Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0109

    Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

    PB L 16 van 23.1.2004, p. 44–53 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/05/2011

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/109/oj

    32003L0109

    Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

    Publicatieblad Nr. L 016 van 23/01/2004 blz. 0044 - 0053


    Richtlijn 2003/109/EG van de Raad

    van 25 november 2003

    betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punten 3 en 4,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

    Gezien het advies van het Comité van de regio's(4),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaald dat enerzijds maatregelen moeten worden aangenomen die erop zijn gericht het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.

    (2) Tijdens de buitengewone bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad verklaard dat de juridische status van onderdanen van derde landen meer in overeenstemming moet worden gebracht met die van de onderdanen van de lidstaten, en dat iemand die gedurende een nader te bepalen periode legaal in een lidstaat heeft verbleven en een vergunning tot langdurig verblijf heeft, in deze lidstaat een aantal uniforme rechten zou moeten verkrijgen die zo dicht mogelijk bij de rechten van EU-burgers liggen.

    (3) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

    (4) De integratie van onderdanen van derde landen die duurzaam in een lidstaat zijn gevestigd is van wezenlijk belang voor de bevordering van de economische en sociale samenhang, een fundamentele doelstelling van de Gemeenschap, die is opgenomen in het Verdrag.

    (5) De lidstaten passen deze richtlijn toe zonder onderscheid te maken naar met name geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

    (6) Het belangrijkste criterium voor de verwerving van de status van langdurig ingezetene is de duur van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Het moet gaan om een langdurig en ononderbroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft gekregen. Daarbij moet een zekere flexibiliteit mogelijk zijn om rekening te houden met omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaat tijdelijk verlaat.

    (7) Om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen, moeten onderdanen van derde landen aantonen dat zij over voldoende inkomsten en een ziektekostenverzekering beschikken, om te voorkomen dat zij ten laste komen van de lidstaat. De lidstaten kunnen bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van vaste en regelmatige inkomsten, rekening houden met factoren zoals bijdragen aan het pensioenstelsel en het vervullen van de fiscale verplichtingen.

    (8) Onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezeten willen verkrijgen en behouden mogen geen bedreiging vormen voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid. Het begrip openbare orde kan een veroordeling voor het plegen van een ernstig misdrijf omvatten.

    (9) Economische gronden zijn geen reden om de status van langdurig ingezetene te weigeren en worden niet gezien als strijdig met de relevante voorwaarden.

    (10) Er moeten procedurevoorschriften worden vastgesteld voor het onderzoeken van de aanvraag voor de status van langdurig ingezetene. Deze procedures moeten niet alleen doelmatig zijn en kunnen worden afgewikkeld naast de normale werklast van de overheidsinstanties van de lidstaten, maar ook doorzichtig en billijk zijn, om de betrokken personen voldoende rechtszekerheid te bieden. Zij mogen niet worden gebruikt als middel om de uitoefening van het recht van verblijf door de rechthebbenden te belemmeren.

    (11) Bij de toekenning van de status van langdurig ingezetene moet een verblijfsvergunning worden afgegeven waarmee de betrokkene gemakkelijk en onmiddellijk zijn juridische status kan aantonen. Deze verblijfsvergunning moet tevens aan strenge technische eisen voldoen, met name wat de beveiliging tegen vervalsing en namaak betreft, om misbruik in de lidstaat die de status heeft toegekend of in de lidstaten waar het recht van verblijf wordt uitgeoefend, te voorkomen.

    (12) Om effect te sorteren als instrument voor de maatschappelijke integratie van langdurig ingezetenen moet de status van langdurig ingezetene waarborgen dat de betrokkene op een groot aantal economische en sociale gebieden op dezelfde wijze wordt behandeld als burgers van de lidstaat, onder de relevante voorwaarden die in deze richtlijn worden gesteld.

    (13) Wat betreft sociale bijstand kunnen uitkeringen voor langdurig ingezetenen worden beperkt tot de meest fundamentele zaken; hieronder vallen ten minste inkomenssteun voor de minima en steun bij ziekte, bij zwangerschap, bij hulpverlening aan ouders en bij langdurige verzorging. De wijze van toekenning van deze uitkeringen wordt bij nationale wet vastgesteld.

    (14) De lidstaten blijven verplicht om minderjarige kinderen toegang tot het onderwijs te verschaffen onder analoge voorwaarden als voor hun nationale onderdanen gelden.

    (15) Onder de begrippen studietoelage en studiebeurs voor beroepsopleiding vallen geen maatregelen die worden gefinancierd uit hoofde van de sociale bijstand. Bovendien kan de toegang tot een studietoelage afhankelijk zijn van het feit dat degene die een dergelijke toelage aanvraagt, op zichzelf voldoet aan de voorwaarden voor het verwerven van de status van langdurig ingezetene. Bij toekenning van een studiebeurs kunnen de lidstaten rekening houden met het feit dat burgers van de Unie in het land van herkomst hetzelfde voordeel genieten.

    (16) Langdurig ingezetenen moeten hogere bescherming tegen uitzetting genieten. Deze bescherming is gebaseerd op de criteria die zijn vastgesteld in de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens. De bescherming tegen uitzetting houdt in dat de procedures de mogelijkheid van beroep bieden.

    (17) Harmonisatie van de voorwaarden voor de verwerving van de status van langdurig ingezetene bevordert het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten. Sommige lidstaten stellen gunstiger voorwaarden voor de afgifte van permanente verblijfstitels of verblijftitels met een onbeperkte geldigheidsduur dan deze richtlijn. De mogelijkheid om nationale bepalingen toe te passen die gunstiger zijn, wordt niet uitgesloten door het Verdrag. In het kader van deze richtlijn is het echter van belang te bepalen dat aan verblijfstitels die onder gunstiger voorwaarden worden verstrekt, niet het recht van verblijf in een andere lidstaat is verbonden.

    (18) Het vaststellen van de voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen die langdurig in een lidstaat verblijven, gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat, draagt bij aan de totstandbrenging van de interne markt als ruimte waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Het zou ook een belangrijke mobiliteitsfactor kunnen zijn, met name op de arbeidsmarkt van de Unie.

    (19) Langdurig ingezetenen moeten gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat om daar te werken als werknemer of als zelfstandige, om er een studie te volgen, of om zich daar te vestigen zonder een economische activiteit uit te oefenen.

    (20) Gezinsleden moeten zich eveneens in de andere lidstaat kunnen vestigen, samen met de langdurig ingezetene, zodat het gezinsverband blijft gehandhaafd en de uitoefening van het recht van verblijf voor langdurig ingezetenen niet wordt belemmerd. Met betrekking tot de gezinsleden die toestemming kunnen krijgen om langdurig ingezetenen te vergezellen of zich bij hen te voegen, moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de situatie van gehandicapte meerderjarige kinderen en van eerstegraads verwanten in rechtstreekse opgaande lijn die ten laste van deze gezinsleden komen.

    (21) De lidstaat waarin de langdurig ingezetene zijn recht van verblijf wil uitoefenen, moet kunnen nagaan of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden waaraan een verblijf op zijn grondgebied is gebonden. Bovendien moet deze lidstaat kunnen nagaan of de betrokkene geen bedreiging vormt voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid.

    (22) Om ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt, moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder de in deze richtlijn omschreven voorwaarden. Lidstaten behouden de mogelijkheid om de verblijfsvergunning in te trekken indien de betrokkene niet langer aan de vereisten van deze richtlijn voldoet, ook indien een uitkering uit hoofde van de sociale bijstand is toegekend.

    (23) Indien onderdanen van derde landen verhuizen naar een andere lidstaat en besluiten zich aldaar te vestigen, dienen zij in die lidstaat de mogelijkheid te krijgen om de status van langdurig ingezetene te verwerven, onder voorwaarden vergelijkbaar met die van de eerste lidstaat.

    (24) Aangezien de doelstellingen van het voorgenomen optreden, namelijk de vaststelling van de voorwaarden voor de verlening en de intrekking van de status van langdurig ingezetene, de vaststelling van de rechten die daaraan zijn verbonden, en de vaststelling van de voorwaarden waaronder langdurig ingezetenen gebruik kunnen maken van hun recht van verblijf in de andere lidstaten, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om dit doel te bereiken.

    (25) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van de onderhavige richtlijn en zijn de bepalingen daarvan niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.

    (26) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van de onderhavige richtlijn en zijn de bepalingen daarvan niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Doel

    Deze richtlijn heeft ten doel:

    a) de voorwaarden vast te stellen waaronder een lidstaat aan onderdanen van derde landen die legaal op zijn grondgebied verblijven, de status van langdurig ingezetene kan toekennen, of deze status kan intrekken, en te bepalen welke rechten aan deze status verbonden zijn, en

    b) de voorwaarden vast te stellen waaronder onderdanen van derde landen aan wie door een lidstaat de status van langdurig ingezetene is toegekend, in andere lidstaten mogen verblijven.

    Artikel 2

    Begripsomschrijvingen

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

    b) "langdurig ingezetene": iedere onderdaan van een derde land die de in de artikelen 4 tot en met 7 bedoelde status van langdurig ingezetene bezit;

    c) "eerste lidstaat": de lidstaat die als eerste de status van langdurig ingezetene heeft toegekend aan de betrokken onderdaan van een derde land;

    d) "tweede lidstaat": de lidstaat waarin een onderdaan van een derde land zijn recht van verblijf uitoefent en die niet de lidstaat is die hem als eerste de status van langdurig ingezetene heeft toegekend;

    e) "gezinsleden": onderdanen van een derde land die in de betrokken lidstaat verblijven overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging(5);

    f) "vluchteling": iedere onderdaan van een derde land die in het bezit is van de vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

    g) "EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen": verblijfsvergunning die door de betrokken lidstaat wordt afgegeven bij de toekenning van de status van langdurig ingezetene.

    Artikel 3

    Werkingssfeer

    1. Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

    2. Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die:

    a) in een lidstaat verblijven voor een studie of een beroepsopleiding;

    b) toestemming hebben in een lidstaat te verblijven uit hoofde van een tijdelijke bescherming of op diezelfde grond toestemming om aldaar te verblijven hebben aangevraagd en een beslissing over hun status afwachten;

    c) toestemming hebben in een lidstaat te verblijven uit hoofde van subsidiaire vormen van bescherming, overeenkomstig internationale verplichtingen, nationale wetgevingen of de praktijk van de lidstaten, of die op diezelfde grond toestemming om aldaar te verblijven hebben aangevraagd en een beslissing over hun status afwachten;

    d) vluchteling zijn of een verzoek om erkenning als vluchteling hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is gegeven;

    e) in een lidstaat verblijven uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, als au pair of als seizoenarbeider, of als gedetacheerd werknemer van een dienstverlener in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, of als verlener van grensoverschrijdende diensten, of in gevallen waarin hun verblijfsvergunning formeel beperkt is;

    f) een juridische status hebben die valt onder de bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961, het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, het Verdrag van New York inzake speciale missies van 1969, of het Verdrag van Wenen inzake de vertegenwoordiging van staten in hun betrekkingen met internationale organisaties met een universeel karakter van 1975.

    3. Deze richtlijn geldt onverminderd de gunstiger bepalingen van:

    a) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds;

    b) reeds voor de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn tussen een lidstaat en een derde land gesloten bilaterale overeenkomsten;

    c) het Europees Vestigingsverdrag van 13 december 1955, het Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961, het gewijzigd Europees Sociaal handvest van 3 mei 1987 en het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers van 24 november 1977.

    HOOFDSTUK II DE STATUS VAN LANGDURIG INGEZETENE IN EEN LIDSTAAT

    Artikel 4

    Verblijfsduur

    1. De lidstaten kennen de status van langdurig ingezetene toe aan onderdanen van derde landen die legaal en ononderbroken sedert de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het desbetreffende verzoek op hun grondgebied verblijven.

    2. Perioden van verblijf voor de in artikel 3, lid 2, onder e) en f), vermelde redenen worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van het in lid 1 bedoelde verblijf.

    In de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde gevallen waarin de betrokken onderdaan van een derde land een verblijfsvergunning heeft verkregen die hem in staat stelt de status van langdurig ingezetene te verkrijgen, mogen de perioden van verblijf in verband met een studie of een beroepsopleiding slechts voor de helft meegerekend worden bij de berekening van de duur van het in lid 1 bedoelde verblijf.

    3. De perioden van afwezigheid van het grondgebied van de betrokken lidstaat vormen geen onderbreking van het in lid 1 bedoelde verblijf en tellen mee bij de berekening van de duur van dat verblijf, indien zij minder dan zes achtereenvolgende maanden duren en binnen de in lid 1 bedoelde periode niet langer zijn dan in totaal tien maanden.

    In gevallen van specifieke of buitengewone redenen van tijdelijke aard en overeenkomstig hun nationale recht, mogen lidstaten ermee akkoord gaan dat een langere dan de in de eerste alinea bedoelde periode van afwezigheid geen onderbreking vormt van het in lid 1 bedoelde verblijf. In dergelijke gevallen houden de lidstaten bij de berekening van de in lid 1 bedoelde totale duur van het verblijf geen rekening met deze periode.

    In afwijking van de tweede alinea, mogen de lidstaten bij de berekening van de in lid 1 bedoelde totale duur van het verblijf wel rekening houden met perioden van afwezigheid in verband met beroepsmatige detachering, ook als dat in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening is.

    Artikel 5

    Voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene

    1. De lidstaten verlangen van onderdanen van derde landen het bewijs dat zij voor zichzelf en de gezinsleden te hunnen laste beschikken over:

    a) vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en hun gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en minimumpensioen voordat het verzoek om toekenning van de status van langdurig ingezetene werd ingediend;

    b) een ziektekostenverzekering voor alle risico's die in de betrokken lidstaat normaliter voor de eigen onderdanen zijn gedekt.

    2. De lidstaten mogen eisen dat onderdanen van derde landen voldoen aan integratievoorwaarden overeenkomstig het nationaal recht.

    Artikel 6

    Openbare orde en binnenlandse veiligheid

    1. De lidstaten mogen om redenen van openbare orde of binnenlandse veiligheid weigeren de status van langdurig ingezetene toe te kennen.

    De lidstaat houdt bij zijn besluitvorming mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat op de openbare orde of de binnenlandse veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de persoon in kwestie uitgaat, en let daarbij tevens terdege op de duur van het verblijf en het bestaan van banden met het land van verblijf.

    2. De in lid 1 bedoelde weigering berust niet op economische gronden.

    Artikel 7

    Verwerving van de status van langdurig ingezetene

    1. Om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen dient de betrokken onderdaan van een derde land een verzoek in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij verblijft. Het verzoek gaat vergezeld van in de nationale wet te bepalen bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene aan de in de artikelen 4 en 5 geformuleerde voorwaarden voldoet en, indien nodig, van een geldig reisdocument of een gewaarmerkt afschrift ervan.

    De in de eerste alinea bedoelde bewijsstukken kunnen tevens documentatie bevatten met betrekking tot passende huisvesting.

    2. Zo spoedig mogelijk doch in geen geval later dan zes maanden nadat het verzoek is ingediend, doen de bevoegde nationale autoriteiten aan de betrokkene schriftelijk mededeling van de genomen beslissing. Een dergelijke beslissing wordt aan de betrokken onderdaan van een derde land meegedeeld conform de kennisgevingsprocedures die hiervoor in de nationale wetgeving zijn voorgeschreven.

    In bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek, kan de in de eerste alinea bedoelde termijn worden verlengd.

    Bovendien wordt de betrokkene meegedeeld welke rechten en plichten hij krachtens deze richtlijn heeft.

    De gevolgen van het uitblijven van een beslissing bij het verstrijken van de in deze bepaling bedoelde termijn worden bij de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat geregeld.

    3. Indien de voorwaarden van de artikelen 4 en 5 vervuld zijn en de betrokkene geen bedreiging vormt in de zin van artikel 6, kent de lidstaat de status van langdurig ingezetene toe aan de betrokken onderdaan van een derde land.

    Artikel 8

    EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

    1. De status van langdurig ingezetene is permanent, onverminderd artikel 9.

    2. De lidstaten verstrekken aan langdurig ingezetenen een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De verblijfsvergunning is ten minste vijf jaar geldig. De vergunning wordt, indien nodig en op verzoek, bij het verstrijken van die periode automatisch verlengd.

    3. Een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen mag worden afgegeven in de vorm van een sticker of van een afzonderlijk document. De vergunning wordt afgegeven volgens de voorschriften en het standaardmodel van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfsvergunningen voor onderdanen van derde landen(6). In de rubriek "soort vergunning" vermelden de lidstaten "EG-langdurig ingezetene".

    Artikel 9

    Intrekking of verlies van de status

    1. Langdurig ingezetenen mogen de status van langdurig ingezetene niet langer behouden indien:

    a) wordt vastgesteld dat de status van langdurig ingezetene op frauduleuze wijze is verkregen;

    b) een verwijderingsmaatregel wordt genomen onder de voorwaarden van artikel 12;

    c) zij gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet op het grondgebied van de Gemeenschap verblijven.

    2. De lidstaten mogen, in afwijking van lid 1, onder c), bepalen dat afwezigheid van meer dan twaalf aaneensluitende maanden of afwezigheid om specifieke of uitzonderlijke redenen, niet leidt tot intrekking of verlies van de status.

    3. De lidstaten mogen bepalen dat de langdurig ingezetene zijn status van langdurig ingezetene niet langer mag behouden wanneer hij, gelet op de ernst van de feiten die hij heeft gepleegd, een bedreiging vormt voor de openbare orde; dit is evenwel geen reden voor verwijdering in de zin van artikel 12.

    4. De langdurig ingezetene die overeenkomstig hoofdstuk III in een andere lidstaat heeft verbleven, mag zijn in de eerste lidstaat verkregen status van langdurig ingezetene niet langer behouden indien een dergelijke status overeenkomstig artikel 23 in een andere lidstaat is verleend.

    Wanneer de betrokkene zes jaar afwezig is geweest van het grondgebied van de lidstaat die de status van langdurig ingezetene heeft verstrekt, mag hij zijn status in deze lidstaat in geen geval meer behouden.

    In afwijking van de tweede alinea mag de betrokken lidstaat bepalen dat de langdurig ingezetene zijn status in deze lidstaat om specifieke redenen mag behouden ofschoon hij langer dan zes jaar afwezig is geweest.

    5. Voor de in lid 1, onder c), en in lid 4 bedoelde gevallen zorgen de lidstaten die de status hebben verleend, voor een vereenvoudigde procedure voor het opnieuw verkrijgen van de status van langdurig ingezetene.

    Deze procedure geldt in het bijzonder voor personen die om studieredenen in een tweede lidstaat hebben verbleven.

    De voorwaarden en de procedure voor het opnieuw verkrijgen van de status van langdurig ingezetene worden door de nationale wet bepaald.

    6. Het feit dat de geldigheidsduur van de EG-verblijfsvergunning van een langdurig ingezetene is verstreken, mag in geen geval leiden tot intrekking of verlies van de status.

    7. Wanneer de intrekking of het verlies van de status van langdurig ingezetene niet leidt tot verwijdering, staat de lidstaat de betrokken persoon toe op zijn grondgebied te blijven, indien hij voldoet aan de voorwaarden die in de wetgeving van deze lidstaat worden gesteld en/of indien hij geen gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid.

    Artikel 10

    Procedurele waarborgen

    1. Beslissingen tot afwijzing van een verzoek om toekenning van de status van langdurig ingezetene of tot intrekking van deze status moeten met redenen worden omkleed. Een dergelijke beslissing wordt aan de betrokken onderdaan van een derde land meegedeeld conform de kennisgevingsprocedures die hiervoor in de nationale wetgeving zijn voorgeschreven. In deze kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden vermeld die openstaan voor de betrokkene, en binnen welke termijn daarvan gebruik moet worden gemaakt.

    2. Indien het verzoek om toekenning van de status van langdurig ingezetene wordt afgewezen, of indien deze status wordt ingetrokken of verloren dan wel de verblijfsvergunning niet wordt verlengd, kan de betrokkene in de desbetreffende lidstaat beroep instellen.

    Artikel 11

    Gelijke behandeling

    1. Langdurig ingezetenen genieten op de volgende gebieden dezelfde behandeling als de eigen onderdanen:

    a) werk als werknemer of zelfstandige, mits dit werk niet impliceert dat, al is het maar incidenteel, wordt deelgenomen aan de uitoefening van het openbaar gezag; hierbij is inbegrepen de toegang tot de arbeidsvoorwaarden, ook wat betreft salariëring en ontslag;

    b) onderwijs en beroepsopleiding, met inbegrip van studietoelagen en -beurzen, overeenkomstig het nationale recht;

    c) erkenning van beroepsdiploma's, -certificaten en andere titels, overeenkomstig de van toepassing zijnde nationale procedures;

    d) sociale zekerheid, sociale bijstand en sociale bescherming zoals gedefinieerd in de nationale wetgeving;

    e) fiscale voordelen;

    f) toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, alsmede tot procedures voor het verkrijgen van huisvesting;

    g) vrijheid van vereniging en aansluiting bij of participatie in een werkgevers- of werknemersorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en binnenlandse veiligheid;

    h) vrije toegang tot het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat, binnen de beperkingen die om redenen van veiligheid door de nationale wetgeving worden opgelegd.

    2. De betrokken lidstaat mag de gelijke behandeling ten aanzien van de punten b), d), e), f) en g), van lid 1 beperken tot gevallen waarin de geregistreerde of gebruikelijke verblijfplaats van de langdurig ingezetene of van de gezinsleden voor wie hij voordelen opeist, op het grondgebied van de lidstaat in kwestie is gelegen.

    3. De lidstaten mogen de gelijke behandeling volgens onderstaande bepalingen beperken:

    a) de lidstaten mogen beperkingen inzake de toegang tot werk als werknemer of als zelfstandige handhaven indien deze activiteiten, overeenkomstig bestaande nationale of communautaire wetgeving, voorbehouden zijn aan eigen onderdanen, aan burgers van de EU of van de EER;

    b) de lidstaten mogen voor toegang tot onderwijs en opleiding een bewijs van een passende taalvaardigheid eisen. Voor toegang tot de universiteit kan worden verlangd dat aan specifieke onderwijsvoorwaarden wordt voldaan.

    4. De lidstaten kunnen, als het om sociale bijstand en sociale bescherming gaat, de gelijke behandeling beperken tot de belangrijkste prestaties.

    5. De lidstaten mogen besluiten toegang te verlenen tot bijkomende voordelen op de in lid 1 bedoelde gebieden.

    De lidstaten mogen ook besluiten tot gelijke behandeling op niet door lid 1 bestreken gebieden.

    Artikel 12

    Bescherming tegen verwijdering

    1. De lidstaten mogen uitsluitend een besluit tot verwijdering ten aanzien van een langdurig ingezetene nemen, wanneer hij een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid vormt.

    2. Het in lid 1 bedoelde besluit mag niet op economische gronden berusten.

    3. Alvorens tot verwijdering van een langdurig ingezetene wordt besloten, houden de lidstaten rekening met de volgende elementen:

    a) de duur van het verblijf op het grondgebied,

    b) de leeftijd van de betrokkene,

    c) de gevolgen voor de betrokkene en de leden van zijn gezin,

    d) het bestaan van banden met het land van verblijf of het ontbreken van banden met het land van herkomst.

    4. Wanneer een besluit tot verwijdering is genomen, kan de langdurig ingezetene zich in de betrokken lidstaat tot de rechter wenden.

    5. Aan de langdurig ingezetene die niet over voldoende middelen beschikt, wordt rechtsbijstand verleend onder dezelfde voorwaarden als aan de eigen onderdanen van de staat waar hij verblijft.

    Artikel 13

    Gunstiger nationale bepalingen

    De lidstaten mogen permanente verblijfstitels of verblijfstitels van onbeperkte duur afgeven onder gunstiger voorwaarden dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Deze verblijfstitels geven geen toegang tot het recht van verblijf in de andere lidstaten zoals bepaald in hoofdstuk III van deze richtlijn.

    HOOFDSTUK III VERBLIJF IN DE ANDERE LIDSTATEN

    Artikel 14

    Principe

    1. Een langdurig ingezetene krijgt het recht om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.

    2. Een langdurig ingezetene mag om onderstaande redenen in een tweede lidstaat verblijven:

    a) om een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige,

    b) om een studie of beroepsopleiding te volgen,

    c) om andere redenen.

    3. Wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als werknemer of als zelfstandige, zoals bedoeld in lid 2, onder a), mogen de lidstaten de situatie van hun arbeidsmarkt bezien en hun nationale procedures hanteren ten aanzien van de vereisten voor, respectievelijk, het vervullen van een vacature en het hebben van toegang tot de arbeidsmarkt.

    Om redenen van arbeidsmarktbeleid kunnen de lidstaten de voorkeur geven aan EU-burgers, aan onderdanen van derde landen - indien de communautaire wetgeving hierin voorziet - en aan onderdanen van derde landen die legaal in de betrokken lidstaat verblijven en daar een werkloosheidsuitkering ontvangen.

    4. In afwijking van lid 1, mogen de lidstaten grenzen stellen aan het totale aantal personen dat een verblijfsrecht kan krijgen, mits deze grenzen voor de toelating van onderdanen van derde landen op het tijdstip van de vaststelling van deze richtlijn reeds vastgelegd zijn in de bestaande wetgeving.

    5. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op het verblijf van een langdurig ingezetene op het grondgebied van de lidstaten:

    a) als gedetacheerd werknemer van een dienstenverstrekker in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;

    b) als verlener van grensoverschrijdende diensten.

    De lidstaten kunnen in overeenstemming met hun nationale wetgeving de voorwaarden vaststellen waaronder langdurig ingezetenen die zich naar een tweede lidstaat willen verplaatsen teneinde daar een economische activiteit als seizoenwerker uit te oefenen, in die lidstaat mogen verblijven. Ook voor grensarbeiders kunnen in de nationale wetgeving specifieke bepalingen worden vastgesteld.

    6. Het bepaalde in dit hoofdstuk laat de Gemeenschapswetgeving inzake sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen onverlet.

    Artikel 15

    Voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat

    1. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat vraagt de langdurig ingezetene een verblijfsvergunning aan bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat.

    De lidstaten mogen aanvaarden dat de langdurig ingezetene de aanvraag voor een verblijfsvergunning richt tot de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat terwijl hij nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.

    2. De lidstaten kunnen de betrokkene vragen bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over:

    a) vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Voor elke van de overeenkomstig lid 2 van artikel 14 ingedeelde categorieën beoordelen de lidstaten deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen;

    b) een ziektekostenverzekering voor alle risico's die in de tweede lidstaat normaliter voor de eigen onderdanen zijn gedekt.

    3. De lidstaten mogen eisen dat onderdanen van derde landen voldoen aan integratievoorwaarden overeenkomstig het nationaal recht.

    Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de betrokken onderdanen van derde landen aan integratievoorwaarden hebben moeten voldoen om de status van langdurig ingezetene te verwerven overeenkomstig artikel 5, lid 2.

    Onverminderd de tweede alinea, mag van de betrokkenen worden verlangd dat zij deelnemen aan taalcursussen.

    4. De aanvraag gaat vergezeld van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan.

    De in de eerste alinea bedoelde bewijsstukken kunnen tevens documentatie omvatten met betrekking tot passende huisvesting.

    In het bijzonder:

    a) wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit mag de tweede lidstaat van de betrokkene onderstaand bewijs verlangen:

    i) wanneer hij werknemer is, het bewijs dat hij beschikt over een arbeidsovereenkomst, een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling of een voorstel voor een arbeidscontract, onder de voorwaarden die zijn vervat in de nationale wetgeving. De lidstaten bepalen welk van deze bewijzen wordt verlangd;

    ii) wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, het bewijs dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt;

    b) wanneer het gaat om het volgen van een studie of een beroepsopleiding mag de tweede lidstaat de betrokkene vragen om het bewijs dat hij ingeschreven is bij een erkende instelling om een studie of een beroepsopleiding te volgen.

    Artikel 16

    Gezinsleden

    1. Wanneer de langdurig ingezetene zijn verblijfsrecht uitoefent in een tweede lidstaat en het gezin reeds was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van zijn gezin die voldoen aan de voorwaarden van lid 1 van artikel 4 van Richtlijn 2003/86/EG toestemming om de langdurig ingezetene te vergezellen of zich bij hem te voegen.

    2. Wanneer de langdurig ingezetene zijn verblijfsrecht uitoefent in een tweede lidstaat en het gezin reeds was gevormd in de eerste lidstaat, kunnen andere leden van zijn gezin dan bedoeld in lid 1 van artikel 4 van Richtlijn 2003/86/EG toestemming krijgen om de langdurig ingezetene te vergezellen of zich bij hem te voegen.

    3. Voor de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning geldt artikel 15, lid 1.

    4. De tweede lidstaat kan een gezinslid van een langdurig ingezetene vragen om samen met de aanvraag de volgende documenten over te leggen:

    a) zijn EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een andere verblijfsvergunning en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan;

    b) het bewijs dat hij als gezinslid van een langdurig ingezetene in de eerste lidstaat heeft verbleven;

    c) een bewijs dat de langdurig ingezetene financieel voor hem instaat of dat hijzelf beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat, alsmede dat hij beschikt over een - eventueel via de langdurig ingezetene lopende - ziektekostenverzekering die alle risico's in de tweede lidstaat dekt. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen.

    5. Wanneer het gezin nog niet was gevormd in de eerste lidstaat, is Richtlijn 2003/86/EG van toepassing.

    Artikel 17

    Openbare orde en veiligheid

    1. De lidstaten kunnen weigeren een verblijfsvergunning toe te kennen aan langdurig ingezetenen of aan hun gezinsleden indien de betrokkene een bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid vormt.

    De lidstaat houdt bij zijn besluitvorming mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de langdurig ingezetene of zijn gezinslid/gezinsleden op de openbare orde of de binnenlandse veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de persoon in kwestie uitgaat.

    2. De in lid 1 bedoelde weigering berust niet op economische gronden.

    Artikel 18

    Volksgezondheid

    1. De lidstaten mogen weigeren een verblijfsvergunning toe te kennen aan langdurig ingezetenen of hun gezinsleden indien de persoon in kwestie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

    2. De enige ziekten uit hoofde waarvan de binnenkomst of het recht van verblijf op het grondgebied van de tweede lidstaat kan worden geweigerd, zijn de ziekten als omschreven in de relevante toepasselijke instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, alsmede andere besmettelijke, door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten, voorzover zij in het ontvangende land onder preventieve bepalingen ten aanzien van de eigen onderdanen vallen. De lidstaten voeren geen nieuwe strengere bepalingen of praktijken in.

    3. Ziekten die na afgifte van de eerste verblijfsvergunning in de tweede lidstaat zijn ontstaan, kunnen op zichzelf geen grond zijn voor weigering van verlenging van de verblijfsvergunning of voor verwijdering van het grondgebied.

    4. Een lidstaat kan van de onder deze richtlijn vallende personen een medisch onderzoek eisen, zodat kan worden aangetoond dat zij niet aan een van de in lid 2 bedoelde ziekten lijden. Een dergelijk, eventueel gratis, onderzoek wordt niet systematisch verricht.

    Artikel 19

    Onderzoek van de aanvraag en afgifte van de verblijfsvergunning

    1. De bevoegde nationale autoriteiten beschikken voor de behandeling van de aanvraag over een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van de indiening ervan.

    Indien de aanvraag niet vergezeld gaat van de bewijsstukken die in de artikelen 15 en 16 worden genoemd of die in uitzonderlijke gevallen verband houden met de complexiteit van de aanvraag, mag de in de eerste alinea gestelde termijn met ten hoogste drie maanden worden verlengd. In dergelijke gevallen stellen de bevoegde nationale autoriteiten de aanvrager hiervan in kennis.

    2. Indien aan de in de artikelen 14, 15 en 16 gestelde voorwaarden is voldaan, en onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 betreffende de openbare orde, de binnenlandse veiligheid en de volksgezondheid, verstrekt de tweede lidstaat aan de langdurig ingezetene een verblijfsvergunning die kan worden verlengd. Deze verblijfsvergunning wordt, indien nodig en op verzoek, bij het verstrijken van de geldigheidsperiode verlengd. De tweede lidstaat stelt de eerste lidstaat in kennis van zijn besluit.

    3. De tweede lidstaat verstrekt aan de gezinsleden van de langdurig ingezetene een verblijfsvergunning die kan worden verlengd en die dezelfde geldigheidsduur heeft als die welke hij aan de langdurig ingezetene heeft verstrekt.

    Artikel 20

    Procedurele waarborgen

    1. Beslissingen tot afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning moeten met redenen worden omkleed. Een dergelijke beslissing wordt aan de betrokken onderdaan van een derde land, meegedeeld conform de kennisgevingsprocedures die hiervoor in de nationale wetgeving zijn voorgeschreven. In deze kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden vermeld die openstaan voor de betrokkene, en binnen welke termijn daarvan gebruik moet worden gemaakt.

    De gevolgen van het uitblijven van een beslissing bij het verstrijken van de in artikel 19, lid 1, bedoelde termijn worden in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat geregeld.

    2. Indien de verblijfsvergunning wordt geweigerd, niet wordt verlengd of wordt ingetrokken, kan de betrokkene in de desbetreffende lidstaat beroep instellen.

    Artikel 21

    Behandeling in de tweede lidstaat

    1. Zodra de langdurig ingezetene de in artikel 19 bedoelde verblijfsvergunning in de tweede lidstaat heeft verkregen, komt hij in deze lidstaat in aanmerking voor gelijke behandeling op de gebieden en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 11.

    2. Langdurig ingezetenen hebben toegang tot de arbeidsmarkt overeenkomstig het bepaalde in lid 1.

    De lidstaten kunnen bepalen dat de krachtens artikel 14, lid 2, onder a), op hun grondgebied verblijvende personen beperkte toegang hebben tot andere als werknemer uit te oefenen economische activiteiten dan die waarvoor zij een verblijfsvergunning hebben gekregen, zulks onder de voorwaarden als gesteld in de nationale wetgeving en voor een periode van ten hoogste twaalf maanden.

    De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale wetgeving de voorwaarden vaststellen waaronder de krachtens artikel 14, lid 2, onder b) en c), op hun grondgebied verblijvende personen toegang hebben tot een economische activiteit als werknemer of als zelfstandige.

    3. Zodra zij de in artikel 19 bedoelde verblijfsvergunning in de tweede lidstaat hebben verkregen, komen de gezinsleden van de langdurig ingezetene in deze lidstaat in aanmerking voor de in artikel 14 van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging bedoelde rechten.

    Artikel 22

    Intrekking van de verblijfsvergunning en terugnameverplichting

    1. Totdat de onderdaan van een derde land de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, kan de tweede lidstaat beslissen de verblijfsvergunning niet te verlengen of de vergunning in te trekken en de betrokkene en de leden van zijn gezin verplichten, overeenkomstig de procedures van de nationale wetgeving, verwijderingsprocedures daaronder begrepen, het grondgebied te verlaten. Dit geldt in de onderstaande gevallen:

    a) om redenen die verband houden met de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, zoals bepaald in artikel 17;

    b) wanneer niet meer aan de voorwaarden van de artikelen 14, 15 en 16 wordt voldaan;

    c) wanneer de onderdaan van een derde land niet legaal in de betrokken lidstaat verblijft.

    2. Indien de tweede lidstaat een van de in lid 1 bedoelde maatregelen treft, neemt de eerste lidstaat de langdurig ingezetene en zijn gezinsleden onmiddellijk en zonder formaliteiten terug. De tweede lidstaat deelt zijn beslissing mee aan de eerste lidstaat.

    3. Totdat de onderdaan van een derde land de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, en onverminderd de in lid 2 bedoelde terugnameverplichting, kan de tweede lidstaat om ernstige redenen in verband met de openbare orde of de binnenlandse veiligheid besluiten tot verwijdering van de onderdaan van het derde land van het grondgebied van de Unie, overeenkomstig en met toepassing van de waarborgen van artikel 12.

    De tweede lidstaat raadpleegt de eerste lidstaat wanneer hij een dergelijk besluit neemt.

    Wanneer de tweede lidstaat besluit de betrokken onderdaan van een derde land te verwijderen, neemt hij alle maatregelen die nodig zijn voor de effectieve uitvoering van dit besluit. De tweede lidstaat verstrekt de eerste lidstaat alle nodige informatie met betrekking tot de uitvoering van het verwijderingsbesluit.

    4. De beslissing tot verwijdering mag niet gepaard gaan met een permanent verblijfsverbod in de gevallen genoemd in lid 1, onder b) en c).

    5. De in lid 2 bedoelde terugnameverplichting doet geen afbreuk aan de mogelijkheid die aan de langdurig ingezetene en zijn gezinsleden wordt geboden om zich naar een derde lidstaat te begeven.

    Artikel 23

    Verwerving van de status van langdurig ingezetene in de tweede lidstaat

    1. De tweede lidstaat kent de langdurig ingezetene op verzoek de in artikel 7 bedoelde status toe met inachtneming van de artikelen 3, 4, 5 en 6. De tweede lidstaat stelt de eerste lidstaat in kennis van zijn besluit.

    2. Op de indiening en het onderzoek van het verzoek om toekenning van de status van langdurig ingezetene in de tweede lidstaat is de procedure van artikel 7 van toepassing. Op de afgifte van de verblijfsvergunning zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing. Wanneer het verzoek wordt afgewezen gelden de in artikel 10 bedoelde procedurele waarborgen.

    HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

    Artikel 24

    Verslag en rendez-vous-clausule

    Op gezette tijden en voor het eerst uiterlijk op 23 januari 2011, legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en dient zij eventueel noodzakelijk geachte voorstellen in. Deze wijzigingsvoorstellen hebben bij voorrang betrekking op de artikelen 4, 5, 9, 11 en op hoofdstuk III.

    Artikel 25

    Contactpunten

    De lidstaten wijzen contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en toezenden van de in artikel 19, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 1, bedoelde informatie.

    De lidstaten zorgen voor passende samenwerking in het kader van de in de eerste alinea bedoelde uitwisseling van informatie en van documentatie.

    Artikel 26

    Omzetting in nationaal recht

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 23 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 27

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 28

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    Gedaan te Brussel, 25 november 2003.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    G. Tremonti

    (1) PB C 240 E van 28.8.2001, blz. 79.

    (2) PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 102.

    (3) PB C 36 van 8.2.2002, blz. 59.

    (4) PB C 19 van 22.1.2002, blz. 18.

    (5) PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.

    (6) PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

    Top