Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003H0361

    Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422)

    PB L 124 van 20.5.2003, p. 36–41 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2003/361/oj

    32003H0361

    Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422)

    Publicatieblad Nr. L 124 van 20/05/2003 blz. 0036 - 0041


    Aanbeveling van de Commissie

    van 6 mei 2003

    betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen

    (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2003/361/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In een verslag dat zij in 1992 op verzoek van de Raad Industrie van 28 mei 1990 aan de Raad heeft overgelegd, stelde de Commissie voor de snelle toename van het aantal in de Gemeenschap gehanteerde definities van kleine en middelgrote ondernemingen te beperken. Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen(1) berustte op de gedachte dat het bestaan van uiteenlopende definities op zowel gemeenschappelijk als nationaal niveau tot incoherentie kon leiden. In de context van een interne markt zonder binnengrenzen ging men er reeds van uit dat de behandeling van de ondernemingen op een sokkel van gemeenschappelijke regels moet zijn gebaseerd. De voortzetting van een dergelijke aanpak is des te noodzakelijker, omdat er tal van wisselwerkingen tussen de nationale en de communautaire steunmaatregelen ten behoeve van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO's) bestaan, bijvoorbeeld wat structuurfondsen en onderzoek betreft, en situaties moeten worden vermeden waarin de Gemeenschap haar acties op de ene categorie van KMO's toespitst en de lidstaten op een andere categorie ervan. Bovendien was men van oordeel dat de inachtneming van eenzelfde definitie door de Commissie, de lidstaten, de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) de samenhang en de doeltreffendheid van het op KMO's gerichte beleid zou versterken en zo de risico's van mededingingsvervalsing zou beperken.

    (2) Aanbeveling 96/280/EG is op ruime schaal door de lidstaten toegepast en de definitie in de bijlage is met name overgenomen in Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen(2). Behalve de noodzakelijke aanpassing aan de economische ontwikkelingen, zoals bepaald in artikel 2 van de bijlage bij de genoemde aanbeveling, dient rekening te worden gehouden met een aantal interpretatieproblemen die zich bij de toepassing ervan hebben voorgedaan, alsmede met de opmerkingen van ondernemingen. Gezien het aantal wijzigingen dat in Aanbeveling 96/280/EG moet worden aangebracht en ter wille van de duidelijkheid dient genoemde aanbeveling te worden vervangen.

    (3) Er zij ook op gewezen dat, overeenkomstig de artikelen 48, 81 en 82 van het Verdrag, zoals deze door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden uitgelegd, iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm, als onderneming moet worden beschouwd. Hieronder zijn met name begrepen eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die geregeld een economische activiteit uitoefenen.

    (4) Het criterium van het aantal werkzame personen blijft zeker een van de belangrijkste en moet als hoofdcriterium worden beschouwd, maar de hantering van een financieel criterium vormt een noodzakelijke aanvulling om het werkelijke belang van een onderneming, haar prestaties en haar positie ten opzichte van haar concurrenten te kunnen afmeten. Het zou echter evenmin wenselijk zijn de omzet als het enige financiële criterium te hanteren, met name omdat ondernemingen uit de handels- en distributiesector vanwege hun aard een hogere omzet hebben dan die uit de be- en verwerkende nijverheid. Het omzetcriterium moet derhalve worden gecombineerd met dat van het balanstotaal, dat de totale waarde van een onderneming aangeeft, waarbij een van beide criteria mag worden overschreden.

    (5) De omzetdrempels betreffen ondernemingen met zeer uiteenlopende economische activiteiten. Om het nut van de definitie niet onnodig te beperken, moet bij een aanpassing rekening worden gehouden met de prijs- en de productiviteitsontwikkeling.

    (6) Omdat er ten aanzien van de drempels voor het balanstotaal geen nieuwe elementen naar voren zijn gekomen, is het redelijk de aanpak niet te veranderen en dus op de omzetdrempels een coëfficiënt toe te passen, die gebaseerd is op de huidige statistische verhouding tussen deze twee variabelen. De vastgestelde statistische ontwikkeling geeft aanleiding tot een sterkere stijging van de omzetdrempel. Omdat deze ontwikkeling volgens de grootte van ondernemingen gedifferentieerd is, dient om de economische ontwikkeling zo getrouw mogelijk te vertalen en kleine en micro-ondernemingen niet ten opzichte van middelgrote ondernemingen te benadelen, deze coëfficiënt te worden aangepast. Deze coëfficiënt ligt voor kleine en micro-ondernemingen zeer dicht bij 1. Daarom moet eenvoudigheidshalve voor de drempels voor de omzet en het balanstotaal van deze categorieën dezelfde waarde worden gehanteerd.

    (7) Zoals in Aanbeveling 96/280/EG zijn de drempels betreffende de financiën en het aantal werkzame personen maxima. De lidstaten, de EIB en het EIF kunnen echter lagere drempels vaststellen om acties op een bepaalde categorie KMO's toe te spitsen. Terwille van de administratieve vereenvoudiging is het hun voor de tenuitvoerlegging van sommige beleidsmaatregelen eveneens toegestaan slechts één criterium te gebruiken, namelijk dat van het aantal werkzame personen, met uitzondering van terreinen waarop uiteenlopende mededingingsregels gelden, die ook verlangen dat financiële criteria in acht worden genomen.

    (8) Ingevolge de goedkeuring van het Europees Handvest voor kleine bedrijven door de Europese Raad van Santa Maria da Feira in juni 2000 moeten bovendien micro-ondernemingen, een bijzonder belangrijke categorie kleine ondernemingen voor de ontwikkeling van het ondernemerschap en het scheppen van arbeidsplaatsen, beter worden gedefinieerd.

    (9) Om de definitie beter op de economische realiteit van de KMO's af te stemmen en om groepen ondernemingen waarvan de economische macht die van een KMO overschrijdt, van deze definitie uit te sluiten, dient te worden onderscheiden tussen de verschillende soorten ondernemingen naargelang zij zelfstandig zijn, deelnemingen hebben die geen zeggenschapspositie impliceren (partnerondernemingen), of met andere ondernemingen zijn verbonden. De in Aanbeveling 96/280/EG aangegeven deelnemingsdrempel van 25 %, waaronder een onderneming als zelfstandig wordt beschouwd, wordt gehandhaafd.

    (10) Om de oprichting van ondernemingen, de financiering van KMO's met eigen middelen en de plattelands- en lokale ontwikkeling aan te moedigen, mogen ondernemingen als zelfstandig worden beschouwd ondanks een deelneming van 25 % of meer door bepaalde groepen investeerders, die voor deze financieringen en oprichtingen een positieve rol spelen. Evenwel moet worden gepreciseerd welke voorwaarden voor deze investeerders gelden. Het geval van natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen, ("business angels") wordt in het bijzonder vermeld omdat, in vergelijking tot andere beleggers van risicokapitaal, hun vermogen nieuwe ondernemers op relevante wijze te adviseren een waardevolle bijdrage levert. Hun investering met eigen kapitaal vormt ook een aanvulling op de activiteit van de risicokapitaalmaatschappijen, doordat kleinere bedragen in vroege levensstadia van de onderneming worden verstrekt.

    (11) Ter vereenvoudiging van de situatie voor met name de lidstaten en de ondernemingen is het wenselijk voor de definitie van verbonden ondernemingen de voorwaarden te hanteren, mits deze aan de inhoud van de onderhavige aanbeveling zijn aangepast, die zijn vastgesteld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening(3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(4). Ter versterking van stimuleringsmaatregelen voor het investeren van eigen middelen in KMO's, wordt de afwezigheid van een overheersende invloed op de betrokken onderneming verondersteld, waarbij de criteria worden gehanteerd van artikel 5, lid 3, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG.

    (12) Om de voordelen van regelingen en maatregelen ten behoeve van KMO's voor te behouden aan ondernemingen die deze echt nodig hebben, is het ook wenselijk, indien van toepassing, rekening te houden met de via natuurlijke personen tussen de ondernemingen bestaande banden. Om het onderzoek naar dergelijke situaties tot het strikt noodzakelijke te beperken, dienen deze banden alleen in aanmerking te worden genomen wanneer ondernemingen activiteiten op dezelfde relevante markt, of op verwante markten uitoefenen, door zo nodig te verwijzen naar de bepaling van de relevante markt in de mededeling van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht(6).

    (13) Ter vermijding van willekeurige onderscheidingen tussen de verschillende overheidsinstanties binnen een lidstaat en in het belang van de rechtszekerheid, blijkt het noodzakelijk te verklaren dat een onderneming waarbij 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten onder zeggenschap staat van een overheidsinstantie of een openbaar lichaam, geen KMO is.

    (14) Om de administratieve lasten voor de ondernemingen te verlichten en de afhandeling van dossiers waarvoor de hoedanigheid van KMO vereist is, te vergemakkelijken en te bespoedigen, is het wenselijk in de mogelijkheid te voorzien van verklaringen op erewoord inzake bepaalde kenmerken van de betrokken onderneming.

    (15) Het verdient aanbeveling de samenstelling te preciseren van het aantal werkzame personen dat voor de definitie van KMO's relevant is. Om de ontwikkeling van de beroepsopleiding en alternerende opleidingen te stimuleren, is het wenselijk leerlingen en studenten met een beroepsopleidingscontract voor de berekening van het aantal werkzame personen niet mee te tellen. Zwangerschaps- en ouderschapsverlof moeten evenmin worden meegerekend.

    (16) De verschillende soorten ondernemingen, gedefinieerd volgens hun banden met andere ondernemingen, beantwoorden aan objectief verschillende integratieniveaus. Het is daarom passend voor elk van deze soorten ondernemingen verschillende criteria toe te passen ter berekening van de grootheden die hun activiteit en hun economische macht aangeven,

    BEVEELT AAN:

    Artikel 1

    1. Deze aanbeveling betreft de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, zoals gehanteerd in het binnen de Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte toegepaste communautaire beleid.

    2. De lidstaten, de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt aanbevolen:

    a) zich naar de bepalingen van titel I van de bijlage te richten voor al hun tot kleine ondernemingen, middelgrote ondernemingen of micro-ondernemingen gerichte programma's;

    b) de nodige maatregelen te nemen om de in artikel 7 van de bijlage vastgestelde grootteklassen te hanteren, met name bij het opmaken van de balans van hun gebruik van de communautaire financiële instrumenten.

    Artikel 2

    De in artikel 2 van de bijlage aangegeven drempels betreffen maxima. De lidstaten, de EIB en het EIF kunnen lagere drempels vaststellen. Voor de tenuitvoerlegging van sommige beleidsmaatregelen is het hun eveneens toegestaan alleen het criterium van het aantal werkzame personen te gebruiken, behalve op terreinen die door de diverse regels inzake staatssteun worden bestreken.

    Artikel 3

    Deze aanbeveling vervangt Aanbeveling 96/280/EG vanaf 1 januari 2005.

    Artikel 4

    Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten, de EIB en het EIF.

    Zij worden verzocht de Commissie uiterlijk op 31 december 2004 in kennis te stellen van de maatregelen die zij hebben genomen om aan deze aanbeveling gevolg te geven en uiterlijk op 30 september 2005 van de eerste resultaten van de toepassing ervan.

    Gedaan te Brussel, 6 mei 2003.

    Voor de Commissie

    Erkki Liikanen

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

    (2) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

    (3) PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

    (4) PB L 283 van 27.10.2001, blz. 28.

    (5) PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

    (6) PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5.

    BIJLAGE

    TITEL I

    DOOR DE COMMISSIE VASTGESTELDE DEFINITIE VAN MIDDELGROTE, KLEINE EN MICRO-ONDERNEMINGEN

    Artikel 1

    Onderneming

    Als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

    Artikel 2

    Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

    1. Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO's) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

    2. Binnen de categorie KMO's is een "kleine onderneming" een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

    3. Binnen de categorie KMO's is een "micro-onderneming" een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

    Artikel 3

    Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

    1. Een "zelfstandige onderneming" is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

    2. "Partnerondernemingen" zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met een of meer verbonden ondernemingen in de zin van lid 3, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

    Ook al wordt de drempel van 25 % bereikt of overschreden, toch kan een onderneming als zelfstandige onderneming of als onderneming zonder partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

    a) openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen ("business angels") en eigen middelen in niet ter beurze genoteerde ondernemingen investeren, mits de totale investering van deze "business angels" in een zelfde onderneming 1250000 EUR niet overschrijdt;

    b) universiteiten of onderzoekcentra zonder winstoogmerk;

    c) institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;

    d) autonome locale autoriteiten, die een jaarlijkse begroting hebben onder 10 miljoen EUR en minder dan 5000 inwoners tellen.

    3. "Verbonden ondernemingen" zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

    a) een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

    b) een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

    c) een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

    d) een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

    Er wordt verondersteld dat geen overheersende invloed wordt uitgeoefend, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.

    Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien ze via een of meerdere andere ondernemingen of via in de tweede paragraaf bedoelde investeerders, een van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

    Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

    Als verwante markt wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de relevante markt bevindt.

    4. Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als KMO worden aangemerkt, indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

    5. Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels. Ook wanneer het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies te weten wie het in handen heeft, kan deze verklaring toch worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij terecht mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale of communautaire regelgeving voorziet.

    Artikel 4

    Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

    1. De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en andere indirecte rechten of heffingen.

    2. Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 aangegeven drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële maxima liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming slechts wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

    3. In het geval van recent opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

    Artikel 5

    Aantal werkzame personen

    Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dat wil zeggen het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid worden in breuken van AJE uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

    a) de loontrekkenden,

    b) de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn,

    c) de eigenaren-bedrijfsleiders,

    d) de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.

    Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

    Artikel 6

    Vaststelling van de gegevens van de onderneming

    1. In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op basis van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

    2. De gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op basis van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

    De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de twee percentages). Bij wederzijdse participatie geldt het hoogste van deze percentages.

    De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

    3. Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

    Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich meteen boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

    4. Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.

    TITEL II

    DIVERSE BEPALINGEN

    Artikel 7

    Statistieken

    De Commissie neemt de nodige maatregelen om de door haar opgestelde statistieken te presenteren naar de volgende klassen van ondernemingen:

    a) 0 tot 1 persoon;

    b) 2 tot en met 9 personen;

    c) 10 tot en met 49 personen;

    d) 50 tot en met 249 personen.

    Artikel 8

    Verwijzingen

    1. In alle communautaire regelingen of programma's die worden gewijzigd of vastgesteld en die de termen "KMO's", "MKB", "micro-onderneming", "kleine onderneming", "middelgrote onderneming", of soortgelijke termen bevatten, zou naar de in deze aanbeveling vervatte definitie moeten worden verwezen.

    2. De lopende communautaire programma's waarin de definitie van KMO's uit Aanbeveling 96/280/EG wordt gebruikt, blijven tijdens een overgangsperiode van toepassing op ondernemingen die bij de vaststelling van die programma's als KMO's werden aangemerkt. De rechtens bindende verplichtingen die de Commissie op grond van deze programma's heeft aangegaan, blijven onverlet.

    De definitie van de KMO's die in het kader van die programma's wordt gehanteerd, mag onverminderd de eerste alinea slechts worden gewijzigd door overname van de in de onderhavige aanbeveling vervatte definitie, overeenkomstig lid 1.

    Artikel 9

    Herziening

    Op basis van een uiterlijk op 31 maart 2006 opgemaakte balans met betrekking tot de uitvoering van in de onderhavige aanbeveling vervatte definitie en rekening houdend met eventuele wijzigingen van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG in verband met de definitie van verbonden ondernemingen in de zin van die richtlijn, past de Commissie de in de onderhavige aanbeveling vervatte definitie en met name de voor de omzet en het balanstotaal gekozen drempels aan om rekening te houden met de ervaring en de economische ontwikkelingen in de Gemeenschap.

    Top