EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R0723

Verordening (EG, Euratom) 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

PB L 124 van 27.4.2004, p. 1–118 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/723/oj

32004R0723

Verordening (EG, Euratom) 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 124 van 27/04/2004 blz. 0001 - 0118


Verordening (EG, Euratom) 723/2004 van de Raad

van 22 maart 2004

tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 283,

Gelet op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en met name op artikel 13,

Gezien het voorstel van de Commissie, na advies van het Comité voor het Statuut(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Hof van Justitie(3),

Gezien het advies van de Rekenkamer(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Sinds de eerste goedkeuring van het Statuut en de regeling voor de andere personeelsleden in 1962 heeft de samenleving aanzienlijke vorderingen en nieuwe ontwikkelingen doorgemaakt. Deze vorderingen en nieuwe ontwikkelingen moeten tot uitdrukking komen in het regelgevend kader dat van toepassing is op het Europese ambtenarenapparaat, teneinde te voorzien in de veranderende behoeften van de instellingen en hun personeel, met eerbiediging van de communautaire bestuurscultuur en -traditie, die gebaseerd op het beginsel van dienstverlening aan de burger.

(2) De Gemeenschappen moeten daarom kunnen beschikken over een kwalitatief hoogwaardig Europees overheidsapparaat, dat zijn taken conform de Verdragen zo goed mogelijk kan verrichten en berekend is op de zowel in- als externe uitdagingen waarvoor het in de toekomst geplaatst wordt.

(3) Daarom moet een kader geboden worden voor de aanwerving door de Gemeenschap van personeel dat qua prestaties en integriteit aan de hoogste eisen voldoet en op een zo breed mogelijke geografische basis uit de burgers van de lidstaten wordt gerekruteerd, en moet dit personeel zijn taken kunnen uitvoeren onder omstandigheden die garanderen dat de dienst optimaal kan functioneren.

(4) Meer in het algemeen is het de bedoeling de personele middelen op een zo efficiënt mogelijke manier te beheren in het kader van een Europees openbaar ambt dat gekenmerkt wordt door bekwaamheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, onpartijdigheid en duurzaamheid, alsook door culturele en taalverscheidenheid.

(5) De eenheid van het Europees openbaar ambt moet worden gegarandeerd en op alle voor de Gemeenschap werkzame instellingen en organen moeten gemeenschappelijke voorschriften worden toegepast. Het gemeenschappelijke karakter van het Statuut moet het mogelijk maken de samenwerking tussen de instellingen en organen op het gebied van het personeelsbeleid te versterken, hetgeen de goede werking van de Gemeenschap en een efficiënt gebruik van het menselijk kapitaal ten goede komt.

(6) De organen van de Gemeenschap moeten binnen de werkingssfeer van het Statuut vallen, teneinde te zorgen voor een uniforme toepassing van de regels en met name de mobiliteit van het personeel mogelijk te maken.

(7) Het in het EG-Verdrag verankerde non-discriminatiebeginsel dient te worden nageleefd, hetgeen de verdere ontwikkeling vereist van een personeelsbeleid dat gelijke kansen garandeert voor iedereen, ongeacht geslacht, fysieke vermogens, leeftijd, ras of etnische identiteit, seksuele geaardheid en burgerlijke staat.

(8) Aan ambtenaren die een door een lidstaat als stabiel erkend partnerschap buiten het huwelijk hebben gesloten maar niet voor de wet kunnen trouwen, dienen dezelfde voordelen te worden toegekend als aan gehuwde partners.

(9) Er dient uitdrukkelijk te worden verwezen naar maatregelen van sociale aard en arbeidsomstandigheden die beantwoorden aan passende veiligheids- en gezondheidsnormen; deze maatregelen zijn bedoeld om het personeel te helpen hun beroeps- en privéleven beter te combineren, om gelijke kansen te bevorderen en de veiligheid en gezondheid van het individu te beschermen.

(10) Het is duidelijk dat het beginsel van een op verdienste gebaseerde loopbaanontwikkeling moet worden versterkt en dat er een nauwer verband moet worden gelegd tussen prestaties en beloning door via wijzigingen in de loopbaanstructuur meer stimulansen te bieden voor goede prestaties en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de gemiddelde loopbaanprofielen tussen de nieuwe en oude structuren overeenkomen, zulks met inachtneming van de lijst van het aantal ambten en de begrotingsdiscipline.

(11) Modernisering van de loopbaanstructuur vereist een betere erkenning van de beroepservaring van de ambtenaren en van het beginsel van levenslang leren. Daarom is het wenselijk de bestaande personeelscategorieën te vervangen en het personeel opnieuw in te delen in de nieuwe functiegroepen administrateurs (AD) en assistenten (AST), en voorts door middel van een nieuw certificeringsmechanisme de overgang van de tweede naar de eerste groep te vergemakkelijken.

(12) Er moet een systeem ontworpen worden dat garandeert dat de gemiddelde loopbaanprofielen overeenkomen, en waardoor over het geheel genomen allereerst de toename van het totaal aantal rangen en ten tweede de verlaging van het aantal salaristrappen in elke rang op billijke en redelijke wijze worden gecompenseerd.

(13) Teneinde het meertalige karakter van de instellingen te bewaren, dient bij de aanwerving en de bevorderingen meer waarde te worden gehecht aan vreemdetalenkennis en het vermogen om in een derde communautaire taal te werken.

(14) Onpartijdigheid is een grondbeginsel van de openbare dienst, dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(5) wordt erkend. Daarom is het van essentieel belang de verplichtingen van de ambtenaren in situaties waarin sprake is of kan zijn van een belangenconflict, zowel vóór indiensttreding als bij het verlaten van de dienst, te verduidelijken.

(15) Er moet een beter rechtskader gecreëerd worden om psychisch geweld en seksuele intimidatie aan te pakken, en daartoe moeten er duidelijke en passende definities worden geformuleerd.

(16) Aangezien het recht van vrijheid van meningsuitingverankerd is in het Handvest van de grondrechten, dient te worden voorzien in dit fundamentele recht van ambtenaren, maar dienen er tegelijk redelijke grenzen aan de uitoefening van dit recht te worden gesteld. Tegelijkertijd moeten er duidelijke regels worden vastgesteld voor het openbaar maken van zaken die verband houden met de werkzaamheden van de Gemeenschap wanneer haar legitieme belangen in gevaar zijn.

(17) Er dient voorzien te worden in een nieuw rechtskader en nieuwe waarborgen om juridische bescherming te bieden aan ambtenaren die bij bepaalde duidelijk omschreven personen of instanties mogelijke onwettige activiteiten of mogelijk onwettig gezag melden, waardoor de verplichtingen van Gemeenschapsambtenaren in de dienst ernstig in het gedrang komen.

(18) De wijze waarop tuchtprocedures worden ingeleid en afgewikkeld, dient consequenter te worden gerationaliseerd. Ook moet de tuchtraad op stabielere wijze worden samengesteld en moeten de voorschriften inzake de schorsing van ambtenaren worden aangepast.

(19) De procedures voor de afwezigheidscontrole en het overleggen van medische attesten moeten worden verduidelijkt.

(20) Voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt dient een nieuw juridisch kader te worden ingevoerd met het oog op een allesomvattende procedure die het recht van verdediging van de betrokken ambtenaren waarborgt. Gevallen van ambtenaren die het van hen verwachte prestatieniveau niet binnen een redelijke termijn halen, moeten binnen dit nieuwe rechtskader worden behandeld.

(21) Er dient te worden voorzien in een versoepeling van de arbeidsvoorwaarden, met name het recht om onder bepaalde voorwaarden in deeltijd te werken, gebruik te maken van "job sharing"-regelingen en verlengd verlof om redenen van persoonlijke aard te krijgen. Evenzo dienen er bepalingen te worden ingevoerd inzake verlof om gezinsredenen en meer in het bijzonder het recht op een soepeler moederschapsverlof, vaderschapsverlof, adoptie- en ouderschapsverlof, alsmede verlof in geval van ernstige ziekte van een familielid.

(22) Teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de Europese ambtenaren gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren bij de nationale regeringen van de lidstaten, is het belangrijk het beginsel van een meerjarig mechanisme voor de aanpassing van de bezoldigingen "de methode" te handhaven, door de toepassing ervan te verlengen tot en met 31 december 2012, met een toetsing na vier jaar op consistentie met de begrotingsdiscipline.

(23) De voordelen voor de ambtenaren van een meerjarig systeem voor de aanpassing van de bezoldigingen dienen te worden gecompenseerd door de invoering van een speciale heffing, om de kosten van het sociale beleid, van betere arbeidsomstandigheden en van de Europese scholen te weerspiegelen. Die speciale heffing moet jaarlijks worden verhoogd en moet gelden voor alle ambtenaren gedurende dezelfde periode als het systeem zelf.

(24) Aangezien de kosten van de aanpassingscoëfficiënten die worden toegepast op de overmaking van een gedeelte van het salaris naar andere lidstaten, onevenredig zijn gestegen, dienen overmakingen onder toepassing van aanpassingscoëfficiënten beperkt te worden tot een kleiner deel van het salaris en tot gevallen waarin de overmaking nodig is om de ambtenaar in staat te stellen de uitgaven te dekken die voortvloeien uit wettelijke verplichtingen jegens familieleden in andere lidstaten.

(25) Het criterium volgens hetwelk gewezen ambtenaren bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering aangesloten konden blijven, is in de praktijk twijfelachtig gebleken en moet daarom worden vereenvoudigd.

(26) De diverse toelagen dienen te worden gerationaliseerd door sommige te herzien en andere af te schaffen, teneinde de administratieve regels te vereenvoudigen en transparanter te maken. Zo moet de vergoeding van reiskosten en de kosten van dienstreizen beter aansluiten bij de werkelijk gemaakte kosten en moet het beheer ervan worden vereenvoudigd. Evenzo moet de schooltoelage in de toekomst meer op de reële uitgaven afgestemd worden.

(27) Het stelsel van gezinstoelagen moet worden herzien om de situatie van gezinnen te verbeteren en met name aandacht te besteden aan de problemen van ouders met jonge kinderen.

(28) Aangezien de pensioenen zijn uitgedrukt in een percentage van het laatst verdiende salaris, dient ervoor gezorgd te worden dat de aanpassing van de bezoldigingen en die van de pensioenen in de toekomst gelijke tred houden, terwijl tegelijkertijd de actuariële basis van de regeling veilig wordt gesteld en de respectieve aandelen van de bijdragen ten laste van de ambtenaar en de werkgever, en het beginsel dat de pensioenen ten laste komen van de Gemeenschapsbegroting worden gehandhaafd. Dit vereist de invoering van een mechanisme om het actuariële evenwicht van de regeling op korte en lange termijn te waarborgen.

(29) Demografische veranderingen en de veranderende leeftijdsopbouw van de betrokken populatie vormen echter een steeds zwaardere belasting voor de pensioenregeling van de Gemeenschappen en nopen tot een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en een verlaging van het jaarlijkse pensioenopbouwpercentage, met dien verstande echter dat voor reeds zittende ambtenaren overgangsmaatregelen zullen gelden.

(30) Door de voortgaande integratie binnen de Europese Unie en de vrije keuze van gepensioneerden wat hun woonplaats binnen de Unie betreft, is het systeem van aanpassingscoëfficiënten voor pensioenen inmiddels achterhaald. Dit systeem levert ook problemen op ten aanzien van de controle van de feitelijke woonplaats van gepensioneerden, die uit de weg geruimd dienen te worden. Dit systeem dient derhalve te worden afgeschaft, met een passende overgangsregeling voor gepensioneerden en ambtenaren die zijn aangeworven voordat deze verordening van kracht wordt.

(31) De omstandigheden die ten grondslag lagen aan de huidige bepalingen inzake invaliditeits- en overlevingspensioenen zijn sinds de vaststelling daarvan veranderd en deze bepalingen moeten daarom worden bijgewerkt en vereenvoudigd.

(32) De regels omtrent de uitkering bij vertrek moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de communautaire regelgeving inzake de overdraagbaarheid van pensioenrechten. Dit moet worden bereikt door bepaalde incoherenties te corrigeren en meer flexibiliteit mogelijk te maken.

(33) Bij de regels inzake flexibele pensionering moet rekening worden gehouden met de belangen van de ambtenaren en de instellingen, alsmede met de gevolgen voor de begroting. De desbetreffende maatregelen dienen afhankelijk te zijn van een verzoek van de ambtenaar en vergezeld te gaan van passende financiële voorwaarden. Over het gebruik van deze faciliteit moet verslag aan de begrotingsautoriteit worden uitgebracht. Deze voorziening heeft ten doel het personeelsbeleid, met name in de kleinere instellingen, te vergemakkelijken. Een realistische keuze voor vervroegde pensionering voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is afhankelijk van de handhaving van de ziektekostenverzekering en de gezinstoelagen. Deze maatregelen moeten echter worden gecompenseerd door de verhoging van de minimumleeftijd tot 55 jaar en de invoering van de mogelijkheid om na de huidige pensioengerechtigde leeftijd te blijven doorwerken.

(34) De arbeidsvoorwaarden betreffende het algemene peil van de bezoldigingen en de pensioenen voor ambtenaren en andere personeelsleden dienen op een zodanig peil te worden gehandhaafd dat het voor de beste kandidaten uit alle lidstaten aantrekkelijk blijft om in dienst te treden en te blijven van een onafhankelijke en permanente Europese overheid.

(35) De bepalingen die van toepassing zijn op de ambtenaren in de wetenschappelijke en technische groepen en op de ambtenaren die in een derde land tewerkgesteld zijn, dienen te worden aangepast, te worden verduidelijkt en in overeenstemming te worden gebracht met de algemene bepalingen.

(36) Er moet een nieuwe categorie van niet-statutair personeel, de arbeidscontractanten, worden ingesteld. Dit personeel, met beperktere verantwoordelijkheden, zal normaal gesproken worden ingezet onder toezicht van ambtenaren of tijdelijk personeel. Zij zullen onder andere de hulpfunctionarissen en de ambtenaren van categorie D in de instellingen, bureaus en vertegenwoordigingen van de Commissie, delegaties en organen en ook in bij een specifieke rechtshandeling in het leven geroepen uitvoerende organen en andere entiteiten gaan vervangen. De rechten en verplichtingen van dit personeel op contractbasis moeten worden vastgesteld naar analogie van die van de tijdelijke functionarissen, met name wat de sociale zekerheid, toelagen en arbeidsomstandigheden betreft.

(37) Er dient te worden voorzien in overgangsmaatregelen om de nieuwe regeling en maatregelen geleidelijk te kunnen toepassen en tegelijkertijd de rechten die het personeel had verworven in het kader van het communautaire systeem van voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen van het Statuut intact te laten en rekening te houden met hun legitieme verwachtingen.

(38) De maatregelen, met name de modernisering van de loopbanen en de financiële regelingen, zijn als een geheel aanvaard door de organisaties die het personeel vertegenwoordigen; deze organisaties zijn geraadpleegd in het kader van het bij het besluit van de Raad van 23 juni 1981 opgerichte Raadgevend Comité.

(39) Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68(6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2182/2003(7), moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage I wat betreft het Statuut van de ambtenaren, en in bijlage II wat de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden betreft.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. Cowen

(1) PB C 291 E van 26.11.2002, blz. 33.

(2) PB C 62 E van 11.3.2004, blz. 160.

(3) Advies van 18.2.2004 (nog niet bekendgemaakt in het PB).

(4) PB C 75 van 24.3.2004, blz. 1.

(5) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(6) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(7) PB L 327 van 16.12.2003, blz. 3.

BIJLAGE I

WIJZIGINGEN IN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen wordt als volgt gewijzigd:

1. de artikelen 1 en 1 bis worden vervangen door:

"Artikel 1

Dit Statuut is van toepassing op de ambtenaren van de Gemeenschappen.

Artikel 1 bis

1. Ambtenaar van de Gemeenschappen in de zin van dit Statuut is hij die, op de bij dit Statuut bepaalde wijze, in een vast ambt bij een der instellingen van de Gemeenschappen is aangesteld bij schriftelijk besluit van het daartoe bevoegde gezag van deze instelling.

2. Deze definitie is ook van toepassing op de personen die zijn aangesteld door de organen van de Gemeenschappen, op wie dit Statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna 'organen' te noemen). Verwijzingen in dit Statuut naar de instellingen zijn ook van toepassing op de organen, tenzij in dit Statuut anders is bepaald.";

2. de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 1 ter

Tenzij in dit Statuut anders is aangegeven, zijn:

a) het Europees Economisch en Sociaal Comité,

b) het Comité van de Regio's,

c) de Europese ombudsman, en

d) de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming

voor de toepassing van dit Statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Gemeenschappen.

Artikel 1 quater

Iedere bepaling in dit Statuut waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uit de context duidelijk anders blijkt.";

3. het oude artikel 1 bis wordt artikel 1 quinquies en wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

"1. Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd, of seksuele geaardheid verboden.

Voor de toepassing van dit Statuut zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing op andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII.";

b) in lid 2 wordt na "in de praktijk te verzekeren" het volgende zinsdeel ingevoegd:

"-, hetgeen een fundamenteel beginsel is dat bij de toepassing van dit Statuut in al zijn aspecten in acht moet worden genomen -";

c) de volgende leden worden toegevoegd:

"4. Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap de persoon aangemerkt die getroffen is door een fysiek of mentaal gebrek dat blijvend is of waarschijnlijk blijvend zal zijn. Dit gebrek wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 33.

Een gehandicapt persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, onder e), wanneer hij in staat is, mits een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen.

Onder 'redelijke voorzieningen' om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, wordt verstaan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.

5. Indien onder dit Statuut vallende personen die zich door niet-toepassing te hunnen aanzien van het hierboven genoemde beginsel van gelijke behandeling benadeeld achten, feiten aanbrengen op grond waarvan kan worden aangenomen dat directe of indirecte discriminatie heeft plaatsgevonden, moet de instelling het bewijs leveren dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Deze bepaling is niet van toepassing in het kader van tuchtprocedures.

6. Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.";

4. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 1 sexies

1. Ambtenaren in actieve dienst hebben toegang tot door de instellingen genomen maatregelen van sociale aard en tot de door de in artikel 9 genoemde sociale diensten geboden dienstverlening. Gewezen ambtenaren hebben toegang tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.

2. Ambtenaren in actieve dienst hebben recht op arbeidsomstandigheden die voldoen aan passende veiligheids- en gezondheidsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn met de minimumvoorschriften die gelden op grond van maatregelen die krachtens de Verdragen op deze gebieden zijn vastgesteld.

3. De volgens dit artikel vastgestelde maatregelen van sociale aard worden door elke instelling uitgevoerd in nauwe samenwerking met het personeelscomité op basis van meerjarige voorgestelde maatregelen. Deze voorgestelde maatregelen worden in het kader van de begrotingsprocedure elk jaar aan de begrotingsautoriteit voorgelegd.";

5. artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a) de eerste alinea wordt lid 1;

b) de tweede en de derde alinea worden geschrapt;

c) het volgende lid wordt toegevoegd:

"2. Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toevertrouwen, met uitzondering van besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren.";

6. artikel 4, derde alinea, wordt vervangen door:"Kan in deze vacature niet worden voorzien door overplaatsing, aanstelling in een ambt overeenkomstig artikel 45 bis of bevordering, dan wordt zij ter kennis van het personeel van de overige instellingen gebracht en/of wordt een intern vergelijkend onderzoek georganiseerd.";

7. de artikelen 5, 6 en 7 worden vervangen door:

"Artikel 5

1. De ambten waarop dit Statuut van toepassing is, zijn in twee functiegroepen ingedeeld naargelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep 'administrateurs' (hierna 'AD') en de functiegroep 'assistenten' (hierna 'AST').

2. De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een beleidsmatig of adviserend karakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter en kantoorfuncties.

3. Voor aanstelling in een ambt gelden de volgende minimumeisen:

a) in de functiegroep AST

i) een diploma van hoger onderwijs, of

ii) een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs, en passende beroepservaring van ten minste drie jaar, of

iii) indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding of beroepservaring van een gelijkwaardig niveau.

b) in de functiegroep AD voor de rangen 5 en 6

i) een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding van ten minste drie jaar, afgesloten door een diploma, of

ii) indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

c) in de functiegroep AD voor de rangen 7 tot en met 16:

i) een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding vier jaar of meer bedraagt, of

ii) een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, en relevante beroepservaring van ten minste één jaar, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding ten minste drie jaar bedraagt, of

iii) indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

4. In bijlage I, punt A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Iedere instelling stelt op basis van dit overzicht en na overleg met het Comité voor het Statuut, de bij iedere standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vast.

5. Voor alle ambtenaren die tot dezelfde functiegroep behoren, gelden dezelfde voorwaarden inzake aanwerving en loopbaanverloop.

Artikel 6

1. Het aantal ambten per rang en functiegroep is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten die voor elke instelling aan de desbetreffende afdeling van de begroting is gehecht.

2. Om te zorgen voor de gelijkwaardigheid tussen een gemiddelde loopbaan onder de loopbaanstructuur vóór 1 mei 2004 ('oude loopbaanstructuur') en een gemiddelde loopbaan onder de loopbaanstructuur vanaf 1 mei 2004 ('nieuwe loopbaanstructuur'), en onverminderd het beginsel van bevordering op grond van verdienste zoals neergelegd in artikel 45 van het Statuut, garandeert de lijst van het aantal ambten dat voor elke instelling het aantal vacatures in elke rang op 1 januari van elk jaar gelijk is aan het aantal ambtenaren in actieve dienst die zich op 1 januari van het jaar daarvoor in de lagere rang bevonden, vermenigvuldigd met de in bijlage I, punt B, voor die rang vastgestelde percentages. Deze percentages gelden als gemiddelde over een periode van vijf jaar, ingaande op 1 mei 2004.

3. Op basis van de in lid 5 beschreven methode brengt de Commissie elk jaar aan de begrotingsautoriteit verslag uit over de ontwikkeling van de gemiddelde loopbanen in de twee functiegroepen bij alle instellingen, waarin wordt vermeld of het gelijkwaardigheidsbeginsel in acht is genomen en, zo niet, in hoeverre het geschonden is. Als het niet geëerbiedigd is, kan de begrotingsautoriteit de nodige corrigerende maatregelen treffen om de gelijkwaardigheid te herstellen.

4. Om de coherentie van dit systeem met de lijst van het aantal ambten, de gelijkwaardigheid tussen de oude en de nieuwe loopbaanstructuur en de begrotingsdiscipline te handhaven, worden de in bijlage I, punt B, vastgestelde percentages na afloop van de periode van vijf jaar die ingaat op 1 mei 2004, aan de hand van een verslag van de Commissie aan de Raad en van een voorstel van de Commissie opnieuw bekeken.

De Raad neemt een besluit overeenkomstig artikel 283 van het EG-Verdrag.

5. De gelijkwaardigheid wordt, uitgaande van een constante personeelsbezetting, over een bepaalde referentieperiode beoordeeld door een vergelijking van de bevorderingen en de anciënniteit voor een gemiddelde loopbaan vóór 1 mei 2004 en een gemiddelde loopbaan van na deze datum aangeworven ambtenaren.

Artikel 7

1. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de ambtenaar, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, overeenkomstig zijn rang te werk in een tot zijn functiegroep behorend ambt.

De ambtenaar kan verzoeken binnen zijn instelling te worden overgeplaatst.

2. De ambtenaar kan worden aangewezen ad interim een ambt te vervullen dat bij een hogere loopbaan van zijn functiegroep behoort dan waarin hij is geplaatst. Met ingang van de vierde maand van zijn tewerkstelling ad interim ontvangt hij een aanvullende toelage, gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging, verbonden aan zijn rang en salaristrap, en de bezoldiging welke overeenkomt met de salaristrap die hem zou toekomen, indien hij was aangesteld in de rang die overeenkomt met de rang waarin hij ad interim te werk is gesteld.

Tewerkstelling ad interim kan ten hoogste voor één jaar plaatsvinden, behalve wanneer zij, direct of indirect, strekt tot vervanging van een ambtenaar die in het belang van de dienst is gedetacheerd, onder de wapenen is geroepen, dan wel een langdurig ziekteverlof geniet.";

8. artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1, onder a), wordt na het derde streepje de volgende tekst ingevoegd:

"- één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt;";

b) de tweede alinea van lid 2 wordt vervangen door:"De lijst van de leden van deze organen wordt ter kennis van het personeel van de instelling gebracht.";

c) lid 5 wordt vervangen door:

"5. Het beoordelingscomité heeft tot taak advies te geven over:

a) hetgeen na de proeftijd dient te geschieden,

b) samenstelling van de lijst van ambtenaren die worden getroffen door een maatregel tot vermindering van het aantal ambten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan het comité opdragen erop toe te zien dat de beoordeling van het personeel van de instelling volgens gelijke maatstaven plaatsvindt.";

d) het volgende lid wordt toegevoegd:

"6. De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt brengt advies uit betreffende de toepassing van artikel 51.";

9. artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

Er wordt een comité voor het statuut opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de instellingen der Gemeenschappen en een gelijk aantal vertegenwoordigers van hun personeelscomités. De procedure voor de benoeming van de leden van het comité voor het statuut wordt in onderlinge overeenstemming door de instellingen vastgesteld. De organen zijn gezamenlijk vertegenwoordigd, volgens de regels die door hen en door de Commissie in onderlinge overeenstemming zijn overeengekomen.

Het comité wordt door de Commissie geraadpleegd over elk voorstel tot herziening van het Statuut; het brengt zijn advies uit binnen de door de Commissie gestelde termijn. Los van de taken die op grond van dit Statuut aan het comité zijn toegekend, kan het comité voorstellen formuleren inzake de herziening van het Statuut. Het comité komt bijeen op verzoek van de voorzitter, van een instelling of van het personeelscomité van een instelling.

De notulen der beraadslagingen van dit comité worden toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.";

10. de volgende artikelen worden aan titel I toegevoegd:

"Artikel 10 ter

De in artikel 24 ter bedoelde vak- en beroepsorganisaties handelen in het algemeen belang van het personeel, onverminderd de statutaire bevoegdheden van de personeelscomités.

De representatieve vak- en beroepsorganisaties kunnen over de in artikel 10 bedoelde voorstellen van de Commissie worden geraadpleegd.

Artikel 10 quater

Elke instelling kan met haar representatieve vak- en beroepsorganisaties overeenkomsten over haar personeel sluiten. Deze overeenkomsten mogen niet leiden tot wijziging van het Statuut of tot budgettaire verplichtingen, noch gevolgen hebben voor het functioneren van de betrokken instelling. De representatieve vak- en beroepsorganisaties waarmee dergelijke overeenkomsten gesloten worden, handelen in elke instelling met inachtneming van de statutaire bevoegdheden van het personeelscomité.";

11. in artikel 11 wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd:

"Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Gemeenschappen.";

12. na artikel 11 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 11 bis

1. Tenzij hierna anders is bepaald, mag een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie geen aangelegenheden behandelen waarbij hij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard, heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

2. Wanneer een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie een dergelijke aangelegenheid moet behandelen, dient hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt de maatregelen die nodig zijn en kan met name de ambtenaar van zijn verplichtingen met betrekking tot deze aangelegenheid ontslaan.

3. De ambtenaar mag in ondernemingen die onder toezicht staan van de instelling waartoe hij behoort, noch direct, noch indirect, belangen hebben of verwerven die van dien aard of van die omvang zijn dat zij zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn functie in het gedrang kunnen brengen.";

13. artikel 12 wordt vervangen door:

"Artikel 12

De ambtenaar dient zich te onthouden van iedere handeling en van iedere manier van optreden die afbreuk zouden kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie als ambtenaar.";

14. de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 12 bis

1. De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie.

2. De ambtenaar die het slachtoffer is geweest van psychisch geweld of seksuele intimidatie mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden. De ambtenaar die in een dergelijke aangelegenheid een getuigenis heeft afgelegd, mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden, mits de ambtenaar te goeder trouw heeft gehandeld.

3. Onder 'psychisch geweld' wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.

4. Onder 'seksuele intimidatie' wordt de situatie verstaan waarin zich enige vorm van ongewenst gedrag van seksuele aard voordoet, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht.

Artikel 12 ter

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 15, moet de ambtenaar die voornemens is om, al dan niet tegen beloning, enige nevenactiviteit uit te oefenen of enigerlei opdracht buiten de Gemeenschappen te vervullen, daartoe machtiging vragen aan het tot aanstelling bevoegde gezag. Deze machtiging wordt alleen geweigerd wanneer de activiteit of opdracht van dien aard is dat de ambtenaar erdoor wordt gehinderd in de uitoefening van zijn functie of wanneer de activiteit of opdracht niet verenigbaar is met de belangen van de instelling.

2. De ambtenaar stelt het tot aanstelling bevoegde gezag in kennis van iedere wijziging van bovenbedoelde activiteit of opdracht die zich voordoet nadat hij overeenkomstig lid 1 machtiging aan het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gevraagd. De machtiging kan worden ingetrokken als de activiteit of de opdracht niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de laatste zin van lid 1.";

15. in artikel 13 worden de woorden "of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd, of hij in een ander ambt moet worden geplaatst dan wel of hij ambtshalve dient te worden ontslagen" vervangen door "of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd dan wel in een ander ambt moet worden geplaatst";

16. artikel 14 wordt geschrapt;

17. artikel 15 wordt vervangen door:

"Artikel 15

1. De ambtenaar die zich kandidaat wenst te stellen voor een openbaar ambt, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of de betrokkene, gelet op het belang van de dienst:

a) om verlof om redenen van persoonlijk aard moet verzoeken,

b) jaarlijks verlof moet opnemen,

c) toestemming kan krijgen om deeltijds te werken, of

d) zijn functie op dezelfde wijze kan blijven vervullen.

2. Wanneer een ambtenaar in een openbaar ambt wordt verkozen of benoemd, stelt hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt, met inachtneming van het belang van de dienst, het gewicht van het ambt, de verplichtingen die daaruit voortvloeien en de bezoldiging en de kostenvergoeding die daaraan verbonden zijn, een van de in lid 1 genoemde besluiten. De periode waarvoor verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend, of toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken, is gelijk aan de periode van de ambtstermijn van de betrokken ambtenaar.";

18. artikel 16 wordt vervangen door:

"Artikel 16

De ambtenaar is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen.

De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naargelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. De instelling deelt de betrokkene na raadpleging van de paritaire commissie binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, haar besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt zij geacht er stilzwijgend mee in te stemmen.";

19. artikel 17 wordt vervangen door:

"Artikel 17

1. Het is de ambtenaar verboden informatie waarvan hij in zijn ambt kennis heeft genomen, aan onbevoegden mede te delen, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2. Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de ambtenaar rusten.";

20. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 17 bis

1. De ambtenaar heeft het recht van vrijheid van meningsuiting mits hij de beginselen van loyaliteit en onpartijdigheid betracht.

2. De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Gemeenschap, alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren in kennis stellen.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag kan aantonen dat het onderwerp de legitieme belangen van de Gemeenschap ernstig kan schaden, deelt het de ambtenaar binnen 30 werkdagen na van het voornemen in kennis te zijn gesteld, schriftelijk zijn besluit mede. Als deze kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt het tot aanstelling bevoegde gezag geacht geen bezwaren te hebben.";

21. artikel 18 wordt vervangen door:

"Artikel 18

1. Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Gemeenschappen met de activiteiten waarvan deze verrichtingen verband houden. De Gemeenschap kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.

2. Iedere uitvinding die door een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee wordt gedaan, komt van rechtswege toe aan de Gemeenschap. De instelling kan, op eigen kosten en namens de Gemeenschap, in alle landen octrooi aanvragen en verkrijgen. Iedere uitvinding met betrekking tot het werk van de Gemeenschap die een ambtenaar doet tijdens het jaar dat volgt op de beëindiging van zijn dienst, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, geacht tijdens de uitoefening van zijn functie te zijn gedaan. Wanneer op een uitvinding octrooi wordt verleend, moet de naam van de uitvinder of van de uitvinders worden vermeld.

3. De instelling kan een ambtenaar die een geoctrooieerde uitvinding heeft gedaan, een beloning toekennen, waarvan zij zelf het bedrag vaststelt.";

22. aan artikel 20 wordt de volgende zin toegevoegd:

"Hij deelt zijn adres mee aan het tot aanstelling bevoegde gezag en geeft onmiddellijk kennis van iedere adresverandering.";

23. de derde alinea van artikel 21wordt geschrapt;

24. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 21 bis

1. Wanneer een ambtenaar een opdracht krijgt die hem onregelmatig voorkomt of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen kan hebben, dient hij zijn directe chef daarvan al dan niet schriftelijk op de hoogte te brengen; wordt de mededeling schriftelijk gedaan, dan moet de directe chef schriftelijk antwoorden. Als de opdracht door de directe chef schriftelijk wordt bevestigd, en de ambtenaar van oordeel is dat daarbij niet voldoende rekening is gehouden met de redenen van zijn bezorgdheid, legt hij, onverminderd het bepaalde in lid 2, de kwestie schriftelijk voor aan de hiërarchieke meerdere van zijn chef. Als deze de opdracht schriftelijk bevestigt, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften.

2. Als de directe chef van oordeel is dat de opdracht onmiddellijk moet worden uitgevoerd, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften. De directe chef is verplicht dit soort opdrachten schriftelijk te geven, als de ambtenaar daarom verzoekt.";

25. de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 22 bis

1. De ambtenaar die tijdens de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, waardoor de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren van de Gemeenschappen, meldt dit onverwijld aan zijn directe chef of aan zijn directeur-generaal, of, als hij dat nuttig acht, aan de secretaris-generaal of een persoon in een vergelijkbare functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).

De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt.

Dit lid is ook van toepassing in het geval van ernstig plichtsverzuim door een lid van een instelling, door personen die in dienst zijn van een instelling, of dienstverleners die voor rekening van een instelling werken.

2. De ambtenaar die de in lid 1 bedoelde informatie ontvangt, deelt ieder gegeven waarvan hij kennis krijgt en dat het bestaan van onregelmatigheden als bedoeld in lid 1 doet vermoeden, onverwijld mee aan het OLAF.

3. De ambtenaar mag van de kant van de instelling geen nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat hij gegevens als bedoeld in de leden 1 en 2 heeft meegedeeld, op voorwaarde dat hij redelijk en te goeder trouw heeft gehandeld.

4. De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.

Artikel 22 ter

1. De ambtenaar die de in artikel 22 bis bedoelde gegevens verstrekt aan de Voorzitter van de Commissie, aan de Voorzitter van de Rekenkamer, aan de Voorzitter van de Raad, aan de Voorzitter van het Europees Parlement of aan de Europese Ombudsman, mag daarvan van de kant van de instelling waartoe hij behoort, geen nadelige gevolgen ondervinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) hij moet er naar eer en geweten van overtuigd zijn dat de bekendgemaakte informatie en de aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn; en

b) de informatie moet eerder door de ambtenaar aan het of aan zijn instelling zijn meegedeeld en OLAF of de instelling moet over de gezien de complexiteit van de zaak door het Bureau of instelling, vastgestelde termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. De ambtenaar wordt binnen 60 dagen naar behoren van deze termijn in kennis gesteld.

2. De in lid 1 bedoelde termijn is niet van toepassing indien de ambtenaar kan aantonen dat die, gezien alle omstandigheden van de zaak, onredelijk is.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.";

26. in artikel 23 worden de woorden "van de rangen A 1 tot en met A 4" vervangen door "van de rangen AD 12 tot en met AD 16".;

27. de artikelen 24 en 24 bis worden als volgt gewijzigd:

a) de laatste twee alinea's van artikel 24 worden een nieuw artikel 24 bis;

b) in het eerste nieuwe lid wordt het woord "Zij" vervangen door "De Gemeenschappen".;

28. het huidige artikel 24 bis wordt artikel 24 ter;

29. artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a) de eerste alinea wordt vervangen door:"De ambtenaar kan verzoeken betreffende aangelegenheden waarop dit Statuut van toepassing is, richten tot het tot aanstelling bevoegde gezag van zijn instelling.";

b) de derde alinea wordt vervangen door:"Besluiten met betrekking tot aanstelling, benoeming in vaste dienst, bevordering, overplaatsing, vaststelling van de ambtelijke stand en beëindiging van de dienst van een ambtenaar worden bekendgemaakt in de instelling waartoe hij behoort.";

30. artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a) In de derde alinea wordt na de woorden "per aangetekende brief" de volgende tekst toegevoegd:", die wordt verzonden naar het laatste door de ambtenaar opgegeven adres.";

b) De vierde alinea wordt vervangen door:"Het persoonsdossier van de ambtenaar mag geen enkele aanduiding bevatten van zijn politieke, vakbonds-, wijsgerige of godsdienstige activiteiten en opvattingen, van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid.

De vierde alinea belet evenwel niet dat in het persoonsdossier administratieve besluiten en documenten worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit Statuut en waarvan de inhoud aan de betrokken ambtenaar bekend is.";

c) Aan de zesde alinea worden de volgende woorden toegevoegd: "en daarvan een kopie te maken";

d) In de zevende alinea worden na "in de dienstlokalen" de woorden "of op een beveiligde elektronische drager" toegevoegd;

e) Aan het einde van de zevende alinea worden de woorden "bij het Hof" geschrapt;

31. aan titel II wordt het volgende artikel toegevoegd:

"Artikel 26 bis

Iedere ambtenaar heeft, overeenkomstig de door de instelling vastgestelde bepalingen, het recht kennis te nemen van zijn medisch dossier.";

32. de tweede alinea van artikel 27 wordt geschrapt;

33. artikel 29 wordt vervangen door:

"Artikel 29

1. Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, onderzoekt het tot aanstelling bevoegde gezag eerst:

a) de mogelijkheden om in het ambt te voorzien door middel van

i) overplaatsing of

ii) aanstelling overeenkomstig artikel 45 bis of

iii) bevordering

binnen de instelling;

b) de verzoeken tot overgang van ambtenaren in dezelfde rang van andere instellingen en/of de mogelijkheden om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren, dat alleen openstaat voor de ambtenaren en de tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen;

en gaat vervolgens over tot een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.

Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve ter vervulling van vacatures.

2. Voor het aanwerven van hoger leidinggevend personeel (directeuren-generaal of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 16 of 15 en directeuren of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 15 of 14) alsmede in buitengewone gevallen voor het vervullen van ambten waarvoor bijzondere kundigheden vereist zijn, kan door het tot aanstelling bevoegde gezag een andere procedure worden gevolgd dan die van het vergelijkend onderzoek.

3. De instellingen kunnen interne vergelijkende onderzoeken voor iedere functiegroep organiseren op basis van schriftelijke bewijsstukken en een examen voor de betreffende instelling, op niveau AST-6 of hoger of niveau AD-9 of hoger.

Deze vergelijkende onderzoeken staan alleen open voor leden van het tijdelijk personeel van die instelling die zijn aangesteld overeenkomstig artikel 2, onder c), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen. De instellingen vereisen als minimale toelatingsvoorwaarden voor deze vergelijkende onderzoeken dat kandidaten gedurende meer dan tien jaar als tijdelijk functionaris in dienst moeten zijn geweest en als zodanig zijn aangesteld op basis van een selectieprocedure die de toepassing van dezelfde maatstaven verzekerde als bij de aanwerving van ambtenaren, overeenkomstig artikel 12, lid 4, van die Regeling. In afwijking van lid 1, onder a), van dit artikel overweegt het tot aanstelling bevoegd gezag van de instelling die de tijdelijke functionaris heeft aangesteld, alvorens in een vacature in die instelling te voorzien, de mogelijkheid ambtenaren binnen de instelling over te plaatsen, als alternatief voor de benoeming van een van de kandidaten die voor deze interne vergelijkende onderzoeken zijn geslaagd.

4. Het Europees Parlement organiseert om de vijf jaar een intern vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken en examens voor iedere functiegroep, op niveau AST-6 of hoger of niveau AD-9 of hoger, overeenkomstig de tweede alinea van lid 3.";

34. artikel 31 wordt vervangen door:

"Artikel 31

1. De aldus gekozen kandidaten worden aangesteld in de rang van de functiegroep vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten.

2. Onverminderd artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8. De in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vermelde rang wordt door de instelling vastgesteld aan de hand van de volgende criteria:

a) het doel ambtenaren aan te werven die overeenkomstig artikel 27 aan de hoogste eisen voldoen;

b) de kwaliteit van de verlangde beroepservaring.

Om in specifieke behoeften van de instellingen te voorzien, kan bij de aanwerving van ambtenaren ook rekening worden gehouden met de heersende arbeidsmarktomstandigheden in de Gemeenschap.

3. Niettegenstaande lid 2 kan de instelling zo nodig de organisatie toestaan van een vergelijkend onderzoek in de rangen AD 9, AD 10, AD 11 en bij wijze van uitzondering in rang AD 12. Het totale aantal kandidaten die in deze graden op een vacante post worden benoemd, mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanstellingen in de functiegroep AD per jaar overeenkomstig de tweede alinea van artikel 30.";

35. in artikel 32 wordt de tweede alinea vervangen door:"Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, teneinde rekening te houden met de beroepservaring van de betrokkene, een salarisanciënniteit van ten hoogste 24 maanden toekennen. Voor de uitvoering van dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld."

36. in artikel 34, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:"Alvorens in vaste dienst te kunnen worden aangesteld, dient iedere ambtenaar een proeftijd van negen maanden te volbrengen.";

37. aan artikel 35 wordt het volgende punt toegevoegd:

"f) ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen.",

38. artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea, onder a), wordt het tweede streepje vervangen door:

"- is belast met het tijdelijk bekleden van een functie bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in de Verdragen, dan wel bij een gekozen voorzitter van een instelling, van een orgaan der Gemeenschappen of van een politieke fractie van het Europees Parlement, van het Comité van de Regio's of van een groep van het Europees Economisch en Sociaal Comité.";

b) na de laatste alinea wordt de volgende alinea toegevoegd:"Iedere ambtenaar in actieve dienst of met verlof om redenen van persoonlijke aard kan op eigen verzoek of in het belang van de dienst worden gedetacheerd. Zodra de ambtenaar gedetacheerd is, wordt het verlof om redenen van persoonlijke aard beëindigd.";

39. artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a) in punt d), tweede alinea, de woorden "invaliditeitspensioen of overlevingspensioen" worden vervangen door "invaliditeitsuitkering of overlevingspensioen";

b) punt e) wordt punt f) en de woorden "tot zijn categorie of groep behorend" worden vervangen door "tot zijn functiegroep behorend";

c) het volgende nieuwe punt wordt ingevoegd:

"e) tijdens de detachering behoudt de ambtenaar het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst;";

40. artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 2 wordt vervangen door:

"2. Onverminderd artikel 15 is de duur van het verlof beperkt tot een jaar. Het verlof kan worden verlengd.

Een verlenging kan telkens ten hoogste een jaar bedragen. Het verlof om redenen van persoonlijke aard mag over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan 15 jaar bedragen.

Indien de ambtenaar evenwel om het verlof heeft verzocht om:

i) een kind te kunnen opvoeden dat in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage VII als te zijnen laste komend wordt beschouwd en dat in ernstige mate mentaal of lichamelijk gehandicapt is, hetgeen door de raadgevend arts van de instelling is erkend, en dat ononderbroken toezicht of verzorging behoeft; of

ii) zijn echtgenoot, die eveneens ambtenaar of ander personeelslid van de Gemeenschappen is, te kunnen volgen wanneer deze wegens zijn werkzaamheden op een zodanige afstand van de standplaats van de betrokkene moet gaan wonen dat het aldaar vestigen van de gemeenschappelijke echtelijke woonplaats de betrokkene moeilijkheden zou veroorzaken bij het verrichten van zijn werkzaamheden,

kan het verlof onbeperkt worden verlengd zolang bij elke verlenging nog de omstandigheid bestaat die de toekenning van het verlof rechtvaardigde.";

b) in lid 3, tweede alinea, wordt de eerste zin vervangen door:"De ambtenaar die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, kan evenwel, wanneer hij daartoe uiterlijk in de maand volgende op het begin van het verlof om redenen van persoonlijke aard een verzoek indient, in aanmerking blijven komen voor de in die artikelen bedoelde dekking, mits hij de bijdragen voor de dekking van de in artikel 72, lid 1, respectievelijk artikel 73, lid 1, bedoelde risico's te zijnen laste neemt en wel voor de helft tijdens het eerste jaar van het verlof om redenen van persoonlijke aard en in haar geheel tijdens de resterende duur van dit verlof. Hij kan echter niet tegen de in artikel 73 bedoelde risico's worden verzekerd als hij niet in aanmerking komt voor verzekering tegen de in artikel 72 bedoelde risico's. De bijdragen worden berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de ambtenaar.";

c) in lid 4, onder d), worden de woorden "tot zijn categorie of groep behorend" vervangen door "tot zijn functiegroep behorend", en worden in de laatste zin na "daadwerkelijke herplaatsing" de woorden "of van zijn detachering" toegevoegd;

41. artikel 41, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

a) in de tweede alinea worden de woorden "van zijn categorie of groep" vervangen door "van zijn functiegroep";

b) de zesde, zevende, achtste en negende alinea worden vervangen door de volgende alinea's:"Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

Op de vergoeding, alsmede op de in de vierde alinea bedoelde totale laatste bezoldiging, wordt echter wel de aanpassingscoëfficient, als bedoeld in de eerste alinea van artikel 3, lid 5, van bijlage XI, toegepast die geldt voor de lidstaat binnen de Gemeenschap waar degene die de vergoeding ontvangt, aantoont zijn woonplaats te hebben, op voorwaarde dat hij in die lidstaat voor het laatst gewerkt heeft. In dat geval wordt de vergoeding, indien de valuta van dat land niet de euro is, berekend op basis van de wisselkoersen als bedoeld in artikel 63 van dit Statuut.";

42. aan titel III, hoofdstuk 2, worden een nieuwe afdeling en de volgende artikelen toegevoegd:

"Afdeling 6

Ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen

Artikel 42 bis

Iedere ambtenaar heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door de instellingen vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen.

Gedurende het ouderschapsverlof blijft de ambtenaar bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar recht op een toelage van 798,77 euro per maand, of op de helft daarvan als op basis van halve werktijd wordt gewerkt; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 72 en 73 komen volledig ten laste van de instelling en worden berekend over het basissalaris van de ambtenaar. In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden.

Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, bedraagt bovengenoemde toelage gedurende de eerste drie maanden van het verlof 1065,02 euro per maand of de helft van dat bedrag als op basis van halve werktijd wordt gewerkt. Op de in dit artikel genoemde bedragen worden dezelfde aanpassingscoëfficiënten toegepast als op de bezoldigingen.

Artikel 42 ter

Wanneer de echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of zuster van de ambtenaar wordt getroffen door een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest, heeft de ambtenaar recht op onbezoldigd verlof om gezinsredenen. Dit verlof mag over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan negen maanden bedragen.

Artikel 42 bis, tweede alinea, is van toepassing.";

43. artikel 43 wordt vervangen door:

"Artikel 43

Op de door elke instelling overeenkomstig artikel 110 vastgestelde wijze wordt van iedere ambtenaar ten minste om de twee jaar een periodiek beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst. Elke instelling stelt bepalingen vast die voorzien in de mogelijkheid van beroep tijdens de rapportageprocedure; betrokkenen moeten van dit recht gebruik maken vóórdat zij een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, indienen.

Voor ambtenaren van de functiegroep AST in rang 4 en hoger kan het rapport tevens een advies omvatten waarin wordt aangegeven of de ambtenaar, gelet op de door hem geleverde prestaties, over de mogelijkheden beschikt om een functie van administrateur te vervullen.

Dit rapport wordt ter kennis van de ambtenaar gebracht. Deze heeft de bevoegdheid hieraan alle opmerkingen toe te voegen die hij dienstig acht.";

44. aan artikel 44 wordt het volgende lid toegevoegd:"Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij, mits hij zijn nieuwe functie in de eerste negen maanden naar tevredenheid heeft vervuld, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag dat overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering verhoogd met een bedrag gelijk aan het stijgingspercentage tussen de eerste en de twee salaristrap.";

45. de artikelen 45 en 46 worden vervangen door:

"Artikel 45

1. Bevordering wordt bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag toegekend overeenkomstig artikel 6, lid 2, en leidt tot benoeming van de betrokken ambtenaar in de eerstvolgende hogere rang van de functiegroep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend bij selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij dit vergelijkend onderzoek van de verdiensten houdt het tot aanstelling bevoegde gezag rekening met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 28, onder f), van een grondige kennis blijk hebben gegeven, en zo nodig met de door hen gedragen verantwoordelijkheden.

2. Vóór hun eerste promotie na aanwerving moeten de ambtenaren aantonen in staat te zijn in een derde taal van de in artikel 314 van het EG-Verdrag genoemde talen te werken. De instellingen stellen in onderling overleg bepalingen vast voor de uitvoering van dit lid. Deze bepalingen voorzien in de mogelijkheid door ambtenaren om een opleiding in een derde taal te volgen en voorzien in een regeling om vast te stellen of zij in staat zijn in een derde taal te werken, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d), van bijlage III.

Artikel 45 bis

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 3, onder b) en c), kan een ambtenaar van functiegroep AST die ten minste in rang 5 is ingedeeld, naar functiegroep AD overgaan op voorwaarde dat:

a) hij volgens de procedure van lid 2 geselecteerd is voor deelname aan een verplicht opleidingsprogramma zoals beschreven in punt b) hieronder,

b) hij een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld opleidingsprogramma, bestaande uit een aantal verplichte opleidingsmodules, heeft voltooid, en

c) hij geplaatst is op de door het tot aanstelling bevoegde gezag opgestelde lijst van kandidaten die met succes een mondeling en schriftelijk examen hebben afgelegd, waaruit blijkt dat hij het onder b) genoemde opleidingsprogramma met goed gevolg heeft doorlopen. De inhoud van dit examen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c), van bijlage III.

2. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een voorlopige lijst op van ambtenaren in functiegroep AST die op grond van de in artikel 43 bedoelde periodieke beoordelingsrapporten en hun opleidingsniveau, en rekening houdend met de behoeften van de dienst, voor deelname aan voornoemd opleidingsprogramma in aanmerking komen. Deze voorlopige lijst wordt voor advies voorgelegd aan een paritaire commissie.

Deze commissie kan de ambtenaren die een aanvraag tot deelname aan voornoemd opleidingsprogramma hebben ingediend, en vertegenwoordigers van het tot aanstelling bevoegde gezag horen. Zij brengt bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de door het tot aanstelling bevoegde gezag voorgestelde voorlopige lijst. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de definitieve lijst vast van ambtenaren die mogen deelnemen aan voornoemd opleidingsprogramma.

3. De aanstelling van de ambtenaar in een functie in functiegroep AD is niet van invloed op zijn rang en salaristrap op het moment van aanstelling.

4. Het aantal aanstellingen in functies in functiegroep AD zoals vastgesteld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanstellingen per jaar overeenkomstig de tweede alinea van artikel 30.

5. De instellingen stellen algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast overeenkomstig artikel 110.

Artikel 46

Een ambtenaar die overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang wordt benoemd, wordt ingedeeld in de eerste salaristrap van die rang. Ambtenaren in de rangen AD 9 tot en met AD 13 die de functie van hoofd van een administratieve eenheid uitoefenen, worden, wanneer zij overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang worden benoemd, in de tweede salaristrap van de nieuwe rang geplaatst. Hetzelfde geldt voor ambtenaren die:

a) worden bevorderd tot het ambt van directeur of directeur-generaal of

b) een ambt van directeur of directeur-generaal bekleden en op wie het bepaalde in de laatste zin van artikel 44, tweede alinea, van toepassing is.";

46. artikel 48, derde alinea, wordt vervangen door:"Het ontslag wordt van kracht op de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde datum; deze datum kan niet worden gesteld op een tijdstip dat, indien het een ambtenaar van de functiegroep AD betreft, meer dan drie maanden en, indien het een ambtenaar de functiegroep AST betreft, meer dan één maand na de door de ambtenaar in de ontslagaanvraag voorgestelde datum valt.";

47. in artikel 49, eerste alinea, wordt de verwijzing naar artikel 13 geschrapt;

48. artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea worden de woorden "De ambtenaar die een ambt bekleedt in de rangen A 1 en A 2," vervangen door "Iedere ambtenaar die tot het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, behoort";

b) in de derde alinea worden de woorden "tot zijn categorie of groep behorend" geschrapt;

c) de vijfde alinea wordt vervangen door de volgende alinea's:"De betrokkene legt op verzoek schriftelijke bewijsstukken over en stelt zijn instelling op de hoogte van iedere omstandigheid die van invloed kan zijn op zijn recht op de vergoeding.

Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

De derde, vierde en vijfde alinea van artikel 45 van bijlage VIII zij van overeenkomstige toepassing.";

49. het opschrift van afdeling 4 wordt vervangen door: "Procedures voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt";

50. artikel 51 wordt vervangen door:

"Artikel 51

1. Iedere instelling stelt procedures vast die het mogelijk moeten maken gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt te onderkennen, te behandelen en op preventieve en passende wijze te verhelpen. Wanneer na toepassing van deze procedures uit de in artikel 43 opeenvolgende periodieke rapporten van een ambtenaar blijkt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden nog steeds blijk geeft van onvoldoende geschiktheid voor het ambt, kan de ambtenaar worden ontslagen, worden teruggezet in de rang of in een lagere functiegroep worden ingedeeld.

2. Het voorstel tot ontslag, terugzetting in rang of indeling in een lagere functiegroep moet met redenen zijn omkleed en moet ter kennis van de betrokken ambtenaar worden gebracht. Het voorstel van het tot aanstelling bevoegde gezag wordt voorgelegd aan de in artikel 9, lid 6, bedoelde paritaire raadgevende commissie.

3. De ambtenaar heeft het recht zijn volledige persoonsdossier in te zien en kopieën te maken van alle documenten die de procedure betreffen. Hij moet over een termijn van ten minste vijftien dagen na ontvangst van het voorstel kunnen beschikken om zijn verdediging voor te bereiden. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar maken. Hij wordt gehoord door de paritaire raadgevende commissie. De ambtenaar kan ook getuigen oproepen.

4. De instelling wordt voor de paritaire raadgevende commissie vertegenwoordigd door een daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen ambtenaar, die dezelfde rechten heeft als de betrokken ambtenaar.

5. De paritaire raadgevende commissie brengt, na bestudering van het in lid 2 bedoelde voorstel en in voorkomend geval van de schriftelijke of mondelinge verklaringen van de betrokken ambtenaar of van getuigen, bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit omtrent de maatregel die zij in het licht van de haar voorgelegde feiten aangewezen acht. Dat advies wordt binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel aan het paritair adviesorgaan is voorgelegd, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de betrokken ambtenaar gezonden. De voorzitter van de paritaire raadgevende commissie neemt niet aan de stemming deel, tenzij het een procedurekwestie betreft of wanneer de stemmen staken.

Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de paritaire raadgevende commissie een besluit, nadat het de betrokken ambtenaar heeft gehoord. Dit besluit moet met redenen zijn omkleed. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de datum van inwerkingtreding van het besluit vast.

6. De ambtenaar die wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt wordt ontslagen, heeft gedurende de in lid 7 bedoelde periode recht op een maandelijkse ontslagvergoeding gelijk aan het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de eerste salaristrap van rang 1. Tijdens deze periode heeft hij tevens recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in rang 1, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII.

Als de ambtenaar ontslag neemt nadat de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde procedure is ingeleid, of als hij reeds aanspraak maakt op de onmiddellijke betaling van een volledig pensioen, wordt geen vergoeding uitgekeerd. Indien hij recht heeft op een nationale werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag daarvan op bovengenoemde vergoeding in mindering gebracht.

7. De periode tijdens welke de in lid 6 bedoelde vergoeding wordt uitgekeerd, bedraagt:

a) drie maanden voor een ambtenaar die op het ogenblik dat het besluit tot ontslag is genomen, minder dan vijf dienstjaren heeft volbracht;

b) zes maanden voor een ambtenaar die ten minste vijf, maar minder dan tien dienstjaren heeft volbracht;

c) negen maanden voor een ambtenaar die ten minste tien, maar minder dan twintig dienstjaren heeft volbracht;

d) twaalf maanden voor een ambtenaar die meer dan twintig dienstjaren heeft volbracht.

8. Een ambtenaar die wegens ongeschiktheid voor het ambt is teruggezet in rang of ingedeeld in een lagere functiegroep, kan na een termijn van zes jaar verzoeken dat iedere verwijzing naar deze maatregel uit zijn persoonsdossier wordt verwijderd.

9. Wanneer de in dit artikel bedoelde procedure niet tot ontslag, tot terugzetting in rang of tot indeling in een lagere functiegroep van de ambtenaar leidt, heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten die hij naar aanleiding van de procedure redelijkerwijs heeft gemaakt, en met name van de honoraria van een verdediger die niet tot de instelling behoort.";

51. artikel 52 wordt vervangen door:

"Artikel 52

Onverminderd het in artikel 50 bepaalde wordt de ambtenaar gepensioneerd:

a) hetzij ambtshalve op de laatste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt;

b) hetzij op zijn verzoek op de laatste dag van de in dit verzoek genoemde maand, wanneer hij ten minste 63 jaar oud is of wanneer hij, tussen de 55 en 63 jaar oud zijnde, voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een onmiddellijk ingaand pensioen overeenkomstig artikel 9 van bijlage VIII. Artikel 48, tweede alinea, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

De ambtenaar kan in uitzonderingsgevallen echter op eigen verzoek en uitsluitend op voorwaarde dat het tot aanstelling bevoegde gezag van oordeel is dat het verzoek in het belang van de dienst is, doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, in welk geval hij automatisch op de laatste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, op pensioen zal worden gesteld.";

52. in artikel 54 worden de woorden "hetzij in zijn loopbaan, hetzij in de eerstvolgende hogere loopbaan" vervangen door "hetzij in zijn rang, hetzij in de eerstvolgende hogere rang";

53. artikel 55 bis wordt vervangen door:

"Artikel 55 bis

1. Iedere ambtenaar kan toestemming vragen om deeltijds te werken.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan toestemming verlenen om deeltijds te werken als het belang van de dienst daardoor niet wordt geschaad.

2. Toestemming om deeltijds te werken wordt in de volgende gevallen van rechtswege verleend:

a) om te zorgen voor een kind jonger dan negen jaar;

b) om te zorgen voor een kind tussen negen en twaalf jaar (in dat geval mag de normale arbeidsduur met niet meer dan 20 % worden verminderd);

c) om te zorgen voor een ernstig zieke of gehandicapte echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster;

d) om een aanvullende opleiding te volgen; of

e) vanaf de leeftijd van 55 jaar gedurende de laatste vijf jaar vóór zijn pensionering.

Wanneer om deeltijdse arbeid wordt verzocht om een aanvullende opleiding te volgen of vanaf de leeftijd van 55 jaar, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, in uitzonderlijke gevallen en om dwingende redenen van dienstbelang, het verzoek van de ambtenaar afwijzen of het begin van de periode waarin deeltijds wordt gewerkt, uitstellen.

Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om voor een ernstig zieke echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster te zorgen, of om een aanvullende opleiding te volgen, mogen de perioden van deeltijdse arbeid over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen.

3. Het tot aanstelling bevoegde gezag reageert binnen een termijn van 60 dagen op het verzoek van de ambtenaar.

4. De voor deeltijdse arbeid geldende voorwaarden en de wijze waarop toestemming wordt verleend, zijn vastgesteld in bijlage IV bis.";

54. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 55 ter

De ambtenaar kan toestemming vragen om volgens de 'job sharing'-formule halftijds te werken in een ambt dat door het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe geschikt wordt geacht. De toestemming om volgens de 'job sharing'-formule halftijds te werken is niet beperkt in de tijd; het tot aanstelling bevoegde gezag kan de toestemming evenwel in het belang van de dienst intrekken, mits de ambtenaar daarvan zes maanden van tevoren in kennis wordt gesteld. De toestemming kan ook op verzoek van de ambtenaar worden ingetrokken, mits daarvan ten minste zes maanden van tevoren kennis is gegeven. In dat geval kan de ambtenaar in een ander ambt worden aangesteld.

Artikel 59 bis en, met uitzondering van de derde zin van de tweede alinea, artikel 3 van bijlage IV bis zijn van toepassing.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan bepalingen vaststellen ter uitvoering van dit artikel.";

55. artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de tweede alinea worden de woorden "van de categorieën A en B en van de groep voor de talendienst" vervangen door "van de functiegroep AD en van de functiegroep AST 5 tot en met 11";

b) in de derde alinea worden de woorden "van de categorieën C en D" vervangen door "in de rangen AST 1 tot en met AST 4";

56. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 56 quater

In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde ambtenaren toeslagen worden toegekend.

Op voorstel van de Commissie, ingediend na advies van het Comité voor het Statuut, stelt de Raad vast aan wie en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen.";

57. artikel 58 wordt vervangen door:

"Artikel 58

Behalve op het in artikel 57 vermelde verlof, hebben zwangere vrouwen, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van twintig weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste veertien weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap, wordt een verlof van vierentwintig weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt.";

58. artikel 59 wordt vervangen door:

"1. De ambtenaar die aantoont ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd te zijn zijn werkzaamheden te verrichten, komt van rechtswege in aanmerking voor ziekteverlof.

De betrokken ambtenaar moet zijn instelling zo spoedig mogelijk mededelen dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, en moet hierbij de plaats aangeven waar hij zich bevindt. Vanaf de vierde dag van zijn afwezigheid dient hij een medisch attest over te leggen. Dit attest moet uiterlijk op de vijfde dag van de afwezigheid worden toegezonden, waarbij het poststempel als bewijs geldt. Is dit niet het geval, dan wordt de afwezigheid - behoudens onvoorziene omstandigheden buiten de wil van de ambtenaar - als ongeoorloofd beschouwd.

De ambtenaar met ziekteverlof kan te allen tijde aan een door de instelling georganiseerde medische controle worden onderworpen. Als deze controle niet kan plaatsvinden om redenen die aan de ambtenaar toe te schrijven zijn, wordt de afwezigheid met ingang van de dag waarop de medische controle had moeten plaatsvinden, als ongeoorloofd beschouwd.

Indien de medische controle uitwijst dat de ambtenaar in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt zijn afwezigheid, behoudens het bepaalde in de volgende alinea, vanaf de datum van de medische controle als ongeoorloofd beschouwd.

Wanneer de ambtenaar van mening is dat de conclusies van de door het tot aanstelling bevoegde gezag georganiseerde medische controle medisch niet verantwoord zijn, kan hij of een arts die hem vertegenwoordigt, binnen twee werkdagen bij de instelling een verzoek indienen om een onafhankelijke arts te raadplegen.

De instelling legt dit verzoek onmiddellijk voor aan een andere arts, die in onderlinge overeenstemming door de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling wordt aangewezen. Indien hierover niet binnen vijf dagen na de indiening van het verzoek overeenstemming is bereikt, kiest de instelling een arts uit een lijst van onafhankelijke artsen die ieder jaar in overleg door het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité wordt opgesteld. De ambtenaar kan de keuze van de instelling binnen twee werkdagen betwisten; in dat geval wijst de instelling een andere arts van de lijst aan; deze keuze moet als definitief worden beschouwd.

Het advies dat door de onafhankelijke arts, na raadpleging van de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling, wordt uitgebracht is bindend. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van de door de instelling georganiseerde medische controle bevestigt, wordt de afwezigheid als ongeoorloofd beschouwd vanaf de datum van die medische controle. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van die medische controle niet bevestigt, wordt de afwezigheid als gerechtvaardigd aangemerkt.

2. Wanneer de afwezigheid wegens ziekte van telkens ten hoogste drie dagen over een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 12 dagen overschrijdt, dient de ambtenaar een medisch attest over te leggen voor elke nieuwe afwezigheid wegens ziekte. Zijn afwezigheid wordt als ongeoorloofd beschouwd vanaf de dertiende dag afwezigheid wegens ziekte zonder medisch attest.

3. Onverminderd de toepassing van de voorschriften inzake tuchtprocedures wordt iedere krachtens de leden 1 en 2 als ongeoorloofd beschouwde afwezigheid in mindering gebracht op het jaarlijks verlof van de betrokken ambtenaar. Indien de ambtenaar geen verlofdagen meer heeft, ontvangt hij over de desbetreffende periode geen bezoldiging.

4. Wanneer het totale ziekteverlof van de ambtenaar over een periode van drie jaar meer dan twaalf maanden bedraagt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag dit geval aan de invaliditeitscommissie voorleggen.

5. De ambtenaar kan ambtshalve met verlof worden gezonden wanneer uit een onderzoek door de raadgevende arts van de instelling blijkt dat zulks in verband met zijn gezondheidstoestand vereist is, of dat te zijnen huize een besmettelijke ziekte heerst.

In geval van betwisting is de procedure van lid 1, vijfde tot en met zevende alinea, van toepassing.

6. De ambtenaar dient zich ieder jaar te onderwerpen aan een preventief medisch onderzoek, hetzij bij een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen raadgevend arts, hetzij bij een door hem gekozen arts.

In laatstgenoemd geval worden de honoraria van de arts door de instelling vergoed tot een maximumbedrag dat door het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van het Comité voor het Statuut, voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt vastgesteld.";

59. artikel 59 bis wordt vervangen door:

"Artikel 59 bis

Het jaarlijkse verlof van de ambtenaar die toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, wordt voor de duur van de periode van deeltijdse arbeid naar evenredigheid verminderd."

60. De tabel van artikel 66 wordt door de onderstaande tabel vervangen:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

61. artikel 66 bis wordt vervangen door:

"Artikel 66 bis

1. Tijdelijk en voor een periode die aanvangt op 1 mei 2004 en afloopt op 31 december 2012 wordt een maatregel ingevoerd, hierna 'speciale heffing' te noemen, die, in afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen(1), van toepassing is op de door de Gemeenschappen aan de ambtenaren in actieve dienst betaalde bezoldigingen.

2.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. a) De heffingsgrondslag voor de speciale heffing is het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van de bezoldiging, verminderd met:

i) de bijdrage voor de stelsels van sociale zekerheid en de pensioenbijdrage alsmede de belasting welke, vóór enige aftrek uit hoofde van de speciale heffing, verschuldigd zou zijn door een ambtenaar van dezelfde rang en dezelfde salaristrap die geen personen ten laste heeft in de zin van artikel 2 van bijlage VII;

en

ii) een bedrag dat gelijk is aan het basissalaris van een ambtenaar van rang 1, eerste salaristrap.

b) De elementen op grond waarvan de heffingsgrondslag wordt vastgesteld, worden uitgedrukt in euro's met toepassing van een aanpassingscoëfficiënt van 100.

4. De speciale heffing wordt iedere maand ingehouden; de opbrengst ervan wordt als ontvangst in de algemene begroting van de Europese Unie opgevoerd.";

62. artikel 68 bis wordt vervangen door:

"Artikel 68 bis

De ambtenaar die toestemming heeft verkregen om deeltijds te werken, heeft recht op een bezoldiging, berekend overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV bis.";

63. artikel 70 wordt vervangen door:

"Artikel 70

Bij overlijden van een ambtenaar ontvangen de overlevende echtgenoot of de kinderen te zijnen laste de totale bezoldiging van de overledene tot en met de derde maand na de maand van overlijden.

Bij overlijden van een gewezen ambtenaar die een pensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, is het bovenstaande van toepassing ten aanzien van het pensioen of de uitkering van de overledene.";

64. artikel 70 bis wordt geschrapt;

65. artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 worden na de eerste alinea de volgende alinea's ingevoegd:"De ongehuwde partner van een ambtenaar wordt op gelijke voet behandeld als een echtgenoot krachtens het ziektekostenverzekeringsstelsel, indien wordt voldaan aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid onder c), van bijlage VII.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde regeling kunnen de instellingen aan een onder hen de bevoegdheid toekennen om op de wijze vastgesteld in artikel 110 nadere bepalingen vast te stellen betreffende de vergoeding van kosten.";

b) in de eerste zin van lid 1 bis worden de woorden "wanneer hij aantoont dat hij zich niet bij een andere openbare ziektekostenverzekering kan verzekeren" vervangen door: "wanneer hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent";

c) in lid 1 ter worden de woorden "wanneer zij aantonen dat zij geen vergoedingen van een andere openbare ziektekostenverzekering kunnen krijgen," vervangen door "wanneer zij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefenen";

d) lid 2 wordt vervangen door:

"2. Op de ambtenaar die tot zijn 63e levensjaar in dienst van de Gemeenschappen is gebleven of die invaliditeitsuitkering geniet, zijn na beëindiging van de dienst de bepalingen van lid 1 van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het pensioen of de uitkering berekend.

Op degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een ambtenaar in actieve dienst, van een ambtenaar die tot de 63-jarige leeftijd in dienst der Gemeenschappen is gebleven, of van een ambtenaar die invaliditeitsuitkering geniet, zijn deze bepalingen eveneens van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het overlevingspensioen berekend.";

e) lid 2 bis wordt vervangen door:

"2 bis. Mits de betrokkene geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, is lid 1 ook van toepassing op:

i) de gewezen ambtenaar die een ouderdomspensioen ontvangt en die de dienst van de Gemeenschappen vóór de leeftijd van 63 jaar heeft verlaten;

ii) degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een gewezen ambtenaar die de dienst van de Gemeenschappen vóór de leeftijd van 63 jaar heeft verlaten.

De in lid 1 bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de gewezen ambtenaar, vóór toepassing van de in artikel 9 van bijlage VIII van het Statuut bedoelde coëfficiënt.

Op degene die een wezenpensioen ontvangt, is lid 1 evenwel slechts van toepassing wanneer hij daarom verzoekt. De bijdrage wordt op de grondslag van het wezenpensioen berekend.";

f) de volgende leden worden ingevoegd:

"2 ter. De in de leden 2 en 2 bis bedoelde bijdrage mag voor personen die een ouderdoms- of een overlevingspensioen ontvangen, niet lager liggen dan de bijdrage berekend over het basissalaris vastgesteld voor rang 1, eerste salaristrap.

2 quater. Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 51 is ontslagen en geen ouderdomspensioen ontvangt, op voorwaarde dat hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent en dat hij de bijdrage, berekend over zijn laatste basissalaris, voor de helft voor zijn rekening neemt.";

66. in artikel 76 wordt "een handicap of" ingevoegd na "gevolge van";

67. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 76 bis

Een overlevende echtgenoot die ernstig of langdurig ziek of gehandicapt is, kan van de instelling financiële steun ter aanvulling van het pensioen ontvangen, voor de duur van de ziekte of de handicap, op grond van een onderzoek van de sociale en medische omstandigheden van de betrokkene. De regels voor de tenuitvoerlegging van dit artikel worden door de instellingen in gemeenschappelijk overleg bepaald, na raadpleging van het Comité voor het Statuut.";

68. de titel van hoofdstuk 3 van titel V wordt vervangen door: "Pensioenen en invaliditeitsuitkering";

69. artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea wordt "60" vervangen door "63".

b) in de tweede alinea worden de tweede en derde zin vervangen door: "Voor elk dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3 van bijlage VIII, wordt aan de ambtenaar 1,90 % van dit laatste basissalaris uitgekeerd";

c) in de vijfde alinea wordt "60-jarige" vervangen door "63-jarige";

70. artikel 78 wordt vervangen door:

"Artikel 78

Overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII heeft de ambtenaar recht op een invaliditeitsuitkering wanneer hij blijvend invalide wordt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt van zijn functiegroep overeenkomen.

Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. Wanneer de betrokkene vóór de leeftijd van 65 jaar zijn pensioen aanvraagt zonder dat hij het maximumaantal pensioenjaren heeft verworven, zijn de algemene bepalingen inzake het ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap waarin de betrokken ambtenaar was ingedeeld op het ogenblik dat hij invalide werd verklaard.

De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud.

De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen, die op grond van die uitkering worden berekend.

Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt de gehele bijdrage in de pensioenregeling ten laste van de begroting van instelling of het orgaan als bedoeld in artikel 1 ter.";

71. artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:

a) In de eerste en de tweede alinea wordt het woord "weduwe" vervangen door "overlevende echtgenoot" en worden de woorden "haar echtgenoot" vervangen door "de overledene".

b) In de eerste alinea worden de woorden "van het ouderdomspensioen of het invaliditeitspensioen dat haar echtgenoot genoot of dat hij genoten zou hebben" vervangen door "van het ouderdomspensioen dat of van de invaliditeitsuitkering die haar echtgenoot genoot of genoten zou hebben";

c) In de derde alinea worden de woorden "artikel 78, tweede alinea", vervangen door "artikel 78, vijfde alinea";

72. artikel 79 bis wordt geschrapt;

73. artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:"Indien de ambtenaar of degene die recht op een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering heeft, is overleden zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage VII, recht op wezenpensioen overeenkomstig artikel 21 van bijlage VIII.";

b) in de derde alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen" vervangen door "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

c) de vierde alinea wordt vervangen door:"Het wezenpensioen dat wordt toegekend aan een met een ten laste komend kind gelijkgestelde persoon in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII, mag niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage.";

d) na de vierde alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:"In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.";

e) de vijfde alinea wordt de zesde alinea. In deze alinea wordt "60-jarige" vervangen door "63-jarige";

f) de volgende alinea wordt toegevoegd:"Aan eenzelfde persoon kan niet meer dan één wezenpensioen ten laste van de Gemeenschap worden uitgekeerd. Wie voor de toekenning van meer dan één wezenpensioen in aanmerking zou komen, ontvangt het pensioen met het hoogste bedrag.";

74. de eerste alinea van artikel 81 wordt vervangen door:"Degene die recht heeft op ouderdomspensioen, op een invaliditeitsuitkering of op overlevingspensioen, heeft onder de in bijlage VII vermelde voorwaarden recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van het pensioen of de uitkering van de rechthebbende. Wie een overlevingspensioen ontvangt, heeft alleen uit hoofde van de kinderen die op het ogenblik van het overlijden van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar te zijnen laste zijn, recht op deze toelagen.";

75. artikel 81 bis, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) onder c) wordt het woord "invaliditeitspensioen" vervangen door "invaliditeitsuitkering";

ii) onder d) wordt "60-jarige" vervangen door "63-jarige";

b) in de tweede alinea van lid 3 wordt "derde en vierde" vervangen door "en derde";

76. artikel 82 wordt vervangen door:

"Artikel 82

1. De pensioenen worden vastgesteld op de grondslag van de salarisschalen die gelden op de eerste dag van de maand waarin het pensioen ingaat.

Op de pensioenen wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

In euro uitgedrukte pensioenen worden uitbetaald in een van de in artikel 45 van bijlage VIII bedoelde valuta's.

2. Wanneer de Raad overeenkomstig artikel 65, lid 1, besluit tot aanpassing van de bezoldigingen, geldt deze aanpassing ook voor de pensioenen.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen.";

77. artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt "8,25 %" vervangen door "9,25 %" en de volgende zin wordt toegevoegd:"De bijdrage wordt aangepast volgens het bepaalde in bijlage XII";

b) lid 4 wordt geschrapt;

78. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 83 bis

1. Het evenwicht van de pensioenregeling wordt gegarandeerd overeenkomstig de in bijlage XII uiteengezette procedure.

2. De in artikel 1 bis bedoelde organen die geen subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over.

3. Teneinde het evenwicht van de regeling te garanderen, stelt de Raad bij de vijfjaarlijkse actuariële raming overeenkomstig bijlage XII het percentage van de bijdrage vast en bepaalt hij of de pensioengerechtigde leeftijd al dan niet moet worden gewijzigd.

4. De Commissie dient ieder jaar, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage XII, bij de Raad een bijgewerkte versie van de actuariële raming in. Wanneer daaruit blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen, gaat de Raad na of het bijdragepercentage al dan niet overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII moet worden aangepast.

5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid als bedoeld in artikel 205, lid 2, eerste streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Voor de toepassing van lid 3 dient de Commissie haar voorstel in na advies van het Comité voor het Statuut.";

79. aan artikel 85 wordt de volgende alinea toegevoegd:"De terugvordering moet binnen een termijn van vijf jaar plaatsvinden, die ingaat op de datum waarop het bedrag is betaald. Het tot aanstelling bevoegde gezag is niet door deze termijn gebonden wanneer kan worden aangetoond dat de betrokkene de administratie opzettelijk heeft misleid om betaling van het betrokken bedrag te verkrijgen.";

80. in artikel 85 bis, lid 2, zesde streepje, worden de woorden "de uitkering van invaliditeitspensioenen" vervangen door "de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen";

81. in artikel 86 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

"2. Wanneer het tot aanstelling bevoegde gezag of OLAF kennis krijgen van gegevens die het bestaan van een verzuim in de zin van lid 1 doen vermoeden, kunnen zij een administratief onderzoek instellen teneinde na te gaan of er inderdaad sprake is van een dergelijk verzuim.

3. De tuchtmaatregelen en -procedures en de maatregelen en de procedures betreffende het administratief onderzoek staan in bijlage IX.";

82. de artikelen 87, 88 en 89 worden geschrapt;

83. artikel 90, lid 3, wordt geschrapt;

84. de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 90 bis

Iedere in dit Statuut bedoeld persoon kan bij de directeur van OLAF een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, indienen om jegens hem een besluit te nemen in verband met een door OLAF verricht onderzoek. Hij kan bij de directeur van OLAF tevens een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, indienen tegen een besluit van OLAF dat in het kader van een dergelijk onderzoek is genomen en waardoor hij zich bezwaard acht.

Artikel 90 ter

Iedere in dit Statuut bedoeld persoon kan bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, in het kader van diens bevoegdheden, een verzoek of een klacht in de zin van artikel 90, leden 1 en 2, indienen.

Artikel 90 quater

Verzoeken en klachten met betrekking tot de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, moeten worden ingediend bij het gezagsorgaan waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.";

85. artikel 91 bis wordt vervangen door:

"Artikel 91 bis

Beroepen die betrekking hebben op de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, worden gericht tegen de instelling waartoe het gezagsorgaan behoort waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.":

86. de artikelen 92, 93 en 94 worden vervangen door:

"Artikel 92

In deze titel zijn de bijzondere bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op de ambtenaren van de Gemeenschappen die een ambt bekleden als bedoeld in bijlage I, onder A, dat uit de kredieten van de begroting voor onderzoek en investeringen wordt bezoldigd.

Artikel 93

In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde ambtenaren op wie artikel 92 van toepassing is, toeslagen worden toegekend.

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, vast aan wie en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen.

Artikel 94

In afwijking van artikel 56 bis, tweede alinea, en artikel 56 ter, tweede alinea, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met het belang van de dienst, met veiligheidsvoorschriften of met nationale of internationale verplichtingen, bepalen welke van de in artikel 92 bedoelde ambtenaren voor toepassing van de artikelen 56 bis en 56 ter in aanmerking komen.";

87. de artikelen 95 tot en met 102, 106 en 107 worden geschrapt;

88. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 107 bis

In bijlage XIII zijn overgangsbepalingen vastgesteld.";

89. artikel 110 wordt vervangen door:

"Artikel 110

1. De algemene bepalingen ter uitvoering van dit statuut worden door elke instelling vastgesteld na raadpleging van haar personeelscomité en na advies van het comité voor het statuut. De organen stellen, na raadpleging van hun personeelscomité en in overleg met de Commissie, de bepalingen vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit Statuut.

2. Wat het aannemen van de in onderling overleg door de instellingen vast te stellen regelingen betreft, worden de organen niet met de instellingen gelijkgesteld. Niettemin moet de Commissie de organen raadplegen alvorens dergelijke regelingen worden aangenomen.

3. Alle algemene uitvoeringsbepalingen en alle in gemeenschappelijk overleg door de instellingen vastgestelde regelingen worden ter kennis van het personeel gebracht.

4. De diensten van de instellingen plegen regelmatig overleg over de toepassing van de bepalingen van dit Statuut. Bij dit overleg zijn de organen gezamenlijk vertegenwoordigd volgens de regels die zij daartoe in onderling overleg vaststellen.";

90. bijlage I wordt vervangen door:

"BIJLAGE I

A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 3, bedoelde functiegroepen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

B. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>"

91. bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a) artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) na de eerste zin van de tweede alinea wordt de volgende zin ingevoegd:

"De instelling kan evenwel besluiten dat de regels voor de verkiezing moeten worden vastgesteld overeenkomstig het resultaat van een onder het personeel van de instelling georganiseerd referendum.";

ii) in de vierde alinea worden de woorden "alle categorieën van ambtenaren en alle groepen," vervangen door "de twee functiegroepen";

b) in artikel 3 bis worden in de eerste en de vierde alinea de woorden "artikel 2, derde alinea," vervangen door "artikel 2, lid 2,";

c) afdeling 3wordt geschrapt;

d) de afdelingen 4 en 5 worden vernummerd tot respectievelijk 3 en 4;

e) artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

De leden van het beoordelingscomité worden elk jaar door het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité, die elk een gelijk aantal benoemen, uit ambtenaren van de functiegroep AD van de instelling benoemd. Het comité kiest zelf zijn voorzitter. Leden van de paritaire commissie kunnen geen deel uitmaken van het beoordelingscomité.

Indien het comité een aanbeveling moet opstellen inzake een ambtenaar wiens onmiddellijke chef lid van het comité is, neemt dit lid geen deel aan de beraadslaging en de besluitvorming.";

f) de volgende afdeling wordt toegevoegd:

"Afdeling 5

Paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt

Artikel 12

De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, allen ambtenaren in rang AD 14 of hoger. De voorzitter en de leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. De helft van de leden wordt door het personeelscomité en de andere helft door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen. De voorzitter wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag gekozen uit een lijst van kandidaten die in overleg met het personeelscomité is samengesteld.

Voor gevallen die ambtenaren in rang AD 14 of lager betreffen, wordt de paritaire raadgevende commissie aangevuld met twee extra leden die op dezelfde wijze als de vaste leden worden aangewezen en die tot dezelfde functiegroep behoren en dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar.

Wanneer het door de paritaire raadgevende commissie te behandelen geval hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, van het Statuut betreft, wordt een speciaal raadgevend ad-hocorgaan ingesteld, dat bestaat uit twee door het personeelscomité en twee door het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde leden, die ten minste dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar.

Wanneer het een geval betreft waarbij een ambtenaar die in een land buiten de Unie is tewerkgesteld of een arbeidscontractant is betrokken, komen het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité een ad-hocprocedure overeen voor de aanwijzing van de twee extra leden als bedoeld in de tweede alinea.";

92. bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a) artikel 1, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

i) de tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:

A. onder c) wordt in fine toegevoegd: "alsmede de desbetreffende functiegroep en rang";

B. onder c) worden de woorden "Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Statuut," ingevoegd voor "de diploma's";

ii) in de derde alinea worden de woorden "artikel 2, derde alinea," vervangen door "artikel 2, lid 2,";

b) artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door:"De jury bestaat uit een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen voorzitter en een aantal leden waarvan de helft door het tot aanstelling bevoegde gezag en de helft door het personeelscomité worden aangewezen";

ii) in de tweede alinea worden de woorden "artikel 2, derde alinea," vervangen door "artikel 2, lid 2,";

iii) de vierde alinea wordt vervangen door:"De leden van de jury worden gekozen uit ambtenaren die ten minste tot de aan het te bekleden ambt verbonden functiegroep en rang behoren.";

iv) de volgende vijfde alinea wordt toegevoegd:"Indien een jury uit meer dan vier leden bestaat, dient hij ten minste twee leden van elk geslacht te omvatten";

c) het volgende artikel wordt ingevoegd na artikel 6:

"Artikel 7

1. Na raadpleging van het Comité voor het Statuut belasten de instellingen het Europees Bureau voor Personeelsselectie ('het Bureau') met het nemen van de nodige maatregelen om te verzekeren dat uniforme maatstaven worden toegepast bij de selectieprocedures voor ambtenaren van de Gemeenschappen en in de beoordeling en bij de examenprocedures als bedoeld in de artikelen 45 en 45 bis van het Statuut.

2. De taak van het Bureau is

a) het organiseren van algemene vergelijkende onderzoeken, op verzoek van afzonderlijke instellingen;

b) het verlenen van technische ondersteuning bij interne vergelijkende onderzoeken, op verzoek van de betreffende afzonderlijke instellingen;

c) het onderzoeken van de inhoud van alle door de instellingen georganiseerde examens, om te verzekeren dat op geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de voorschriften van artikel 45 bis, lid 1, onder c), van het Statuut.

d) in het algemeen toezien op de omschrijving en organisatie van de beoordeling van taalvaardigheid zodat op een geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de vereisten van artikel 45, lid 2, van het Statuut.

3. Het Bureau kan, op verzoek van afzonderlijke instellingen, andere taken uitvoeren in verband met de selectie van ambtenaren.

4. Het Bureau verleent op hun verzoek bijstand aan de instellingen bij de selectie van tijdelijk personeel en arbeidscontractanten, met name door de inhoud van de tekst vast te stellen en de selectieprocedures te organiseren in het kader van de artikelen 12 en 82 van de Regelingen welke van toepassing is op de andere personeelsleden.";

93. het enige artikel van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 en lid 1, onder a), wordt "60-jarige" vervangen door "63-jarige";

b) lid 1, onder a), wordt lid 4 en de eerste alinea wordt vervangen door:

"4. Tijdens de periode waarin de ambtenaar bedoeld in de artikelen 41 tot en met 50 van het Statuut recht heeft op de vergoeding, alsmede tijdens de eerste zes maanden volgend op deze periode, heeft hij voor zichzelf en de uit zijn hoofde verzekerde personen recht op de uitkeringen die door de in artikel 72 van het statuut bedoelde regeling inzake ziektekostenverzekering zijn gewaarborgd, mits hij de bijdrage stort die naar gelang van het geval op de grondslag van het basissalaris of op de grondslag van het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde percentage daarvan berekend wordt en hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent.";

94. bijlage IV bis wordt vervangen door:

"BIJLAGE IV bis

DEELTIJDWERK

Artikel 1

Het verzoek om deeltijds te werken moet, behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen, ten minste twee maanden vóór de gevraagde aanvangsdatum door de ambtenaar via zijn directe chef worden ingediend.

Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 15 en in artikel 55 bis, kan toestemming om deeltijds te werken worden gegeven voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste drie jaar.

De toestemming kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd. Hiertoe dient de betrokken ambtenaar ten minste twee maanden vóór het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, een verzoek in te dienen. De deeltijdse werktijd mag niet minder bedragen dan de helft van de normale werktijd.

Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen vangt de periode waarin deeltijds wordt gewerkt, aan op de eerste van een maand.

Artikel 2

Op verzoek van de betrokken ambtenaar kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend, is verstreken. De intrekking mag niet later plaatsvinden dan twee maanden na de door de ambtenaar gevraagde datum; wanneer toestemming is verleend voor een periode van meer dan een jaar, mag de intrekking niet later dan vier maanden na die datum plaatsvinden.

In uitzonderlijke gevallen kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming in het belang van de dienst intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend is verstreken, mits daarvan twee maanden van tevoren kennis is gegeven.

Artikel 3

Gedurende de periode waarvoor de ambtenaar toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, heeft hij recht op het gedeelte van zijn bezoldiging dat overeenkomt met de in procent van de volledige werktijd uitgedrukte gedeeltelijke werktijd. Op de kindertoelage, op het basisbedrag van de kostwinnerstoelage en op de schooltoelage wordt dit percentage echter niet toegepast.

De bijdragen voor het stelsel van ziektekostenverzekering worden berekend over het gehele basissalaris. De bijdragen voor de pensioenregeling worden berekend over het basissalaris van de deeltijds werkende ambtenaar. De ambtenaar kan ook vragen zijn pensioenbijdrage over het gehele basissalaris te berekenen, zulks overeenkomstig artikel 83 van het Statuut. Voor de toepassing van de artikelen 2, 3 en 5 van bijlage VIII worden de verworven pensioenrechten berekend in verhouding tot het percentage van de betaalde bijdragen.

Het is een ambtenaar die deeltijds werkzaam is, niet toegestaan overwerk te verrichten of enige andere bezoldigde activiteit uit te oefenen, behalve activiteiten in overeenstemming met artikel 15 van dit Statuut.

Artikel 4

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste alinea, eerste zin, ontvangt de ambtenaar die ouder is dan 55 jaar en toestemming heeft gekregen om bij wijze van voorbereiding op zijn pensioen halftijds te werken, een verlaagd basissalaris dat overeenkomt met het hoogste van de hierna genoemde percentages:

a) hetzij 60 %

b) hetzij het percentage dat overeenkomt met het aantal pensioenjaren als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5, 9 en 9 bis, van bijlage VIII die de ambtenaar bij de aanvang van de periode van halftijds werk heeft opgebouwd, verhoogd met 10 %.

De ambtenaar die van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, moet na afloop van de periode waarin hij halftijds werkzaam is geweest, hetzij met pensioen gaan, hetzij het gedeelte van de tijdens deze periode ontvangen bezoldiging dat 50 % van het basissalaris overschrijdt, terugbetalen.

Artikel 5

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan gedetailleerde regels vaststellen voor de toepassing van deze bepalingen.";

95. bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a) artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

i) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

A) in de eerste alinea, zevende streepje, worden de woorden "geboorte of" geschrapt;

B) in de eerste alinea worden na het zevende streepje de volgende streepjes toegevoegd:

"- geboorte van een kind: tien dagen, op te nemen binnen veertien weken na de geboorte;

- overlijden van de echtgenote tijdens het moederschapsverlof: een aantal dagen dat gelijk is aan het nog resterende moederschapsverlof; wanneer de echtgenote geen ambtenaar is, worden voor de berekening van de duur van het nog resterende moederschapsverlof de bepalingen van artikel 58 van het Statuut toegepast.";

C) in de eerste alinea wordt na het vroegere achtste streepje het volgende streepje toegevoegd:

"- bijzonder ernstige ziekte van een kind, gestaafd door een medisch attest, of opname in een ziekenhuis van een kind van ten hoogste twaalf jaar: ten hoogste vijf dagen";

D) in de eerste alinea worden na het vroegere negende streepje de volgende streepjes toegevoegd:

"- adoptie van een kind: 20 weken; in geval van adoptie van een gehandicapt kind: 24 weken.

De adoptie van een kind kan slechts recht geven op één periode van buitengewoon verlof, die over de adoptieouders kan worden verdeeld als beiden ambtenaar zijn. Het verlof wordt alleen toegestaan als de echtgenoot van de ambtenaar ten minste halftijds een bezoldigde activiteit uitoefent. Als de echtgenoot buiten de instellingen van de Gemeenschappen werkzaam is en recht heeft op soortgelijk verlof, wordt een overeenkomstig aantal dagen op het verlof van de ambtenaar in mindering gebracht.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de adoptieouders extra buitengewoon verlof toekennen wanneer volgens de wetgeving van het land waar de adoptieprocedure plaatsvindt (een ander land dan dat van de standplaats van de ambtenaar), een verblijf ter plaatse van een van de adoptieouders vereist is.

- Aan de ambtenaar die geen recht heeft op het bovenbedoelde buitengewoon verlof van 20 of 24 weken kan een buitengewoon verlof van tien dagen worden toegekend; dit extra buitengewoon verlof wordt slechts één keer per adoptie toegekend.";

ii) in de tweede alinea worden de woorden "artikel 24, derde alinea" vervangen door "artikel 24 bis";

iii) de volgende alinea wordt toegevoegd:

"In de zin van dit artikel wordt de ongetrouwde partner van een ambtenaar als de echtgenoot beschouwd indien aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII is voldaan.";

b) artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

i) de tweede en de derde alinea worden geschrapt;

ii) de vroegere vijfde alinea wordt vervangen door:

"Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten gelegen is. Is de standplaats buiten dat grondgebied gelegen, dan worden de reisdagen naar gelang van de behoeften vastgesteld bij bijzonder besluit.";

96. in de artikelen 1 en 3 van bijlage VI worden de woorden "van categorie C en D" vervangen door "van de rangen AST 1 tot en met AST 4";

97. bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a) artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) lid 1 wordt vervangen door:

"1. De kostwinnerstoelage wordt vastgesteld op een basisbedrag van 149,39 euro, vermeerderd met 2 % van het basissalaris van de ambtenaar:";

ii) lid 2, onder c), wordt lid 2, onder d), en er wordt een nieuw punt c) ingevoegd:

"c) de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat

i) een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat van de Europese Unie of een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt,

ii) geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten,

iii) geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter;

iv) de partners in een lidstaat geen toegang hebben tot het burgerlijk huwelijk; in de zin van dit punt worden partners geacht toegang tot het burgerlijk huwelijk te hebben wanneer zij aan alle voorwaarden voldoen die in de wetgeving van een lidstaat voor het aangaan van een huwelijk zijn vastgesteld";

iii) in het nieuwe lid 2, onder d), worden de woorden "de onder a) en b), gestelde voorwaarden" vervangen door "de onder a), b) en c), gestelde voorwaarden";

iv) in lid 3, eerste zin, worden de woorden "van de rang C 3 in de derde salaristrap," vervangen door "van rang 3 in de tweede salaristrap";

b) artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) in lid 1, wordt "247,86 euro" vervangen door "326,44 euro";

ii) in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Een kind ten aanzien van wie de ambtenaar krachtens een rechterlijke beslissing op grond van de wetgeving inzake de bescherming van minderjarigen van een lidstaat een onderhoudsplicht heeft, wordt met een te zijnen laste komend kind gelijkgesteld.";

c) artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

i) de huidige tekst wordt lid 1;

ii) de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door:

"1. Onder de voorwaarden vastgelegd in de algemene uitvoeringsbepalingen, ontvangt de ambtenaar voor ieder te zijnen laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat ten minste vijf jaar oud is en regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een instelling voor lager of middelbaar onderwijs waar schoolgeld moet worden betaald, of bij een instelling voor hoger onderwijs, een schooltoelage ten bedrage van de werkelijk door hem gedragen schoolkosten, tot ten hoogste 221,50 euro per maand. De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor de vergoeding van de kosten van het vervoer van en naar de school.";

iii) de derde alinea wordt als volgt gewijzigd:

A) de eerste zin wordt vervangen door:

"Er kan een toelage tot het dubbele van het in de eerste alinea genoemde maximumbedrag worden uitgekeerd aan:";

B) aan het tweede streepje wordt het volgende toegevoegd:

"of indien het kind een instelling voor hoger onderwijs bezoekt in een ander land dan het land waar de standplaats van de ambtenaar gelegen is";

C) het volgende streepje wordt toegevoegd na het tweede streepje:

"- de persoon die niet in actieve dienst is, maar recht heeft op schooltoelage; in dat geval gelden de in de eerste twee streepjes genoemde voorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de woonplaats in plaats van met de standplaats.";

iv) na de derde alinea wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor betalingen overeenkomstig de derde alinea.;

"

v) het volgende lid wordt toegevoegd:

"2. Voor ieder ten laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat nog geen vijf jaar oud is of nog niet voltijds een school voor lager of voortgezet onderwijs bezoekt, is het bedrag van deze toelage 79,74 euro per maand. De eerste zin van lid 1, derde alinea, is van toepassing.";

d) de afdelingen 2 bis en 2 ter worden geschrapt;

e) artikel 5, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door:

"1. De ambtenaar in vaste dienst die aantoont verplicht te zijn geweest van woonplaats te veranderen, ten einde aan de verplichtingen van artikel 20 van het Statuut te voldoen, ontvangt een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, en van één maand basissalaris indien dat niet het geval is.";

ii) in de tweede alinea worden na de woorden "echtgenoten die ambtenaar zijn" de woorden "of ander personeelslid" toegevoegd;

f) artikel 6, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

A) in de eerste zin worden de woorden "die voldoet aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden," vervangen door "die aantoont dat hij van woonplaats is veranderd";

B) in de tweede zin worden na de woorden "echtgenoten die ambtenaar zijn" de woorden "of ander personeelslid" toegevoegd;

g) artikel 7, lid 2, wordt vervangen door:

"2. De reiskosten worden vergoed op de grondslag van de kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute per spoor, tarief eerste klasse, tussen de standplaats en de plaats van aanwerving of de plaats van herkomst.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde reisroute langer is dan 500 km en in de gevallen waarin de gebruikelijke reisroute een traject over zee omvat, heeft de betrokkene na overlegging van de plaatsbewijzen recht op vergoeding van de reiskosten per vliegtuig in business class of een gelijkwaardige klasse. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een ander vervoermiddel dan de hierboven vermelde, worden de reiskosten vergoed op de grondslag van het spoorwegtarief, met uitzondering van kosten voor slaaprijtuig. Indien de berekening niet op deze grondslag kan geschieden, wordt de vergoeding bij bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld.";

h) artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

i) de leden 1 en 2 worden vervangen door:

"1. De ambtenaar heeft voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op een bedrag gelijk aan de reiskosten van zijn standplaats naar de plaats van herkomst in de zin van artikel 7.

Wanneer beide echtgenoten ambtenaar van de Gemeenschappen zijn heeft elk van hen recht op reiskostenvergoeding voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de vergoeding overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten.

Wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar.

Wanneer zich, na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, een wijziging in de samenstelling van het gezin voordoet waardoor de berekeningsgrondslag verandert, is de ambtenaar niet tot terugbetaling verplicht.

De reiskosten van kinderen van twee tot tien jaar worden berekend op basis van de helft van de kilometervergoeding en de helft van het forfaitaire bedrag; voor deze berekening worden de kinderen geacht het tweede of het tiende levensjaar te hebben bereikt op 1 januari van het lopende jaar.

2. De kilometervergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en diens plaats van aanwerving of van herkomst overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 2, eerste alinea.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aan deze vergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van

166 euro als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1450 km bedraagt,

331,99 euro als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst 1450 km of meer bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden ieder jaar op dezelfde wijze aangepast als de bezoldigingen.";

ii) lid 4 wordt vervangen door:

"4. Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. De ambtenaar van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voorzover deze de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2, lid 2, ten laste komende personen evenwel niet met de ambtenaar in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voorzover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden.

Deze reiskosten worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt.";

i) artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

i) lid 1 wordt vervangen door:

"1. De ambtenaar die aantoont dat hij genoodzaakt is van woonplaats te veranderen om aan de verplichtingen van artikel 20 van het Statuut te voldoen, heeft gedurende een in lid 2 bepaalde periode recht op een vergoeding per kalenderdag, die als volgt is vastgesteld:

Ambtenaar die recht heeft op de kostwinnerstoelage: 34,31 euro.

Ambtenaar die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage: 27,67 euro.

Bij ieder onderzoek naar het peil van de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65 van het Statuut worden deze bedragen herzien.";

ii) in de tweede alinea van lid 2 worden na de woorden "echtgenoten die ambtenaar" de woorden "of ander personeelslid" toegevoegd;

iii) lid 3 wordt geschrapt;

j) artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

i) de tweede alinea van lid 1 wordt geschrapt;

ii) de eerste zin van lid 2 wordt vervangen door:

"Bij de reisopdracht wordt onder meer de vermoedelijke duur van de dienstreis bepaald op grond waarvan het voorschot wordt berekend dat de ambtenaar op de dagvergoeding kan opnemen.";

iii) het volgende lid wordt toegevoegd:

"3. Behalve in bij bijzonder besluit vast te stellen uitzonderlijke gevallen, en met name wanneer een ambtenaar zijn verlof moet onderbreken of uit verlof wordt teruggeroepen, wordt de vergoeding van de dienstreiskosten beperkt tot de vergoeding van de kosten van de goedkoopste verplaatsing tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht, zonder dat de ambtenaar verplicht is zijn verblijf ter plaatse aanzienlijk te verlengen.";

k) de artikelen 12 en 13 worden vervangen door:

"Artikel 12

1. Reizen ter trein

De vervoerkosten voor ambtenaren op dienstreis die per trein reizen worden, na overlegging van het spoorbiljet, vergoed op basis van het spoortarief eerste klasse langs de kortste route tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht.

2. Reizen per vliegtuig

Indien de reisafstand per spoor heen en terug 800 km of meer bedraagt, kunnen de ambtenaren worden gemachtigd per vliegtuig te reizen.

3. Bootreizen

Voor de vergoeding van de kosten van bootreizen bepaalt het tot aanstelling bevoegde gezag per geval en naar gelang van de duur en kosten van de reis, welke klasse en hutaccommodatie worden vergoed.

4. Reizen per auto

De reiskosten worden forfaitair vergoed op basis van de spoortarieven overeenkomstig het bepaalde in lid 1; er worden geen supplementen betaald.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan evenwel besluiten om aan een ambtenaar die een dienstreis onder bijzondere omstandigheden maakt, waarbij het gebruik van het openbaar vervoer op onmiskenbare bezwaren stuit, in plaats van de bovengenoemde reiskostenvergoeding een kilometervergoeding toe te kennen.

Artikel 13

1. De dagvergoeding voor dienstreizen omvat alle uitgaven van de ambtenaar op dienstreis: het ontbijt, twee maaltijden en alle overige courante uitgaven, inclusief kosten voor plaatselijk vervoer. Verblijfkosten, inclusief de plaatselijke belastingen, worden na overlegging van bewijsstukken vergoed tot een voor ieder land vastgesteld maximumbedrag.

2. a)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wanneer de ambtenaar op dienstreis deelneemt aan een maaltijd of gebruik maakt van huisvesting aangeboden of vergoed door een van de instellingen van de Gemeenschappen, of door een overheidsinstantie of een ander orgaan buiten de Gemeenschappen, is hij verplicht daarvan opgave te doen. Een overeenkomstig bedrag wordt dan in mindering gebracht.

b) De bedragen die gelden voor dienstreizen buiten het grondgebied van de lidstaten worden door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld en geregeld herzien.

3. De Raad evalueert om de twee jaar de in lid 2, onder a), vermelde tarieven. Deze evaluatie is gebaseerd op een verslag van de Commissie over de prijzen van hotels, restaurants en cateringdiensten, waarbij de indices voor de ontwikkeling van deze prijzen in aanmerking genomen worden. In verband met deze evaluatie besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, met de in lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van artikel 205 van het EG-Verdrag vastgestelde gekwalificeerde meerderheid.";

l) het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 13 bis

De wijze van toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 van deze bijlage wordt door de diverse instellingen vastgesteld in het kader van de algemene uitvoeringsbepalingen.";

m) de artikelen 14 bis en 14 ter worden geschrapt;

n) in artikel 15, eerste alinea, worden de woorden "ambtenaren van de rangen A 1 en A 2," vervangen door "leden van het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, van het Statuut";

o) artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

i) de leden 2 en 3 worden vervangen door:

"2. De ambtenaar kan door bemiddeling van de instelling waartoe hij behoort, regelmatig een deel van zijn bezoldiging naar een andere lidstaat laten overmaken, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die de instellingen van de Gemeenschappen, na advies van het Comité voor het Statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststellen.

Hiervoor kunnen een of meer van de volgende bedragen in aanmerking komen:

a) per ten laste komend kind dat in een andere lidstaat een onderwijsinstelling bezoekt, een bedrag dat niet hoger ligt dan de werkelijk ontvangen schooltoelage voor dat kind,

b) geregeld terugkerende betalingen ten behoeve van enige andere persoon die in de betrokken lidstaat verblijft en ten aanzien van wie de ambtenaar op grond van een rechterlijke beslissing of een besluit van de bevoegde autoriteit een onderhoudsplicht heeft, mits daarvan geldige bewijsstukken zijn overgelegd.

De in onder b) bedoelde overmakingen mogen niet meer bedragen dan 5 % van het basissalaris van de ambtenaar.

3. De in lid 2 bedoelde overmakingen geschieden op basis van de in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut bedoelde wisselkoersen. De overgemaakte bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt die overeenkomt met het verschil tussen de in artikel 3, lid 5, onder b), van bijlage IX bepaalde aanpassingscoëfficiënt voor het land waarnaar de overmaking geschiedt en de op de bezoldiging van de ambtenaar toegepaste aanpassingscoëfficiënt (artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI van het Statuut).";

ii) het volgende lid wordt toegevoegd:

"4. Naast de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde overmakingen kan een ambtenaar verzoeken om geregeld een bedrag naar een andere lidstaat over te maken tegen de maandelijkse wisselkoers en zonder toepassing van een coëfficiënt. Dit bedrag mag niet hoger liggen dan 25 % van het basissalaris van de ambtenaar.";

98. bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a) in de tweede alinea van artikel 2 worden de woorden "vijfendertig pensioenjaren in aanmerking worden genomen," vervangen door "de pensioenjaren in aanmerking worden genomen die benodigd zijn om het maximale pensioen in de zin van artikel 77, tweede alinea, van het Statuut te verkrijgen";

b) artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

Voor de berekening van het aantal pensioenjaren in de zin van artikel 2 worden de volgende perioden in aanmerking genomen, voorzover de betrokkene voor deze perioden zijn bijdragen in de pensioenregeling heeft betaald:

a) de diensttijd vervuld als ambtenaar van een van de instellingen, in een van de standen genoemd in artikel 35, onder a), b), c, e) en f) van het Statuut. Ambtenaren op wie artikel 40 van het Statuut van toepassing is, moeten echter voldoen aan de in lid 3, tweede alinea, laatste zin, van dat artikel vastgestelde voorwaarde;

b) de perioden waarin de ambtenaar recht had op een van de in de artikelen 41 en 50 van het Statuut bedoelde vergoeding, tot ten hoogste vijf jaar;

c) de periode waarin de ambtenaar een invaliditeitsuitkering heeft ontvangen;

d) de diensttijd, vervuld in enige andere hoedanigheid overeenkomstig de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden. Wanneer een arbeidscontractant in de zin van deze regeling als ambtenaar in vaste dienst wordt aangesteld, geven de door hem als arbeidscontractant opgebouwde pensioenjaren recht op een aantal pensioenjaren als ambtenaar berekend op basis van de verhouding tussen het laatste basissalaris dat hij als arbeidscontractant heeft ontvangen en het eerste basissalaris dat hij als ambtenaar ontvangt tot ten hoogste het aantal daadwerkelijke dienstjaren. Eventuele surplusbijdragen, namelijk het verschil tussen het berekende aantal pensioenjaren en het aantal daadwerkelijke dienstjaren, worden aan de betrokkene terugbetaald op basis van het laatste basissalaris dat hij als arbeidscontractant heeft ontvangen. Deze bepaling is mutatis mutandis van toepassing voor een ambtenaar die arbeidscontractant wordt.";

c) artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1. De ambtenaar die na een voorgaande periode van actieve dienst bij een van de instellingen als ambtenaar of tijdelijke functionaris als arbeidscontractant weer bij een instelling van de Gemeenschappen wordt aangesteld, verkrijgt nieuwe rechten op pensioen. Hij kan verzoeken dat in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3 van deze bijlage voor de berekening van zijn pensioenrechten de duur van zijn dienst als ambtenaar, als tijdelijke functionaris of arbeidscontractant waarvoor bijdragen zijn betaald, in aanmerking wordt genomen, mits hij

a) de uitkering bij vertrek die hem krachtens artikel 12 is toegekend, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5 % per jaar, terugbetaalt. Ook wanneer de betrokkene de uitkering heeft ontvangen als bedoeld in de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, is hij gehouden dat bedrag terug te betalen, verhoogd met de bovengenoemde interest;

b) vóór het in artikel 11, lid 2, bedoelde aantal pensioenjaren wordt berekend, en voorzover hij na zijn nieuwe aanstelling om toepassing van dat artikel heeft verzocht, een gedeelte van het naar de pensioenregeling van de Gemeenschappen overgeschreven bedrag voor dit doel heeft laten reserveren; dit gedeelte moet gelijk zijn aan de actuariële tegenwaarde berekend en overgeschreven overeenkomstig artikel 11, lid 1, of artikel 12, lid 1, onder b), vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5 % per jaar.

Wanneer de betrokken ambtenaar om toepassing heeft verzocht van artikel 42 of artikel 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, moeten bij de berekening van het te reserveren bedrag ook de overeenkomstig deze artikelen verrichte betalingen in aanmerking worden genomen, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5 % per jaar.

Als het naar de communautaire regeling overgeschreven bedrag niet voldoende is om alle tijdens de vorige perioden van actieve dienst verworven pensioenrechten te dekken, is het de ambtenaar die daarom verzoekt toegestaan dit bedrag aan te vullen tot het bedrag bedoeld in de eerste alinea, onder b).

2. De in lid 1 bedoelde rente kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van bijlage XII.";

d) artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea komt als volgt te luiden:

"Onverminderd artikel 2 van deze bijlage heeft de ambtenaar die na het bereiken van de 63-jarige leeftijd in dienst blijft, recht op een verhoging van het pensioen ten bedrage van 2 % van het salaris aan de hand waarvan zijn pensioen wordt berekend, voor ieder na deze leeftijd vervuld dienstjaar; het totale pensioen mag echter niet meer bedragen dan 70 % van zijn laatste basissalaris in de zin van artikel 77, tweede alinea, casu quo derde alinea, van het Statuut.";

ii) in de tweede alinea wordt "60e" vervangen door "63e";

e) in artikel 6 worden de woorden "in de laagste bezoldigingstrap van de rang D 4." vervangen door "in rang 1, eerste salaristrap";

f) artikel 7 wordt geschrapt;

g) artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

Als actuariële tegenwaarde van het ouderdomspensioen geldt de kapitaalwaarde van de aan de ambtenaar toekomende uitkering, berekend op de grondslag van de in artikel 9 van bijlage XII vermelde sterftetafels en tegen een rente van 3,5 % per jaar die kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van bijlage XII.";

h) artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

1. De ambtenaar die de dienst vóór zijn 63-jarige leeftijd beëindigt, kan verzoeken in het genot te worden gesteld van:

a) een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de maand waarin hij de 63-jarige leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen,

b) een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen mits hij ten minste de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. In dit geval wordt het ouderdomspensioen verlaagd naar gelang van zijn leeftijd op het ogenblik waarop hij in het genot van dit pensioen wordt gesteld.

Het pensioen wordt verminderd met 3,5 % voor ieder jaar voorafgaande aan het jaar waarin de ambtenaar recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 van het Statuut. Indien het verschil tussen de leeftijd waarop het recht op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 wordt verkregen en de leeftijd van de betrokkene op genoemd tijdstip meer dan een geheel aantal jaren bedraagt, wordt nog een jaar in mindering gebracht.

2. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan in het belang van de dienst aan de hand van door middel van algemene uitvoeringsbepalingen vastgestelde objectieve criteria en transparante procedures besluiten voornoemde mindering niet toe te passen bij de betrokken ambtenaren. Het totale aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen die zonder pensioenvermindering met pensioen gaan mag niet meer bedragen dan 10 % van de ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan. Dit percentage kan jaarlijks variëren van 8 % tot 12 %, mits het totale aantal gedurende twee jaar niet meer dan 20 % bedraagt en begrotingsneutraliteit gewaarborgd is. Binnen vijf jaar legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze maatregel voor. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in om na vijf jaar het jaarlijkse percentage te bepalen op tussen de 5 en 10 % van alle ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan, op basis van artikel 283 van het EG-Verdrag.";

i) het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 9 bis

Wanneer een ambtenaar recht heeft verkregen op een pensioen van meer dan 70 % van het laatste basissalaris en om een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 9 verzoekt, wordt de in dat artikel bedoelde mindering toegepast op een theoretisch bedrag dat overeenkomt met het aantal verworven pensioenjaren, en niet op het maximumbedrag van 70 % van het laatste basissalaris. Het aldus berekende verlaagde pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan 70 % van het laatste basissalaris in de zin van artikel 77 van het Statuut.";

j) artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden tussen de woorden "heeft het recht de" en de woorden "actuariële tegenwaarde" de woorden "tot het tijdstip waarop de overdracht plaatsvindt geactualiseerde" gevoegd;

ii) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

A) in de eerste alinea wordt

"kan bij zijn aanstelling in vaste dienst hetzij de actuariële tegenwaarde van, hetzij de afkoopsom voor de rechten op ouderdomspensioen die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, aan de Gemeenschappen doen betalen."

vervangen door

"kan, na zijn aanstelling in vaste dienst, doch vóór het tijdstip waarop hij het recht op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 van het Statuut verkrijgt, het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, geactualiseerd tot op de dag waarop de overdracht plaatsvindt, aan de Gemeenschappen doen betalen.";

B) de tweede alinea wordt vervangen door:"In dat geval bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is, met inachtneming van het basissalaris, de leefregel en de wisselkoers op het ogenblik dat om overdracht is verzocht, door middel van algemene uitvoeringsbepalingen het aantal pensioenjaren dat zij volgens de communautaire pensioenregeling aanrekent uit hoofde van de vroegere diensttijd op basis van het overgeschreven kapitaal, verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de herwaardering van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en de datum waarop de overdracht plaatsvindt.";

C) de volgende alinea wordt toegevoegd:"Van deze mogelijkheid kan de ambtenaar per lidstaat en per pensioenfonds slechts éénmaal gebruik maken.";

k) artikel 12 wordt vervangen door:

"Artikel 12

1. De ambtenaar die de 63-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of uitgesteld ouderdomspensioen, heeft bij zijn vertrek recht op:

a) een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij ten minste gedurende een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;

b) in de andere gevallen, op toepassing van artikel 11, lid 1, of op overschrijving van een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze, waarbij wordt gegarandeerd dat

i) het kapitaal niet wordt uitgekeerd;

ii) ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 65 jaar een maandelijks bedrag wordt uitbetaald;

iii) voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen;

iv) de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in de punten i), ii) en iii), genoemde voorwaarden.

2. In afwijking van lid 1, onder b, heeft de ambtenaar die de 63-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en die sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekering of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in het vorige lid 1 genoemde voorwaarden, en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of een uitgesteld ouderdomspensioen, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij de instellingen opgebouwde pensioenrechten. In dit geval worden de betalingen ten behoeve van de opbouw of het behoud van zijn pensioenrechten binnen het nationale pensioenstelsel, overeenkomstig de artikelen 42 of 112 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen, in mindering gebracht op de uitkering bij vertrek.

3. Wanneer de dienst van de ambtenaar eindigt door tuchtrechtelijk ontslag, wordt de uitkering bij vertrek, of in voorkomend geval de over te schrijven actuariële tegenwaarde, vastgesteld overeenkomstig het besluit dat krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX is genomen.";

l) artikel 12 bis wordt geschrapt;

m) het opschrift van hoofdstuk 3 wordt vervangen door: "Invaliditeitsuitkering";

n) artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt lid 1 en de woorden "het invaliditeitspensioen" worden vervangen door "de invaliditeitsuitkering";

ii) de tweede alinea wordt vervangen door het volgende lid:

"2. Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, mag geen winstgevende beroepsactiviteit uitoefenen zonder de voorafgaande goedkeuring van het tot aanstelling bevoegde gezag. Wanneer hij een bezoldigde activiteit uitoefent die hem een inkomen oplevert dat, opgeteld bij de invaliditeitsuitkering, meer bedraagt dan het laatste salaris dat hij als ambtenaar in actieve dienst heeft ontvangen, vastgesteld aan de hand van salaristabel die geldt op de eerste dag van de maand waarop de uitkering wordt uitbetaald, wordt het bedrag waarmee dat salaris wordt overschreden, op de invaliditeitsuitkering in mindering gebracht.

De betrokkene moet alle schriftelijke bewijsstukken verstrekken waarom wordt verzocht, en moet ieder gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op een invaliditeitsuitkering, aan de instelling meedelen.";

o) artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

i) "invaliditeitspensioen" wordt vervangen door "invaliditeitsuitkering" en de woorden "dit pensioen" worden vervangen door "deze uitkering";

ii) in de tweede alinea worden de woorden "en is het bepaalde in artikel 16 van toepassing" geschrapt;

p) in artikel 15 worden de woorden "dit pensioen" vervangen door "deze uitkering" en wordt "60-jarige" vervangen door "63-jarige";

q) artikel 16 wordt geschrapt;

r) artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

i) de woorden "de weduwe" worden vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot";

ii) in de eerste alinea worden de woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd is geweest" vervangen door "indien het huwelijk ten minste een jaar heeft geduurd" en wordt "weduwepensioen" vervangen door "overlevingspensioen";

s) artikel 17 bis wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste en in de tweede alinea wordt "weduwepensioen" vervangen door "overlevingspensioen";

ii) in de eerste en in de derde alinea worden de woorden "de weduwe" vervangen door "de overlevende echtgenoot";

iii) de eerste alinea wordt voorts als volgt gewijzigd:

A) de woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd was op het tijdstip waarop hij de dienst bij een instelling heeft beëindigd"

worden vervangen door

"indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd";

B) de woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door "de echtgenoot";

t) artikel 18 wordt vervangen door:

"Artikel 18

De overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die ouderdomspensioen genoot, heeft, indien het huwelijk voor de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd, behoudens het in artikel 22 van deze bijlage bepaalde, recht op een omgezet overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot. Het minimum van het omgezette overleveingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het omgezette overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van het ouderdomspensioen dat de echtgenoot op de dag van overlijden genoot.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk geldt niet indien uit een huwelijk, door de ambtenaar gesloten vóór beëindiging van de dienst, één of meer kinderen zijn geboren, voorzover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.";

u) artikel 18 bis wordt als volgt gewijzigd:

i) de woorden "de weduwe" worden vervangen door "de overlevende echtgenoot" en "60-jarige leeftijd" wordt vervangen door "63-jarige leeftijd";

ii) de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

a) de woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd was op het tijdstip waarop hij de dienst bij een instelling heeft beëindigd"

worden vervangen door

"indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd";

b) "weduwepensioen" wordt vervangen door "overlevingspensioen";

c) de woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door "de echtgenoot";

v) artikel 19 wordt vervangen door:

"Artikel 19

De overleden functionaris van een gewezen ambtenaar die recht had op een invaliditeitsuitkering, heeft, indien het echtpaar gehuwd was op het tijdstip waarop het recht op deze uitkering is ontstaan en behoudens het bij artikel 22 van deze bijlage bepaalde, recht op een omgezet overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het invaliditeitspensioen dat de functionaris op de dag van zijn overlijden genoot.

Het minimum van het omgezette overlevingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het omgezette overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de invaliditeitsuitkering dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot.";

w) in artikel 21, lid 1, worden de woorden "de weduwe" vervangen door "de overlevende echtgenoot" en worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen," vervangen door "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

x) artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden de woorden "een weduwe" vervangen door "een overlevende echtgenoot";

ii) in de derde alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen" vervangen door "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

y) artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen" vervangen door "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

ii) aan de tweede alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

"Het recht op wezenpensioen houdt op te bestaan wanneer de betrokkene niet meer kan worden beschouwd als een ten laste komend kind in de zin van artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut.";

z) in artikel 25 worden de woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" vervangen door de woorden "een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

aa) in artikel 26 worden de woorden "de weduwe" vervangen door "de overlevende echtgenoot" en de woorden "Zij ontvangt" vervangen door "Hij ontvangt";

bb) artikel 27 wordt vervangen door:

"Artikel 27

De gescheiden echtgenoot van een ambtenaar of gewezen ambtenaar heeft recht op het overlevingspensioen overeenkomstig dit hoofdstuk, mits hij/zij bij het overlijden van de gewezen echtgenoot aantoont voor eigen rekening ten laste van deze gewezen echtgenoot recht te hebben op een alimentatie welke was vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of door een officieel geregistreerde en ten uitvoer gelegde overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten.

Het overlevingspensioen mag evenwel niet meer bedragen dan de op het ogenblik van het overlijden van de vroegere echtgenoot uitgekeerde alimentatie nadat deze uitkering is aangepast op de wijze bedoeld in artikel 82 van het statuut.

De gescheiden echtgenoot verliest zijn recht op overlevingspensioen indien hij vóór het overlijden van de gewezen echtgenoot is hertrouwd. Hertrouwt hij na dat overlijden, dan is artikel 26 van toepassing.";

cc) artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden de woorden "meer dan één gescheiden vrouw" vervangen door "meer dan één gescheiden echtgenoot" en de woorden "en een weduwe" vervangen door "en een overlevende echtgenoot";

ii) de tweede alinea wordt vervangen door: "Indien een van de rechthebbenden overlijdt of van deze pensioenrechten afziet, wordt zijn deel bij dat van de anderen gevoegd, tenzij het recht op pensioen krachtens artikel 80, tweede alinea, van het Statuut in een wezenpensioen wordt omgezet.";

dd) in artikel 29 worden de woorden "de van echt gescheiden vrouw" vervangen door "de gescheiden echtgenoot" en de woorden "aan de weduwe" vervangen door "aan de overlevende echtgenoot";

ee) in artikel 31 wordt "invaliditeitspensioen" vervangen door "invaliditeitsuitkering";

ff) in artikel 31 bis worden de woorden

"of van de Verordeningen (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68, (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2530/72, (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73, (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2150/82 of (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1679/85"

vervangen door"of van de Verordeningen (EEG) nr. 1857/89(2), (EG, Euratom) nr. 1746/2002(3), (EG, Euratom) nr. 1747/2002(4) of (EG, Euratom) nr. 1748/2002(5)."

gg) de tweede alinea van artikel 34 wordt nu als volgt gelezen:

"Het bepaalde in de artikelen 80 en 81 van het Statuut is eveneens van toepassing op de kinderen die meer dan 300 dagen na het overlijden van de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering, zijn geboren.";

hh) in artikel 35 worden de woorden "van een ouderdoms-, invaliditeits-, overlevings- of voorlopig pensioen" vervangen door "van een ouderdoms- of overlevingspensioen, van een invaliditeitsuitkering, of van een voorlopig pensioen";

ii) in artikel 36, worden na het woord "salaris" de woorden "of invaliditeitsuitkering" ingevoegd;

jj) artikel 39 wordt geschrapt;

kk) artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden de woorden "van een ouderdoms-, invaliditeits-, overlevings- of voorlopig pensioen" vervangen door "van een ouderdoms-, overlevings- of voorlopig pensioen of van een invaliditeitsuitkering";

ii) de tweede alinea wordt vervangen door:

"Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering kan niet samengaan met een salaris ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie of van de gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap of met de vergoeding bedoelde in artikel 41 of 50 van het Statuut. Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering kan evenmin samengaan met enige bezoldiging verbonden aan een mandaat bij een van de instellingen of gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap.";

ll) artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

i) de woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" worden vervangen door "een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering";

ii) het woord "pensioenrechten" wordt vervangen door de woorden "hun rechten op pensioen of uitkering";

mm) in artikel 44 wordt het woord "voorgoed" vervangen door "tijdelijk" en worden de woorden "ingevolge artikel 86 van het Statuut" vervangen door "ingevolge artikel 9 van bijlage IX van het Statuut";

nn) in artikel 45 wordt de derde alinea vervangen door:

"Uitkeringen aan gepensioneerden die binnen de Europese Unie verblijven, worden in euro betaald, via een bank in de lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben.

Aan gepensioneerden die buiten de Unie verblijven, worden de uitkeringen in euro betaald, via een bank in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan de uitkering in euro worden betaald via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel in een andere valuta in het land van verblijf, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie worden gebruikt.

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen.";

oo) in artikel 46 worden de woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" vervangen door "ouderdomspensioen of invaliditeitsuitkering";

99. bijlage IX wordt vervangen door:

"BIJLAGE IX

TUCHTPROCEDURE

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Wanneer bij een onderzoek van OLAF de mogelijke persoonlijke betrokkenheid van een ambtenaar of een voormalig ambtenaar van een instelling aan het licht wordt gebracht, wordt deze ambtenaar hiervan spoedig op de hoogte gesteld zolang het onderzoek daardoor niet wordt gehinderd. In ieder geval mogen conclusies die specifiek een met name genoemd ambtenaar van de instelling betreffen, na afronding van het onderzoek pas worden vastgesteld nadat de betrokkene zijn oordeel over de feiten heeft kunnen geven. In de conclusies wordt naar dat oordeel verwezen.

2. In gevallen waarin voor het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en waarin gebruik moet worden gemaakt van onderzoekprocedures die onder de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie vallen, kan de nakoming van de verplichting om de ambtenaar van de instelling te vragen zijn oordeel te geven, in overleg met het tot aanstelling bevoegde gezag worden opgeschort. In dat geval kan geen tuchtprocedure worden ingeleid voordat de betrokken ambtenaar zijn oordeel heeft kunnen geven.

3. Als na een OLAF-onderzoek blijkt dat een ambtenaar van de instelling jegens wie bepaalde aantijgingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het onderzoek zonder verder gevolg afgesloten bij besluit van de directeur van OLAF, die de ambtenaar en de instelling waartoe hij behoort daarvan schriftelijk op de hoogte stelt. De ambtenaar kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Artikel 2

1. Het bepaalde in artikel 1 van deze bijlage is mutatis mutandis van toepassing op andere door het tot aanstelling bevoegde gezag ingestelde administratieve onderzoeken.

2. Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het tot aanstelling bevoegde gezag de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen, alsmede, als hij daarom vraagt, alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd.

3. De instellingen stellen de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

Artikel 3

1. Op grond van het onderzoeksrapport kan het tot aanstelling bevoegde gezag, nadat het de betrokken ambtenaar inzage in al het bewijsmateriaal uit het dossier heeft gegeven en hem heeft gehoord:

a) besluiten dat tegen de betrokken ambtenaar geen duidelijke beschuldigingen kunnen worden ingebracht. De betrokken ambtenaar krijgt daarvan schriftelijk bericht, of

b) besluiten dat, zelfs indien verplichtingen niet zijn of lijken te zijn nagekomen, geen tuchtmaatregel wordt getroffen en, in voorkomend geval, de betrokken ambtenaar een terechtwijzing geven; of

c) in geval van niet-nakoming van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 86 van het Statuut:

i) besluiten de in afdeling 4 bedoelde tuchtprocedure in te leiden, of

ii) besluiten een tuchtprocedure bij de tuchtraad in te leiden.

Artikel 4

Als de betrokken ambtenaar om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze bijlage, kan hem worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen.

Afdeling 2

Tuchtraad

Artikel 5

1. In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna "de raad" genoemd, ingesteld. In de raad heeft tenminste een van buiten de instelling gekozen lid zitting, die voorzitter kan zijn.

2. De raad is samengesteld uit een voorzitter en vier permanente leden, die elk door een plaatsvervanger kunnen worden vervangen; voor zaken betreffende ambtenaren in een rang tot en met AD 13 vergadert de raad met twee extra leden, die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren als de ambtenaar tegen wie de betrokken tuchtprocedure loopt.

3. De permanente leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor alle andere gevallen dan die betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die tenminste in de rang AD 14 zijn ingedeeld.

4. De leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor de gevallen betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die in de rang AD 16 zijn ingedeeld.

5. Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité komen een ad-hocprocedure overeen om de in lid 2 bedoelde twee extra leden aan te wijzen voor gevallen waarin het een ambtenaar betreft die in een derde land werkzaam is.

Artikel 6

1. Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité benoemen elk, tegelijkertijd, twee permanente leden en twee plaatsvervangers.

2. De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden benoemd door het tot aanstelling bevoegde gezag.

3. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. De instellingen mogen echter voor de leden en de plaatsvervangers een kortere periode hanteren, met dien verstande dat die periode ten minste een jaar moet bedragen.

4. De benoeming van de twee extra leden van de uitgebreide raad als bedoeld in artikel 5, lid 2, van deze bijlage geschiedt als volgt:

a) het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een lijst op waarop, voorzover mogelijk, de namen voorkomen van twee ambtenaren van elke rang in elke functiegroep. Tegelijkertijd doet het personeelscomité het tot aanstelling bevoegde gezag een lijst toekomen die op dezelfde manier is opgesteld;

b) binnen tien dagen na de mededeling van het rapport op grond waarvan is besloten tot inleiding van de tuchtprocedure of van de procedure als bedoeld in artikel 22 van het Statuut, kiest de voorzitter van de raad, in aanwezigheid van de betrokkene, door loting uit elk van de genoemde lijsten een lid van de raad. De voorzitter kan besluiten zich bij deze procedure door de secretaris te laten vervangen. De voorzitter deelt de samenstelling van de raad mede aan de betrokken ambtenaar en elk van de leden.

5. Binnen vijf dagen na de samenstelling van de raad kan de betrokken ambtenaar éénmaal een van de leden van de raad wraken. Ook de instelling mag één van de 13 leden van de raad wraken.

Binnen diezelfde periode mogen de leden van de raad zich om legitieme redenen laten verontschuldigen en moeten zij bij een belangenconflict aftreden.

De voorzitter van de raad gaat, indien nodig, over tot een nieuwe loting om de overeenkomstig lid 4 benoemde leden te vervangen.

Artikel 7

De raad wordt bijgestaan door een door het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde secretaris.

Artikel 8

1. De voorzitter en de leden van de raad genieten volledige onafhankelijkheid bij het vervullen van hun taak.

2. De besprekingen en de werkzaamheden van de raad zijn geheim.

Afdeling 3

Tuchtmaatregelen

Artikel 9

1. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

a) schriftelijke waarschuwing;

b) berisping;

c) tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode tussen een maand en 23 maanden;

d) plaatsing in een lagere salaristrap;

e) tijdelijke terugzetting in rang gedurende een periode tussen 15 dagen en een jaar;

f) terugzetting in rang binnen dezelfde functiegroep;

g) indeling in een lagere groep, met of zonder terugzetting;

h) tuchtrechtelijk ontslag, al dan niet met verlaging pro tempore van het pensioen of, voor een bepaalde periode, met een inhouding op de invaliditeitsuitkering; deze maatregel mag geen gevolgen hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Bij een dergelijke verlaging mag het inkomen van de voormalige ambtenaar echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2. In het geval van een gepensioneerde of een ambtenaar die een invaliditeitsuitkering ontvangt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag voor een bepaalde periode besluiten tot een inhouding op het pensioen of op de invaliditeitsuitkering, waarbij deze maatregel geen gevolgen mag hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Het inkomen van de betrokken ambtenaar mag echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

3. Eén en dezelfde fout kan aanleiding geven tot slechts één enkele tuchtmaatregel.

Artikel 10

De opgelegde tuchtmaatregel moet in verhouding staan tot de ernst van de begane fout. Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen tuchtmaatregel wordt in het bijzonder rekening gehouden met:

a) de aard van de fout en met de omstandigheden waarin de fout is gemaakt;

b) de mate waarin ten gevolge van de begane fout schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van de instellingen;

c) de mate waarin bij het begaan van de fout sprake was van opzet of nalatigheid;

d) de redenen die de ambtenaar ertoe hebben gebracht de fout te begaan;

e) de rang en de anciënniteit van de ambtenaar;

f) de mate waarin de ambtenaar persoonlijk verantwoordelijk is;

g) het niveau van de taken en verantwoordelijkheden van de ambtenaar;

h) de vraag of er sprake is van recidive;

i) het gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan tot dusver.

Afdeling 4

Tuchtprocedure zonder beroep bij de tuchtraad

Artikel 11

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, zonder raadpleging van de tuchtraad, besluiten om als tuchtmaatregel een schriftelijke waarschuwing of een berisping te geven. De betrokken ambtenaar wordt gehoord voordat het tot aanstelling bevoegde gezag deze maatregelen neemt.

Afdeling 5

Tuchtprocedure bij de tuchtraad

Artikel 12

1. Aan de raad wordt een rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag ter behandeling voorgelegd waarin de ten laste gelegde feiten en, zo nodig, de - zowel verzwarende als verzachtende - omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad duidelijk zijn omschreven.

2. Dit rapport wordt overgelegd aan de ambtenaar en aan de voorzitter van de tuchtraad, die het ter kennis brengt van de leden van de raad.

Artikel 13

1. Zodra het rapport ter kennis van de ambtenaar is gebracht, heeft deze het recht om inzage te verkrijgen van zijn volledige persoonsdossier en om van alle ter zake dienende stukken een kopie te maken, met inbegrip van de stukken die zijn onschuld kunnen aantonen.

2. Na de dag van kennisneming van het rapport waardoor de tuchtprocedure wordt ingeleid, heeft de ambtenaar ten minste vijftien dagen de tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

3. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Artikel 14

Als de betrokken ambtenaar in aanwezigheid van de voorzitter van de raad ongeoorloofd gedrag zijnerzijds erkent en zonder voorbehoud akkoord gaat met het in artikel 12 van deze bijlage bedoelde rapport, kan het tot aanstelling bevoegde gezag met inachtneming van het beginsel van de evenredigheid tussen de ernst van de begane fout en de op te leggen tuchtmaatregel de zaak aan de raad onttrekken. Hierna brengt de voorzitter van de tuchtraad advies uit over de op te leggen tuchtmaatregel.

In afwijking van artikel 11 van deze bijlage kan het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig deze procedure een van de in artikel 9, lid 1, onder a) tot en met d), van deze bijlage genoemde tuchtmaatregelen opleggen.

Alvorens de ambtenaar zijn fout toegeeft, wordt hij in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen hiervan.

Artikel 15

Vóór de eerste vergadering van de raad geeft de voorzitter een van zijn leden opdracht over de gehele zaak verslag uit te brengen en deelt hij dit aan de andere leden van de raad mede.

Artikel 16

1. De ambtenaar wordt door de raad gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon van zijn keuze schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen.

2. De instelling wordt voor de raad vertegenwoordigd door een ambtenaar die daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag is gemachtigd en die dezelfde rechten heeft als de betrokken ambtenaar.

3. De raad kan recherchefunctionarissen van OLAF horen, indien dit bureau het onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 17

1. Indien de tuchtraad zich onvoldoende voorgelicht acht aangaande de ten laste gelegde feiten of de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, kan de raad een onderzoek op tegenspraak gelasten.

2. De voorzitter of een lid van de raad voert namens de raad het onderzoek uit. Ten behoeve van het onderzoek kan de raad overlegging verlangen van alle stukken die op de zaak betrekking hebben. De instelling reageert op zulke verzoeken binnen de eventueel door de raad vastgestelde termijn. Als het verzoek tot de ambtenaar wordt gericht, wordt akte genomen van elke eventuele weigering om daaraan gehoor te geven.

Artikel 18

Na kennisneming van de hem voorgelegde bescheiden en rekening houdende met de eventuele schriftelijke of mondelinge verklaringen alsmede met de resultaten van het eventuele onderzoek, brengt de raad met meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de vraag of de ten laste gelegde feiten inderdaad bestaan en, in voorkomend geval, over de tuchtmaatregel die naar zijn oordeel naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten moet worden opgelegd. Dit advies wordt door alle leden van de raad ondertekend. Elk lid van de raad mag daaraan een afwijkende mening toevoegen. Het advies wordt binnen twee maanden na de datum waarop het rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag is ontvangen, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de ambtenaar doorgestuurd voorzover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier. Als een onderzoek is ingesteld op initiatief van de raad, bedraagt de termijn vier maanden voorzover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier.

Artikel 19

1. De voorzitter van de raad neemt niet deel aan de besluiten van de raad, behalve wanneer het procedurekwesties betreft of in geval van staking van de stemmen.

2. De voorzitter ziet toe op de uitvoering van de besluiten van de raad en brengt alle informatie en elk document over de zaak ter kennis van elk van de leden.

Artikel 20

De secretaris stelt van de zittingen van de raad een verslag op. De getuigen ondertekenen het verslag hunner verklaringen.

Artikel 21

1. Indien de tuchtprocedure leidt tot een der maatregelen, genoemd in artikel 9 van deze bijlage, komen de tijdens de procedure op initiatief van de ambtenaar ontstane kosten, met name het honorarium van een persoon die hij heeft gekozen om hem bij te staan of hem te verdedigen, te zijnen laste.

2. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan echter in uitzonderlijke gevallen waarin die last onevenredig zwaar zou zijn voor de betrokken ambtenaar, anders beslissen.

Artikel 22

1. Na de ambtenaar te hebben gehoord neemt het tot aanstelling bevoegde gezag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies van de raad, zijn besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 en 10 van deze bijlage. Dit besluit dient met redenen te zijn omkleed.

2. Als het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de zaak af te sluiten zonder een tuchtmaatregel op te leggen, stelt het de ambtenaar daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. De ambtenaar kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Afdeling 6

Schorsing

Artikel 23

1. Indien het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaar grove schuld ten laste legt, bestaande in een verzuim van zijn ambtelijke plichten of in een inbreuk op het gemene recht, kan de ambtenaar op ieder moment door genoemd gezag voor bepaalde of onbepaalde duur worden geschorst.

2. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt dat besluit na de betrokken ambtenaar te hebben gehoord, behalve in uitzonderlijk omstandigheden.

Artikel 24

1. In het besluit tot schorsing van de ambtenaar wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn gehele bezoldiging behoudt, dan wel of op de bezoldiging een bedrag wordt ingehouden dat bij hetzelfde besluit wordt vastgesteld. Het bedrag dat aan de ambtenaar wordt betaald mag in geen geval lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2. De positie van de geschorste ambtenaar dient definitief te worden geregeld binnen zes maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht werd. Wanneer na zes maanden geen besluit is genomen, ontvangt de betrokkene weer zijn volledige bezoldiging, behoudens toepassing van het bepaalde in lid 3.

3. De inhouding kan na de in lid 2 genoemde periode van zes maanden gehandhaafd blijven als tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld en hij in verband met die vervolging in hechtenis is. In dergelijke gevallen ontvangt de ambtenaar pas weer zijn volledige bezoldiging wanneer de bevoegde rechter de hechtenis heeft beëindigd.

4. Indien hetzij jegens de betrokkene geen tuchtmaatregel is genomen, hetzij hem slechts een schriftelijke waarschuwing of een berisping is gegeven of zijn plaatsing in een hogere salaristrap tijdelijk is opgeschort, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de bedragen die op grond van lid 1 op zijn bezoldiging zijn ingehouden; in dit geval wordt het te betalen bedrag verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van het in artikel 12 van bijlage VIII vastgestelde percentage.

Afdeling 7

Parallelle strafrechtelijke vervolging

Artikel 25

Indien tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie pas definitief geregeld nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.

Afdeling 8

Slotbepalingen

Artikel 26

De in de artikelen 11, 14, 22 en 23 van deze bijlage genoemde besluiten worden ter informatie aan OLAF meegedeeld wanneer dit bureau het onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 27

De ambtenaar tegen wie een andere tuchtmaatregel dan tuchtrechtelijk ontslag is genomen, kan na drie jaar in geval van een schriftelijke waarschuwing of berisping en na zes jaar in geval van een andere tuchtmaatregel, verzoeken dat geen enkele aanwijzing betreffende de op hem toegepaste tuchtmaatregel meer in de stukken van zijn persoonsdossier voorkomt. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of het aan dit verzoek gehoor geeft.

Artikel 28

Op grond van nieuwe, door relevante bewijsmiddelen gestaafde feiten kan het tot aanstelling bevoegde gezag de tuchtprocedure op eigen initiatief of op verzoek van de ambtenaar heropenen.

Artikel 29

Als de betrokkene niets ten laste kan worden gelegd overeenkomstig artikel 1, lid 3, en artikel 22, lid 2, van deze bijlage heeft deze het recht te vragen dat ter vergoeding van de geleden schade passende bekendheid wordt gegeven aan het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag.

Artikel 30

Onverminderd artikel 2, lid 3, stelt elke instelling als zij dat nodig acht, na raadpleging van zijn personeelscomité de bepalingen voor de uitvoering van deze bijlage vast.;";

100. bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

a) in artikel 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

"Dit geschiedt volgens een specifieke procedure, de 'mobiliteitsprocedure', die door het tot aanstelling bevoegde gezag na raadpleging van het personeelscomité wordt vastgesteld.";

b) in artikel 3 wordt de eerste zin vervangen door:

"In het kader van de mobiliteitsprocedure kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten een ambtenaar die in een derde land is tewerkgesteld, met zijn ambt tijdelijk in te delen bij de zetel of in een andere standplaats in de Gemeenschap; deze tewerkstelling, waaraan geen kennisgeving van een vacature voorafgaat, kan ten hoogste vier jaren duren.";

c) artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

1. Indien de instelling voor de ambtenaar een woning beschikbaar stelt die overeenstemt met het niveau van zijn functie, dient deze daarin te wonen.

2. De wijze van toepassing van lid 1 wordt na raadpleging van het personeelscomité door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld. Het tot aanstelling bevoegde gezag beslist over het recht op meubilair en overig toebehoren in overeenstemming met de voorwaarden die in iedere standplaats van toepassing zijn.";

d) in artikel 6 worden de woorden "vijf kalenderdagen" vervangen door "drie en een halve werkdag";

e) artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea worden de woorden "vijf kalenderdagen" vervangen door "drie en een halve werkdag" en de woorden "twee en een halve kalenderdag" door "twee werkdagen";

ii) in de tweede alinea wordt "20 kalenderdagen" vervangen door "14 werkdagen";

f) artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

i) in lid 1 wordt "20 opeenvolgende kalenderdagen" vervangen door "14 werkdagen";

ii) lid 2, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste zin wordt "kalenderdagen" vervangen door "werkdagen";

b) de tweede zin wordt geschrapt;

g) artikel 10, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

i) de zesde alinea wordt als volgt gewijzigd:

a) in het vierde streepje wordt het cijfer "8" vervangen door "7";

b) na het vierde streepje wordt het volgende streepje ingevoegd:

"- 30 % wanneer deze waarde groter is dan 7 maar kleiner dan of gelijk aan 9";

c) in het vijfde wordt het "8" vervangen door "9, maar kleiner dan of gelijk aan 11";

d) het volgende streepje wordt toegevoegd:

"- 40 % wanneer deze waarde groter is dan 11.";

ii) de volgende alinea's worden toegevoegd:

"Wanneer een ambtenaar die was tewerkgesteld in een plaats waar de levensomstandigheden als moeilijk of zeer moeilijk worden aangemerkt en waarvoor de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden 30 %, 35 % of 40 % bedraagt, een nieuwe functie aanvaardt in een plaats waarvoor die toelage 30 %, 35 % of 40 % bedraagt, ontvangt hij bovenop de voor zijn nieuwe standplaats geldende toelage wegens bijzondere levensomstandigheden een premie van 5 % van het in de eerste alinea genoemde referentiebedrag.

Bij elke tewerkstelling van de ambtenaar in een als moeilijk of zeer moeilijk aangemerkte plaats kan telkens weer een premie bovenop het eerder toegekende bedrag worden toegekend; met dien verstande dat de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden en de premie in totaal niet meer dan 45 % van het in de eerste alinea genoemde referentiebedrag mogen bedragen.";

h) in artikel 13, eerste alinea, eerste zin, worden de woorden "om de zes maanden" vervangen door "eenmaal per jaar";

i) in artikel 16, eerste alinea, worden de woorden "hetzij in euro, hetzij in de valuta van het land van tewerkstelling" vervangen door "in euro, in de valuta van het land van tewerkstelling of in de valuta waarin de uitgave is gedaan";

j) artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

a) de woorden "die niet de beschikking heeft over een hem door de instelling beschikbaar gestelde gemeubileerde woning" worden vervangen door "over een door de instelling te zijner beschikking gestelde woning beschikt op grond van de artikelen 5 en 23 van deze bijlage,";

b) de woorden "van zijn persoonlijke inboedel" worden vervangen door "van zijn inboedel en zijn persoonlijke bezittingen";

ii) in de tweede alinea worden de woorden "de werkelijk gemaakte inrichtingskosten" vervangen door "de andere kosten in verband met deze verandering van woonplaats";

k) artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

i) de tweede en de derde alinea worden vervangen door:

"De ambtenaar ontvangt bovendien de helft van de in artikel 10 van bijlage VII bedoelde dagvergoeding, behalve in geval van overmacht, zulks ter beoordeling van het tot aanstelling bevoegde gezag.";

ii) [niet van toepassing op het Nederlands].

l) artikel 19 wordt vervangen door:

"Artikel 19

Voor zover de ambtenaar voor zijn vervoer om dienstredenen die rechtstreeks verband houden met het uitoefenen van zijn functie geen gebruik kan maken van een dienstauto, ontvangt hij voor het gebruik van zijn privé-auto een vergoeding per kilometer waarvan het bedrag door het tot aanstelling bevoegde gezag wordt vastgesteld.";

m) in artikel 21 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

"Wanneer een ambtenaar bij indiensttreding of bij overplaatsing zijn woonplaats moet veranderen om aan artikel 20 van het Statuut te kunnen voldoen, neemt de instelling, overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde voorwaarden en naargelang van de omstandigheden waaronder de betrokken ambtenaar in de standplaats kan worden gehuisvest, de kosten voor haar rekening die werden gemaakt voor:

a) de verhuizing van de (volledige of gedeeltelijke) persoonlijke inboedel van de plaats waar deze zich bevindt, naar de standplaats, alsmede voor het vervoer van de persoonlijke bezittingen, ingeval hem een niet-gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld;

b) het vervoer van de persoonlijke bezittingen en de opslag van de inboedel, ingeval hem een gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld.";

n) in artikel 23 worden de woorden "van de door hem uitgeoefende functie" vervangen door "van zijn functie";

o) hoofdstuk 5 en artikel 26 daarvan worden geschrapt;

p) hoofdstuk 6 en artikel 27 daarvan worden geschrapt;

101. bijlage XI wordt vervangen door:

"BIJLAGE XI

WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE ARTIKELEN 64 EN 65 VAN HET STATUUT

HOOFDSTUK 1

JAARLIJKS ONDERZOEK NAAR HET BEZOLDIGINGSPEIL (ARTIKEL 65, LID 1, VAN HET STATUUT)

Afdeling 1

Elementen van de jaarlijkse aanpassingen

Artikel 1

1. Verslag van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat)

Voor het onderzoek als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het Statuut stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud te Brussel, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde standplaatsen in de lidstaten, en over de ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen die de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten genieten.

2. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor Brussel (internationaal indexcijfer van Brussel)

Op basis van door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens stelt Eurostat een indexcijfer vast aan de hand waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud van in Brussel werkzame ambtenaren van de Gemeenschappen kan worden gemeten. Bij het vaststellen van dit indexcijfer ("internationaal indexcijfer van Brussel" geheten) is rekening gehouden met de ontwikkeling die tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar is geconstateerd; het wordt berekend volgens de statistische methode die is vastgesteld door de in artikel 13 bedoelde "Groep artikel 64 van het Statuut".

3. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten Brussel (economische pariteiten en impliciete indexcijfers)

a) Eurostat berekent, met inachtneming van het advies van de nationale diensten voor de statistiek en van andere bevoegde instanties van de lidstaten, de economische pariteiten die de gelijkwaardigheden in koopkracht vaststellen:

i) van de bezoldigingen die worden uitbetaald aan de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die de hoofdsteden van de lidstaten als standplaats hebben (met uitzondering van Nederland, waar het indexcijfer van Den Haag wordt gebruikt in plaats van dat van Amsterdam) en aan de ambtenaren in bepaalde andere standplaatsen, gemeten aan Brussel,

ii) van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België.

b) De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar.

c) De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden bijgewerkt en ten minste om de vijf jaar door middel van een rechtstreeks onderzoek kan worden geverifieerd. Voor de bijwerking van de economische pariteiten maakt Eurostat gebruik van de meest adequate indexcijfers zoals die zijn vastgesteld door de in artikel 13 bedoelde "Groep artikel 64 van het Statuut".

d) De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten België en Luxemburg gedurende de referentieperiode wordt gemeten met behulp van de impliciete indexcijfers. Deze indexcijfers komen overeen met het product van het internationale indexcijfer van Brussel en de schommeling van de economische pariteit.

4. Ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de bij de centrale overheidsdiensten werkende nationale ambtenaren (specifieke indicatoren)

a) Ten einde de procentuele opwaartse of neerwaartse koopkrachtontwikkeling van de bezoldigingen in de nationale overheidsdiensten te meten stelt Eurostat, aan de hand van de gegevens die vóór eind september door de betrokken nationale instanties zijn verstrekt, specifieke indicatoren vast welke de ontwikkeling van de reële bezoldigingen van de nationale ambtenaren in dienst van de centrale overheid tussen de maand juli van het voorafgaande jaar en de maand juli van het lopende jaar weergeven. De twee bezoldigingen moeten één twaalfde van alle op jaarbasis betaalde elementen bevatten.

De vaststelling van de specifieke indicatoren geschiedt in tweeërlei vorm:

i) een indicator voor elk van de functiegroepen als gedefinieerd in het Statuut,

ii) een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale overheidsambtenaren voor elke functiegroep.

Elke van deze indicatoren wordt vastgesteld in reële bruto- en nettocijfers. Voor de overgang van bruto- naar nettocijfers wordt rekening gehouden met de verplichte inhoudingen en met algemene fiscale factoren.

Voor de vaststelling van de bruto- en netto-indicatoren voor de hele Europese Unie gebruikt Eurostat een steekproef samengesteld uit de volgende lidstaten: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De Raad kan, op voorstel van de Commissie op grond van artikel 65, lid 3, van het Statuut een andere steekproef vaststellen die ten minste 75 % van het BNP van de Europese Unie moet vertegenwoordigen en van toepassing is vanaf het jaar volgende op dat van de vaststelling ervan. De uitkomsten per land worden gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het nationale BBP in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen (ESER).

b) Op verzoek van Eurostat verstrekken de bevoegde nationale instanties aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een specifieke indicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren meet, nodig acht.

Indien Eurostat, na de bevoegde nationale instanties opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het reële inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen.

c) Naast de specifieke indicatoren berekent Eurostat bepaalde controle-indicatoren. Een daarvan bestaat in gegevens betreffende de loonsom in reële termen per hoofd in de centrale overheidsdiensten, vastgesteld volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen (ESER).

Eurostat geeft bij zijn verslag over de specifieke indicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de hierboven genoemde controle-indicatoren.

Artikel 2

De Commissie stelt iedere drie jaar een omstandig verslag op over de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving en legt dit verslag voor aan de Raad en aan het Europees Parlement. Aan de hand van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van de statutaire bepalingen, bij de Raad voorstellen in die op alle ter zake dienende gegevens zijn gebaseerd.

Afdeling 2

Wijze van jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen

Artikel 3

1. Overeenkomstig artikel 65, lid 3, van het Statuut neemt de Raad vóór het einde van elk jaar een besluit over de door de Commissie voorgestelde en op de elementen bedoeld in afdeling 1 gebaseerde aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen met ingang van 1 juli.

2. De waarde van de aanpassing is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het internationale indexcijfer van Brussel. De aanpassing wordt op nettobasis vastgesteld en kan worden uitgedrukt in een voor allen gelijk percentage of op niet-proportionele wijze.

3. De aldus vastgestelde aanpassing van de bezoldigingen wordt, volgens de hierna beschreven methode, verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 van het Statuut en in bijlage XIII van het Statuut en in de artikelen 20, 63 en 93 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden:

a) het bedrag van de nettobezoldiging en het nettopensioen zonder aanpassingscoëfficiënt wordt verhoogd of verlaagd met de waarde van de bovenbedoelde jaarlijkse aanpassing;

b) de nieuwe tabel van de basissalarissen wordt bepaald door het brutobedrag vast te stellen dat, na aftrek van de belastingen ingevolge het bepaalde in lid 4 en van de verplichte inhoudingen krachtens de socialezekerheids- en pensioenregelingen, met het bedrag van de nettobezoldiging overeenstemt;

c) voor deze omzetting van nettobedragen in brutobedragen wordt rekening gehouden met de situatie van een ongehuwde ambtenaar die niet voor de vergoedingen en toelagen als bedoeld in het Statuut in aanmerking komt.

4. Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit:

a) de factor die uit de vorige aanpassing voortvloeit, en/of

b) de waarde van de aanpassing van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2.

5. In België en Luxemburg is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing. De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op:

a) de bezoldiging van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die werkzaam zijn in de andere lidstaten of in bepaalde andere standplaatsen,

b) in afwijking van artikel 82, lid 1, van het Statuut de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de andere lidstaten worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met het vóór 1 mei 2004 opgebouwde pensioen,

worden verkregen door de economische pariteiten, bedoeld in artikel 1, en de wisselkoersen, bedoeld in artikel 63 van het Statuut, voor de betreffende landen aan elkaar te relateren.

De regeling bedoeld in artikel 8 is van toepassing in geval van terugwerkende kracht van de werking van de in plaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten.

6. De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop het besluit betreffende de nieuwe aanpassing van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van dat besluit, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen aangepast.

Als in het kader van die aanpassing met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit betreffende de volgende jaarlijkse aanpassing.

HOOFDSTUK 2

TUSSENTIJDSE AANPASSINGEN VAN DE BEZOLDIGINGEN EN DE PENSIOENEN (ARTIKEL 65, LID 2, VAN HET STATUUT)

Artikel 4

1. Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde drempelwaarde wordt besloten tot tussentijdse aanpassingen van de bezoldigingen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het Statuut met ingang van 1 januari, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de lopende referentieperiode van één jaar.

2. Het voorstel van de Commissie wordt uiterlijk in de tweede helft van april bij de Raad ingediend.

3. Met deze tussentijdse aanpassingen wordt bij de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen rekening gehouden.

Artikel 5

1. De prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de betrokken periode wordt aan de hand van de gegevens die tijdens de in artikel 12 bedoelde bijeenkomst worden verstrekt, ieder jaar in maart door Eurostat opgesteld.

Indien deze prognose een negatief percentage te zien geeft, wordt de helft daarvan van de aanpassing afgetrokken.

2. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor Brussel wordt gemeten met behulp van het internationaal indexcijfer van Brussel over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar.

3. Voor elk van de standplaatsen waarvoor een aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld (met uitsluiting van België en Luxemburg), wordt een raming gemaakt voor de maand december van de in artikel 1, lid 3, genoemde economische pariteiten. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt berekend op de in artikel 1, lid 3, vastgestelde wijze.

Artikel 6

1. De in artikel 5, lid 2, genoemde drempel waarboven een stijging voor de periode van zes maanden als aanzienlijk wordt beschouwd, is het percentage dat overeenkomt met 7 % voor een periode van 12 maanden.

2. Voor de toepassing van de drempel wordt de volgende procedure gevolgd, behoudens toepassing van artikel 5, lid 1, tweede alinea:

a) als de bovenbedoelde drempel voor Brussel wordt bereikt of overschreden (gemeten naar de ontwikkeling van het internationale indexcijfer van Brussel tussen juni en december), wordt de bezoldiging voor alle standplaatsen aangepast volgens de procedure voor de jaarlijkse aanpassing;

b) als de drempel voor Brussel niet wordt bereikt, worden slechts de aanpassingscoëfficiënten van de standplaatsen waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud (uitgedrukt in die van de impliciete indexcijfers tussen juni en december) deze drempel te boven gaat, aangepast.

Artikel 7

Met het oog op de toepassing van artikel 6:

De waarde van de aanpassing is gelijk aan het internationale indexcijfer van Brussel, eventueel vermenigvuldigd met de helft van de specifieke, vooruit berekende indicator, indien deze negatief is.

De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het Statuut, die, als de aanpassingsdrempel niet is bereikt voor Brussel, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de aanpassing.

HOOFDSTUK 3

TIJDSTIP WAAROP DE AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN VAN KRACHT WORDEN (PLAATSEN MET EEN STERKE STIJGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD)

Artikel 8

1. Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud (gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de impliciete indexcijfers), wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse aanpassing en vóór 1 juli wat de jaarlijkse aanpassing betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel.

2. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing van kracht wordt is:

a) 16 mei voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 6,3 %,

b) 1 mei voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 12,6 %.

3. De datum waarop de tussentijdse aanpassing van kracht wordt is:

a) 16 november voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 6,3 %,

b) 1 november voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 12,6 %.

HOOFDSTUK 4

INVOERING EN AFSCHAFFING VAN AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN (ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT)

Artikel 9

1. De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Europese Gemeenschappen of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats.

Het daartoe ingediende verzoek moet zijn gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de desbetreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een wezenlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, presenteert de Commissie een voorstel tot vaststelling van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken standplaats.

2. De Raad kan, op voorstel van de Commissie, ook besluiten om een voor een bepaalde plaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen moet het voorstel gebaseerd zijn op een van de volgende elementen:

a) een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Europese Gemeenschappen of vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in een bepaalde standplaats, waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betreffende lidstaat worden geconstateerd niet meer van betekenis is (minder dan 2 %). Het duurzame karakter van deze convergentie moet door Eurostat worden bevestigd,

b) het feit dat er in die plaats niet langer ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Europese Gemeenschap werkzaam zijn.

3. De Raad neemt een besluit over het voorstel overeenkomstig artikel 64, tweede alinea, van het Statuut.

HOOFDSTUK 5

UITZONDERINGSCLAUSULE

Artikel 10

In geval van ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaal-economische toestand binnen de Gemeenschap, die wordt beoordeeld aan de hand van door de Commissie verstrekte objectieve gegevens ter zake, dient de Commissie, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van de statutaire bepalingen, passende voorstellen in bij de Raad, die een besluit neemt overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 283 van het EG-Verdrag.

HOOFDSTUK 6

ROL VAN EUROSTAT EN BETREKKINGEN MET DE BEVOEGDE INSTANTIES IN DE LIDSTATEN

Artikel 11

Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de aanpassingen van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Het heeft met name tot taak elke voor dit toezicht benodigde beoordeling te formuleren of studie ter hand te nemen.

Artikel 12

Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, "Groep artikel 65 van het Statuut" genaamd, die uit deskundigen van de bevoegde instanties in de lidstaten is samengesteld.

Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren.

De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse aanpassing van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld.

Artikel 13

Eurostat roept ten minste eenmaal per jaar, uiterlijk in de loop van september, een werkgroep bijeen, "Groep artikel 64 van het Statuut" genaamd, die uit deskundigen van de bevoegde instanties van de lidstaten is samengesteld.

Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht met het oog op het vaststellen van het internationaal indexcijfer van Brussel en van de economische pariteiten.

Artikel 14

Elke lidstaat deelt Eurostat, wanneer het daarom verzoekt, de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren bij de centrale overheidsdiensten.

HOOFDSTUK 7

SLOTBEPALINGEN EN HERZIENINGSCLAUSULE

Artikel 15

1. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf 1 juli 2004 tot en met 31 december 2012.

2. Zij worden herzien aan het einde van het vierde jaar, met name in het licht van de gevolgen voor de begroting. Te dien einde legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor en, indien nodig, een voorstel om deze bijlage te wijzigen op basis van artikel 283 van het EG-Verdrag.;";

102. de volgende bijlagen worden toegevoegd:

"BIJLAGE XII

UITVOERINGSBEPALINGEN VAN ARTIKEL 83 BIS VAN HET STATUUT

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

1. Teneinde de in artikel 83, lid 2, van het Statuut bedoelde bijdrage van de ambtenaren in de financiering van de pensioenregeling vast te stellen, verricht de Commissie vanaf 2004 vijfjaarlijks een actuariële raming van het evenwicht van de pensioenregeling, als bedoeld in artikel 83 bis, lid 3, van het Statuut. In deze raming wordt aangegeven of de bijdrage van de ambtenaren voldoende is om één derde van de kosten van de pensioenregeling te dekken.

2. Ten behoeve van het in artikel 83 bis, lid 4, van het Statuut bedoelde onderzoek werkt de Commissie bovengenoemde actuariële raming ieder jaar bij, rekening houdend met de ontwikkeling van de populatie als bedoeld in artikel 5, de rentevoet als bedoeld in artikel 6 en de jaarlijkse aanpassing van de salarissen van EG-ambtenaren als bedoeld in artikel 11.

3. De raming en de bijwerkingen worden elk jaar n uitgevoerd, op basis van de populatie van actieve deelnemers aan de pensioenregeling op 31 december van het jaar daarvoor (n-1).

Artikel 2

1. Indien de bijdrage moet worden aangepast, gebeurt dit met ingang van 1 juli en tegelijk met de in artikel 65 van het Statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen. Aanpassingen mogen niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar.

2. De aanpassing, die ingaat op 1 juli 2004, mag niet leiden tot een bijdrage die hoger is dan 9,75 %. De aanpassing, die ingaat op 1 juli 2005, mag niet leiden tot een bijdrage die hoger is dan 10,25 %.

3. Het verschil tussen de aanpassing van de bijdrage die het gevolg zou zijn geweest van de actuariële berekening en de aanpassing ten gevolge van het in lid 2 bedoelde verschil wordt niet gecompenseerd noch, dientengevolge, in latere actuariële berekeningen verwerkt. De bijdrage die uit de actuariële berekening zou zijn voortgevloeid, wordt vermeld in de in artikel 1 genoemde raming.

HOOFDSTUK 2

BEREKENING VAN HET ACTUARIËLE EVENWICHT

Artikel 3

Bij de vijfjaarlijkse actuariële raming wordt bepaald op welke wijze het evenwicht kan worden gehandhaafd, rekening houdend met de lasten, namelijk het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 77 van het Statuut, de invaliditeitsuitkering als bedoeld in artikel 78 van het Statuut en het overlevingspensioen als bedoeld in de artikelen 79 en 80 van het Statuut.

Artikel 4

1. Het actuariële evenwicht wordt geraamd aan de hand van de in dit hoofdstuk uiteengezette berekeningsmethode.

2. Volgens de methode vertegenwoordigt de "actuariële waarde" van de pensioenrechten die vóór de berekeningsdatum zijn verworven een verplichting voor diensten in het verleden, terwijl de actuariële waarde van de pensioenrechten die zullen worden verworven in het dienstjaar dat op de berekeningsdatum begint de "pensioenkosten" vertegenwoordigt.

3. Aangenomen wordt dat alle pensioneringen (behalve voor invaliditeit) op een vaste gemiddelde leeftijd r plaatsvinden. De gemiddelde pensioenleeftijd wordt alleen aangepast bij de vijfjaarlijkse actuariële raming als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage en kan naargelang van personeelscategorie verschillend zijn.

4. Bij de vaststelling van de actuariële waarden

a) wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het basissalaris van een ambtenaar tussen de berekeningsdatum en de veronderstelde pensioenleeftijd;

b) wordt geen rekening gehouden met de pensioenrechten die vóór de berekeningsdatum zijn verworven (verplichting voor diensten in het verleden).

5. Bij de actuariële raming van de pensioenkosten wordt rekening gehouden met alle relevante bepalingen in dit Statuut (met name in de bijlagen VIII en XIII).

6. Aan de hand van een afvlakking worden het reële verlagingspercentage en het percentage van de jaarlijkse aanpassing van de salarissen van de ambtenaren van de Gemeenschap vastgesteld. De afvlakking wordt verkregen door gebruikmaking van een voortschrijdend gemiddelde over 12 jaar voor het rentepercentage en voor de verhoging van de salarissen.

Artikel 5

1. De bijdrageformule is gebaseerd op de volgende vergelijking:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

2. De bijdrage van ambtenaren aan de financiering van de pensioenregeling wordt berekend als een derde van de verhouding tussen de pensioenkosten van het lopende jaar (n) voor alle ambtenaren die actief deelnemen aan de pensioenregeling en de totale jaarlijkse basissalarissen voor dezelfde populatie van actieve deelnemers aan de pensioenregeling op 31 december van het vorige jaar (n-1).

3. De pensioenkosten zijn de som van:

a) de kosten voor het ouderdomspensioen (gespecificeerd in artikel 6 van deze bijlage) d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten die tijdens het jaar n worden verworven, inclusief het deel van dat pensioen waarop de overlevende echtgenoot en/of ten laste komende kinderen aanspraak kunnen maken bij het overlijden van de ambtenaar na pensionering (overlevingspensioen);

b) de kosten voor de invaliditeitsuitkering (gespecificeerd in artikel 7 van deze bijlage), d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop de actieve ambtenaren aanspraak kunnen maken die naar verwachting in het jaar n arbeidsongeschikt worden verklaard; en

c) de kosten voor het overlevingspensioen (gespecificeerd in artikel 8 van deze bijlage), d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop aanspraak kan worden gemaakt namens actieve ambtenaren die naar verwachting in het jaar n zullen overlijden.

4. De pensioenkosten worden geraamd aan de hand van de pensioenrechten en de overeenkomstige uitkeringen als gespecificeerd in de artikelen 6 tot 8 van deze bijlage.

Deze uitkeringen geven als resultaat de huidige actuariële waarde van 1 euro per jaar, rekening houdende met het rentepercentage, het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing en de kans dat de ambtenaar op zijn pensioenleeftijd nog in leven is.

5. Er wordt rekening gehouden met de minimumbedragen voor levensonderhoud als bedoeld in hoofdstuk 2 van titel V en in bijlage VIII van het Statuut.

Artikel 6

1. Voor de berekening van de waarde van ouderdomspensioenen worden de pensioenrechten die gedurende het jaar n zijn verworven voor elke actieve ambtenaar berekend door zijn geprojecteerd basissalaris op de dag van zijn pensionering te vermenigvuldigen met de voor hem geldende toenemingsfactor.

Indien de opgebouwde pensioenrechten (rechten vanaf de aanwerving, inclusief overdrachten) die aan de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1 zijn toegekend, 70 % of meer bedragen, wordt hij geacht tijdens het jaar n geen pensioenrechten te hebben verworven.

2. Het geraamde basissalaris (PS) bij pensionering wordt berekend aan de hand van het basissalaris op 31 december van het vorige jaar, rekening houdende met de jaarlijkse salarisverhoging en de geraamde jaarlijkse verhoging ten gevolge van anciënniteit en promoties, volgens de volgende formule:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

SAL= huidig salaris

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)

ISP= geraamde jaarlijkse verhoging door anciënniteit en promoties

m= verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

Aangezien de berekeningen in reële termen worden gemaakt, zonder de inflatie, vormen de jaarlijkse salarisaanpassing en de verhoging door anciënniteit en promoties stijgingspercentages zonder verrekening van de inflatie.

3. Op basis van de berekening van de pensioenrechten die door een ambtenaar zijn verworven wordt de actuariële waarde van deze pensioenrechten (en de daarmee verbonden overlevingspensioenen) berekend door de als hierboven gedefinieerde pensioenrechten te vermenigvuldigen met de som van:

a) een op leeftijd x onmiddellijk ingaande uitkering die m jaar was uitgesteld:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

x= leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

τ= rentepercentage

kpx= kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is

m= verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)

ω= plafond van de sterftetafel;

en

b) een op leeftijd x en y onmiddellijk ingaande uitgestelde uitkering van een overlevingspensioen, waarbij y de geraamde leeftijd van de echtgenoot is. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar gehuwd is en met het geldende overlevingspensioenpercentage, vastgesteld overeenkomstig bijlage VIII:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

x= leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

y= leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

τ= rentepercentage

kpx= kans dat een x-jarige ambtenaar over k jaren nog in leven is

kpy= kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige ambtenaar) over k jaren nog in leven is

m= verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)

ω= plafond van de sterftetafel.

4. Voor de berekening van de pensioenkosten van het ouderdomspensioen wordt rekening gehouden met:

a) de aangroei voor ambtenaren die na de normale pensioenleeftijd in dienst blijven;

b) de verlagingscoëfficiënt voor ambtenaren die vóór de normale pensioenleeftijd de dienst verlaten.

Artikel 7

1. Voor de berekening van de waarde van invaliditeitsuitkeringen wordt het aantal uitkeringen waarop naar verwachting in het jaar n aanspraak kan worden gemaakt, geraamd door van elke actieve ambtenaar de kans te meten dat hij in het desbetreffende jaar arbeidsongeschikt wordt verklaard. De kans wordt dan vermenigvuldigd met het jaarlijkse bedrag van de invaliditeitsuitkeringen waarop de ambtenaar dan recht zou hebben.

2. Bij de berekening van de actuariële waarde van de invaliditeitsuitkeringen waarop pas aanspraak kan worden gemaakt in het jaar n, worden de volgende uitkeringen gebruikt:

a) een onmiddellijk ingaande tijdelijke uitkering op x-jarige leeftijd:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

x= leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

τ= rentepercentage

kpx= kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is

m= verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing),

b) onmiddellijk ingaande uitkering van een overlevingspensioen. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar gehuwd is en met het geldende overlevingspensioenpercentage:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

x= leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

y= leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

τ= rentepercentage

kpx= kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is

kpy= kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige persoon) over k jaren nog in leven is

m= verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing).

Artikel 8

1. De waarde van de pensioenrechten waarop naar verwachting in het jaar n de nabestaanden aanspraak kunnen maken, wordt geraamd door van elke actieve ambtenaar de kans te meten dat hij in het jaar overlijdt. De kans wordt dan vermenigvuldigd met het jaarlijkse bedrag van het pensioen van de echtgenoot waarop in het lopende jaar aanspraak kan worden gemaakt. Bij de berekening wordt rekening gehouden met mogelijke wezenpensioenen waarop eventueel aanspraak kan worden gemaakt.

2. Bij de berekening van de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop nabestaanden in het jaar n aanspraak kunnen maken, wordt een onmiddellijk ingaande uitkering gebruikt. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar is gehuwd:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij:

y= leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1

τ= rentepercentage

kpy= kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige persoon) over k jaren nog in leven is

GSG= geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)

ω= plafond van de sterftetafel.

HOOFDSTUK 3

BEREKENINGSMETHODE

Artikel 9

1. De demografische parameters waarmee rekening moet worden gehouden bij de actuariële raming, moeten worden gebaseerd op de volledige populatie van alle aan de regeling deelnemende personen, bestaande uit het personeel in actieve dienst en de gepensioneerden. Deze gegevens worden jaarlijks door de Commissie opgesteld op basis van de informatie die door de verschillende instellingen en organen waarvan het personeel aan de regeling deelneemt, wordt verstrekt.

Uit de waarnemingen van deze populatie worden met name de opbouw van de populatie, de gemiddelde pensioenleeftijd en de invaliditeitstafel afgeleid.

2. De sterftetafel is gebaseerd op een populatie die zoveel mogelijk kenmerken gemeen heeft met de populatie van aan de regeling deelnemende personen. Deze tafel wordt uitsluitend bij de in artikel 1 bedoelde vijfjaarlijkse actuariële raming bijgewerkt.

Artikel 10

1. De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen rentepercentages worden gebaseerd op de waargenomen gemiddelde jaarlijkse rentepercentages van de lange-termijnoverheidsschulden van de lidstaten die door de Commissie worden gepubliceerd. Voor de berekening van het relevante rentepercentage, zonder verrekening van de inflatie, dat bij actuariële berekeningen wordt toegepast, wordt een passend indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt.

2. Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen werkelijke jaarlijkse percentage is het gemiddelde van de reële gemiddelde rentepercentages van de 12 jaren die voorafgaan aan het lopende jaar.

Artikel 11

1. De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen jaarlijkse aanpassing van de ambtenarensalarissen wordt gebaseerd op de specifieke indicatoren als bedoeld in artikel 1, lid 4, van bijlage XI.

2. Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen werkelijke jaarlijkse percentage is het gemiddelde van de netto specifieke indicatoren voor de Europese Unie van de 12 jaren die voorafgaan aan het lopende jaar.

Artikel 12

Het in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII genoemde percentage voor de berekening van de samengestelde rente worden als het in artikel 10 bedoelde werkelijke percentage vastgesteld en - indien nodig - bij de vijfjaarlijkse actuariële raming herzien.

HOOFDSTUK 4

TENUITVOERLEGGING

Artikel 13

1. Eurostat wordt belast met de technische tenuitvoerlegging van deze bijlage.

2. Bij de in artikel 1 bedoelde actuariële ramingen wordt Eurostat bijgestaan door een of meer gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen. Eurostat verstrekt deze deskundige(n) met name de in de artikelen 9 en 11 genoemde parameters.

3. Eurostat dient ieder jaar op 1 september een verslag in over de in artikel 1 bedoelde ramingen en bijwerkingen.

4. Eventuele methodologische vragen in verband met de uitvoering van deze bijlage worden door Eurostat in samenwerking met de nationale deskundigen van de bevoegde diensten in de lidstaten en de gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen behandeld. Hiertoe belegt Eurostat ten minste elk jaar een vergadering van deze groep. Eurostat kan echter meer vergaderingen organiseren indien het dit nodig acht.

HOOFDSTUK 5

HERZIENINGSCLAUSULE

Artikel 14

1. Artikel 2, lid 1, tweede zin, lid 3, en de artikelen 9, 10, 11 en 12 van deze bijlage zijn van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2013 van toepassing.

2. Tijdens de vijfjaarlijkse actuariële raming kunnen de bepalingen van deze bijlage door de Raad worden herzien, met name in het licht van de budgettaire gevolgen en het actuariële evenwicht, op basis van een verslag dat, indien nodig, vergezeld is van een door de Commissie na advies van het comité voor het Statuut opgesteld voorstel. Over dit voorstel besluit de Raad met de in lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van artikel 205 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde gekwalificeerde meerderheid.

3. In afwijking van artikel 83 bis van het Statuut en van lid 2 worden de tweede raming, een verslag, en indien nodig een voorstel van de Commissie, aan het einde van 2008 aan de Raad voorgelegd.

BIJLAGE XIII

Overgangsmaatregelen van toepassing op de ambtenaren van de Gemeenschappen (artikel 107 bis van het Statuut)

Afdeling 1

Artikel 1

1. Gedurende de periode van 1 mei 2004 tot en met 20 april worden de alinea's 1 en 2 van artikel 5 van het Statuut vervangen door:

"1. De ambten die onder dit Statuut vallen, zijn, naar aard en niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, ingedeeld in vier categorieën, die in afdalende hiërarchische volgorde worden aangeduid met de letters A*, B*, C* en D*.

2. Categorie A* omvat twaalf rangen, categorie B* negen rangen, categorie C* zeven rangen en categorie D* vijf rangen.".

2. Een verwijzing naar de datum van aanwerving moet gezien worden als een verwijzing naar de datum van indiensttreding.

Artikel 2

1. Onverminderd artikel 8 worden op 1 mei 2004 de rangen van de ambtenaren die zich in een van de in artikel 35 van het Statuut genoemde standen bevinden, als volgt gewijzigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7 van deze bijlage wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld volgens de onderstaande tabellen (bedragen in euro):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Het salaris bij iedere nieuwe voorlopige rang wordt beschouwd als het toepasselijke bedrag in de zin van artikel 7.

Artikel 3

De in artikel 2, lid 1, beschreven procedure heeft geen gevolgen voor de salaristrap waarin de ambtenaar zich bevindt, noch voor de anciënniteit die hij in zijn rang en salaristrap heeft verworven. De salarissen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 7.

Artikel 4

Voor de toepassing van het hierboven bepaalde en voor de in de eerste zin van artikel 1 genoemde periode:

a) wordt "functiegroep" vervangen door "categorie":

i) in het Statuut:

- in artikel 5, lid 5,

- in artikel 6, lid 1,

- in artikel 7, lid 2,

- in artikel 31, lid 1,

- in artikel 32, derde alinea,

- in artikel 39, onder f),

- in artikel 40, lid 4,

- in artikel 41, lid 3,

- in artikel 51, de leden 1, 2, 8 en 9,

- in artikel 78, eerste alinea;

ii) in bijlage II van het Statuut, artikel 1, vierde alinea;

iii) in bijlage III van het Statuut:

- in artikel 1, lid 1, onder c),

- in artikel 3, vierde alinea;

iv) in bijlage IX van het Statuut:

- in artikel 5,

- in artikel 9, lid 1, onder f) en g);

b) wordt "functiegroep AD" vervangen door "categorie A":

i) in het Statuut:

- in artikel 5, lid 3, onder c),

- in artikel 48, derde alinea,

- in artikel 56, tweede alinea,

ii) in bijlage II van het Statuut, artikel 10, lid 1;

c) wordt "functiegroep AST" vervangen door "categorieën B*, C* en D*":

i) in het Statuut:

- in artikel 43, tweede alinea,

- in artikel 48, derde alinea,

ii) in bijlage VI van het Statuut, de artikelen 1 en 3;

d) wordt "rangen AST 1 tot en met AST 4" vervangen door "categorieën C* en D* rangen 1 tot en met 4" in artikel 56, derde alinea van het Statuut;

e) wordt in artikel 5, lid 3, onder a), van het Statuut "functiegroep AST" vervangen door "categorieën B* en C*";

f) Artikel 29, lid 4, van het Statuut wordt vervangen door: "Het Europees Parlement organiseert één vergelijkend onderzoek voor de categorieën C*, B* en A* 1 mei 2006";

g) wordt in artikel 43, tweede alinea, van het Statuut "een functie van administrateur" vervangen door "een functie in de eerstvolgende hogere categorie";

h) wordt in artikel 45 bis, lid 1, van het Statuut "functiegroep AST" vervangen door "categorie B*" en wordt "functiegroep AD" vervangen door "een ambt van categorie A*";

i) wordt in artikel 46 van het Statuut "AD 9 tot en met AD 14" vervangen door "A *9 tot en met A *14";

j) wordt in artikel 29, lid 2, van het Statuut "rangen AD 16 of 15" vervangen door "rangen A *16 of A *15" en "rangen AD 15 of 14" door "rangen A *15 of A*14";

k) wordt in artikel 12 van bijlage II van het Statuut "AD 14" vervangen door "A *14";

l) wordt in artikel 5 van bijlage IX van het Statuut:

i) in lid 2, "AD 13" vervangen door "A *13";

ii) in lid 3, "AD 14" vervangen door "A *14 of een hogere rang" en "AD 16 of AD 15" door "A *16 of A *15";

iii) in lid 4, "AD 16" vervangen door "A *16" en "AD 15" door "A *15";

m) wordt in artikel 43, tweede alinea, van het Statuut "in rang 4 en hoger" geschrapt;

n) wordt in artikel 5, lid 4, van het Statuut de verwijzing naar "bijlage I, punt A," vervangen door "bijlage XIII,1";

o) worden verwijzingen in het Statuut naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang AST 1, vervangen door een verwijzing naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang D *1.

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 45, lid 1, van het Statuut blijft een ambtenaar die op 1 mei 2004 in aanmerking komt voor bevordering naar een hogere rang, ook daarna hiervoor in aanmerking komen, zelfs als hij de minimumperiode van twee jaar in zijn rang nog niet heeft volbracht.

2. Een ambtenaar die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie is geplaatst, wordt, indien de overplaatsing vanaf 1 mei 2004 plaatsvindt, geplaatst in dezelfde rang en dezelfde salaristrap als in de vorige categorie of, als deze niet bestaan, in de eerste salaristrap van de onderste rang in de nieuwe categorie.

3. De artikelen 1 tot en met 10 bis van deze bijlage zijn van toepassing op tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven vóór 1 mei 2004 en die vervolgens als ambtenaar worden aangesteld overeenkomstig lid 4.

4. Een tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie is geplaatst, of op een lijst van kandidaten die zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek, wordt, indien de aanwerving plaatsvindt vanaf 1 mei 2004, geplaatst in dezelfde rang en dezelfde salaristrap die hij als tijdelijk functionaris in de vorige categorie had, of, als deze niet bestaan, in de eerste salaristrap van de onderste rang in de nieuwe categorie.

5. Een ambtenaar die op 30 april 2004 een functie in de rang A3 vervult, moet, indien hij na deze datum tot directeur wordt benoemd, overeenkomstig artikel 7, lid 5, worden bevorderd naar de eerstvolgende hogere rang. De laatste zin van artikel 46 van het Statuut is niet van toepassing.

Artikel 6

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10, worden bij de eerstvolgende bevordering van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, de in artikel 6, lid 2, en in bijlage I, deel B, van het Statuut bedoelde percentages aangepast om te voldoen aan de bij iedere instelling vóór deze datum geldende voorwaarden.

Indien de bevordering van een ambtenaar ingaat vóór 1 mei 2004, gelden de bepalingen van het Statuut dat op de dag waarop de bevordering ingaat van toepassing is.

Artikel 7

Het maandelijkse basissalaris van de ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, wordt als volgt vastgesteld:

1. Het aan iedere ambtenaar overgemaakte maandelijkse basissalaris verandert in geen enkel opzicht door de wijziging van de rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze bijlage.

2. Voor iedere ambtenaar wordt bij de inwerkingtreding een vermenigvuldigingsfactor berekend. Deze vermenigvuldigingsfactor komt overeen met de verhouding tussen het vóór 1 mei 2004 aan iedere ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris en het in artikel 2, lid 2, van deze bijlage, vastgestelde toepasselijke bedrag.

Het maandelijkse basissalaris dat iedere ambtenaar per 1 mei 2004 wordt uitgekeerd, is gelijk aan het product van het toepasselijke bedrag en de vermenigvuldigingsfactor.

De vermenigvuldigingsfactor wordt toegepast voor het bepalen van het maandelijkse basissalaris van de ambtenaar bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere aanpassing van het salaris.

3. Onverminderd het hierboven bepaalde, is het vanaf 1 mei 2004 aan de ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris ten minste gelijk aan het bedrag van het maandelijkse basissalaris dat hij door een automatische plaatsing in de eerstvolgende hogere salaristrap van zijn rang volgens het vóór die datum geldende systeem zou hebben ontvangen. Voor iedere rang en iedere salaristrap is het in aanmerking te nemen oude salaris gelijk aan het na 1 mei 2004 toepasselijke bedrag vermenigvuldigd met de in artikel 2, lid 2, van deze bijlage vastgestelde coëfficiënt.

4. Ambtenaren van de rangen A *10 tot en met A *16, respectievelijk AD 10 tot en met AD 16, die op 30 april 2004 de functie van eenheidshoofd, directeur of directeur-generaal vervullen, of daarna tot eenheidshoofd, directeur of directeur-generaal worden benoemd en in de eerste negen maanden hun nieuwe taken naar tevredenheid vervullen, hebben recht op een verhoging van het maandelijkse basissalaris gelijk aan het procentuele verschil tussen de eerste en de tweede salaristrap van de in de tabel in artikel 2, lid 1, en in de tabel in artikel 8, lid 1, vermelde rangen.

5. Onverminderd het bepaalde in lid 3, moet de eerste bevordering na 1 mei 2004, afhankelijk van de categorie waartoe de ambtenaar vóór 1 mei 2004 behoort en van de salaristrap waarin hij zich op het moment van zijn bevordering bevindt, voor iedere ambtenaar gepaard gaan met een op basis van onderstaande tabel te bepalen verhoging van het maandelijkse basissalaris:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Om het toepasselijke percentage te bepalen, wordt iedere rang verdeeld in theoretische salaristrappen die overeenkomen met twee maanden diensttijd, en in theoretische percentages die zijn verlaagd met een twaalfde van het verschil tussen het percentage van de desbetreffende salaristrap en dat van de eerstvolgende hogere salaristrap voor iedere theoretische salaristrap.

Voor de berekening van het salaris voorafgaand aan de bevordering van een ambtenaar die zich niet in de laatste salaristrap van zijn rang bevindt, wordt rekening gehouden met de waarde van de theoretische salaristrap. Voor de toepassing van deze bepaling wordt iedere rang tevens verdeeld in theoretische salarissen die van de eerste tot de laatste van de reële salaristrappen oplopen met een twaalfde van het bedrag van de tweejaarlijkse salarisverhoging in die rang.

6. Bij de eerste bevordering wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Deze vermenigvuldigingsfactor is gelijk aan de verhouding tussen de nieuwe basissalarissen na toepassing van lid 5, en het in artikel 2, lid 2, vastgestelde toepasselijke bedrag. Behoudens het bepaalde in lid 7, wordt deze vermenigvuldigingsfactor toegepast bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere aanpassing van het salaris.

7. Indien de vermenigvuldigingsfactor na een bevordering kleiner dan 1 is, blijft de ambtenaar in afwijking van het bepaalde in artikel 44 van het Statuut in de salaristrap waarin hij na de bevordering in zijn nieuwe rang terechtgekomen is, zolang de vermenigvuldigingsfactor kleiner dan 1 blijft, of zolang de betrokkene niet opnieuw wordt bevorderd. Er wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor berekend om rekening te houden met het bedrag waarmee het salaris van de ambtenaar op basis van dit artikel bij de plaatsing in een hogere salaristrap zou zijn verhoogd. Als de factor eenmaal de waarde 1 heeft bereikt, verloopt de plaatsing in een hogere salaristrap voor de betrokken ambtenaar weer overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van het Statuut. Bovendien wordt, indien deze factor de waarde 1 overschrijdt, het eventuele saldo omgerekend in anciënniteit in de salaristrap.

8. De vermenigvuldigingsfactor wordt bij iedere bevordering opnieuw toegepast.

Artikel 8

1. De bij artikel 2, lid 1, vastgestelde voorlopige rangen worden met ingang van 1 mei 2006 als volgt gewijzigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld op basis van de tabel in artikel 66 van het Statuut. Voor ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, is tot de datum waarop de eerstvolgende bevordering van kracht wordt, onderstaande tabel van toepassing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 9

Vanaf 1 mei 2004 tot en met 30 april 2011, en in afwijking van het bepaalde in bijlage I, punt B, van het Statuut luiden voor ambtenaren in de rangen AD 12 en 13 en in de rang AST 10, de in artikel 6, lid 2, van het Statuut bedoelde percentages als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 10

1. Ambtenaren die vóór 1 mei 2004 een functie in categorie C of D vervullen, worden met ingang van 1 mei 2006 geplaatst in de loopbaan die bevordering mogelijk maakt:

a) voor de vroegere categorie C, tot en met rang AST 7;

b) voor de vroegere categorie D, tot en met de rang AST 5.

2. Voor deze ambtenaren luiden vanaf 1 mei 2004 en in afwijking van het bepaalde in bijlage I, deel B, van het Statuut de in artikel 6, lid 2, van het Statuut bedoelde percentages als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Ambtenaren op wie het bepaalde in lid 1 van toepassing is, kunnen zonder enige beperking toetreden tot de functiegroep "assistenten" mits zij voor een algemeen vergelijkend onderzoek zijn geslaagd of een andere procedure hebben gevolgd. Zo'n procedure is gebaseerd op anciënniteit, ervaring, verdienste en opleidingsniveau van de ambtenaren en de beschikbaarheid van ambten in de functiegroep AST. Sollicitaties in het kader van deze procedure worden behandeld door een paritair comité. De instellingen stellen vóór 1 mei 2004 de voorwaarden voor de toepassing van deze procedure vast. Indien nodig keuren de instellingen specifieke bepalingen goed om rekening te houden met deze overgangen, teneinde de toepasselijke bevorderingspercentages aan te passen.

4. Met het verslag dat de Commissie op grond van artikel 6, lid 3, van het Statuut opstelt, verstrekt zij ook gegevens over de financiële gevolgen van de in deze bijlage bedoelde promotiepercentages, over de integratie van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 in dienst waren in het nieuwe loopbaansysteem, alsmede over de toepassing van de in lid 3 bedoelde andere procedure.

5. Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die na 1 mei 2004 van categorie zijn veranderd.

Artikel 11

Artikel 45, lid 2, is niet van toepassing op promoties die vóór 1 mei 2006 zijn ingegaan.

Afdeling 2

Artikel 12

1. Tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 worden verwijzingen naar de rangen in de functiegroepen AST en AD in de leden 2 en 3 van artikel 31 van het Statuut als volgt omgezet:

- AST1 tot en met AST4: C*1 tot en met C*2 en B*3 tot en met B*4

- AD5 tot en met AD8: A*5 tot en met A*8

- AD9, AD10, AD11, AD12: A*9, A*10, A*11, A*12.

2. Het bepaalde in artikel 5, lid 3, van het Statuut is niet van toepassing op ambtenaren die worden aangeworven van een lijst van geschikte kandidaten die is opgesteld op basis van een vóór 1 mei 2004 bekendgemaakt algemeen vergelijkend onderzoek.

3. Ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en worden aangeworven tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006, worden ingedeeld

- indien de lijst is opgesteld voor categorie A*, B* of C*, in de rang die in het vergelijkend onderzoek is vermeld;

- indien de lijst is opgesteld voor categorie A, LA, B of C volgens de volgende tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 13

1. Ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en na deze datum worden aangeworven, worden ingedeeld volgens de volgende tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. In afwijking van artikel 12, lid 3, en lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen voor de functie van jurist-vertaler ambtenaren aanwerven in de rangen A*7 of AD 7 die vóór 1 mei 2006 geplaatst zijn op een lijst van geschikte kandidaten op basis van een vergelijkend onderzoek op de niveaus LA7/6 of A*7. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de betrokkene evenwel, gelet op zijn opleiding en bijzondere ervaring, extra anciënniteit in zijn rang verlenen tot ten hoogste 48 maanden.

Afdeling 3

Artikel 14

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het Statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing.

Artikel 15

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het Statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing.

Artikel 16

In afwijking van artikel 3 van bijlage VII van het Statuut behoudt de ambtenaar die recht heeft op een forfaitaire schooltoelage, deze toelage tot en met uiterlijk 31 augustus 2008 voorzover aan de toekenningsvoorwaarden is voldaan. De forfaitaire betalingen worden echter met ingang van 1 september 2004 verlaagd tot 80 % van de waarde op 30 april 2004, met ingang van 1 september 2005 tot 60 % van deze waarde, met ingang van 1 september 2006 tot 40 % van deze waarde en met ingang van 1 september 2007 tot 20 % van deze waarde.

Artikel 17

In de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2008 kan de ambtenaar, in afwijking van artikel 17, lid 2, van bijlage VII van het Statuut een extra bedrag laten overmaken, mits:

a) reeds vóór 1 mei 2004 regelmatig een bedrag werd overgemaakt en de omstandigheden waaronder deze overmaking is toegestaan, nog steeds bestaan;

b)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 18

1. De ambtenaar die in de maand voorafgaand aan 1 mei 2004 recht heeft op de in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII van het Statuut genoemde vaste vergoeding, behoudt deze vergoeding "ad personam" tot en met rang 6. Het bedrag van de vergoeding wordt ieder jaar aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het Statuut bedoelde jaarlijkse salarisaanpassing. Indien door de afschaffing van de vaste vergoeding het nettosalaris van een tot rang 7 bevorderde ambtenaar lager is dan het nettosalaris dat hij bij overigens gelijke omstandigheden ontving in de maand vóór de bevordering, heeft deze ambtenaar, tot hij in de eerstvolgende hogere salaristrap wordt geplaatst, recht op een compensatiebedrag dat gelijk is aan het verschil.

2. De ambtenaren die vóór 1 mei 2004 een functie in categorie C of D vervulden en niet zonder enige beperking zijn toegetreden tot de functiegroep "assistenten" overeenkomstig artikel 10, lid 3, van deze bijlage blijven recht houden op compensatieverlof of vergoeding van overwerk indien compensatieverlof om dienstredenen niet mogelijk is in de maand die volgt op de maand waarin het overwerk is verricht, als bedoeld in bijlage VI.

Artikel 19

Indien gedurende de overgangsperiode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2008 het maandelijkse nettosalaris van een ambtenaar vóór toepassing van enige aanpassingscoëfficiënt lager is dan het nettosalaris dat hij bij gelijke persoonlijke omstandigheden in de maand vóór 1 mei 2004 zou hebben ontvangen, heeft deze ambtenaar recht op een compensatiebedrag dat gelijk is aan het verschil. Deze bepaling is niet van toepassing indien de verlaging van het nettosalaris het gevolg is van de in bijlage XI van het Statuut bedoelde jaarlijkse salarisaanpassing. Deze gegarandeerde netto-inkomsten gelden niet voor het effect van de speciale heffing, de wijzigingen in de pensioenbijdrage of de wijzigingen in de regelingen voor overmaking van een deel van het salaris.

Afdeling 4

Artikel 20

1. Op de pensioenen van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 met pensioen gaan wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast als bedoeld onder artikel 3, lid 5, van bijlage XI van het Statuut voor landen in de Gemeenschappen waar zij hebben aangetoond hun hoofdverblijfplaats te hebben.

De minimumaanpassingscoëfficiënt die van toepassing is bedraagt 100.

Indien zij aantonen hun hoofdverblijfplaats in een derde land te hebben, bedraagt de aanpassingscoëfficiënt die van toepassing is 100.

In afwijking van artikel 45 van bijlage VIII worden de pensioenen van begunstigden die in een lidstaat woonachtig zijn, uitbetaald in de valuta van het betreffende land, onder de voorwaarden als aangegeven in het tweede lid van artikel 63 van dit Statuut.

2. In afwijking van de eerste alinea van lid 1 worden vanaf 1 mei 2004 tot 1 mei 2009 pensioenen die zijn vastgesteld vóór 1 mei 2004 aangepast door toepassing van het gemiddelde van de aanpassingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder a) en b), van bijlage XI van het Statuut, gebruikt voor de lidstaat waar de ontvanger van het pensioen heeft aangetoond zijn hoofdverblijfplaats te hebben. Het gemiddelde wordt berekend aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt in de volgende tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Indien tenminste één van de coëfficiënten in artikel 3, lid 5, van bijlage XI wordt gewijzigd, gebeurt dit ook met het gemiddelde met ingang van dezelfde datum.

3. Voor ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven en per 1 mei 2004 geen pensioen ontvangen, is de in de vorige leden aangegeven wijze van berekening van toepassing op het tijdstip waarop de pensioenrechten worden vastgesteld

a) op het aantal pensioenjaren in de zin van artikel 3 van bijlage VIII die vóór 1 mei 2004 zijn verworven, en

b) op het aantal pensioenjaren dat voortvloeit uit een overdracht overeenkomstig artikel 11 van bijlage VIII betreffende pensioenrechten die volgens het systeem van het land van herkomst vóór 1 mei 2004 zijn verworven door de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is.

De aanpassingscoëfficiënt wordt op deze pensioenen alleen toegepast indien hij overeenkomt met het land van de plaats van herkomst in de zin van artikel 7, lid 3, van bijlage VII. Om gezinsredenen of op medische gronden kunnen ambtenaren die een pensioen ontvangen het tot aanstelling bevoegde gezag bij uitzondering vragen hun plaats van herkomst te wijzigen. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen als de betrokken ambtenaar hiervoor de passende bewijsstukken overlegt.

In afwijking van artikel 45 van bijlage VIII worden de pensioenen van begunstigden die in een lidstaat woonachtig zijn, uitbetaald in de valuta van het betreffende land, onder de voorwaarden als aangegeven in het tweede lid van artikel 63 van dit Statuut.

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op invaliditeitsuitkeringen en uitkeringen krachtens artikel 41 en 50 van het Statuut en Verordeningen (EEG) nr. 1857/89, (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/95(1), (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/95(2), (EG, Euratom) nr. 1746/2002, (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of (EG, Euratom) nr. 1748/2002. Dit artikel is echter niet van toepassing op ontvangers van de uitkering als bedoeld in artikel 41 van het Statuut die verblijven in het land waar zij het laatst gewerkt hebben.

Artikel 21

In afwijking van artikel 77, tweede alinea, tweede zin, verwerft de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden per dienstjaar 2 % van het daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.

Artikel 22

1. De ambtenaar die op 1 mei 2004 minstens 50 jaar is of minstens 20 dienstjaren heeft, heeft op 60 jaar recht op het ouderdomspensioen.

De ambtenaar die op 1 mei 2004 tussen 30 en 49 jaar is, heeft recht op het ouderdomspensioen op de leeftijd die in de volgende tabel is opgenomen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De ambtenaar die op 1 mei 2004 jonger dan 30 jaar is, heeft recht op het ouderdomspensioen op 63 jaar.

Voor ambtenaren die in dienst zijn vóór 1 mei 2004 wordt de voor alle verwijzingen naar de pensioenleeftijd in dit Statuut in aanmerking te nemen pensioenleeftijd vastgesteld volgens bovenstaande bepalingen, voor zover in dit Statuut niet anders is bepaald.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van bijlage 8 heeft de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden en na de pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft het recht op een verhoging van zijn basispensioenpercentage per gewerkt jaar, zonder dat zijn totale pensioen meer kan bedragen dan 70 % van zijn laatste basissalaris, in de zin, naargelang van het geval, van de tweede of derde alinea van artikel 77 van het Statuut.

Deze verhoging wordt ook toegekend in geval van overlijden, indien de ambtenaar in dienst is gebleven na de leeftijd waarop hij het recht op een ouderdomspensioen zou hebben verworven.

Indien, overeenkomstig bijlage IV bis, een ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden en op basis van een halve werktijd werkzaam is, aan de pensioenregeling bijdraagt in verhouding tot de gewerkte tijd, worden de in dit lid bedoelde pensioenrechtenverhogingen in dezelfde verhouding toegepast.

Indien de ambtenaar minstens 50 jaar is of minstens 20 dienstjaren heeft, is de in de vorige alinea bedoelde pensioenverhoging gelijk aan 5 % van het bedrag van de pensioenrechten die hij op 60 jaar had verworven. Indien hij tussen 40 en 49 jaar is bedraagt de pensioenverhoging ten hoogste 3 % van het salaris dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, met een maximum van 4,5 % van de pensioenrechten die hij op 60 jaar had verworven. Indien hij tussen 35 en 39 jaar is bedraagt de pensioenverhoging ten hoogste 2,75 % van het salaris dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, met een maximum van 4,0 % van de pensioenrechten die hij op 60 jaar had verworven. Indien hij tussen 30 en 34 jaar is, bedraagt de pensioenverhoging ten hoogste 2,5 % van het salaris dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, met een maximum van 3,5 % van de pensioenrechten die hij op 60 jaar had verworven. Indien hij minder dan 30 jaar is, bedraagt de maximale pensioenverhoging 2,0 % van het salaris dat voor de berekening van het pensioen in aanmerking wordt genomen.

3. Indien de invoering van de nieuwe pensioenregeling in uitzonderingsgevallen zodanige onbillijke gevolgen heeft voor de pensioenrechten van bepaalde ambtenaren dat er sprake is van een wezenlijke afwijking van de gemiddelde verlagingen, stelt de Commissie passende maatregelen aan de Raad voor om die situatie te verhelpen. De Raad besluit over dat voorstel met de in artikel 205, lid 2, eerste streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

4. Ambtenaren die vóór 1 mei 2004 in dienst zijn getreden en die, na toepassing van de artikelen 2, 3 en 11 van bijlage VIII, niet de mogelijkheid hebben om op 65-jarige leeftijd het maximale ouderdomspensioen, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 77, te verwerven, kunnen extra pensioenrechten verwerven tot dat maximum.

De door de betrokken ambtenaar te betalen bijdragen komen overeen met het totale bedrag ten laste van hemzelf en van zijn werkgever, volgens het bijdragepercentage dat is vastgesteld in artikel 83, lid 2, van het Statuut. De Commissie bepaalt, aan de hand van algemene uitvoeringsbepalingen, de methode voor het berekenen van de door de betrokken ambtenaren te betalen bijdragen op zodanige wijze dat het actuariële evenwicht wordt gehandhaafd en de methode kan worden toegepast zonder dat er financiële subsidies van de pensioenregeling van de Europese instellingen nodig zijn. De Commissie stelt deze algemene uitvoeringsbepalingen vóór 1 januari 2005 vast.

De betrokken ambtenaren kunnen van deze maatregel gebruikmaken gedurende een periode van vijf jaar na 1 mei 2004 en met een beperking van drie maanden bijdragen voor de ambtenaren die op 1 mei 2004 tussen 45 en 49 jaar zijn, negen maanden voor de ambtenaren die op die datum tussen 38 en 44 jaar zijn, vijftien maanden voor de ambtenaren die op die datum tussen 30 en 37 jaar zijn en twee jaar voor de ambtenaren die op die datum nog geen 30 jaar zijn.

Artikel 23

1. In afwijking van artikel 52 van het Statuut kan om toepassing van artikel 9, tweede streepje, van bijlage VIII worden verzocht door de ambtenaren die vóór 1 mei 2004 in dienst zijn getreden en de dienst beëindigen vóór de leeftijd waarop zij recht zouden hebben op een ouderdomspensioen, overeenkomstig artikel 22 van deze bijlage:

a) de ambtenaar die op 1 mei 2004 minstens 45 jaar is of minstens 20 dienstjaren heeft, kan om de toepassing verzoeken op de leeftijd van 50 jaar;

b) de ambtenaar die op 1 mei 2004 hoogstens 45 jaar is, kan om de toepassing verzoeken op de leeftijd die in de volgende tabel is opgenomen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. In deze gevallen moet bij de vermindering van de rechten op ouderdomspensioen, vermeld in artikel 9 van bijlage VIII voor de ambtenaren die de dienst beëindigen als zij minstens 55 jaar zijn, een extra korting van 4,483 % op de verworven pensioenrechten worden geteld, indien het pensioen ingaat op de leeftijd van 54 jaar; een korting van 8,573 % indien het pensioen ingaat op 53 jaar; een korting van 12,316 % indien het pensioen ingaat op 52 jaar; een korting van 15,778 % indien het pensioen ingaat op 51 jaar; en een korting van 18,934 % indien het ouderdomspensioen ingaat op 50 jaar.

Artikel 24

1. Voor pensioenen die vóór 1 mei 2004 zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. Hetzelfde geldt voor dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering. De na 1 mei 2004 geldende regels inzake de gezinstoelagen en de aanpassingscoëfficiënten zijn evenwel onmiddellijk van toepassing, onverminderd de toepassing van artikel 20 van deze bijlage.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea, mogen personen die recht hebben op een invaliditeitsuitkering of een overlevingspensioen verzoeken om toepassing van de met ingang van 1 mei 2004 geldende bepalingen.

2. Bij de inwerkingtreding van deze bepalingen wordt de nominale waarde van het vóór 1 mei 2004 uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd. Dit gewaarborgde bedrag wordt echter aangepast als de gezinssituatie of het land van verblijf van de betrokkene verandert. Voor personen die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2007 met pensioen gaan, wordt de nominale waarde van het bij hun pensionering uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd, uitgaande van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt, indien het volgens de geldende bepalingen berekende pensioen lager is dan de nominale waarde van het pensioen overeenkomstig het hieronder bepaalde, een compensatiebedrag toegekend dat gelijk is aan het verschil.

Voor degenen die vóór 1 mei 2004 met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de dag vóór 1 mei 2004 geldende statutaire bepalingen.

Voor degenen die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2007 met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen.

Indien een rechthebbende waarvan het pensioen vóór 1 mei 2004 is vastgesteld, na deze datum komt te overlijden, worden de overlevingspensioenen vastgesteld met waarborging van de nominale waarde van het pensioen waarop de overledene recht had.

3. Invaliditeitsuitkeringen worden, voorzover de rechthebbenden niet om toepassing van de na 1 mei 2004 toepasselijke bepalingen hebben verzocht, en zij niet in staat zijn verklaard hun werkzaamheden te hervatten, aangemerkt als ouderdomspensioenen vanaf de datum waarop de rechthebbenden de leeftijd van 65 jaar bereiken.

4. De leden 1 en 2 zijn van toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in artikel 41 of 50 van het Statuut of krachtens Verordening (EEG) nr. 1857/89, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/1995, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/1995, Verordening (EG, Euratom) nr. 1746/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of Verordening (EG, Euratom) nr. 1748/2002. Hun ouderdomspensioen wordt evenwel vastgesteld volgens de bepalingen die gelden op de datum waarop zij deze vergoeding voor het eerst ontvangen.

Artikel 25

1. Voor pensioenen die vóór 1 mei 2004 zijn vastgesteld, wordt de voor de berekening van het pensioen te gebruiken rang bepaald volgens de tabellen in artikel 2, lid 1, en in artikel 8, lid 1.

Het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van het pensioen van de rechthebbende is gelijk aan het salaris in de tabel van artikel 66 voor dezelfde salaristrap in de aldus vastgestelde nieuwe rang, waarop een percentage is toegepast dat overeenkomt met de verhouding tussen het basissalaris in de oude schaal en het basissalaris in de schaal van artikel 66 van het Statuut voor dezelfde salaristrap.

Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het Statuut, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea bedoelde percentage de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt.

Voor de salaristrappen van rang D4 van de oude schaal, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea gebruikte percentage de eerste salaristrap van de eerste rang gebruikt.

2. Bij wijze van overgangsregeling wordt het basissalaris in de zin van de artikelen 77 en 78 van het Statuut en van bijlage VIII bepaald door de in artikel 7 bedoelde vermenigvuldigingsfactor toe te passen op het salaris dat voor de rechthebbende in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het ouderdomspensioen of de invaliditeitsuitkering, overeenkomstig artikel 66 van het Statuut.

Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het Statuut, wordt voor de berekening van de vermenigvuldigingsfactor de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt.

Voor de tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 vastgestelde ouderdomspensioenen en invaliditeitsuitkeringen is artikel 8, lid 1, van toepassing.

3. Voor personen die recht hebben op een overlevingspensioen wordt voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel uitgegaan van de gegevens betreffende de overleden ambtenaar of gewezen ambtenaar.

4. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn mutatis mutandis van toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in artikel 41 of 50 van het Statuut of krachtens Verordening (EEG) nr. 1857/89, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/1995, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/1995, Verordening (EG, Euratom) nr. 1746/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of Verordening (EG, Euratom) nr. 1748/2002.

Artikel 26

1. Vóór 1 mei 2004 ingediende verzoeken om de overdracht van rechten in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, worden behandeld volgens de op het moment van indiening geldende regels.

2. Voorzover de in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII vastgestelde termijn op 1 mei 2004 nog niet is overschreden, kunnen de betrokken ambtenaren die een dergelijk verzoek niet binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend, of waarvan de aanvraag wegens indiening na deze termijn is afgewezen, alsnog of opnieuw een verzoek om overdracht in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII indienen.

3. Ambtenaren die een dergelijk verzoek binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend maar het hun gedane voorstel hebben afgewezen, een dergelijk verzoek niet binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend, of waarvan de aanvraag wegens indiening na deze termijn is afgewezen, kunnen uiterlijk op 31 oktober 2004 alsnog of opnieuw een verzoek om overdracht indienen.

4. In de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gevallen bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is het aantal pensioenjaren dat zij volgens haar eigen regeling aanrekent, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage VIII. Voor de toepassing van lid 3 van dit artikel worden de leeftijd en de rang van de ambtenaar op de dag van aanstelling in vaste dienst in aanmerking genomen.

5. De ambtenaar die krachtens artikel 11, lid 2, van bijlage VIII heeft ingestemd met de overdracht van zijn pensioenrechten vóór 1 mei 2004, kan verzoeken dat de extra rechten die hij in de pensioenregeling van de communautaire instellingen op grond van dit artikel reeds had verworven, opnieuw worden berekend. De nieuwe berekening is gebaseerd op de parameters die gelden op het ogenblik van de toekenning van de extra rechten, aangepast volgens artikel 22 van deze bijlage.

6. De ambtenaar die extra rechten heeft verkregen overeenkomstig lid 1 kan om toepassing van lid 5 verzoeken zodra kennisgeving is gedaan van de toekenning van de extra rechten in de pensionregeling van de communautaire instellingen.

Artikel 27

1. Bij de berekening van de in artikel 11, lid 1, van bijlage VIII van het Statuut en in artikel 12, lid 1, onder b), van die bijlage genoemde actuariële tegenwaarde zijn op de ambtenaar of de tijdelijke functionaris, voor het gedeelte van zijn rechten dat betrekking heeft op de dienstjaren vóór 1 mei 2004, de volgende bepalingen van toepassing.

De actuariële tegenwaarde van het ouderdomspensioen kan niet lager zijn dan de som van:

a) het totaal van de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verhoogd met de samengestelde rente berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar;

b) een uitkering bij vertrek evenredig aan de werkelijk volbrachte diensttijd, berekend op basis van anderhalve maand van het laatste aan inhouding onderworpen basissalaris per dienstjaar;

c) het totale overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage VIII van het Statuut aan de Gemeenschappen betaalde bedrag, verhoogd met de samengestelde rente berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar.

2. Indien de ambtenaar of de tijdelijke functionaris de dienst beëindigt door tuchtrechtelijk ontslag of door opzegging van de overeenkomst, is de hoogte van de uitkering bij vertrek of, indien van toepassing, van de over te maken actuariële tegenwaarde, afhankelijk van het krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX van het Statuut genomen besluit.

3. Tenzij zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden waarin de leden 2 en 3 van artikel 11 van bijlage VII van het Statuut voorzien, behouden ambtenaren in vaste dienst die, indien de mogelijkheid om rechten over te dragen overeenkomstig artikel 11, lid 1, ontbreekt, recht zouden gehad hebben op een uitkering bij vertrek volgens de vóór 1 mei 2004 geldende statutaire regels, het recht op een uitkering bij vertrek, berekend volgens de vóór deze datum geldende regels.

Artikel 28

Functionarissen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling waarvan de overeenkomst op 1 mei 2004 loopt en die vervolgens tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionarissen hebben opgebouwd, rekening houdende met de verandering van hun pensioenleeftijd in de zin van artikel 77 van het Statuut.

Artikel 29

Op tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven vóór 1 mei 2004, overeenkomstig artikel 2, onder c) van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen, om een politieke groep in het Europees Parlement bij te staan, is de voorwaarde als bepaald in artikel 29, lid 3 en 4, van dit Statuut dat de tijdelijke functionaris een selectieprocedure overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder a) van deze Regeling doorlopen moet hebben, niet van toepassing.

(1) PB L 280 van 23.11.1995, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2458/98 (PB L 307 van 17.11.1998, blz. 1).

(2) PB L 280 van 23.11.1995, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2458/98.

BIJLAGE XIII.1

Standaardfuncties gedurende de overgangsperiode

Standaardfuncties in elk van de in artikel 4, onder n), van deze bijlage bedoelde functiegroepen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>"

(1) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1750/2002 (PB L 264 van 2.10.2002, blz. 15).

(2) PB L 181 van 28.6.1989, blz. 2. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2458/98 (PB L 307 van 17.11.1998, blz. 1).

(3) PB L 264 van 2.10.2002, blz. 1.

(4) PB L 264 van 2.10.2002, blz. 5.

(5) PB L 264 van 2.10.2002, blz. 9.;

BIJLAGE II

WIJZIGING VAN DE REGELING DIE VAN TOEPASSING IS OP DE ANDERE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

De Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a) aan het tweede streepje wordt toegevoegd

"tot de in artikel 52 vermelde datum";

b) na "- hulpfunctionaris" wordt het volgende streepje ingevoegd:

"- arbeidscontractant";

c) de volgende alinea wordt toegevoegd:

"Iedere bepaling in deze regeling waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.";

2. in artikel 2, onder c),wordt "of van een politieke fractie"

vervangen door:"of bij een politieke fractie" en worden na "het Europees Parlement" de woorden "of het Comité van de Regio's of een groep van het Europees Economisch en Sociaal Comité" toegevoegd;

3. artikel 3, onder b), wordt als volgt gewijzigd:

a) in het eerste streepje, worden de woorden "van de categorie B, C en D of van de groep voor de talendienst;" vervangen door "van de functiegroep assistenten (AST);";

b) in het tweede streepje, worden de woorden "van de categorie A met een andere rang dan A 1 of A 2," vervangen door

"van de functiegroep administrateurs (AD), die niet tot het hoger leidinggevend personeel behoort (directeur-generaal of gelijkwaardig in de rangen AD 16 of AD 15 en directeur of gelijkwaardig in de rangen AD 15 of AD 14), en";

4. na artikel 3 worden de volgende artikelen ingevoegd:

"Artikel 3 bis

1. Als 'arbeidscontractant' in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat niet is tewerkgesteld in een ambt dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten gevoegd bij de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft, en dat is aangesteld om hetzij voltijds, hetzij deeltijds,

a) een ambt bij een instelling te vervullen, waarbij handenarbeid of administratieve ondersteunende diensten worden verricht;

b) een ambt te vervullen bij een van de in artikel 1 bis, lid 2, van het Statuut bedoelde organen;

c) een ambt te vervullen bij een andere in de Europese Unie gevestigde entiteit die, na raadpleging van het comité voor het Statuut, is opgericht bij een specifiek besluit dat uitgaat van een of meer instellingen en dat inschakeling van dit soort personeel mogelijk maakt;

d) een ambt te vervullen bij een vertegenwoordiging of een delegatie van de Europese instellingen;

e) een ambt te vervullen bij andere organen die buiten de Europese Unie zijn gelegen.

2. Op grond van gegevens die door alle instellingen worden verstrekt, legt de Commissie de begrotingsautoriteit jaarlijks een verslag voor over de arbeidscontractanten, waarin wordt aangegeven of het totale aantal dergelijke arbeidscontractanten onder de grens van 75 % van alle werknemers bij de agentschappen en organen in de Europese Unie, bij vertegenwoordigingen en delegaties van instellingen van de Gemeenschap, en bij andere buiten de Europese Unie gevestigde organen is gebleven. Indien deze grens niet in acht is genomen, verzoekt de Commissie de agentschappen en andere organen in de Europese Unie, de vertegenwoordigingen en delegaties van instellingen van de Gemeenschap, en de andere buiten de Europese Unie gevestigde organen passende correctieve maatregelen te nemen.

Artikel 3 ter

Als 'arbeidscontractant voor hulptaken' in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat binnen de in artikel 88 vastgestelde termijnen bij een instelling is aangesteld in een van de in artikel 89 genoemde functiegroepen om

a) hetzij voltijds, hetzij deeltijds een ander dan het in artikel 3 bis, lid 1, onder a), bedoelde ambt te vervullen zonder te zijn tewerkgesteld in een ambt dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten gevoegd bij de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft,

b) nadat de mogelijkheden om ambtenaren op tijdelijke posten te benoemen binnen de instelling zijn onderzocht, bepaalde personen te vervangen die op dat ogenblik niet in staat zijn hun ambt te vervullen, namelijk:

i) ambtenaren of tijdelijke functionarissen in de functiegroep assistenten AST;

ii) bij wijze van uitzondering, ambtenaren of tijdelijke functionarissen die in de functiegroep administrateurs AD een sterk gespecialiseerd ambt bekleden, met uitzondering evenwel van eenheidshoofden, directeuren, directeuren-generaal en daarmee gelijkgestelde functies.

Het gebruik van arbeidscontractanten voor hulptaken is niet toegestaan waar artikel 3 bis van toepassing is.";

5. artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Als plaatselijk functionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat in een van de standplaatsen buiten de Europese Unie overeenkomstig de plaatselijke gebruiken is aangesteld om handenarbeid of hulpdiensten te verrichten in een ambt dat niet is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op iedere instelling betrekking heeft, en dat wordt bezoldigd uit de algemene kredieten die hiertoe in die begrotingsafdeling zijn uitgetrokken. Wordt eveneens als plaatselijk functionaris aangemerkt het personeelslid dat in een van de standplaatsen buiten de Europese Unie is aangesteld voor het verrichten van andere dan de bovenbedoelde werkzaamheden, waarvan de uitvoering in het belang van de dienst niet aan een ambtenaar of aan een personeelslid dat een andere hoedanigheid heeft in de zin van artikel 1, mag worden opgedragen.";

6. in artikel 6, tweede alinea, wordt "artikel 1, tweede alinea," vervangen door "artikel 1 bis, lid 2, artikel 1 ter," en "artikel 2, tweede alinea," door "artikel 2, lid 2,";

7. in artikel 7 bis wordt "24 bis" vervangen door "24 ter";

8. artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

De tijdelijke functionaris in de zin van artikel 2, onder a), kan voor bepaalde of voor onbepaalde tijd worden aangesteld. De overeenkomst van een voor bepaalde tijd aangesteld functionaris kan slechts éénmaal voor bepaalde tijd worden verlengd. Daarna kan de overeenkomst alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd.

De aanstelling van een functionaris in de zin van artikel 2, onder b), of in de zin van artikel 2, onder d), kan niet voor langer dan vier jaar gelden doch wel voor een kortere periode, en kan slechts éénmaal, en wel met ten hoogste twee jaar, worden verlengd indien de aanvankelijke overeenkomst in die mogelijkheid voorziet en binnen de in die overeenkomst gestelde grenzen. Na afloop van deze periode kan hij krachtens deze bepalingen niet langer tijdelijk functionaris blijven. Als zijn overeenkomst is verstreken, kan het personeelslid alleen nog een vast ambt bij de instelling vervullen wanneer hij overeenkomstig de bepalingen van het Statuut tot ambtenaar wordt aangesteld.

De functionaris in de zin van artikel 2, onder c), kan alleen voor onbepaalde tijd worden aangesteld.";

9. na artikel 9 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 9 bis

De Commissie legt jaarlijks een verslag voor over de inschakeling van tijdelijke functionarissen, met opgave van het aantal functionarissen, het niveau en type van de ambten, het geografisch evenwicht en de begrotingsmiddelen per functiegroep.";

10. artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

De artikelen 1 sexies en 1 septies, artikel 5, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.

In de overeenkomst met de tijdelijke functionaris moeten de rang en salaristrap waarin hij wordt aangesteld, worden vermeld.

Tewerkstelling van een tijdelijke functionaris in een ambt dat overeenkomt met een hogere rang dan die waarin hij is aangesteld, vereist een aanvullende overeenkomst.

De bepalingen van titel VIII van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen die worden bezoldigd uit de kredieten van de algemene begroting van de Europese Unie. De bepalingen van titel VIII A van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen die in een derde land werkzaam zijn.";

11. aan artikel 12 worden de volgende leden 3 en 4 toegevoegd:

"3. Het Europees Bureau voor Personeelsselectie ('het Bureau') staat, op verzoek van de instellingen, die instellingen bij bij het selecteren van tijdelijke functionarissen; het kan met name de inhoud van de tests bepalen en de selectieprocedures organiseren. Het Bureau verzekert de transparantie van selectieprocedures voor tijdelijk personeel dat wordt aangesteld uit hoofde van artikel 2, onder a), b) en d).

4. Op verzoek van een instelling verzekert het Europees Bureau voor Personeelsselectie, bij selectieprocedures voor de aanwerving van tijdelijk personeel, de toepassing van dezelfde maatstaven als voor de selectie van ambtenaren.

5. Elke instelling stelt de nodige algemene bepalingen vast met betrekking tot de procedures voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.";

12. artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a) de derde alinea wordt vervangen door:

"Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de proeftijd van de tijdelijke functionaris wordt een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Een tijdelijke functionaris die geen bewijs van voldoende geschiktheid heeft gegeven, wordt ontslagen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan kan evenwel, bij wijze van uitzondering, besluiten de proeftijd met ten hoogste zes maanden te verlengen, waarbij de functionaris eventueel naar een andere dienst wordt overgeplaatst.";

b) in de vierde alinea worden de woorden "waarbij de diensttijd echter niet verder mag gaan dan tot het normale eind van de proeftijd" geschrapt;

13. in artikel 15, lid 2, worden de woorden "op de in artikel 2, onder a), c) en d), bedoelde functionarissen" geschrapt;

14. in artikel 16 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Het bepaalde in de artikelen 42 bis en 42 ter, en in de artikelen 55 tot en met 61 van het Statuut betreffende arbeidsduur en rooster, overwerk, continudienst, wachtdiensten op het werk of thuis, verlof en feestdagen, zijn van overeenkomstige toepassing. Buitengewoon verlof, ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen kunnen niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet.";

15. artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea, tweede streepje, wordt "zes" vervangen door "twaalf";

b) in het vierde lid

i) worden de woorden "aantoont niet te kunnen worden gedekt door een andere openbare verzekering tegen de in artikel 28 bedoelde risico's" vervangen door "geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent";

ii) worden de woorden "als bedoeld in het vorengenoemde artikel" vervangen door "tegen de in artikel 28 bedoelde risico's", en

iii) worden de woorden "ter dekking van de in artikel 28 bedoelde risico's" vervangen door "als bepaald in dat artikel";

16. artikel 20 wordt vervangen door:

"Artikel 20

1. De artikelen 63, 64, 65 en 65 bis van het Statuut betreffende de valuta waarin de bezoldiging wordt uitgedrukt en de aanpassing van deze bezoldiging, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De artikelen 66, 67, 69 en 70 van het Statuut betreffende de basissalarissen, de gezinstoelagen, de ontheemdingstoelage en de uitkering bij overlijden zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De bepalingen van artikel 66 bis van het Statuut inzake de speciale heffing zijn van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen.

4. De tijdelijke functionaris die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang.";

17. in artikel 21 wordt "3, 4 en 4 bis" vervangen door "3 en 4", wordt de komma na "gezinstoelagen" vervangen door "en" en wordt "en de tijdelijke vaste vergoeding" geschrapt;

18. artikel 24, lid 3, wordt vervangen door:

"3. De in leden 1 en 2 bedoelde inrichtingsvergoedingen kunnen echter niet minder bedragen dan:

a) 976,85 euro voor de functionaris die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en

b) 580,83 euro voor de functionaris die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage.

Indien echtgenoten die ambtenaar of ander personeelslid bij de Gemeenschappen zijn, beide recht hebben op de inrichtingsvergoeding bij indiensttreding of bij beëindiging van de dienst, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.";

19. in het eerste lid van artikel 28 wordt "invaliditeitspensioen" vervangen door "invaliditeitsuitkering";

20. artikel 28 bis wordt als volgt gewijzigd:

a) de leden 3 en 4 worden vervangen door:

"3. De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de tijdelijke functionaris bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt

a) 60 % van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden;

b) 45 % van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand;

c) 30 % van het basissalaris van de 25e tot en met de 36e maand.

De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan 1171,52 euro en niet meer dan 2343,04 euro bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden, net als de bezoldigingen vermeld in de tabel van artikel 66 van het Statuut, aangepast overeenkomstig artikel 65 van het Statuut.

4. De gewezen tijdelijke functionaris ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 36 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Wanneer de gewezen tijdelijke functionaris in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Als de gewezen tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald voorzover hij geen recht op een nationale werkloosheidsuitkering heeft verworven.";

b) de leden 6 en 7 worden vervangen door:

"6. De werkloosheidsuitkering en de gezinstoelagen worden door de Commissie uitbetaald in euro. Er is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

7. Iedere tijdelijke functionaris draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van 1065,02 euro, en vóór toepassing van de aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 64 van het Statuut. Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derden die ten laste van de instelling komen, in een speciaal werkloosheidsfonds gestort dat de instellingen gemeen hebben. De instellingen betalen iedere maand hun bijdragen aan de Commissie, uiterlijk acht dagen na de betaling van de salarissen. De Commissie geeft de betalingsopdrachten en verricht de betaling van alle uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende uitgaven overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.";

c) lid 11 wordt vervangen door:

"11. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze regeling inzake werkloosheidsverzekering, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van deze regeling aan de Raad voor. Los van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot aanpassing van de in lid 7 bedoelde bijdragen bij de Raad indienen, als het evenwicht van de regeling dat vereist. De Raad beslist over deze voorstellen overeenkomstig het bepaalde in lid 3.";

21. in artikel 30 wordt "of een handicap," ingevoegd na "langdurige ziekte,";

22. artikel 33 wordt vervangen door:

"Artikel 33

1. Indien de functionaris invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, zodat hij zijn dienst bij de instelling moet onderbreken, geniet hij, zolang deze invaliditeit duurt, een invaliditeitsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld.

Artikel 52 van het Statuut is van overeenkomstige toepassing op ontvangers van een invaliditeitsuitkering. Indien de ontvanger van een invaliditeitsuitkering met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en zonder de maximale pensioenrechten te hebben opgebouwd, zijn de algemene regels betreffende ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het ouderdomspensioen is gebaseerd op het salaris voor de rang en salaristrap van de functionaris op het tijdstip dat hij invalide werd.

De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 6 van bijlage VIII van het Statuut. De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen die op basis van die uitkering worden berekend.

Indien de invaliditeit van de arbeidscontractant het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van de vroegere werkgever.

Wanneer de invaliditeit opzettelijk door de arbeidscontractant is teweeggebracht, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten dat de betrokkene slechts de in artikel 39 bedoelde uitkering ontvangt.

Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft onder de in bijlage VII van het Statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het Statuut; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van de uitkering.

2. Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 9 van het Statuut bedoelde invaliditeitscommissie.

3. De in artikel 40 van bijlage VIII van het Statuut bedoelde instelling kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt periodiek laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor dit pensioen vereiste voorwaarden voldoet. Wanneer de invaliditeitscommissie vaststelt dat aan deze voorwaarden niet meer is voldaan, hervat het personeelslid de dienst bij de instelling voorzover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken.

Als de functionaris echter niet meer in dienst van de Gemeenschappen kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, in voorkomend geval, de in artikel 47 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Artikel 39 is eveneens van toepassing.";

23. artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de tweede alinea worden de woorden "die een invaliditeitspensioen genoot" vervangen door "die een invaliditeitsuitkering ontving" en wordt "60" vervangen door "63";

b) in de derde alinea worden de woorden "die een invaliditeits- of ouderdomspensioen geniet" vervangen door "die een invaliditeitsuitkering ontvangt of een ouderdomspensioen geniet" en wordt "60" vervangen door "63";

24. in artikel 35 wordt "weduwe" vervangen door "overlevende echtgenoot";

25. artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea wordt "weduwe" vervangen door "overlevende echtgenoot" en wordt "weduwepensioen" vervangen door "overlevingspensioen";

b) in de tweede alinea wordt "weduwepensioen" vervangen door "overlevingspensioen";

26. artikel 37 wordt vervangen door:

"Artikel 37

Wanneer een functionaris of een gewezen functionaris die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, overlijdt zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op een overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden als te zijnen laste zijn aangemerkt, recht op een wezenpensioen overeenkomstig artikel 80 van het Statuut.

Hetzelfde geldt voor kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen, wanneer een echtgenoot die een overlevingspensioen ontvangt overlijdt of hertrouwt.

Wanneer een functionaris of een gewezen functionaris die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontving, is overleden zonder dat aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, is artikel 80, derde alinea, van het Statuut van toepassing.

Bij overlijden van een gewezen tijdelijk functionaris als bedoeld in artikel 2, onder a), c) of d), die zijn dienst vóór het bereiken van de 63-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 63-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de kinderen die als te zijnen laste worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van bijlage VII van het Statuut, onder de bovengenoemde voorwaarden recht op een wezenpensioen.

Het wezenpensioen van met een ten laste komend kind gelijkgestelde personen in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII van het Statuut, kan niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage.

In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder, in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.

Degene die een wezenpensioen ontvangt heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van bijlage VII van het Statuut, recht op een schooltoelage.";

27. artikel 39 wordt vervangen door:

"Artikel 39

1. Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het Statuut en in bijlage VIII van het Statuut. Wanneer de arbeidscontractant recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan.

Artikel 9, lid 2, van bijlage VIII van het Statuut is van toepassing onder de volgende voorwaarden:

het tot aanstelling bevoegd gezag kan, in het belang van de dienst en op basis van objectieve criteria en transparante procedures die zijn gebaseerd op algemene uitvoeringsbepalingen, besluiten om geen reductie toe te passen op het pensioen van een tijdelijk functionaris, tot een maximum van acht tijdelijke functionarissen in alle instellingen in een bepaald jaar. Het jaarlijkse aantal kan variëren, op voorwaarde dat het gemiddelde elke twee jaar tien blijft en de maatregel begrotingsneutraal is. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad binnen vijf jaar een evaluatieverslag voor over de tenuitvoerlegging van deze maatregel. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in om na vijf jaar het maximale jaarlijkse aantal te wijzigen op basis van artikel 283 van het EG-Verdrag.

2. Artikel 11, lid 2 en 3, van bijlage VIII van het Statuut is van overeenkomstige toepassing op functionarissen in de zin van artikel 2.

3. Degene die een ouderdomspensioen ontvangt heeft onder de in bijlage VII van het Statuut vermelde voorwaarden recht op de in artikel 67 van het Statuut bedoelde gezinstoelagen; het proportionele gedeelte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de rechthebbende.";

28. in artikel 40 wordt de vierde alinea vervangen door:

"De vorige alinea is niet van toepassing op de functionaris die binnen drie maanden nadat het Statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar, te mogen terugstorten; deze rente kan worden herzien overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 12 van bijlage XII van het Statuut.";

29. in artikel 41 wordt "artikel 83" vervangen door "de artikelen 83 en 83 bis";

30. in artikel 42 wordt "16,5 % van zijn basissalaris" vervangen door "het dubbele van het in artikel 83, lid 2, van het Statuut aangegeven percentage";

31. artikel 47 wordt vervangen door:

"Artikel 47

Behalve door overlijden eindigt de dienst van tijdelijk functionaris:

a) aan het einde van de maand waarin de functionaris de 65-jarige leeftijd bereikt;

b) bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd:

i) op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald;

ii) na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. Voor tijdelijke functionarissen van wie de overeenkomst verlengd is, mag de opzeggingstermijn ten hoogste zes maanden bedragen. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voorzover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door de instelling heeft de functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt;

iii) wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, onder a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt ii) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing; of

c) bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd:

i) na afloop van de in de overeenkomst vastgestelde opzeggingstermijn; deze moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van drie maanden en een maximum van tien maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voorzover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst;

ii) wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, onder a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt c), i) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing.";

32. in artikel 48 wordt punt b) geschrapt en wordt punt c) het nieuwe punt b);

33. in artikel 49, lid 1, tweede alinea, wordt "artikel 88" vervangen door "de artikelen 21 en 24 van bijlage IX";

34. in artikel 50, lid 2, tweede alinea, wordt "artikel 88" vervangen door "de artikelen 23 en 24 van bijlage IX";

35. de artikelen 51 en 52 worden vervangen door:

"Artikel 51

De overeenkomst met een hulpfunctionaris kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden aangegaan; zij kan worden verlengd.

Artikel 52

De werkelijke diensttijd van een hulpfunctionaris, met inbegrip van de duur der eventuele verlenging van zijn overeenkomst, kan niet meer bedragen dan drie jaar en kan niet na 31 december 2007 worden voortgezet. Na 31 december 2006 mogen er geen nieuwe hulpfunctionarissen meer in dienst worden genomen.";

36. in artikel 53, vierde alinea, wordt "artikel 1 bis" vervangen door "artikel 1 quinquies";

37. in artikel 57 worden de woorden ", met uitzondering van het bepaalde in artikel 55 bis, lid 2, onder d) en e)" toegevoegd;

38. artikel 65 wordt vervangen door:

"Artikel 65

Artikel 67 van het Statuut, met uitzondering van lid 1, onder c), en artikel 69 van het Statuut, alsmede de artikelen 1, 2, en 4 van bijlage VII van het Statuut, betreffende de gezinstoelagen en de ontheemdingstoelage, zijn van overeenkomstige toepassing.";

39. artikel 66 wordt vervangen door:

"Artikel 66

Als een tijdelijk functionaris per dag wordt bezoldigd, bedraagt de dagbezoldiging 1/20e van de maandbezoldiging. De bezoldiging wordt uitbetaald aan het einde van elke week en wel over de afgelopen week.";

40. de artikelen 67 en 68 worden vervangen door:

"Artikel 67

De artikelen 7, 11, 12, 13 en 13 bis van bijlage VII van het Statuut betreffende de vergoeding van reiskosten en van kosten van dienstreizen, alsmede betreffende de toekenning van de huisvestings- en vervoervergoeding, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68

Wanneer de functionaris per maand wordt bezoldigd, wordt de bezoldiging uiterlijk de laatste werkdag van de maand betaald.

Als niet de gehele maandbezoldiging verschuldigd is, wordt deze in dertigsten verdeeld:

a) indien het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen;

b) indien het werkelijke aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal niet te betalen dagen.

Wanneer het recht op gezinstoelagen en op de ontheemdingstoelage ontstaat na de datum van indiensttreding van de functionaris, ontvangt hij deze vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht is ontstaan. Wanneer het recht op deze toelagen eindigt, blijft hij in het genot ervan tot het einde van de maand waarin dit recht eindigt.";

41. artikel 70, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea wordt na "invaliditeit" het woord ", werkloosheid" ingevoegd;

b) in de tweede alinea worden na de woorden "zulk een stelsel van sociale zekerheid" de woorden "of van bescherming tegen werkloosheid" ingevoegd;

42. artikel 74 wordt vervangen door:

"Artikel 74

Behalve door overlijden eindigt de dienst van de hulpfunctionaris:

a) op het tijdstip, in de overeenkomst bepaald;

b) aan het einde van de maand waarin de functionaris de 65-jarige leeftijd bereikt;

c) na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voorzover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door de instelling heeft de functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt;

d) wanneer de functionaris niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 55, lid 1, onder a), met dien verstande dat een uitzondering op die bepaling kan worden toegestaan. In dat geval geldt de opzeggingstermijn van lid 3 van dit artikel.";

43. artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:

a) in de aanhef worden de woorden "voor bepaalde zowel als voor onbepaalde tijd" geschrapt;

b) punt c) wordt vervangen door:

"c) indien het personeelslid niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 55, lid 1, onder d). Zijn overeenkomst mag echter alleen worden beëindigd als hij recht heeft op een invaliditeitspensioen;";

44. aan artikel 78 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Dit artikel is van toepassing tot en met 31 december 2006, op welke datum de volgens de in artikel 90 bedoelde procedure vastgestelde voorwaarden op het betrokken personeel van toepassing worden.";

45. de huidige titel IV wordt titel V en de volgende titel wordt ingevoegd:

"TITEL IV

ARBEIDSCONTRACTANTEN

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 79

1. Arbeidscontractanten worden bezoldigd uit de daarvoor bestemde algemene kredieten in de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft.

2. Elke instelling stelt de nodige algemene uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de procedures voor de aanwerving van arbeidscontractanten overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

3. De Commissie legt jaarlijks een verslag voor over de inschakeling van arbeidscontractanten, met opgave van het aantal contractanten, het niveau en type van de ambten, het geografisch evenwicht en de begrotingsmiddelen per functiegroep.

4. De instellingen, organen en andere entiteiten die arbeidscontractanten gebruiken, verschaffen jaarlijkse ramingen over het gebruik van arbeidscontractanten, zulks per functiegroep en in het kader van de begrotingsprocedure.

Artikel 80

1. De arbeidscontractanten zijn ingedeeld in vier functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. Iedere functiegroep is in rangen en salaristrappen onderverdeeld.

2. Het verband tussen werkzaamheden en de daarmee overeenkomende functiegroepen is in onderstaande tabel aangegeven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Iedere instelling of ieder orgaan als bedoeld in artikel 3 bis stelt, na raadpleging van het Comité voor het Statuut, de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden vast op basis van deze tabel.

4. De bepalingen van artikel 1 quinquies van het Statuut betreffende sociale maatregelen en arbeidsomstandigheden zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2

RECHTEN EN VERPLICHTINGEN

Artikel 81

Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3

AANSTELLING

Artikel 82

1. Arbeidscontractanten worden op een zo ruim mogelijke geografische basis aangeworven uit de onderdanen van de lidstaten, zonder onderscheid ten aanzien van raciale of etnische afkomst, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, leeftijd of handicap, geslacht of seksuele geaardheid, en ongeacht de burgerlijke staat of de gezinssituatie.

2. Om als arbeidscontractant te kunnen worden aangeworven zijn ten minste de volgende kwalificaties vereist:

a) voor functiegroep I, de verplichte schoolopleiding hebben afgerond;

b) voor de functiegroepen II en III:

i) een diploma van hoger onderwijs, of

ii) een diploma van middelbaar onderwijs, dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, en relevante beroepservaring van ten minste drie jaar, of

iii) wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring;

c) voor functiegroep IV:

i) een diploma van een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar, of

ii) wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring.

3. Als arbeidscontractant kan alleen de persoon worden aangesteld die:

a) onderdaan is van een der lidstaten, behoudens andersluidende beslissing van het gezag bedoeld in artikel 6, eerste alinea, en die zijn rechten als staatsburger bezit;

b) heeft voldaan aan de verplichtingen welke voor hem voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht;

c) in zedelijk opzicht de waarborgen biedt die voor de uitoefening van zijn functie vereist zijn;

d) voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid; en

e) het bewijs levert van een grondige kennis van één van de talen van de Gemeenschap en van een bevredigende kennis van een andere taal van de Gemeenschap voorzover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken.

4. Bij een eerste overeenkomst kan, indien de arbeidscontractant niet voor langer dan drie maanden wordt aangesteld, het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan ervan afzien om van de betrokkene te verlangen dat hij bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat hij aan de in de leden 2 en 3, onder a), b) en c), bedoelde voorwaarden voldoet.

5. Het Europees Bureau voor Personeelsselectie staat, op verzoek van instellingen, die instellingen bij bij het selecteren van arbeidscontractanten, het kan met name de inhoud van de tests bepalen en de selectieprocedures organiseren. Het Bureau verzekert de transparantie van selectieprocedures voor arbeidscontractanten.

6. Elke instelling stelt de nodige algemene bepalingen vast met betrekking tot de procedures voor de aanwerving van arbeidscontractanten overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

Artikel 83

Alvorens tot aanstelling kan worden overgegaan, dient de arbeidscontractant zich aan een medisch onderzoek door een raadgevend arts van de instelling te onderwerpen, zodat de instelling kan nagaan of aan de in artikel 82, lid 3, onder d), gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 33 van het Statuut is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 84

1. De arbeidscontractant met een overeenkomst voor ten minste één jaar doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd als hij tot functiegroep I behoort en gedurende de eerste negen maanden als hij tot een van de overige functiegroepen behoort.

2. Wanneer de arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.

3. Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van zijn proeftijd wordt van de arbeidscontractant een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Een arbeidscontractant die niet voldoende geschikt blijkt om in zijn functie te worden gehandhaafd, wordt ontslagen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan kan evenwel, bij wijze van uitzondering, besluiten de proeftijd met ten hoogste zes maanden te verlengen, waarbij de arbeidscontractant eventueel naar een andere dienst wordt overgeplaatst.

4. Ingeval een arbeidscontractant op proef duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan op ieder ogenblik van de proeftijd een rapport worden opgesteld. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Op grond van dat rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de arbeidscontractant vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.

5. Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris per doorlopen proeftijdmaand.

HOOFDSTUK 4

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTANTEN VOOR NIET-KERNTAKEN

Artikel 85

1. De overeenkomst met een in artikel 3 bis bedoelde arbeidscontractant wordt gesloten voor bepaalde tijd, namelijk voor ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar. De overeenkomst mag ten hoogste eenmaal voor bepaalde tijd verlengd worden, voor ten hoogste vijf jaar. De minimumlooptijd van de eerste overeenkomst is zes maanden voor functiegroep I en negen maanden voor de andere functiegroepen. Na de eerste verlenging kan de overeenkomst alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd.

Voor het sluiten of verlengen van de onder dit artikel vallende overeenkomsten wordt de looptijd van de overeenkomst als arbeidscontractant als bedoeld in artikel 3 ter niet in aanmerking genomen.

2. In afwijking van het bepaalde in de laatste zin van de eerste alinea van lid 1 kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten dat voor een arbeidscontractant van functiegroep I alleen de vierde verlenging van de overeenkomst voor onbepaalde tijd is, op voorwaarde dat de totale duur van zijn dienstverband met overeenkomsten voor bepaalde tijd niet meer dan tien jaar is.

3. Arbeidscontractanten in functiegroep IV dienen vóór verlenging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te tonen dat zij in staat zijn te werken in een derde taal, te kiezen uit de in artikel 314 van het EG-Verdrag vermelde talen. De in artikel 45, lid 2, van het Statuut vermelde gemeenschappelijke bepalingen over toegang tot opleiding en de wijze van beoordeling zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Arbeidscontractanten moeten overeenkomstig artikel 84 een proeftijd hebben doorlopen vóór de verlenging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Artikel 86

1. Arbeidscontractanten als bedoeld in artikel 3 bis kunnen alleen worden aangesteld

i) in de rangen 13, 14, of 16 voor functiegroep IV,

ii) in de rangen 8, 9 of 10 voor functiegroep III,

iii) in de rangen 4 of 5 voor functiegroep II,

iv) in rang 1 voor functiegroep I.

Deze arbeidscontractanten worden in iedere functiegroep ingedeeld met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring. Om aan specifieke behoeften van de instellingen te voldoen mogen ook de arbeidsmarktomstandigheden in de Gemeenschap in aanmerking worden genomen. Bij aanwerving wordt de arbeidscontractant in de eerste salaristrap van zijn rang ingedeeld.

2. Een arbeidscontractant als bedoeld in artikel 3 bis die een andere functie binnen zijn functiegroep krijgt, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vroegere functie hoorden.

Een arbeidscontractant die naar een hogere functiegroep overgaat, wordt ingedeeld in een rang en een salaristrap overeenkomende met een bezoldiging die ten minste gelijk is aan de bezoldiging die hij in het kader van zijn vorige overeenkomst ontving.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing als de betrokken arbeidscontractant onmiddellijk na het verstrijken van een overeenkomst als arbeidscontractant met een instelling of orgaan, een nieuwe overeenkomst sluit met een andere instelling of een ander orgaan.

Artikel 87

1. De bepalingen van artikel 43, eerste alinea, van het Statuut betreffende de beoordeling zijn van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractant die voor ten minste een jaar is aangeworven.

2. De arbeidscontractant die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang.

3. In het geval van arbeidscontractanten als bedoeld in artikel 3 bis geschiedt de indeling in een hogere rang binnen dezelfde functiegroep bij besluit van het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan en leidt zij tot de indeling van de betrokken arbeidscontractant in de eerste salaristrap van de hogere rang. Zij geschiedt uitsluitend bij selectie onder de arbeidscontractanten als bedoeld in artikel 3 bis die voor een periode van ten minste drie jaar zijn aangesteld en een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de arbeidscontractanten die voor indeling in een hogere rang in aanmerking komen, en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. Artikel 45, lid 1, laatste zin, van het Statuut is van overeenkomstige toepassing.

4. Een arbeidscontractant als bedoeld in artikel 3 bis kan alleen naar een hogere functiegroep overgaan als hij met succes aan een algemene selectieprocedure heeft deelgenomen.

HOOFDSTUK 5

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 TER

Artikel 88

In het geval van arbeidscontractanten als bedoeld in artikel 3 ter:

a) worden overeenkomsten gesloten voor bepaalde tijd, die kunnen worden verlengd;

b) kan de werkelijke diensttijd binnen een instelling, met inbegrip van alle eventuele verlengingen, niet meer bedragen dan drie jaar.

Voor het sluiten of verlengen van de onder dit artikel vallende overeenkomsten wordt de looptijd van de overeenkomst als arbeidscontractant als bedoeld in artikel 3 bis niet in aanmerking genomen.

Artikel 89

1. Arbeidscontractanten als bedoeld in artikel 3 ter kunnen, met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring, in gelijk welke rang van de in artikel 80 bedoelde functiegroepen II, III en IV worden aangeworven. Om aan specifieke behoeften van de instellingen te voldoen mogen ook de arbeidsmarktomstandigheden in de Gemeenschap in aanmerking worden genomen. Bij aanwerving wordt de arbeidscontractant in de eerste salaristrap van zijn rang ingedeeld.

2. De arbeidscontractant als bedoeld in artikel 3 ter die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang.

Artikel 90

In afwijking van deze titel gelden voor conferentietolken die zijn aangeworven door het Europees Parlement, dan wel door de Commissie ten behoeve van de Gemeenschapsinstellingen en -organen, de voorwaarden die zijn neergelegd in de Overeenkomst van 28 juli 1999 tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Hof van Justitie, namens de instellingen, enerzijds, en de beroepsorganisaties, anderzijds.

Wijzigingen van deze Overeenkomst die vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004(1) nodig zijn worden vóór 31 december 2006 vastgesteld volgens de procedure van artikel 78. Wijzigingen na die datum worden in onderlinge overeenstemming tussen de instellingen vastgesteld.

HOOFDSTUK 6

ARBEIDSVOORWAARDEN

Artikel 91

De artikelen 16 tot en met 18 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7

BEZOLDIGING EN VERGOEDING VAN KOSTEN

Artikel 92

De artikelen 19 tot en met 27 zijn van overeenkomstige toepassing, onder voorbehoud van de in de artikelen 90 en 94 opgenomen wijzigingen.

Artikel 93

De basissalarissen worden overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 94

In afwijking van artikel 24, lid 3, kunnen de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde inrichtingsvergoedingen niet minder bedragen dan:

- 734,76 euro voor de arbeidscontractant die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en

- 435,62 euro voor de arbeidscontractant die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage.

HOOFDSTUK 8

SOCIALE ZEKERHEID

Afdeling A

Ziekte- en ongevallenverzekering, uitkeringen van sociale aard

Artikel 95

Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 72, leden 2 en 2 bis, van het Statuut is evenwel niet van toepassing op de arbeidscontractant die tot de leeftijd van 63 jaar in dienst is gebleven bij de Gemeenschap, tenzij hij langer dan drie jaar als arbeidscontractant werkzaam is geweest.

Artikel 96

1. De gewezen arbeidscontractant die na beëindiging van zijn dienst bij een instelling van de Gemeenschap werkloos is en

a) geen ouderdomspensioen en geen invaliditeitsuitkering ten laste van de Gemeenschap ontvangt,

b) wiens beëindiging van de dienst niet het gevolg is van ontslag op verzoek of opzegging van de overeenkomst om redenen van tuchtrechtelijke aard,

c) ten minste zes maanden in dienst is geweest, en

d) zijn verblijfplaats in een lidstaat heeft,

ontvangt onder de onderstaande voorwaarden een maandelijkse werkloosheidsuitkering.

Wanneer hij krachtens een nationale verzekering aanspraak heeft op een werkloosheidsuitkering, is hij gehouden hiervan opgave te doen bij de instelling waar hij werkzaam was, die de Commissie daarvan onverwijld in kennis stelt. In dat geval wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op de krachtens lid 3 verleende uitkering.

2. Om voor de werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen, moet de gewezen arbeidscontractant:

a) op eigen verzoek als werkzoekende zijn ingeschreven bij de bureaus voor arbeidsbemiddeling in de lidstaat waar hij zich vestigt;

b) voldoen aan de verplichtingen die door de wetgeving van die lidstaat zijn voorgeschreven voor personen die op grond van deze wetgeving werkloosheidsuitkeringen genieten;

c) de instelling waar hij werkzaam was maandelijks een verklaring van de bevoegde nationale dienst toezenden, waaruit blijkt of hij al dan niet aan de onder a) en b) vastgestelde verplichtingen voldoet; de betrokken instelling doet deze verklaring onverwijld aan de Commissie toekomen.

Deze uitkering mag, ook wanneer niet aan de onder b) bedoelde nationale verplichtingen is voldaan, door de Gemeenschap worden verleend of gehandhaafd in geval van ziekte, ongeval, moederschap, invaliditeit of een als daarmee overeenkomend erkende situatie, of wanneer de bevoegde nationale autoriteit ontheffing van die verplichtingen heeft verleend.

De Commissie stelt, na raadpleging van een comité van deskundigen, de bepalingen vast die nodig zijn voor de toepassing van dit lid.

3. De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de arbeidscontractant bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt

a) 60 % van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden;

b) 45 % van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand;

c) 30 % van het basissalaris van de 25e tot en met de 36e maand.

De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan 878,64 euro en niet meer dan 1757,28 euro bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden, net als de bezoldigingen vermeld in de tabel van artikel 66 van het Statuut, aangepast overeenkomstig artikel 65 van het Statuut.

4. De gewezen arbeidscontractant ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 36 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Wanneer de gewezen arbeidscontractant in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Als de gewezen arbeidscontractant vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald, voorzover hij geen recht op een nationale werkloosheidsuitkering heeft verworven.

5. De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft recht op de gezinstoelagen als bedoeld in artikel 67 van het Statuut. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van de werkloosheidsuitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII van het Statuut.

De betrokkene moet opgave doen van soortgelijke toelagen die hijzelf of zijn echtgenoot uit andere bron ontvangt; deze toelagen worden in mindering gebracht op de krachtens dit artikel te betalen toelagen.

De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 72 van het Statuut, recht op dekking van ziekterisico's, zonder bijdrage te zijnen laste.

6. De Commissie betaalt de werkloosheidsuitkering en gezinstoelagen uit in euro. Er is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

7. Iedere arbeidscontractant draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van 798,77 euro en vóór toepassing van de aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 64 van het Statuut. Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derden die ten laste van de instelling komen, in een speciaal werkloosheidsfonds gestort dat de instellingen gemeen hebben. De instellingen betalen iedere maand hun bijdragen aan de Commissie, uiterlijk acht dagen na de betaling van de salarissen. De Commissie geeft de betalingsopdrachten en verricht de betaling van alle uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende uitgaven overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen.

8. Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 is van toepassing op de werkloosheidsuitkering die aan de gewezen arbeidscontractant wordt uitbetaald.

9. De nationale diensten die bevoegd zijn voor werkgelegenheid en werkloosheid, werken, in het kader van hun nationale wetgeving, op doeltreffende wijze samen met de Commissie ten einde een adequate toepassing van dit artikel te waarborgen.

10. De krachtens artikel 28 bis, lid 10, vastgestelde regeling is van toepassing op dit artikel, onverminderd het bepaalde in de laatste alinea van lid 2.

11. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze regeling inzake werkloosheidsverzekering, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van deze regeling aan de Raad voor. Los van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot aanpassing van de in lid 7 bedoelde bijdragen bij de Raad indienen, als het evenwicht van de regeling dat vereist. De Raad beslist over deze voorstellen overeenkomstig het bepaalde in lid 3.

Artikel 97

Artikel 74 van het Statuut, betreffende de geboortetoelage, en artikel 75 van het Statuut, betreffende de vergoeding van de daarin bedoelde kosten, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 98

Artikel 76 van het Statuut, betreffende de toekenning van schenkingen, leningen en voorschotten, is van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractant gedurende de looptijd van zijn overeenkomst, of na het verstrijken daarvan wanneer de arbeidscontractant niet in staat is arbeid te verrichten als gevolg van een ernstige of langdurige ziekte of een handicap die hij tijdens zijn diensttijd heeft opgelopen, of van een ongeval dat hem tijdens zijn diensttijd is overkomen, mits hij aantoont dat hij niet onder een ander stelsel van sociale zekerheid valt.

Afdeling B

Verzekering bij invaliditeit en overlijden

Artikel 99

De arbeidscontractant is tijdens zijn diensttijd onder de hierna vermelde voorwaarden verzekerd tegen de risico's overlijden en invaliditeit.

Als de aan zijn aanstelling verbonden beloning krachtens de bepalingen van deze regeling tijdelijk is opgeschort, worden de in deze afdeling bedoelde uitkeringen en betalingen eveneens opgeschort.

Artikel 100

Wanneer uit het medisch onderzoek dat aan de aanstelling van de arbeidscontractant voorafgaat, blijkt dat hij aan een ziekte of een handicap lijdt, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten om hem, wat de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of handicap betreft, niet eerder dan vijf jaar na zijn indiensttreding bij de instelling in aanmerking te laten komen voor de bij invaliditeit of overlijden geldende uitkeringen.

Tegen dit besluit kan beroep worden aangetekend bij de in artikel 9, lid 1, onder b), van het Statuut bedoelde invaliditeitscommissie.

Artikel 101

1. Indien de arbeidscontractant volledig arbeidsongeschikt wordt zodat hij zijn dienst bij de instelling moet onderbreken, geniet hij, zolang deze invaliditeit duurt, een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld.

Artikel 52 van het Statuut is van overeenkomstige toepassing op ontvangers van een invaliditeitsuitkering. Indien de ontvanger van een invaliditeitsuitkering met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en zonder de maximale pensioenrechten te hebben opgebouwd, zijn de algemene regels betreffende ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het ouderdomspensioen is gebaseerd op het salaris voor de rang en salaristrap van de arbeidscontractant op het tijdstip dat hij invalide werd.

2. De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de arbeidscontractant. Zij mag in geen geval lager zijn dan het maandelijkse basissalaris van een arbeidscontractant in functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen die op basis van die uitkering worden berekend.

3. Wanneer de invaliditeit het gevolg is van een ongeval dat zich tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van de functie heeft voorgedaan, van een beroepsziekte, van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van de vroegere werkgever.

4. Wanneer de invaliditeit opzettelijk door de arbeidscontractant is teweeggebracht, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten dat de betrokkene slechts de in artikel 109 bedoelde toelage ontvangt.

5. Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft onder de in bijlage VII van het Statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het Statuut; de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van de uitkering.

Artikel 102

1. Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 9, lid 3, onder b), van het Statuut bedoelde invaliditeitscommissie.

2. Het recht op de invaliditeitsuitkering gaat in op de dag die volgt op die waarop de dienst van de arbeidscontractant is geëindigd als bedoeld in de artikelen 47 en 48, die van overeenkomstige toepassing zijn.

3. De in artikel 40 van bijlage VIII van het Statuut bedoelde instelling kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt periodiek laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor dit pensioen vereiste voorwaarden voldoet. Wanneer de invaliditeitscommissie vaststelt dat aan deze voorwaarden niet meer is voldaan, hervat de arbeidscontractant de dienst bij de instelling voorzover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken.

Als de betrokkene echter niet meer in dienst van de Gemeenschappen kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, indien van toepassing, de in artikel 47 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Tevens is artikel 109 van toepassing.

Artikel 103

1. De rechtverkrijgenden van een overleden arbeidscontractant, als bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het Statuut, ontvangen een overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104 tot en met 107.

2. Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen ontvangt of die de dienst vóór het bereiken van de 63-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 63-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de rechtverkrijgenden als bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het Statuut, recht op een overlevingspensioen onder de in deze bijlage vermelde voorwaarden.

3. Wanneer de verblijfplaats van een arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering of een ouderdomspensioen ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die de dienst vóór het bereiken van de 63-jarige leeftijd heeft beeindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 63-jarige leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, gedurende langer dan een jaar onbekend is, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII van het Statuut, betreffende de voorlopige pensioenen, van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot en de personen die als te zijnen laste komend zijn aangemerkt.

Artikel 104

Het recht op overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de arbeidscontractant overlijdt of, indien van toepassing, op de eerste dag van de maand volgende op de periode waarin de bezoldiging van de overleden arbeidscontractant aan de overlevende echtgenoot, aan de wezen of aan de personen ten zijnen laste, overeenkomstig artikel 70 van het Statuut, is doorbetaald.

Artikel 105

De overlevende echtgenoot van een arbeidscontractant ontvangt, onder de voorwaarden vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het Statuut, een overlevingspensioen. Dit pensioen mag niet minder bedragen dan 35 % van het laatstgenoten basissalaris van de arbeidscontractant, en in geen geval minder dan het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. Bij overlijden van een arbeidscontractant wordt het bedrag van het overlevingspensioen verhoogd tot 60 % van het ouderdomspensioen dat aan de arbeidscontractant zou zijn betaald indien hij, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken.

Degene die een overlevingspensioen ontvangt, heeft onder de in bijlage VII van het Statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het Statuut. Het bedrag van de toelage voor een ten laste komend kind is echter gelijk aan het dubbele van het bedrag van de in artikel 67, lid 1, onder b), van het Statuut bedoelde kindertoelage.

Artikel 106

1. Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, overlijdt zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden als te zijnen laste zijn aangemerkt, recht op een wezenpensioen overeenkomstig artikel 80 van bijlage VIII van het Statuut.

2. Hetzelfde geldt voor kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen, wanneer een echtgenoot die een overlevingspensioen ontvangt overlijdt of hertrouwt.

3. Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontving, is overleden zonder dat de voorwaarden van het eerste lid zijn vervuld, is artikel 80, derde alinea, van het Statuut van toepassing.

4. Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die zijn dienst vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 63-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de kinderen die als te zijnen laste worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van bijlage VII van het Statuut, onder de bovengenoemde voorwaarden recht op een wezenpensioen.

5. Het wezenpensioen van met een ten laste komend kind gelijkgestelde personen in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII van het Statuut, kan niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage. Het recht op dit pensioen houdt op te bestaan zodra een derde partij verantwoordelijk wordt voor het levensonderhoud krachtens de toepasselijke nationale wetgeving.

6. In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder, in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.

7. Degene die een wezenpensioen ontvangt heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van bijlage VII van het Statuut, recht op een schooltoelage.

Artikel 107

In geval van echtscheiding of van het naast elkaar bestaan van verscheidene groepen nabestaanden die aanspraak kunnen maken op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld volgens de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het Statuut.

Artikel 108

De bepalingen van artikel 81 bis van het Statuut inzake maximumbedragen en verdeling daarvan zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling C

Ouderdomspensioen en uitkering bij vertrek

Artikel 109

1. Bij beëindiging van de dienst heeft de arbeidscontractant recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het Statuut en in bijlage VIII van het Statuut. Wanneer de arbeidscontractant recht heeft op een ouderdomspensioen, dekken zijn pensioenrechten niet de perioden die overeenstemmen met betalingen die ingevolge artikel 112 zijn gedaan.

2. Artikel 11, lid 2 en 3, van bijlage VIII van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten.

3. Degene die recht heeft op een ouderdomspensioen, heeft, indien hij meer dan drie jaar als arbeidscontractant werkzaam is geweest, recht op de in artikel 67 van het Statuut bedoelde gezinstoelagen; de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van het pensioen van de rechthebbende.

Artikel 110

1. Indien een arbeidscontractant tot ambtenaar of tijdelijke functionaris van de Gemeenschappen wordt benoemd, komt hij niet in aanmerking voor de uitkering bedoeld in artikel 109, lid 1.

De tijd die hij als arbeidscontractant in dienst van de Gemeenschappen heeft doorgebracht, wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal pensioenjaren volgens de bepalingen van bijlage VIII van het Statuut.

2. Als de instelling gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 112 geboden mogelijkheid, worden rechten op ouderdomspensioen van de arbeidscontractant verhoudingsgewijs verlaagd voor het tijdvak waarover de in dat artikel bedoelde betalingen plaatsvonden.

3. Het vorige lid is niet van toepassing op de arbeidscontractant die binnen drie maanden nadat het Statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde rente berekend op basis van een rente van 3,5 % per jaar, te mogen terugbetalen; deze rente kan worden herzien overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 12 van bijlage XII van het Statuut.

Afdeling D

Financiering van de invaliditeits- en overlijdensverzekering, alsmede van de pensioenregeling

Artikel 111

Wat de financiering van het stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in de afdelingen B en C betreft, zijn de artikelen 83 en 83 bis van het Statuut en de artikelen 36 en 38 van bijlage VIII van het Statuut van overeenkomstige toepassing.

Artikel 112

Onder door de instelling te bepalen voorwaarden kan de arbeidscontractant de instelling verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten, werkloosheidsverzekering, invaliditeitsverzekering, levensverzekering en ziektekostenverzekering in het land waarin hij het laatst door dergelijke regelingen was gedekt. Tijdens het tijdvak van die bijdragen heeft de arbeidscontractant geen recht op vergoedingen uit de communautaire ziekteverzekeringsregeling. Bovendien is hij in dat tijdvak niet gedekt door de communautaire levensverzekerings- en invaliditeitsregeling en verkrijgt hij geen rechten op grond van de communautaire werkloosheids- en pensioenregeling.

Deze betalingen voor de arbeidscontractant mogen niet langer duren dan 6 maanden. De instelling kan evenwel zelf beslissen de periode tot één jaar te verlengen. De betalingen komen ten laste van de begroting van de Commissie. Betalingen om pensioenrechten tot stand te brengen of te handhaven mogen niet meer dan het dubbele van het in artikel 83, lid 2, van het Statuut aangegeven percentage bedragen.

Afdeling E

Vaststelling van de rechten van de arbeidscontractanten

Artikel 113

De artikelen 40 tot en met 44 van bijlage VIII van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling F

Betaling van de uitkeringen

Artikel 114

1. De artikelen 81 bis en 82 van het Statuut en artikel 45 van bijlage VIII van het Statuut betreffende de betaling van de uitkeringen zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Als een arbeidscontractant op het tijdstip waarop het recht op uitkering ingaat, nog bedragen in het kader van deze socialezekerheidsregeling aan de Gemeenschappen verschuldigd is, worden deze bedragen, op de wijze die is te bepalen door de in artikel 45 van bijlage VIII van het Statuut bedoelde instelling, in mindering gebracht op het bedrag van de aan de arbeidscontractant of aan zijn rechtverkrijgenden verschuldigde uitkering. Deze inhouding kan over verscheidene maanden worden gespreid.

Afdeling G

Subrogatie van de Gemeenschap

Artikel 115

Artikel 85 bis van het Statuut betreffende de subrogatie van de Gemeenschap is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 9

TERUGVORDERING VAN HETGEEN ONVERSCHULDIGD IS BETAALD

Artikel 116

Het bepaalde in artikel 85 van het Statuut betreffende de terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald, is van toepassing.

HOOFDSTUK 10

VERZOEKEN EN BEROEP

Artikel 117

Het bepaalde in titel VII van het Statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 11

BIJZONDERE AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTANTEN DIE ZIJN TEWERKGESTELD IN EEN DERDE LAND

Artikel 118

Het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 16 en 19 tot en met 25 van bijlage X van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten die in een derde land zijn tewerkgesteld. Artikel 21 van deze bijlage is evenwel alleen van toepassing wanneer het een overeenkomst van ten minste een jaar betreft.

HOOFDSTUK 12

BEËINDIGING VAN DE DIENST

Artikel 119

De artikelen 47 tot en met 50 bis zijn van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractanten.

Bij een tuchtprocedure tegen een arbeidscontractant vergadert de in bijlage IX van het Statuut en artikel 49 van deze regeling bedoelde tuchtraad met twee extra leden, die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren als de arbeidscontractant tegen wie de desbetreffende tuchtprocedure loopt. Deze twee extra leden worden aangewezen volgens een ad-hocprocedure die is overeengekomen door de in het eerste lid van artikel 6 van deze regeling genoemde autoriteit en het personeelscomité.";

46. de artikelen 79 en 80 worden de artikelen 120 en 121;

47. artikel 81 wordt artikel 122 en wordt vervangen door:

"Artikel 122

Geschillen tussen de instelling en de arbeidscontractant die in een derde land is tewerkgesteld, zijn onderworpen aan een arbitrageorgaan onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in de overeenkomst van de arbeidscontractant opgenomen arbitrageclausule.";

48. titel VI wordt geschrapt.

49. titel V wordt titel IV en de artikelen 82 en 83 worden respectievelijk de artikelen 123 en 124;

50. artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:

"Artikel 124

Het bepaalde in de artikelen 1 quater en 1 quinquies, de artikelen 11 en 11 bis, de artikelen 12 en 12 bis, artikel 16, eerste alinea, de artikelen 17 en 17 bis, de artikelen 19, 22, 22 bis en 22 ter, artikel 23, eerste en tweede alinea, en artikel 25, tweede alinea, van het Statuut betreffende de rechten en verplichtingen van de ambtenaar, alsmede het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van het Statuut betreffende verzoeken en beroep, is van overeenkomstige toepassing.";

51. in titel VII worden de artikelen 99 tot en met 101 geschrapt en er wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd:

"Artikel 125

Onverminderd de overige bepalingen van de regeling zijn in de bijlage I overgangsbepalingen opgenomen die gelden voor de arbeidscontractanten die op grond van een overeenkomst zijn aangeworven en op wie deze regeling van toepassing is."

52. in titel VIII worden artikel 102 en artikel 103 respectievelijk artikel 126 en artikel 127;

53. in het nieuwe artikel 126 wordt "artikel 103" vervangen door "artikel 127";

54. de volgende bijlage wordt toegevoegd:

"BIJLAGE

Overgangsbepalingen die gelden voor de personeelsleden die vallen onder de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden

Artikel 1

1. De bepalingen van bijlage XIII van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing op andere personeelsleden die op 30 april 2004 in dienst zijn.

2. Gedurende de periode tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 wordt in de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden het volgende vervangen:

a) in artikel 3, onder b), eerste streepje, worden de woorden "van de functiegroep assistenten (AST)" vervangen door "van categorie B, C of D";

b) in artikel 3, onder b), tweede streepje, worden de woorden "van de functiegroep administrateurs (AD)" vervangen door "van categorie A", wordt "AD 16 of AD 15" vervangen door "A*16 of A*15", en wordt "AD 15 of AD 14" vervangen door "A*15 of A*14";

Artikel 2

1. Overeenkomstig de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden wordt aan ieder personeelslid dat op 1 mei 2004 in dienst is van de Gemeenschappen op grond van een overeenkomst voor onbepaalde tijd als plaatselijk functionaris binnen de Europese Unie of een overeenkomst krachtens de nationale wetgeving in een van de in artikel 3 bis, onder b) en c), van de regeling bedoelde organen en entiteiten, door het in artikel 6, eerste alinea, van die regeling bedoelde gezagsorgaan een overeenkomst van arbeidscontractant voor onbepaalde tijd aangeboden. Het aanbod is gebaseerd op een beoordeling van de taken die door het personeelslid als arbeidscontractant moeten worden uitgevoerd. De overeenkomst treedt uiterlijk in werking op 1 mei 2005. Artikel 84 van de regeling is op een dergelijke overeenkomst niet van toepassing.

2. Indien de indeling van het personeelslid die het aanbod aanvaardt tot een verlaging van zijn bezoldiging leidt, kan de instelling een extra bedrag betalen. waarbij rekening wordt gehouden met het verschil tussen de fiscale, socialezekerheids- en pensioenwetgeving van de lidstaat waar de contractant wordt tewerkgesteld en de desbetreffende bepalingen die van toepassing zijn op de arbeidscontractant.

3. Elke instelling stelt de nodige algemene uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 en 2 vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

4. Voor het personeelslid dat het in lid 1 bedoelde aanbod niet aanvaardt, blijft de eerder met de instelling aangegane overeenkomst gelden.

Artikel 3

Plaatselijke functionarissen en arbeidscontractanten van het secretariaat-generaal van de Raad die vóór 1 mei 2004 de status van plaatselijk functionaris bij dit secretariaat-generaal hadden, kunnen gedurende vijf jaar gerekend vanaf 1 mei 2004 deelnemen aan de interne vergelijkende onderzoeken van de Raad onder dezelfde voorwaarden als voor de ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de instelling.

Artikel 4

Lopende overeenkomsten met tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder d), van de regeling die voor bepaalde tijd in dienst zijn genomen, kunnen op 1 mei 2004 worden verlengd. Betreft het een tweede verlenging, dan wordt de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Lopende overeenkomsten met tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder d), van de regeling die voor onbepaalde tijd in dienst zijn genomen, blijven ongewijzigd.

Artikel 5

1. Voormalige tijdelijke functionarissen die op 1 mei 2004 werkloos zijn en onder de bepalingen van artikel 28 bis van deze Regeling die vóór 1 mei 2004 van toepassing zijn, vallen, blijven daaronder vallen zolang zij werkloos blijven.

2. Tijdelijke functionarissen waarvan de overeenkomst loopt op 1 mei 2004 kunnen op hun verzoek onder de bepalingen van artikel 28 bis van deze Regeling die vóór 1 mei 2004 van toepassing zijn, vallen. Een dergelijk verzoek dient uiterlijk dertig dagen na de dag waarop hun overeenkomst als tijdelijk functionaris afloopt, te worden ingediend.".

(1) PB L 124 van 27.4.2004, blz. 1.

Top