden 1 en 3)

    De bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

    het organiseren, aanbieden en verkopen, tegen een forfaitair bedrag of tegen provisie, van de afzonderlijke of gecoördineerde elementen van een reis of verblijf (vervoer, logies, voeding, excursie enz.), ongeacht de reden van de reis of het verblijf (artikel 2, punt B, onder a));

    het als tussenpersoon optreden tussen ondernemers van de verschillende takken van vervoer en personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden, en het verrichten van verschillende daarmee samenhangende werkzaamheden door:

    aa)

    het sluiten, voor rekening van opdrachtgevers, van de overeenkomsten met de vervoerondernemers;

    bb)

    het kiezen van de tak van vervoer, de onderneming en de route die voor de opdrachtgever het voordeligst worden geacht;

    cc)

    de technische voorbereiding van het vervoer (bijvoorbeeld de voor het vervoer noodzakelijke verpakking); het verrichten van diverse bijkomende werkzaamheden tijdens het vervoer (bijvoorbeeld het voorzien van koelwagens met ijs);

    dd)

    het vervullen van de aan het vervoer verbonden formaliteiten zoals het invullen van de vrachtbrieven, het groeperen en splitsen van zendingen;

    ee)

    het coördineren van de verschillende gedeelten van een transport middels het toezicht op de doorvoer, de wederverzending, de overlading en diverse eindverrichtingen;

    ff)

    het bezorgen van respectievelijk vracht aan de vervoerondernemers en vervoergelegenheid aan personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden:

    het berekenen van de vervoerkosten, het nazien van de afrekening;

    het uit naam en voor rekening van een reder of een ondernemer van transporten over zee permanent of incidenteel verrichten van bepaalde formaliteiten (bij havenautoriteiten, scheepsleveranciers enz.).

    [werkzaamheden in artikel 2, punt A, onder a), b) of d)]

    Lijst III

    Richtlijnen 64/222/EEG, 68/364/EEG, 68/368/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG, 70/523/EEG en 82/470/EEG

    1   Richtlijn 64/222/EEG

    1.

    Niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren, met uitzondering van die welke ressorteren onder de groothandel in geneesmiddelen en farmaceutische producten, in giftige producten en ziekteverwekkende agentia en in steenkool (groep ex 611).

    2.

    Werkzaamheden van de tussenpersoon die op grond van een of meer opdrachten belast is met het inleiden of afsluiten van handelstransacties op naam en voor rekening van derden.

    3.

    Werkzaamheden van de tussenpersoon die, zonder hiermede blijvend belast te zijn, personen die rechtstreeks contracten willen afsluiten met elkaar in contact brengt, of de handelstransacties inleidt, dan wel bij de afsluiting daarvan zijn diensten verleent.

    4.

    Werkzaamheden van de tussenpersoon die op eigen naam voor rekening van derden handelstransacties afsluit.

    5.

    Werkzaamheden van de tussenpersoon die voor rekening van derden groothandelsveilingen houdt.

    6.

    Werkzaamheden van de tussenpersoon die van huis tot huis bestellingen opneemt.

    7.

    Het beroepshalve verrichten van diensten door een tussenpersoon in loondienst van een of meer ondernemingen op het gebied van handel, industrie of ambacht.

    2   Richtlijn 68/364/EEG

    Ex groep ISIC 612: Kleinhandel

    Uitgesloten werkzaamheden:

    012

    Verhuur van landbouwmachines

    640

    Onroerende goederen, verhuur

    713

    Verhuur van automobielen, rijtuigen en paarden

    718

    Verhuur van spoorwegrijtuigen en -wagons

    839

    Verhuur van machines voor handelsfirma's

    841

    Plaatsbespreking voor bioscopen en verhuur van films

    842

    Plaatsbespreking voor theaters en verhuur van theateruitrusting

    843

    Verhuur van boten, verhuur van rijwielen, verhuur van automaten

    853

    Verhuur van gemeubileerde kamers

    854

    Verhuur van gewassen linnengoed

    859

    Verhuur van kleding

    3   Richtlijn 68/368/EEG

    Ex klasse 85 ISIC

    1.

    Restaurants en slijterijen (groep 852 ISIC).

    2.

    Hotels, pensions en dergelijke inrichtingen, kampeerterreinen (groep 853 ISIC).

    4   Richtlijn 75/368/EEG (artikel 7)

    Ex 62

    Banken en andere financiële instellingen

    Ex 620

    Octrooimakelaars en ondernemingen die zich bezighouden met de uitkering van vergoedingen uit licenties

    Ex 71

    Vervoer

    Ex 713

    Reizigersvervoer over de weg, met uitzondering van vervoer met motorvoertuigen

    Ex 719

    Exploitatie van leidingen bestemd voor het vervoer van vloeibare koolwaterstoffen en andere vloeibare chemische stoffen

    Ex 82

    Diensten tot nut van het algemeen

    827

    Bibliotheken, musea, plantentuinen en dierentuinen

    Ex 84

    Recreatie

    843

    Diensten op recreatief gebied, niet elders ingedeeld:

    sportactiviteiten (sportterreinen, organisatie van sportieve ontmoetingen enz.), met uitzondering van de werkzaamheden van sportleraren;

    spelen (renstallen, speelterreinen, renbanen enz.);

    andere recreatieve activiteiten (circussen, lunaparken en andere amusementsbedrijven enz.)

    Ex 85

    Persoonlijke diensten

    Ex 851

    Huishoudelijke diensten

    Ex 855

    Schoonheidsinstituten en manicure, met uitzondering van de werkzaamheden van de pedicure en opleidingsinstituten voor schoonheidsspecialist en kapper

    Ex 859

    Persoonlijke diensten, niet elders ingedeeld, met uitzondering van die van sport- en paramedische masseurs en van berggidsen, als volgt ingedeeld:

    ontsmetting en bestrijding van ongedierte;

    verhuur van kleding en bewaring van voorwerpen;

    huwelijksbemiddeling en soortgelijke diensten;

    waarzeggerij en soortgelijke werkzaamheden;

    hygiënische diensten en aanverwante werkzaamheden;

    begrafenisondernemingen en onderhoud van kerkhoven;

    reisleiders en toeristentolken

    5   Richtlijn 75/369/EEG (artikel 5)

    Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

    a)

    de koop en verkoop van goederen:

    door venters en colporteurs (ex groep 612 ISIC);

    op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

    b)

    de werkzaamheden waarvoor reeds aangenomen overgangsmaatregelen gelden, doch waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

    6   Richtlijn 70/523/EEG

    Niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel in steenkool ressorteren en werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van steenkool (ex groep 6112 ISIC).

    7   Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 2)

    [Activiteiten genoemd in artikel 2, punt A, onder c) of e), punt B, onder b), punten C en D.]

    Deze werkzaamheden bestaan met name in:

    het in huur geven van spoorwegwagons of -rijtuigen voor het vervoer van reizigers of goederen;

    het als tussenpersoon optreden bij de aankoop, de verkoop of de verhuur van schepen;

    het voorbereiden van, onderhandelen over en sluiten van overeenkomsten voor het vervoer van emigranten;

    het in entrepots, pakhuizen, meubelopslagplaatsen, koelhuizen, silo's enz., al dan niet onder douanetoezicht, voor rekening van de bewaargever in bewaring nemen van alle voorwerpen en goederen;

    het aan de bewaargever afgeven van een titel voor het in bewaring ontvangen voorwerp of goed;

    het verschaffen van verblijfsruimte, voeder en verkoopruimte voor vee dat hetzij voor de verkoop, hetzij onderweg naar of van de markt in tijdelijke bewaring wordt gegeven;

    het verrichten van de technische controle of expertise van motorrijtuigen;

    het meten, wegen en ijken van goederen.


    BIJLAGE V

    Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

    V.1.   ARTS

    5.1.1.   Opleidingstitels van artsen met een basisopleiding

    Land

    Opleidingstitel

    Uitreikende instelling

    Certificaat bij de opleidingstitel

    Referentiedatum

    België/Belgique/ Belgien

    Diploma van arts/Diplôme de docteur en médecine

    Les universités/De universiteiten

    Le Jury compétent d'enseignement de la Communauté française/De bevoegde Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap

     

    20 december 1976

    Česká republika

    Diplom o ukončení studia ve studijním programu všeobecné lékařství (doktor medicíny, MUDr.)

    Lékářská fakulta univerzity v České republice

    Vysvědčení o státní rigorózní zkoušce

    1 mei 2004

    Danmark

    Bevis for bestået lægevidenskabelig embedseksamen

    Medicinsk universitetsfakultet

    Autorisation som læge, udstedt af Sundhedsstyrelsen og

    Tilladelse til selvstændigt virke som læge (dokumentation for gennemført praktisk uddannelse), udstedt af Sundhedsstyrelsen

    20 december 1976

    Deutschland

    Zeugnis über die Ärztliche Prüfung

    Zeugnis über die Ärztliche Staatsprüfung und Zeugnis über die Vorbereitungszeit als Medizinalassistent, soweit diese nach den deutschen Rechtsvorschriften noch für den Abschluss der ärztlichen Ausbildung vorgesehen war

    Zuständige Behörden

     

    20 december 1976

    Eesti

    Diplom arstiteaduse õppekava läbimise kohta

    Tartu Ülikool

     

    1 mei 2004

    Ελλάς

    Πτυχίo Iατρικής

    Iατρική Σχoλή Παvεπιστημίoυ,

    Σχoλή Επιστημώv Υγείας, Τμήμα Iατρικής Παvεπιστημίoυ

     

    1 januari 1981

    España

    Título de Licenciado en Medicina y Cirugía

    Ministerio de Educación y Cultura

    El rector de una Universidad

     

    1 januari 1986

    France

    Diplôme d'Etat de docteur en médecine

    Universités

     

    20 december 1976

    Ireland

    Primary qualification

    Competent examining body

    Certificate of experience

    20 december 1976

    Italia

    Diploma di laurea in medicina e chirurgia

    Università

    Diploma di abilitazione all'esercizio della medicina e chirurgia

    20 december 1976

    Κύπρος

    Πιστοποιητικό Εγγραφής Ιατρού

    Ιατρικό Συμβούλιο

     

    1 mei 2004

    Latvija

    ārsta diploms

    Universitātes tipa augstskola

     

    1 mei 2004

    Lietuva

    Aukštojo mokslo diplomas, nurodantis suteiktą gydytojo kvalifikaciją

    Universitetas

    Internatūros pažymėjimas, nurodantis suteiktą medicinos gydytojo profesinę kvalifikaciją

    1 mei 2004

    Luxembourg

    Diplôme d'Etat de docteur en médecine, chirurgie et accouchements,

    Jury d'examen d'Etat

    Certificat de stage

    20 december 1976

    Magyarország

    Általános orvos oklevél (doctor medicinae univer- sae, röv.: dr. med. univ.)

    Egyetem

     

    1 mei 2004

    Malta

    Lawrja ta' Tabib tal-Medi- ċina u l-Kirurġija

    Universita’ ta' Malta

    Ċertifikat ta' reġistrazzjoni maħruġ mill-Kunsill Mediku

    1 mei 2004

    Nederland

    Getuigschrift van met goed gevolg afgelegd artsexamen

    Faculteit Geneeskunde

     

    20 december 1976

    Österreich

    1.

    Urkunde über die Verleihung des akademischen Grades Doktor der gesamten Heilkunde (bzw. Doctor medicinae universae, Dr.med.univ.)

    1.

    Medizinische Fakultät einer Universität

     

    1 januari 1994

    2.

    Diplom über die spezifische Ausbildung zum Arzt für Allgemeinmedizin bzw. Facharztdiplom

    2.

    Österreichische Ärztekammer

    Polska

    Dyplom ukończenia studiów wyższych na kierunku lekarskim z tytułem „lekarza”

    1.

    Akademia Medyczna

    2.

    Uniwersytet Medyczny

    3.

    Collegium Medicum Uniwersytetu Jagiellońskiego

    Lekarski Egzamin Państwowy

    1 mei 2004

    Portugal

    Carta de Curso de licenciatura em medicina

    Universidades

    Diploma comprovativo da conclusão do internato geral emitido pelo Ministério da Saúde

    1 januari 1986

    Slovenija

    Diploma, s katero se podeljuje strokovni naslov „doktor medicine/doktorica medicine”

    Univerza

     

    1 mei 2004

    Slovensko

    Vysokoškolský diplom o udelení akademického titulu „doktor medicíny” („MUDr.”)

    Vysoká škola

     

    1 mei 2004

    Suomi/ Finland

    Lääketieteen lisensiaatin tutkinto/Medicine licentiatexamen

    Helsingin yliopisto/Helsingfors universitet

    Kuopion yliopisto

    Oulun yliopisto

    Tampereen yliopisto

    Turun yliopisto

    Todistus lääkärin perusterveydenhuollon lisäkoulutuksesta/Examenbevis om tilläggsutbildning för läkare inom primärvården

    1 januari 1994

    Sverige

    Läkarexamen

    Universitet

    Bevis om praktisk utbildning som utfärdas av Socialstyrelsen

    1 januari 1994

    United Kingdom

    Primary qualification

    Competent examining body

    Certificate of experience

    20 december 1976

    5.1.2.   Opleidingstitels van medische specialisten

    Land

    Opleidingstitel

    Uitreikende instelling

    Referentiedatum

    België/Belgique/ Belgien

    Bijzondere beroepstitel van geneesheer-specialist/Titre professionnel particulier de médecin spécialiste

    Minister bevoegd voor Volksgezondheid/Ministre de la Santé publique

    20 december 1976

    Česká republika

    Diplom o specializaci

    Ministerstvo zdravotnictví

    1 mei 2004

    Danmark

    Bevis for tilladelse til at betegne sig som speciallæge

    Sundhedsstyrelsen

    20 december 1976

    Deutschland

    Fachärztliche Anerkennung

    Landesärztekammer

    20 december 1976

    Eesti

    Residentuuri lõputunnistus eriarstiabi erialal

    Tartu Ülikool

    1 mei 2004

    Ελλάς

    Τίτλoς Iατρικής Ειδικότητας

    1.

    Νoμαρχιακή Αυτoδιoίκηση

    1 januari 1981

    2.

    Νoμαρχία

    España

    Título de Especialista

    Ministerio de Educación y Cultura

    1 januari 1986

    France

    1.

    Certificat d'études spéciales de médecine

    1.

    Universités

    20 december 1976

    2.

    Attestation de médecin spécialiste qualifié

    2.

    Conseil de l'Ordre des médecins

    3.

    Certificat d'études spéciales de médecine

    3.

    Universités

    4.

    Diplôme d'études spécialisées ou spécialisation complémentaire qualifiante de médecine

    4.

    Universités

    Ireland

    Certificate of Specialist doctor

    Competent authority

    20 december 1976

    Italia

    Diploma di medico specialista

    Università

    20 december 1976

    Κύπρος

    Πιστοποιητικό Αναγνώρισης Ειδικότητας

    Ιατρικό Συμβούλιο

    1 mei 2004

    Latvija

    „Sertifikāts”—kompetentu iestāžu izsniegts dokuments, kas apliecina, ka persona ir nokārtojusi sertifikācijas eksāmenu specialitātē

    Latvijas Ārstu biedrība

    Latvijas Ārstniecības personu profesionālo organizāciju savienība

    1 mei 2004

    Lietuva

    Rezidentūros pažymėjimas, nurodantis suteiktą gydytojo specialisto profesinę kvalifikaciją

    Universitetas

    1 mei 2004

    Luxembourg

    Certificat de médecin spécialiste

    Ministre de la Santé publique

    20 december 1976

    Magyarország

    Szakorvosi bizonyítvány

    Az Egészségügyi, Szociális és Családügyi Minisztérium illetékes testülete

    1 mei 2004

    Malta

    Ċertifikat ta' Speċjalista Mediku

    Kumitat ta' Approvazzjoni dwar Speċjalisti

    1 mei 2004

    Nederland

    Bewijs van inschrijving in een Specialistenregister

    Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst

    Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst

    20 december 1976

    Österreich

    Facharztdiplom

    Österreichische Ärztekammer

    1 januari 1994

    Polska

    Dyplom uzyskania tytułu specjalisty

    Centrum Egzaminów Medycznych

    1 mei 2004

    Portugal

    1.

    Grau de assistente

    1.

    Ministério da Saúde

    1 januari 1986

    2.

    Titulo de especialista

    2.

    Ordem dos Médicos

    Slovenija

    Potrdilo o opravljenem specialističnem izpitu

    1.

    Ministrstvo za zdravje

    1 mei 2004

    2.

    Zdravniška zbornica Slovenije

    Slovensko

    Diplom o špecializácii

    Slovenská zdravotnícka univerzita

    1 mei 2004

    Suomi/ Finland

    Erikoislääkärin tutkinto/Specialläkarexamen

    1.

    Helsingin yliopisto/Helsingfors universitet

    1 januari 1994

    2.

    Kuopion yliopisto

    3.

    Oulun yliopisto

    4.

    Tampereen yliopisto

    5.

    Turun yliopisto

    Sverige

    Bevis om specialkompetens som läkare, utfärdat av Socialstyrelsen

    Socialstyrelsen

    1 januari 1994

    United Kingdom

    Certificate of Completion of specialist training

    Competent authority

    20 december 1976

    5.1.3.   Benamingen van opleidingen tot medisch specialist

    Land

    Anesthesie

    Minimale opleidingsduur: 3 jaar

    Heelkunde

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Anesthésie-réanimation/Anesthesie reanimatie

    Chirurgie/Heelkunde

    Česká republika

    Anesteziologie a resuscitace

    Chirurgie

    Danmark

    Anæstesiologi

    Kirurgi elsler kirurgiske sygdomme

    Deutschland

    Anästhesiologie

    (Allgemeine) Chirurgie

    Eesti

    Anestesioloogia

    Üldkirurgia

    Ελλάς

    Αvαισθησιoλoγία

    Χειρoυργική

    España

    Anestesiología y Reanimación

    Cirugía general y del aparato digestivo

    France

    Anesthésiologie-Réanimation chirurgicale

    Chirurgie générale

    Ireland

    Anaesthesia

    General surgery

    Italia

    Anestesia e rianimazione

    Chirurgia generale

    Κύπρος

    Αναισθησιολογία

    Γενική Χειρουργική

    Latvija

    Anestezioloģija un reanimatoloģija

    Ķirurģija

    Lietuva

    Anesteziologija reanimatologija

    Chirurgija

    Luxembourg

    Anesthésie-réanimation

    Chirurgie générale

    Magyarország

    Aneszteziológia és intenzív terápia

    Sebészet

    Malta

    Anesteżija u Kura Intensiva

    Kirurġija Ġenerali

    Nederland

    Anesthesiologie

    Heelkunde

    Österreich

    Anästhesiologie und Intensivmedizin

    Chirurgie

    Polska

    Anestezjologia i intensywna terapia

    Chirurgia ogólna

    Portugal

    Anestesiologia

    Cirurgia geral

    Slovenija

    Anesteziologija, reanimatologija in perioperativna intenzivna medicina

    Splošna kirurgija

    Slovensko

    Anestéziológia a intenzívna medicína

    Chirurgia

    Suomi/Finland

    Anestesiologia ja tehohoito/Anestesiologi och intensivvård

    Yleiskirurgia/Allmän kirurgi

    Sverige

    Anestesi och intensivvård

    Kirurgi

    United Kingdom

    Anaesthetics

    General surgery


    Land

    Neurochirurgie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Verloskunde en gynaecologie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/ Belgien

    Neurochirurgie

    Gynécologie — obstétrique/Gynaecologie en verloskunde

    Česká republika

    Neurochirurgie

    Gynekologie a porodnictví

    Danmark

    Neurokirurgi eller kirurgiske nervesygdomme

    Gynækologi og obstetrik eller kvindesygdomme og fødselshjælp

    Deutschland

    Neurochirurgie

    Frauenheilkunde und Geburtshilfe

    Eesti

    Neurokirurgia

    Sünnitusabi ja günekoloogia

    Ελλάς

    Νευρoχειρoυργική

    Μαιευτική-Γυvαικoλoγία

    España

    Neurocirugía

    Obstetricia y ginecología

    France

    Neurochirurgie

    Gynécologie — obstétrique

    Ireland

    Neurosurgery

    Obstetrics and gynaecology

    Italia

    Neurochirurgia

    Ginecologia e ostetricia

    Κύπρος

    Νευροχειρουργική

    Μαιευτική — Γυναικολογία

    Latvija

    Neiroķirurģija

    Ginekoloģija un dzemdniecība

    Lietuva

    Neurochirurgija

    Akušerija ginekologija

    Luxembourg

    Neurochirurgie

    Gynécologie — obstétrique

    Magyarország

    Idegsebészet

    Szülészet-nőgyógyászat

    Malta

    Newrokirurġija

    Ostetriċja u Ġinekoloġija

    Nederland

    Neurochirurgie

    Verloskunde en gynaecologie

    Österreich

    Neurochirurgie

    Frauenheilkunde und Geburtshilfe

    Polska

    Neurochirurgia

    Położnictwo i ginekologia

    Portugal

    Neurocirurgia

    Ginecologia e obstetricia

    Slovenija

    Nevrokirurgija

    Ginekologija in porodništvo

    Slovensko

    Neurochirurgia

    Gynekológia a pôrodníctvo

    Suomi/Finland

    Neurokirurgia/Neurokirurgi

    Naistentaudit ja synnytykset/Kvinnosjukdomar och förlossningar

    Sverige

    Neurokirurgi

    Obstetrik och gynekologi

    United Kingdom

    Neurosurgery

    Obstetrics and gynaecology


    Land

    Interne geneeskunde

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Oogheelkunde

    Minimale opleidingsduur: 3 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Médecine interne/Inwendige geneeskunde

    Ophtalmologie/Oftalmologie

    Česká republika

    Vnitřní lékařství

    Oftalmologie

    Danmark

    Intern medicin

    Oftalmologi eller øjensygdomme

    Deutschland

    Innere Medizin

    Augenheilkunde

    Eesti

    Sisehaigused

    Oftalmoloogia

    Ελλάς

    Παθoλoγία

    Οφθαλμoλoγία

    España

    Medicina interna

    Oftalmología

    France

    Médecine interne

    Ophtalmologie

    Ireland

    General medicine

    Ophthalmic surgery

    Italia

    Medicina interna

    Oftalmologia

    Κύπρος

    Παθoλoγία

    Οφθαλμολογία

    Latvija

    Internā medicīna

    Oftalmoloģija

    Lietuva

    Vidaus ligos

    Oftalmologija

    Luxembourg

    Médecine interne

    Ophtalmologie

    Magyarország

    Belgyógyászat

    Szemészet

    Malta

    Mediċina Interna

    Oftalmoloġija

    Nederland

    Interne geneeskunde

    Oogheelkunde

    Österreich

    Innere Medizin

    Augenheilkunde und Optometrie

    Polska

    Choroby wewnętrzne

    Okulistyka

    Portugal

    Medicina interna

    Oftalmologia

    Slovenija

    Interna medicina

    Oftalmologija

    Slovensko

    Vnútorné lekárstvo

    Oftalmológia

    Suomi/Finland

    Sisätaudit/Inre medicin

    Silmätaudit/Ögonsjukdomar

    Sverige

    Internmedicin

    Ögonsjukdomar (oftalmologi)

    United Kingdom

    General (internal) medicine

    Ophthalmology


    Land

    Keel-, neus- en oorheelkunde

    Minimale opleidingsduur: 3 jaar

    Kindergeneeskunde

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Oto-rhino-laryngologie/Otorhinolaryngologie

    Pédiatrie/Pediatrie

    Česká republika

    Otorinolaryngologie

    Dětské lékařství

    Danmark

    Oto-rhino-laryngologi eller øre-næse-halssygdomme

    Pædiatri eller sygdomme hos børn

    Deutschland

    Hals-Nasen-Ohrenheilkunde

    Kinder- und Jugendmedizin

    Eesti

    Otorinolarüngoloogia

    Pediaatria

    Ελλάς

    Ωτoριvoλαρυγγoλoγία

    Παιδιατρική

    España

    Otorrinolaringología

    Pediatría y sus áreas específicas

    France

    Oto-rhino-laryngologie

    Pédiatrie

    Ireland

    Otolaryngology

    Paediatrics

    Italia

    Otorinolaringoiatria

    Pédiatria

    Κύπρος

    Ωτορινολαρυγγολογία

    Παιδιατρική

    Latvija

    Otolaringoloģija

    Pediatrija

    Lietuva

    Otorinolaringologija

    Vaikų ligos

    Luxembourg

    Oto-rhino-laryngologie

    Pédiatrie

    Magyarország

    Fül-orr-gégegyógyászat

    Csecsemő- és gyermekgyógyászat

    Malta

    Otorinolaringoloġija

    Pedjatrija

    Nederland

    Keel-, neus- en oorheelkunde

    Kindergeneeskunde

    Österreich

    Hals-, Nasen- und Ohrenkrankheiten

    Kinder- und Jugendheilkunde

    Polska

    Otorynolaryngologia

    Pediatria

    Portugal

    Otorrinolaringologia

    Pediatria

    Slovenija

    Otorinolaringológija

    Pediatrija

    Slovensko

    Otorinolaryngológia

    Pediatria

    Suomi/Finland

    Korva-, nenä- ja kurkkutaudit/Öron-, näs- och halssjukdomar

    Lastentaudit/Barnsjukdomar

    Sverige

    Öron-, näs- och halssjukdomar (oto-rhino-laryngologi)

    Barn- och ungdomsmedicin

    United Kingdom

    Otolaryngology

    Paediatrics


    Land

    Ziekten der luchtwegen

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Urologie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/ Belgien

    Pneumologie

    Urologie

    Česká republika

    Tuberkulóza a respirační nemoci

    Urologie

    Danmark

    Medicinske lungesygdomme

    Urologi eller urinvejenes kirurgiske sygdomme

    Deutschland

    Pneumologie

    Urologie

    Eesti

    Pulmonoloogia

    Uroloogia

    Ελλάς

    Φυματιoλoγία- Πvευμovoλoγία

    Ουρoλoγία

    España

    Neumología

    Urología

    France

    Pneumologie

    Urologie

    Ireland

    Respiratory medicine

    Urology

    Italia

    Malattie dell'apparato respiratorio

    Urologia

    Κύπρος

    Πνευμονολογία — Φυματιολογία

    Ουρολογία

    Latvija

    Ftiziopneimonoloģija

    Uroloģija

    Lietuva

    Pulmonologija

    Urologija

    Luxembourg

    Pneumologie

    Urologie

    Magyarország

    Tüdőgyógyászat

    Urológia

    Malta

    Mediċina Respiratorja

    Uroloġija

    Nederland

    Longziekten en tuberculose

    Urologie

    Österreich

    Lungenkrankheiten

    Urologie

    Polska

    Choroby płuc

    Urologia

    Portugal

    Pneumologia

    Urologia

    Slovenija

    Pnevmologija

    Urologija

    Slovensko

    Pneumológia a ftizeológia

    Urológia

    Suomi/Finland

    Keuhkosairaudet ja allergologia/Lungsjukdomar och allergologi

    Urologia/Urologi

    Sverige

    Lungsjukdomar (pneumologi)

    Urologi

    United Kingdom

    Respiratory medicine

    Urology


    Land

    Orthopedie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Pathologische anatomie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Chirurgie orthopédique/Orthopedische heelkunde

    Anatomie pathologique/Pathologische anatomie

    Česká republika

    Ortopedie

    Patologická anatomie

    Danmark

    Ortopædisk kirurgi

    Patologisk anatomi eller vævs- og celleundersøgelser

    Deutschland

    Orthopädie (und Unfallchirurgie)

    Pathologie

    Eesti

    Ortopeedia

    Patoloogia

    Ελλάς

    Ορθoπεδική

    Παθoλoγική Αvατoμική

    España

    Cirugía ortopédica y traumatología

    Anatomía patológica

    France

    Chirurgie orthopédique et traumatologie

    Anatomie et cytologie pathologiques

    Ireland

    Trauma and orthopaedic surgery

    Morbid anatomy and histopathology

    Italia

    Ortopedia e traumatologia

    Anatomia patologica

    Κύπρος

    Ορθοπεδική

    Παθολογοανατομία — Ιστολογία

    Latvija

    Traumatoloģija un ortopēdija

    Patoloģija

    Lietuva

    Ortopedija traumatologija

    Patologija

    Luxembourg

    Orthopédie

    Anatomie pathologique

    Magyarország

    Ortopédia

    Patológia

    Malta

    Kirurġija Ortopedika

    Istopatoloġija

    Nederland

    Orthopedie

    Pathologie

    Österreich

    Orthopädie und Orthopädische Chirurgie

    Pathologie

    Polska

    Ortopedia i traumatologia narządu ruchu

    Patomorfologia

    Portugal

    Ortopedia

    Anatomia patologica

    Slovenija

    Ortopedska kirurgija

    Anatomska patologija in citopatologija

    Slovensko

    Ortopédia

    Patologická anatómia

    Suomi/Finland

    Ortopedia ja traumatologia/Ortopedi och traumatologi

    Patologia/Patologi

    Sverige

    Ortopedi

    Klinisk patologi

    United Kingdom

    Trauma and orthopaedic surgery

    Histopathology


    Land

    Ziekten der luchtwegen

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Urologie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Neurologie

    Psychiatrie de l'adulte/Volwassen psychiatrie

    Česká republika

    Neurologie

    Psychiatrie

    Danmark

    Neurologi eller medicinske nervesygdomme

    Psykiatri

    Deutschland

    Neurologie

    Psychiatrie und Psychotherapie

    Eesti

    Neuroloogia

    Psühhiaatria

    Ελλάς

    Νευρoλoγία

    Ψυχιατρική

    España

    Neurología

    Psiquiatría

    France

    Neurologie

    Psychiatrie

    Ireland

    Neurology

    Psychiatry

    Italia

    Neurologia

    Psichiatria

    Κύπρος

    Νευρολογία

    Ψυχιατρική

    Latvija

    Neiroloģija

    Psihiatrija

    Lietuva

    Neurologija

    Psichiatrija

    Luxembourg

    Neurologie

    Psychiatrie

    Magyarország

    Neurológia

    Pszichiátria

    Malta

    Newroloġija

    Psikjatrija

    Nederland

    Neurologie

    Psychiatrie

    Österreich

    Neurologie

    Psychiatrie

    Polska

    Neurologia

    Psychiatria

    Portugal

    Neurologia

    Psiquiatria

    Slovenija

    Nevrologija

    Psihiatrija

    Slovensko

    Neurológia

    Psychiatria

    Suomi/Finland

    Neurologia/Neurologi

    Psykiatria/Psykiatri

    Sverige

    Neurologi

    Psykiatri

    United Kingdom

    Neurology

    General psychiatry


    Land

    Radiologie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Radiotherapie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Radiodiagnostic/Röntgendiagnose

    Radiothérapie-oncologie/Radiotherapie-oncologie

    Česká republika

    Radiologie a zobrazovací metody

    Radiační onkologie

    Danmark

    Diagnostik radiologi eller røntgenundersøgelse

    Onkologi

    Deutschland

    (Diagnostische) Radiologie

    Strahlentherapie

    Eesti

    Radioloogia

    Onkoloogia

    Ελλάς

    Ακτιvoδιαγvωστική

    Ακτιvoθεραπευτική — Ογκολογία

    España

    Radiodiagnóstico

    Oncología radioterápica

    France

    Radiodiagnostic et imagerie médicale

    Oncologie radiothérapique

    Ireland

    Diagnostic radiology

    Radiation oncology

    Italia

    Radiodiagnostica

    Radioterapia

    Κύπρος

    Ακτινολογία

    Ακτινοθεραπευτική Ογκολογία

    Latvija

    Diagnostiskā radioloģija

    Terapeitiskā radioloģija

    Lietuva

    Radiologija

    Onkologija radioterapija

    Luxembourg

    Radiodiagnostic

    Radiothérapie

    Magyarország

    Radiológia

    Sugárterápia

    Malta

    Radjoloġija

    Onkoloġija u Radjoterapija

    Nederland

    Radiologie

    Radiotherapie

    Österreich

    Medizinische Radiologie-Diagnostik

    Strahlentherapie - Radioonkologie

    Polska

    Radiologia i diagnostyka obrazowa

    Radioterapia onkologiczna

    Portugal

    Radiodiagnóstico

    Radioterapia

    Slovenija

    Radiologija

    Radioterapija in onkologija

    Slovensko

    Rádiológia

    Radiačná onkológia

    Suomi/Finland

    Radiologia/Radiologi

    Syöpätaudit/Cancersjukdomar

    Sverige

    Medicinsk radiologi

    Tumörsjukdomar (allmän onkologi)

    United Kingdom

    Clinical radiology

    Clinical oncology


    Land

    Plastische chirurgie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Klinische biologie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/Belgien

    Chirurgie plastique, reconstructrice et esthétique/Plastische, reconstructieve en esthetische heelkunde

    Biologie clinique/Klinische biologie

    Česká republika

    Plastická chirurgie

     

    Danmark

    Plastikkirurgi

     

    Deutschland

    Plastische (und Ästhetische) Chirurgie

     

    Eesti

    Plastika- ja rekonstruktiivkirurgia

    Laborimeditsiin

    Ελλάς

    Πλαστική Χειρoυργική

    Χειρουργική Θώρακος

    España

    Cirugía plástica, estética y reparadora

    Análisis clínicos

    France

    Chirurgie plastique, reconstructrice et esthétique

    Biologie médicale

    Ireland

    Plastic surgery

     

    Italia

    Chirurgia plastica e ricostruttiva

    Patologia clinica

    Κύπρος

    Πλαστική Χειρουργική

     

    Latvija

    Plastiskā ķirurģija

     

    Lietuva

    Plastinė ir rekonstrukcinė chirurgija

    Laboratorinė medicina

    Luxembourg

    Chirurgie plastique

    Biologie clinique

    Magyarország

    Plasztikai (égési) sebészet

    Orvosi laboratóriumi diagnosztika

    Malta

    Kirurġija Plastika

     

    Nederland

    Plastische Chirurgie

     

    Österreich

    Plastische Chirurgie

    Medizinische Biologie

    Polska

    Chirurgia plastyczna

    Diagnostyka laboratoryjna

    Portugal

    Cirurgia plástica e reconstrutiva

    Patologia clínica

    Slovenija

    Plastična, rekonstrukcijska in estetska kirurgija

     

    Slovensko

    Plastická chirurgia

    Laboratórna medicína

    Suomi/Finland

    Plastiikkakirurgia/Plastikkirurgi

     

    Sverige

    Plastikkirurgi

     

    United Kingdom

    Plastic surgery

     


    Land

    Microbiologie — Bacteriologie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Klinische chemie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/ Belgien

     

     

    Česká republika

    Lékařská mikrobiologie

    Klinická biochemie

    Danmark

    Klinisk mikrobiologi

    Klinisk biokemi

    Deutschland

    Mikrobiologie (Virologie) und Infektionsepidemiologie

    Laboratoriumsmedizin

    Eesti

     

     

    Ελλάς

    1.

    Iατρική Βιoπαθoλoγία

    2.

    Μικρoβιoλoγία

     

    España

    Microbiología y parasitología

    Bioquímica clínica

    France

     

     

    Ireland

    Microbiology

    Chemical pathology

    Italia

    Microbiologia e virologia

    Biochimica clinica

    Κύπρος

    Μικροβιολογία

     

    Latvija

    Mikrobioloģija

     

    Lietuva

     

     

    Luxembourg

    Microbiologie

    Chimie biologique

    Magyarország

    Orvosi mikrobiológia

     

    Malta

    Mikrobijoloġija

    Patoloġija Kimika

    Nederland

    Medische microbiologie

    Klinische chemie

    Österreich

    Hygiene und Mikrobiologie

    Medizinische und Chemische Labordiagnostik

    Polska

    Mikrobiologia lekarska

     

    Portugal

     

     

    Slovenija

    Klinična mikrobiologija

    Medicinska biokemija

    Slovensko

    Klinická mikrobiológia

    Klinická biochémia

    Suomi/Finland

    Kliininen mikrobiologia/Klinisk mikrobiologi

    Kliininen kemia/Klinisk kemi

    Sverige

    Klinisk bakteriologi

    Klinisk kemi

    United Kingdom

    Medical microbiology and virology

    Chemical pathology


    Land

    Immunologie

    Minimale opleidingsduur: 4 jaar

    Cardio-thoracale chirurgie

    Minimale opleidingsduur: 5 jaar

    Benaming

    Benaming

    Belgique/België/ Belgien

     

    Chirurgie thoracique/Heelkunde op de thorax (1)

    Česká republika

    Alergologie a klinická imunologie

    Kardiochirurgie

    Danmark

    Klinisk immunologi

    Thoraxkirurgi eller brysthulens kirurgiske sygdomme

    Deutschland

     

    Thoraxchirurgie

    Eesti

     

    Torakaalkirurgia