Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001L0107

    Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen

    PB L 41 van 13.2.2002, p. 20–34 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/07/2011

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2001/107/oj

    32001L0107

    Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen

    Publicatieblad Nr. L 041 van 13/02/2002 blz. 0020 - 0034


    Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad

    van 21 januari 2002

    tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 47, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

    Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)(4), heeft op dit terrein reeds in aanzienlijke mate bijgedragen tot de totstandbrenging van de interne markt ter zake door - voor de eerste maal in de sector van de financiële dienstverlening - het beginsel van de wederzijdse erkenning van de vergunningen in te voeren en door andere bepalingen vast te stellen die het vrije verkeer binnen de Europese Unie van de rechten van deelneming in de onder genoemde richtlijn vallende instellingen voor collectieve belegging (unit trusts/beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen) bevorderen.

    (2) Richtlijn 85/611/EEG bevat evenwel weinig of geen regelgeving voor de maatschappijen die de instellingen voor collectieve belegging beheren (zogeheten "beheermaatschappijen"). In Richtlijn 85/611/EEG zijn met name geen bepalingen opgenomen die waarborgen dat voor dergelijke maatschappijen in alle lidstaten vergelijkbare regels voor de toegang tot de markt en gelijkwaardige voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening worden vastgesteld. Richtlijn 85/611/EEG bevat geen bepalingen die de vestiging van bijkantoren en het vrij verrichten van diensten door dergelijke maatschappijen in andere lidstaten dan hun lidstaat van herkomst regelen.

    (3) De in de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij verleende vergunning moet de bescherming van de beleggers en de solvabiliteit van beheermaatschappijen garanderen, teneinde bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel. Met de richtlijn wordt beoogd alleen de wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels voor het prudentieel toezicht, waardoor één en dezelfde vergunning voor de gehele Europese Unie geldig is en waarbij het toezicht door de lidstaat van herkomst wordt uitgeoefend.

    (4) Het is noodzakelijk voor de bescherming van de belegger om de interne controle binnen elke beheermaatschappij te waarborgen, in het bijzonder door middel van een tweehoofdige bedrijfsleiding en door adequate interne controleprocedures.

    (5) Om te garanderen dat de beheermaatschappij aan de uit haar activiteiten voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, en zodoende haar stabiliteit kan garanderen, zijn een aanvangskapitaal en een extra bedrag aan eigen vermogen vereist. Deze vereisten, met inbegrip van het gebruik van garanties, dienen binnen drie jaar opnieuw te worden bezien, om rekening te houden met ontwikkelingen, met name met betrekking tot de kapitaalvereisten in verband met operationele risico's in de Europese Unie en andere internationale fora.

    (6) Op grond van de wederzijdse erkenning mogen beheermaatschappijen waaraan in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, de diensten waarvoor hun vergunning is verleend binnen de gehele Europese Unie verrichten door middel van vestiging van een bijkantoor of door middel van het vrij verrichten van diensten; de goedkeuring van het fondsreglement van beleggingsfondsen/unit trusts valt onder de bevoegdheid van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.

    (7) De aan een beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst verleende vergunning moet de beheermaatschappij in staat stellen in de lidstaten van ontvangst de volgende werkzaamheden in verband met het beheer van collectieve beleggingsportefeuilles (beheer van unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen) uit te oefenen: verhandelen van de rechten van deelneming in de geharmoniseerde unit trusts/beleggingsfondsen die door de beheermaatschappij in haar lidstaat van herkomst worden beheerd; verhandelen van de aandelen in de geharmoniseerde beleggingsmaatschappijen die door de beheermaatschappij worden beheerd; vervullen van alle overige taken die onder het beheer van collectieve beleggingsportefeuilles vallen; beheren van de activa van beleggingsmaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij; vervullen, in opdracht en voor rekening van beheermaatschappijen met statutaire zetel in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de betrokken beheermaatschappij, van de taken die tot het beheer van collectieve beleggingsportefeuilles behoren.

    (8) De beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de lidstaat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat een vergunning weigeren of intrekken wanneer uit bepaalde gegevens en omstandigheden, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de geografische spreiding of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat een beheermaatschappij het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen. Voor de toepassing van deze richtlijn moet aan een beheermaatschappij vergunning worden verleend in de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft. Overeenkomstig het beginsel van het toezicht door het land van herkomst kan alleen de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, als bevoegd worden aangemerkt om het fondsreglement van de door die beheermaatschappij opgerichte unit trusts/beleggingsfondsen en de keuze van de bewaarder goed te keuren. Om toezichtsarbitrage te voorkomen en het vertrouwen in de doeltreffendheid van het toezicht door de autoriteiten van de lidstaat van herkomst te bevorderen, dient een voorwaarde voor het verlenen van een vergunning aan een icbe te zijn dat het in de handel brengen van de rechten van deelneming ervan in de lidstaat van herkomst op generlei wijze juridisch wordt belemmerd. Dit doet geen afbreuk aan de vrijheid van de icbe om, wanneer zij een vergunning heeft verkregen, de lidstaat/lidstaten te kiezen waar haar rechten van deelneming overeenkomstig deze richtlijn zullen worden verhandeld.

    (9) Richtlijn 85/611/EEG beperkt het werkterrein van beheermaatschappijen tot uitsluitend het beheren van unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen (beheer van collectieve beleggingsportefeuilles); een herziening van deze beperking is wenselijk teneinde met recente ontwikkelingen in de nationale wetgevingen van de lidstaten rekening te houden en teneinde beheermaatschappijen de gelegenheid te bieden aanzienlijke schaalvoordelen te behalen; het is om die reden wenselijk beheermaatschappijen eveneens toe te staan zowel beleggingsportefeuilles per cliënt, met inbegrip van pensioenfondsen, te beheren (beheer van individuele beleggingsportefeuilles) als bepaalde specifieke nevenactiviteiten uit te oefenen die met het hoofdbedrijf verband houden; een dergelijke uitbreiding van het werkterrein van de beheermaatschappij brengt de stabiliteit van dergelijke maatschappijen niet in het gedrang; er moeten evenwel specifieke voorschriften worden ingevoerd om belangenconflicten te voorkomen wanneer aan beheermaatschappijen vergunning wordt verleend om zowel collectieve als individuele beleggingsportefeuilles te beheren.

    (10) Het beheer van beleggingsportefeuilles is een beleggingsdienst die reeds onder het toepassingsgebied van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten(5) valt. Het is voor de totstandbrenging van een uniform regelgevingskader op dit gebied wenselijk de beheermaatschappijen waarvan de vergunning eveneens op deze dienst betrekking heeft, aan de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening te onderwerpen.

    (11) De lidstaat van herkomst kan in het algemeen strengere regels dan in deze richtlijn zijn vastgesteld, van toepassing verklaren, in het bijzonder met betrekking tot de vergunningsvoorwaarden, de voorschriften inzake prudentieel toezicht en de regels inzake informatieverstrekking en het volledige prospectus.

    (12) Het is wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een beheermaatschappij, op basis van lastgevingen, specifieke taken aan derden mag delegeren om tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen. De lidstaten die een dergelijke delegatie van taken toestaan, moeten er voor de correcte toepassing van de beginselen van wederzijdse erkenning van de vergunning en van toezicht door de lidstaat van herkomst op toezien dat de beheermaatschappijen waaraan zij vergunning hebben verleend, hun taken niet volledig aan één of meer derden delegeren zodanig dat zij een brievenbusmaatschappij worden, en dat het delegeren van taken een juiste uitoefening van het toezicht op de beheermaatschappij niet belemmert. Het feit dat de beheermaatschappij sommige van haar eigen taken heeft gedelegeerd laat de aansprakelijkheid van deze maatschappij en van de bewaarder jegens de deelnemers en de bevoegde autoriteiten geheel onverlet.

    (13) Om de belangen van de aandeelhouders te vrijwaren en gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen op de markt voor geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging is er voor beleggingsmaatschappijen een aanvangskapitaal vereist. Beleggingsmaatschappijen die een beheermaatschappij hebben aangewezen, zijn evenwel gedekt via het extra bedrag aan eigen vermogen van de beheermaatschappij.

    (14) Aan de artikelen 5 octies en 5 nonies moet te allen tijde worden voldaan door beleggingsmaatschappijen waaraan vergunning is verleend, hetzij direct door de maatschappij overeenkomstig artikel 13 ter, hetzij indirect, omdat, indien een beleggingsmaatschappij met vergunning besluit een beheermaatschappij aan te wijzen, die beheermaatschappij over een vergunning moet beschikken overeenkomstig de richtlijn en dus verplicht is te voldoen aan de artikelen 5 octies en 5 nonies.

    (15) In het licht van de ontwikkelingen inzake informatietechnieken is het wenselijk het bestaande kader voor de informatieverstrekking vastgesteld bij Richtlijn 85/611/EEG te herzien; het is met name wenselijk naast het bestaande volledig prospectus, een nieuw type prospectus voor icbe's (vereenvoudigd prospectus) in te voeren; zulk een nieuw prospectus moet op beleggersvriendelijke wijze zijn opgesteld en moet zodoende een waardevolle informatiebron vormen voor de gemiddelde belegger; een dergelijk prospectus moet op een duidelijke, beknopte en eenvoudig te begrijpen wijze de kerngegevens over de icbe verstrekken. In het vereenvoudigd prospectus moet echter steeds een passende mededeling zijn opgenomen waarin de belegger erop wordt geattendeerd dat uitgebreidere informatie wordt verstrekt in het volledig prospectus en in het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag van de icbe, die op verzoek kosteloos verkrijgbaar zijn. Het vereenvoudigd prospectus dient steeds kosteloos aan de inschrijvers te worden aangeboden vóór de sluiting van de overeenkomst. Dit volstaat om te voldoen aan de in deze richtlijn bedoelde wettelijke verplichting de inschrijvers vóór het sluiten van de overeenkomst informatie te verstrekken.

    (16) Er moet voor worden gezorgd dat de tussenpersonen in de sector financiële diensten op gelijke voet kunnen concurreren wanneer zij dezelfde diensten verstrekken, en dat de belegger een eenvormige minimumbescherming wordt geboden. Een uniforme minimumharmonisatie van de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheden is een noodzakelijke voorwaarde om de interne markt voor deze marktdeelnemers te voltooien. De vaststelling van een bindende Gemeenschapsrichtlijn waarin de overeengekomen minimumnormen ter zake zijn opgenomen, is derhalve de enige methode om de beoogde doelstellingen te bereiken. Deze richtlijn brengt alleen de minimaal vereiste harmonisatie tot stand en gaat overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

    (17) De Commissie kan te gelegener tijd overwegen codificatie voor te stellen na aanneming van de voorstellen,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Richtlijn 85/611/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1. het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 1 bis

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1. 'bewaarder': een instelling die belast is met de in de artikelen 7 en 14 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in de afdelingen III bis en IV bis vastgestelde bepalingen;

    2. 'beheermaatschappij': een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe's in de vorm van unit trusts/beleggingsfondsen en/of beleggingsmaatschappijen (beheer van collectieve beleggingsportefeuilles van icbe's), met inbegrip van de in bijlage II vermelde taken;

    3. 'lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij': de lidstaat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij is gevestigd;

    4. 'lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij': de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;

    5. 'lidstaat van herkomst van een icbe':

    a) ingeval de icbe een unit trust/beleggingsfonds is, de lidstaat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij is gevestigd,

    b) ingeval de icbe een beleggingsmaatschappij is, de lidstaat waar de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij is gevestigd;

    6. 'lidstaat van ontvangst van een icbe': de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming in het beleggingsfonds/de unit trust of in de beleggingsmaatschappij worden aangeboden;

    7. 'bijkantoor': een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen; verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden als één enkel bijkantoor beschouwd;

    8. 'bevoegde autoriteiten': de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 49 van deze richtlijn aanwijst;

    9. 'nauwe banden': een situatie als omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 95/26/EG(6);

    10. 'gekwalificeerde deelneming': het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen.

    Voor de toepassing van deze definitie worden de stemrechten, bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 88/627/EEG(7), in aanmerking genomen;

    11. 'RBD': Richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten(8);

    12. 'moederonderneming': een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG(9);

    13. 'dochteronderneming': een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

    14. 'aanvangskapitaal': posten als omschreven in artikel 34, lid 2, punten 1 en 2, van Richtlijn 2000/12/EG(10);

    15. 'eigen vermogen': het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2000/12/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1; deze definitie kan echter worden gewijzigd onder de voorwaarden van bijlage V van Richtlijn 93/6/EEG(11).";

    2. artikel 4, lid 3, wordt vervangen door de volgende tekst: "3. De bevoegde autoriteiten mogen een icbe niet toelaten wanneer de beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij niet voldoet aan de in afdeling III, respectievelijk afdeling IV van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden.

    Voorts mogen de bevoegde autoriteiten een icbe niet toelaten wanneer de bestuurders van de bewaarder niet als voldoende betrouwbaar bekend staan of niet over voldoende ervaring beschikken, ook met betrekking tot het type icbe dat zij moeten beheren. Te dien einde moeten de identiteit van de bestuurders van de bewaarder, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.

    Onder bestuurders worden diegenen verstaan die krachtens de wet of de statuten de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de bewaarder bepalen.

    3 bis. De bevoegde autoriteiten geven geen toelating indien juridische beletselen (bijvoorbeeld een bepaling in het fondsreglement of in de statuten) verhinderen dat de icbe haar rechten van deelneming of aandelen in de lidstaat van herkomst verhandelt.";

    3. de titel van afdeling III en de artikelen 5 en 6 worden vervangen door de volgende tekst: "AFDELING III

    Verplichtingen betreffende beheermaatschappijen

    Titel A

    Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

    Artikel 5

    1. De toegang tot de werkzaamheden van beheermaatschappijen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande officiële vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst wordt verleend. Een krachtens deze richtlijn aan een beheermaatschappij verleende vergunning is geldig in alle lidstaten.

    2. De werkzaamheden van de beheermaatschappij moeten beperkt zijn tot het beheer van icbe's die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten. Dit sluit niet uit dat zij zich daarnaast kunnen bezighouden met het beheer van andere instellingen voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn vallen en waarvan de beheermaatschappij aan prudentieel toezicht is onderworpen maar waarvan de rechten van deelneming niet krachtens deze richtlijn in andere lidstaten kunnen worden verhandeld.

    Voor de toepassing van deze richtlijn omvat het beheer van unit trust/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen de in bijlage II genoemde taken. Deze lijst van taken is niet limitatief.

    3. In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten beheermaatschappijen toestaan om naast het beheer van unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen, de volgende diensten te verrichten:

    a) het per cliënt en op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles, met inbegrip van die van pensioenfondsen, op grond van een door de belegger gegeven opdracht, voorzover die portefeuilles één of meer van de in deel B van de bijlage bij de RBD genoemde instrumenten bevatten,

    b) als nevendiensten:

    - het verstrekken van beleggingsadvies met betrekking tot een of meer van de in deel B van de bijlage bij de RBD genoemde instrumenten,

    - bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

    Aan een beheermaatschappij mag onder geen beding een vergunning krachtens deze richtlijn worden verleend om alleen de in dit lid genoemde diensten te verrichten of om nevendiensten te verrichten zonder over een vergunning te beschikken voor het verrichten van de onder a) genoemde dienst.

    4. Artikel 2, lid 4, artikel 8, lid 2, artikel 10, artikel 11, en artikel 13 van de RBD zijn van toepassing op het verrichten van de in lid 3 van dit artikel genoemde diensten door beheermaatschappijen.

    Artikel 5 bis

    1. Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten een beheermaatschappij slechts een vergunning indien:

    a) de beheermaatschappij een aanvangskapitaal heeft van ten minste 125000 EUR:

    - Wanneer de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250000000 EUR te boven gaat, is de beheermaatschappij gehouden te voorzien in een extra bedrag aan eigen vermogen. Dit extra bedrag aan eigen vermogen is gelijk aan 0,02 % van het bedrag waarmee de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250000000 EUR te boven gaat. Het totaal van het aanvangskapitaal en het extra bedrag behoeft evenwel 10000000 EUR niet te boven te gaan.

    - Voor de toepassing van dit lid worden de volgende portefeuilles geacht portefeuilles van de beheermaatschappij te zijn:

    i) unit trusts/beleggingsfondsen die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd;

    ii) beleggingsmaatschappijen waarvoor de beheermaatschappij de aangewezen beheermaatschappij is;

    iii) andere ondernemingen voor collectieve belegging die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd.

    - Ongeacht het bedrag van deze vereisten mag het eigen vermogen van de beheermaatschappij nooit minder bedragen dan het bedrag dat is voorgeschreven in bijlage IV van Richtlijn 93/6/EEG.

    - De lidstaten kunnen beheermaatschappijen toestaan niet te voorzien in tot 50 % van het in het eerste streepje bedoelde extra bedrag aan eigen vermogen indien zij voor hetzelfde bedrag een garantie van een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming genieten. De statutaire zetel van de kredietinstelling of de verzekeringsonderneming moet in een lidstaat gevestigd zijn of moet, als de statutaire zetel in een derde land gevestigd is, onderworpen zijn aan prudentiële regels die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

    - Uiterlijk 13 februari 2005 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan.

    b) de personen die het bedrijf van de beheermaatschappij feitelijk leiden, als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende ervaring beschikken, ook met betrekking tot het type icbe dat door de beheermaatschappij wordt beheerd. Te dien einde moeten de identiteit van deze personen, alsmede iedere vervanging van deze personen onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. Over de bedrijfsleiding van een beheermaatschappij moet worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen;

    c) de vergunningsaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin, onder andere, de organisatiestructuur van de beheermaatschappij wordt vermeld;

    d) zowel het hoofdkantoor als de statutaire zetel van de beheermaatschappij in dezelfde lidstaat zijn gevestigd.

    2. Wanneer nauwe banden bestaan tussen de beheermaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten bovendien slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

    De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beheermaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

    De bevoegde autoriteiten verlangen van beheermaatschappijen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in dit lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

    3. De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.

    4. Zodra de vergunning is verleend, mag de beheermaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

    5. De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beheermaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

    a) binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende werkzaamheid gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

    b) de vergunning heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

    c) niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

    d) niet meer voldoet aan Richtlijn 93/6/EEG indien de vergunning ook betrekking heeft op het in artikel 5, lid 3, onder a), van deze richtlijn bedoelde portefeuillebeheer op discretionaire basis;

    e) de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate en/of systematisch heeft overtreden, of

    f) in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

    Artikel 5 ter

    1. De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning tot het uitoefenen van de werkzaamheden van een beheermaatschappij voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die daarin een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

    De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beheermaatschappij te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de genoemde aandeelhouders of vennoten.

    2. De lidstaten passen op bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel buiten de Europese Unie, wanneer deze bijkantoren hun werkzaamheden aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel binnen de Europese Unie.

    3. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat moeten vooraf worden geraadpleegd over het verlenen van een vergunning aan een beheermaatschappij die:

    a) een dochteronderneming is van een andere beheermaatschappij, van een beleggingsonderneming, van een kredietinstelling of van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend,

    b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of

    c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

    Titel B

    Betrekkingen met derde landen

    Artikel 5 quater

    1. De betrekkingen met derde landen worden geregeld overeenkomstig de in artikel 7 van de RBD terzake vastgestelde regels.

    Voor de toepassing van deze richtlijn worden de in artikel 7 van de RBD voorkomende termen 'onderneming/beleggingsonderneming' en 'beleggingsondernemingen' gelezen als respectievelijk 'beheermaatschappij' en 'beheermaatschappijen'; de zinsnede 'het verrichten van beleggingsdiensten' in artikel 7, lid 2, van de RBD wordt gelezen als het 'verrichten van diensten'.

    2. De lidstaten stellen de Commissie tevens in kennis van de algemene moeilijkheden die de icbe's ondervinden bij het in de handel brengen van hun rechten van deelneming in enig derde land.

    Titel C

    Uitoefeningsvoorwaarden

    Artikel 5 quinquies

    1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij schrijven voor dat de beheermaatschappij waaraan zij vergunning hebben verleend, te allen tijde aan de in artikel 5 en artikel 5 bis, leden 1 en 2, gestelde voorwaarden moet voldoen. Het eigen vermogen van een beheermaatschappij mag niet onder de in artikel 5 bis, lid 1, eerste streepje, vermelde drempel zakken. Is dat toch het geval, dan kunnen de bevoegde autoriteiten, indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, dergelijke ondernemingen een beperkte periode gunnen om hun situatie te herstellen of hun activiteiten te staken.

    2. Het prudentieel toezicht op een beheermaatschappij berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, ongeacht of de beheermaatschappij in een andere lidstaat een bijkantoor vestigt of daar diensten verricht, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn welke een bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden.

    Artikel 5 sexies

    1. Gekwalificeerde deelnemingen in beheermaatschappijen zijn aan dezelfde regels onderworpen als die welke in artikel 9 van de RBD zijn vastgesteld.

    2. Voor de toepassing van deze richtlijn worden de termen 'onderneming/beleggingsonderneming' en 'beleggingsondernemingen' in artikel 9 van de RBD gelezen als respectievelijk 'beheermaatschappij' en 'beheermaatschappijen'.

    Artikel 5 septies

    1. Iedere lidstaat van herkomst stelt prudentiële regels op die door de beheermaatschappijen doorlopend moeten worden nageleefd met betrekking tot het beheer van icbe's die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten.

    Mede in het licht van de aard van de icbe's die door een beheermaatschappij worden beheerd, schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst met name voor dat een dergelijke maatschappij:

    a) moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen van het eigen vermogen, die onder meer waarborgen dat elke transactie waarbij het fonds betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar zij heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de unit trusts/beleggingsfondsen of van de beleggingsmaatschappijen die de beheermaatschappij beheert, overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd;

    b) zodanig gestructureerd en georganiseerd is dat er een zo klein mogelijk risico is dat de belangen van icbe's of cliënten worden geschaad door belangenconflicten tussen de beheermaatschappij en haar cliënten, tussen haar cliënten onderling, tussen één van haar cliënten en een icbe of tussen twee icbe's. Niettemin mogen in geval van oprichting van een bijkantoor de organisatorische regelingen niet indruisen tegen de gedragsregels die de lidstaat van ontvangst op het gebied van belangenconflicten heeft vastgesteld.

    2. De beheermaatschappij waarvan de vergunning ook het in artikel 5, lid 3, onder a), genoemde portefeuillebeheer op discretionaire basis bestrijkt:

    - mag de portefeuille van een belegger niet geheel of gedeeltelijk beleggen in rechten van deelneming in door haar beheerde unit trusts/beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen zonder de voorafgaandelijke algemene toestemming van de cliënt;

    - is, wat de in artikel 5, lid 3, bedoelde diensten betreft, onderworpen aan het bepaalde in Richtlijn 97/9/EG van de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels(12).

    Artikel 5 octies

    1. Wanneer een lidstaat toestaat dat een beheermaatschappij met het oog op een efficiëntere bedrijfsvoering het voor haar rekening vervullen van één of meer van haar taken aan derden delegeert, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    a) de bevoegde autoriteit moet naar behoren worden ingelicht;

    b) de lastgeving mag een doeltreffend toezicht op de beheermaatschappij niet belemmeren, en mag met name niet verhinderen dat de beheermaatschappij handelt, of dat de icbe's worden beheerd, in het beste belang van haar beleggers;

    c) indien het delegeren het beheer van beleggingen betreft, mag de lastgeving alleen geschieden aan instellingen waaraan voor het beheer van activa vergunning of erkenning is verleend, en die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen; het delegeren moet in overeenstemming zijn met de criteria voor beleggingsspreiding die periodiek door de beheermaatschappij worden vastgesteld;

    d) indien de lastgeving het beheer van beleggingen betreft en geschiedt aan een instelling uit een derde land, moet samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten gewaarborgd zijn;

    e) een lastgeving met betrekking tot de kernactiviteit, het beheer van beleggingen, mag niet geschieden aan de bewaarder noch aan enig andere instelling waarvan de belangen strijdig kunnen zijn met de belangen van de beheermaatschappij of van de deelnemers;

    f) er dienen regelingen te worden getroffen die de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen te allen tijde in staat stellen de werkzaamheden van de instelling aan welke de lastgeving is geschied effectief in het oog te houden;

    g) de lastgeving mag de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen niet verhinderen te allen tijde verdere instructies te geven aan de instelling aan welke taken zijn gedelegeerd, en de lastgeving te herroepen met onmiddellijke ingang indien dit in het belang van de beleggers is;

    h) gelet op de aard van de te delegeren taken moet de instelling aan welke taken worden gedelegeerd, gekwalificeerd zijn en in staat zijn om de desbetreffende taken te vervullen, en

    i) in de prospectussen van de icbe's moet worden vermeld voor het delegeren van welke taken de beheermaatschappij toestemming heeft gekregen.

    2. Het feit dat de beheermaatschappij taken aan derden heeft gedelegeerd, laat de aansprakelijkheid van de beheermaatschappij en de bewaarder geheel onverlet. Ook mag de beheermaatschappij haar taken niet in die mate delegeren dat zij een brievenbusmaatschappij wordt.

    Artikel 5 nonies

    Elke lidstaat stelt gedragsregels op die doorlopend moeten worden nageleefd door de beheermaatschappijen waaraan in die lidstaat vergunning is verleend. In die gedragsregels moet minimaal uitvoering worden gegeven aan de in de onderstaande streepjes beschreven beginselen. Krachtens deze beginselen moet een beheermaatschappij:

    a) zich bij haar bedrijfsuitoefening op een loyale en billijke wijze inzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe's en de integriteit van de markt,

    b) zich met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijding inzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe's en de integriteit van de markt,

    c) beschikken over en doeltreffend gebruik maken van de middelen en procedures die nodig zijn voor een deugdelijke bedrijfsuitoefening,

    d) belangenconflicten trachten te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijk zijn, ervoor zorgen dat de door haar beheerde icbe's op billijke wijze worden behandeld, en

    e) voldoet aan alle voor de uitoefening van haar werkzaamheden geldende voorschriften teneinde de belangen van haar beleggers optimaal te behartigen en de integriteit van de markt te bevorderen.

    Titel D

    Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

    Artikel 6

    1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een beheermaatschappij waaraan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn een vergunning hebben verleend, op hun grondgebied de onder deze vergunning vallende werkzaamheden zowel door middel van het vestigen van een bijkantoor als door middel van het vrij verrichten van diensten mag uitoefenen.

    2. De lidstaten mogen de vestiging van een bijkantoor of het verrichten van diensten niet afhankelijk stellen van een vergunning en evenmin onderwerpen aan bijkomende verplichtingen ten aanzien van eigen kapitaal of aan maatregelen van gelijke werking.

    Artikel 6 bis

    1. Benevens de in de artikelen 5 en 5 bis genoemde verplichtingen stelt een beheermaatschappij die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

    2. De lidstaten verlangen dat iedere beheermaatschappij die een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens en documenten:

    a) de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is een bijkantoor te vestigen;

    b) een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen activiteiten en diensten overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3, alsmede de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;

    c) het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;

    d) de namen van de bestuurders van het bijkantoor.

    3. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, gelet op de voorgenomen activiteiten, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of de financiële positie van de beheermaatschappij, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stellen zij de betrokken beheermaatschappij hiervan in kennis. Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende eventuele garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

    Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mede te delen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, delen zij de redenen van deze weigering binnen twee maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken beheermaatschappij. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

    4. Voordat het bijkantoor van een beheermaatschappij met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 2 bedoelde gegevens, om het toezicht op de beheermaatschappij voor te bereiden en om, in voorkomend geval, de voorwaarden - met inbegrip van de in de artikelen 44 en 45 bedoelde bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn en de gedragsregels die bij het in artikel 5, lid 3, genoemde portefeuillebeheer, het verstrekken van beleggingsadviesdiensten en de bewaarneming in acht moeten worden genomen - aan te geven waaronder deze werkzaamheden om redenen van algemeen belang in de lidstaat van ontvangst moeten worden uitgeoefend.

    5. Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, kan het bijkantoor gevestigd worden en kan het zijn werkzaamheden aanvangen. Vanaf dat moment mag de beheermaatschappij eveneens overgaan tot het in de handel brengen van de rechten van deelneming in de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden in een met redenen omkleed besluit - dat aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst moet worden medegedeeld - constateren dat de beoogde wijze van verhandeling van rechten van deelneming niet in overeenstemming is met de in artikel 44, lid 1, en artikel 45 bedoelde bepalingen.

    6. In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) of d), verstrekte gegevens, stelt de beheermaatschappij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste één maand voor de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zich overeenkomstig lid 3, en de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst zich overeenkomstig lid 4, over de wijziging kunnen uitspreken.

    7. Eventuele wijzigingen in de gegevens waarvan overeenkomstig lid 3, eerste alinea, mededeling is gedaan, worden door de autoriteiten van de lidstaat van herkomst aan de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst gemeld.

    Artikel 6 ter

    1. Elke beheermaatschappij die voor de eerste maal door middel van het vrij verrichten van diensten haar werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat wil uitoefenen, stelt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst in kennis van:

    a) de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;

    b) een programma van werkzaamheden waarin de activiteiten en de diensten zoals bedoeld in artikel 5, leden 2 en 3, worden vermeld.

    2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mededeling van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, zulks binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving.

    Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende van toepassing zijnde garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

    3. De beheermaatschappij kan dan met haar werkzaamheden in de lidstaat van ontvangst aanvangen onverminderd artikel 46.

    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst doen in voorkomend geval, zodra zij de in lid 1 bedoelde kennisgeving hebben ontvangen, aan de beheermaatschappij mededeling van de voorwaarden - met inbegrip van de gedragsregels die bij het in artikel 5, lid 3, genoemde portefeuillebeheer, het verstrekken van beleggingsadviesdiensten en de bewaarneming in acht moeten worden genomen - waaraan de beheermaatschappij om redenen van algemeen belang in de lidstaat van ontvangst moet voldoen.

    4. In geval van wijziging van de inhoud van de overeenkomstig lid 1, onder b), gemelde inlichtingen, geeft de beheermaatschappij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst schriftelijk kennis van deze wijziging voordat zij wordt doorgevoerd, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in voorkomend geval aan de beheermaatschappij mededeling kunnen doen van eventuele wijzigingen in of aanvullingen op de overeenkomstig lid 3 verstrekte gegevens.

    5. Een beheermaatschappij is eveneens aan de in dit artikel vastgestelde kennisgevingsprocedure onderworpen ingeval zij een derde opdracht geeft de rechten van deelneming in een lidstaat van ontvangst te verhandelen.

    Artikel 6 quater

    1. De lidstaten van ontvangst kunnen voor statistische doeleinden verlangen dat elke beheermaatschappij die een bijkantoor op hun grondgebied heeft, aan hun bevoegde autoriteiten een periodiek verslag over de op hun grondgebied verrichte werkzaamheden doet toekomen.

    2. Voor de uitoefening van de krachtens deze richtlijn op hen rustende verantwoordelijkheden mogen de lidstaten van ontvangst van de bijkantoren van beheermaatschappijen dezelfde gegevens verlangen als zij voor dat doel van hun eigen nationale beheermaatschappijen verlangen.

    De lidstaten van ontvangst mogen van beheermaatschappijen die op hun grondgebied in het kader van vrije dienstverlening werkzaam zijn, de nodige gegevens verlangen voor het toezicht op de naleving door deze maatschappijen van de op hen van toepassing zijnde normen van de lidstaat van ontvangst; van de beheermaatschappijen mogen echter niet méér gegevens worden verlangd dan deze lidstaten voor het toezicht op de naleving van diezelfde normen verlangen van de aldaar gevestigde beheermaatschappijen.

    3. Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst constateren dat een beheermaatschappij die op het grondgebied van hun lidstaat een bijkantoor heeft of diensten verricht, niet de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen naleeft welke in die lidstaat zijn vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden, eisen zij dat de betrokken beheermaatschappij een eind maakt aan deze onregelmatige situatie.

    4. Indien de betrokken beheermaatschappij niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Deze laatste treffen zo spoedig mogelijk alle passende maatregelen om te bewerkstelligen dat de betrokken beheermaatschappij een eind maakt aan deze onregelmatige situatie. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

    5. Indien de beheermaatschappij, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of de lidstaat geen maatregelen treft, inbreuk blijft plegen op de in lid 2 bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, kan de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; indien nodig kan hij deze beheermaatschappij beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen vereiste stukken op hun grondgebied aan de beheermaatschappijen kunnen worden betekend.

    6. Bovenstaande bepalingen laten de bevoegdheid van de lidstaten van ontvangst onverlet om passende maatregelen te treffen ter voorkoming of bestraffing van handelingen op hun grondgebied die in strijd zijn met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij om redenen van algemeen belang hebben vastgesteld. Onder andere kunnen zij een inbreukplegende beheermaatschappij beletten nieuwe transacties op hun grondgebied te verrichten.

    7. Elke ter uitvoering van de leden 4, 5 of 6 genomen maatregel die sancties of beperkingen van de werkzaamheden van een beheermaatschappij behelst, moet naar behoren met redenen worden omkleed en aan de betrokken beheermaatschappij worden medegedeeld. Tegen elke maatregel van die aard staat in de lidstaat die de maatregel heeft genomen, beroep open bij de rechter.

    8. Alvorens de in de leden 3, 4 of 5 bedoelde procedure toe te passen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in spoedeisende gevallen de conservatoire maatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van de beleggers en andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten moeten zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte worden gesteld.

    De Commissie kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belanghebbende lidstaten, besluiten dat de betrokken lidstaat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken.

    9. Ingeval de vergunning wordt ingetrokken, worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis gesteld en nemen zij passende maatregelen om de betrokken beheermaatschappij te beletten op hun grondgebied nieuwe transacties te verrichten en om de belangen van de beleggers te vrijwaren. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan het bij artikel 53 ingestelde Contactcomité.

    10. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin overeenkomstig artikel 6 bis een weigering is uitgesproken of waarin overeenkomstig lid 5 maatregelen zijn genomen. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan het bij artikel 53 ingestelde Contactcomité (*).";

    4. vóór artikel 7 wordt het volgende ingevoegd: "AFDELING III bis

    Verplichtingen betreffende de bewaarder";

    5. de titel van afdeling IV en artikel 12 worden vervangen door: "AFDELING IV

    Verplichtingen betreffende beleggingsmaatschappijen

    Titel A

    Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

    Artikel 12

    De toegang tot de werkzaamheden van beleggingsmaatschappijen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande officiële vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst wordt verleend.

    De lidstaten bepalen welke rechtsvorm een beleggingsmaatschappij moet aannemen.";

    6. na artikel 13 worden de volgende artikelen ingevoegd: "Artikel 13 bis

    1. Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten geen vergunning aan een beleggingsmaatschappij die geen beheermaatschappij heeft aangewezen, tenzij de beleggingsmaatschappij beschikt over een toereikend aanvangskapitaal van ten minste 300000 EUR.

    Wanneer een beleggingsmaatschappij geen beheermaatschappij met een vergunning heeft aangewezen, is bovendien krachtens deze richtlijn het volgende van toepassing:

    - de vergunning wordt niet verleend tenzij de vergunningsaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin onder andere de organisatiestructuur van de beleggingsmaatschappij wordt vermeld;

    - de bestuurders van de beleggingsmaatschappij staan als voldoende betrouwbaar bekend en beschikken over voldoende ervaring, ook met betrekking tot het type werkzaamheden dat door de beleggingsmaatschappij wordt verricht. Te dien einde moeten de identiteit van de bestuurders van de beleggingsmaatschappij, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. Over het dagelijks beleid van een beleggingsmaatschappij moet worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen. Onder bestuurders worden degenen verstaan die krachtens de wet of statuten de beleggingsmaatschapppij vertegenwoordigen of feitelijk het beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen;

    - wanneer nauwe banden bestaan tussen de beleggingsmaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten bovendien slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

    De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beleggingsmaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van hun toezichthoudende taken.

    De bevoegde autoriteiten verlangen van beleggingsmaatschappijen dat zij hen de informatie verstrekken die zij nodig hebben.

    2. De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.

    3. Wanneer de vergunning wordt verleend, mag de beleggingsmaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

    4. De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beleggingsmaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

    a) binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende activiteit gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

    b) de vergunning heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

    c) niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

    d) de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate en/of systematisch heeft overtreden, of

    e) in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

    Titel B

    Uitoefeningsvoorwaarden

    Artikel 13 ter

    De artikelen 5 octies en 5 nonies zijn van toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen die beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning. Voor de toepassing van dit artikel wordt 'beheermaatschappij' gelezen als 'beleggingsmaatschappij'.

    Beleggingsmaatschappijen mogen alleen de activa van hun eigen portefeuille beheren en mogen in geen geval lastgevingen in ontvangst nemen om namens derden activa te beheren.

    Artikel 13 quater

    Elke lidstaat stelt prudentiële regels op die doorlopend moeten worden nageleefd door beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen welke beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning.

    Mede in het licht van de aard van de beleggingsmaatschappij schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst met name voor dat de beleggingsmaatschappij moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen van het eigen vermogen, die onder meer waarborgen dat elke transactie waarbij het fonds betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar die transactie heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de beleggingsmaatschappij overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd.";

    7. vóór artikel 14 wordt de volgende tekst ingevoegd: "AFDELING IV bis

    Verplichtingen betreffende de bewaarder";

    8. artikel 27, lid 1, wordt vervangen door: "1. De beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, is verplicht tot openbaarmaking van:

    - een vereenvoudigd prospectus,

    - een volledig prospectus,

    - een jaarverslag per boekjaar,

    - en een halfjaarlijks verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar.";

    9. artikel 28 wordt vervangen door: "Artikel 28

    1. In zowel het vereenvoudigd als het volledig prospectus moeten de gegevens zijn opgenomen die voor de beleggers noodzakelijk zijn om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over de hun aangeboden belegging en vooral de daaraan verbonden risico's. Het volledig prospectus moet een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen toelichting bevatten inzake het risicoprofiel van het fonds, ongeacht de instrumenten waarin wordt belegd.

    2. Het volledig prospectus bevat ten minste de gegevens die in bijlage I, schema A, bij deze richtlijn zijn opgenomen, voorzover deze informatie niet voorkomt in het fondsreglement of de statuten, die overeenkomstig artikel 29, lid 1, bij het volledige prospectus dienen te worden gevoegd.

    3. Het vereenvoudigd prospectus bevat, in beknopte vorm, de kerngegevens die in bijlage I, schema C, bij deze richtlijn zijn opgenomen. Het prospectus is zodanig vormgegeven en geschreven dat het door de gemiddelde belegger gemakkelijk te begrijpen is. De lidstaten kunnen toestaan dat het vereenvoudigd prospectus als verwijderbaar bijvoegsel aan het volledig prospectus is gehecht. Het vereenvoudigd prospectus kan als verkoopinstrument worden gebruikt dat bestemd is om in alle lidstaten zonder wijzigingen, afgezien van vertaling, te worden gebruikt. De lidstaten mogen derhalve niet verlangen dat andere bescheiden of aanvullende informatie worden overgelegd.

    4. Het volledig en het vereenvoudigd prospectus kunnen de vorm aannemen van een schriftelijk document of van een andere door de bevoegde autoriteiten toegestane duurzame informatiedrager met een gelijkwaardige juridische status.

    5. Het jaarverslag moet een balans of een vermogensstaat bevatten, een uitgesplitste rekening van de inkomsten en uitgaven van het boekjaar, een verslag over de activiteiten van het verstreken boekjaar en de overige informatie die in het bij deze richtlijn gevoegde schema B is opgenomen, alsmede alle van belang zijnde gegevens aan de hand waarvan de beleggers zich met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over de ontwikkeling van de werkzaamheden en over de resultaten van de icbe.

    6. Het halfjaarlijks verslag moet ten minste de gegevens bevatten die in de hoofdstukken I tot en met IV van het bij deze richtlijn gevoegde schema B zijn opgenomen; wanneer een icbe interimdividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen, moeten in de kwantitatieve gegevens het resultaat na belasting over de verslagperiode en het uitgekeerde of voorgestelde interimdividend worden vermeld.";

    10. artikel 29 wordt vervangen door: "Artikel 29

    1. Het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij maken een integrerend bestanddeel uit van het volledig prospectus waarbij zij moeten worden gevoegd.

    2. De in lid 1 bedoelde bescheiden behoeven echter niet bij het volledig prospectus te worden gevoegd indien de deelnemer ervan in kennis wordt gesteld dat hij op zijn verzoek die bescheiden kan verkrijgen, dan wel kan vernemen waar deze in elke lidstaat waar de rechten van deelneming worden aangeboden, ter inzage liggen.";

    11. artikel 30 wordt vervangen door: "Artikel 30

    De in het vereenvoudigd en het volledig prospectus opgenomen gegevens van wezenlijk belang moeten regelmatig worden bijgewerkt.";

    12. artikel 32 wordt vervangen door: "Artikel 32

    De icbe's moeten hun vereenvoudigde en volledige prospectussen en de wijzigingen daarvan, almede hun jaar- en halfjaarlijkse verslagen aan de bevoegde autoriteiten toezenden.";

    13. artikel 33 wordt vervangen door: "Artikel 33

    1. Het vereenvoudigd prospectus moet vóór het aangaan van de overeenkomst kosteloos aan de inschrijvers worden aangeboden.

    Bovendien moeten inschrijvers het volledig prospectus, alsmede het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijkse verslag, op verzoek kosteloos kunnen verkrijgen.

    2. De jaar- en halfjaarlijkse verslagen worden op verzoek kosteloos aan de deelnemers verstrekt.

    3. De jaar- en halfjaarlijkse verslagen moeten door het publiek kunnen worden ingezien op de plaatsen of met behulp van andere door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde middelen die in het volledig en het vereenvoudigd prospectus zijn vermeld.";

    14. artikel 35 wordt vervangen door: "Artikel 35

    In alle reclame waarin rechten van deelneming in een icbe te koop worden aangeboden, moet het bestaan van prospectussen worden vermeld, alsmede de plaatsen waar zij voor het publiek verkrijgbaar zijn of de wijze waarop zij voor het publiek toegankelijk zijn.";

    15. artikel 46 wordt vervangen door: "Artikel 46

    Indien een icbe voornemens is haar rechten van deelneming te verhandelen in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd is, moet zij de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat daarvan vooraf in kennis stellen. Aan deze autoriteiten moet zij tegelijkertijd de volgende stukken voorleggen:

    - een verklaring van de bevoegde autoriteiten dat zij voldoet aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden,

    - haar fondsreglement of haar statuten,

    - haar volledig en haar vereenvoudigd prospectus,

    - in voorkomend geval haar laatste jaarverslag en haar daaropvolgende halfjaarlijkse verslag, en

    - nadere gegevens over de beoogde wijze van verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere lidstaat.

    De beleggingsmaatschappij of beheermaatschappij kan twee maanden na deze mededeling overgaan tot de verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere lidstaat, tenzij de autoriteiten van de betrokken lidstaat vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden in een met redenen omkleed besluit constateren dat de beoogde wijze van verhandeling van rechten van deelneming niet in overeenstemming is met de in artikel 44, lid 1, en artikel 45 bedoelde bepalingen.";

    16. artikel 47 wordt vervangen door: "Artikel 47

    Indien een icbe haar rechten van deelneming verhandelt in een andere lidstaat dan die waarin zij gevestigd is, moet zij in die lidstaat volgens dezelfde regels als die welke in de lidstaat van herkomst gelden, het volledig en het vereenvoudigd prospectus, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen en de overige in de artikelen 29 en 30 bedoelde gegevens verspreiden.

    Deze bescheiden moeten verstrekt worden in de officiële taal of in één van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst, dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is goedgekeurd.";

    17. na artikel 52 worden de volgende artikelen ingevoegd: "Artikel 52 bis

    1. Ingeval beheermaatschappijen via het verrichten van diensten of door vestiging van bijkantoren in een of meer lidstaten van ontvangst werkzaam zijn, werken de bevoegde lidstaten van alle betrokken lidstaten nauw samen.

    Zij verstrekken elkaar op verzoek alle gegevens betreffende de bedrijfsleiding en de eigenaars van deze beheermaatschappijen welke het toezicht kunnen vergemakkelijken, alsmede alle informatie die de controle op deze maatschappijen kan ondersteunen. Met name werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst samen teneinde de ontvangst door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de in artikel 6 quater, lid 2, bedoelde gegevens te waarborgen.

    2. Voorzover zulks voor de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden noodzakelijk mocht blijken, wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst mededeling gedaan van alle krachtens artikel 6 quater, lid 6, door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen die sancties jegens een beheermaatschappij of beperkingen van de activiteiten van een beheermaatschappij behelzen.

    Artikel 52 ter

    1. De lidstaten van ontvangst dragen er zorg voor dat, wanneer een beheermaatschappij waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, in de lidstaat van ontvangst haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of via een gevolmachtigde de in artikel 52 bis bedoelde gegevens ter plaatse kunnen verifiëren.

    2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij kunnen ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij verzoeken om deze verificatie uit te voeren. De autoriteiten die een zodanig verzoek hebben ontvangen, moeten hieraan binnen het kader van hun bevoegdheden gevolg geven, hetzij door de verificatie zelf te verrichten, hetzij door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, hetzij door toe te staan dat de verificatie wordt verricht door een accountant of deskundige.

    3. Dit artikel laat het recht onverlet van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst om op hun grondgebied gevestigde bijkantoren ter plaatse te verifiëren teneinde de verantwoordelijkheden uit te oefenen die uit hoofde van deze richtlijn op hen rusten.";

    18. de bijlage van Richtlijn 85/611/EEG wordt genummerd als bijlage I;

    19. schema A van bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

    1. in de kolom "Gegevens betreffende de beleggingsmaatschappij" wordt na punt 1.2 de volgende tekst ingevoegd: "1.3. Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, vermelding van de compartimenten.";

    2. in de kolom "Gegevens betreffende de beleggingsmaatschappij" wordt in punt 1.13 de volgende zin ingevoegd: "Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, inlichtingen over de wijze waarop een deelnemer van het ene naar het andere compartiment kan overstappen en over de kosten die hiervoor in rekening worden gebracht.";

    3. na punt 4 worden de volgende punten 5 en 6 toegevoegd: "5. Overige beleggingsgegevens

    5.1. In het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing) - deze informatie mag in het prospectus staan of als aanhangsel worden bijgevoegd.

    5.2. Profiel van het type belegger tot wie de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij zich richt.

    6. Bedrijfsgegevens

    6.1. Eventuele uitgaven of kosten die niet vallen onder de in punt 1.17 genoemde lasten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij.";

    20. bijlage I bij deze richtlijn wordt toegevoegd aan bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG;

    21. bijlage II bij deze richtlijn wordt toegevoegd aan bijlage II bij Richtlijn 85/611/EEG.

    Overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 2

    1. Aan de in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG bedoelde beleggingsondernemingen die uitsluitend een vergunning hebben gekregen om de in deel A, punt 3, en deel C, punten 1 en 6, van de bijlage bij Richtlijn 93/22/EEG bedoelde diensten te verrichten, kan krachtens deze richtlijn vergunning worden verleend om unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen te beheren en de benaming "beheermaatschappij" te voeren. Deze beleggingsondernemingen moeten dan wel afstand doen van de krachtens Richtlijn 93/22/EEG verkregen vergunning.

    2. Beheermaatschappijen die reeds vóór 13 februari 2004 krachtens Richtlijn 85/611/EEG over een toelating beschikten om in hun lidstaat van herkomst icbe's in de vorm van unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen te beheren, worden geacht over een vergunning krachtens deze richtlijn te beschikken wanneer volgens de in deze lidstaat vigerende wetgeving de toegang tot werkzaamheden van deze aard onderworpen is aan voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 5 bis en 5 ter zijn vermeld.

    3. Andere dan de in lid 2 bedoelde beheermaatschappijen die reeds vóór 13 februari 2004 over een toelating beschikten, mogen hun werkzaamheden voortzetten, mits zij vóór 13 februari 2007 op grond van de voorschriften van hun lidstaat van herkomst een vergunning verkrijgen tot voortzetting van deze werkzaamheden overeenkomstig de ter uitvoering van deze richtlijn aangenomen bepalingen.

    Alleen de verlening van deze vergunning biedt deze beheermaatschappijen de mogelijkheid aanspraak te maken op toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op het gebied van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten.

    Artikel 3

    De lidstaten nemen uiterlijk op 13 augustus 2003 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    De lidstaten passen deze bepalingen uiterlijk op 13 februari 2004 toe.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 4

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 21 januari 2002.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    P. Cox

    Voor der Raad

    De voorzitter

    M. Arias Cañete

    (1) PB C 272 van 1.9.1998, blz. 7 enPB C 311 E van 31.10.2000, blz. 273.

    (2) PB C 116 van 28.4.1999, blz. 1.

    (3) Advies van het Europees Parlement van 17 februari 2000 (PB C 339 van 29.11.2000, blz. 228), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 5 juni 2001 (PB C 297 van 23.10.2001, blz. 10), besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2001 en besluit van de Raad van 4 december 2001.

    (4) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

    (5) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG.

    (6) PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7.

    (7) PB L 348 van 17.12.1988, blz. 62.

    (8) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

    (9) PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

    (10) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).

    (11) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).

    (12) PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

    BIJLAGE I

    "SCHEMA C

    Inhoud van het vereenvoudigd prospectus

    Korte voorstelling van de icbe

    - oprichtingsdatum van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij en vermelding van de lidstaat waar de statutaire zetel van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij haar statutaire zetel heeft

    - bij icbe's met verschillende beleggingscompartimenten, vermelding van deze omstandigheid

    - beheermaatschappij (indien van toepassing)

    - verwachte bestaansduur (indien van toepassing)

    - bewaarder

    - accountants

    - financiële groep (bv. een bank) die de icbe aanbiedt.

    Beleggingsgegevens

    - korte omschrijving van het doel van de icbe

    - het beleggingsbeleid van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij en een korte beoordeling van het risicoprofiel van het fonds (indien van toepassing, met inbegrip van informatie overeenkomstig artikel 24 bis en per beleggingscompartiment)

    - in het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds/beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing) en een waarschuwing dat dit geen indicator is voor het rendement in de toekomst - deze informatie mag in het prospectus staan of als aanhangsel worden bijgevoegd

    - profiel van het type belegger tot wie de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij zich richt.

    Bedrijfsinformatie

    - belastingregime

    - toetredings- en uittredingsprovisies

    - eventuele andere uitgaven of kosten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij.

    Commerciële informatie

    - hoe de rechten van deelneming kunnen worden verworven

    - hoe de rechten van deelneming kunnen worden verkocht

    - bij icbe's met verschillende beleggingscompartimenten, hoe van het ene naar het andere beleggingscompartiment kan worden overgestapt en welke kosten hiervoor worden aangerekend

    - wanneer en hoe dividenden van rechten van deelneming of aandelen van icbe's (indien van toepassing) worden uitgekeerd

    - met welke regelmaat, waar en hoe de prijzen worden bekendgemaakt of beschikbaar worden gesteld.

    Aanvullende informatie

    - verklaring dat het volledig prospectus, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen op verzoek kosteloos verkrijgbaar zijn vóór en na het sluiten van de overeenkomst

    - bevoegde autoriteit

    - vermelding van een contactpunt (persoon/afdeling, wanneer bereikbaar enz.) waar indien nodig aanvullende inlichtingen kunnen worden ingewonnen

    - datum van publicatie van het prospectus."

    BIJLAGE II

    "BIJLAGE II

    Taken die deel uitmaken van het beheer van collectieve beleggingsportefeuilles:

    - Beheer van beleggingen

    - Administratie:

    a) uitvoeren van de wettelijk verplichte en voor het fondsbeheer vereiste werkzaamheden op het gebied van de verslaglegging

    b) verzoeken om inlichtingen van cliënten

    c) waardering en prijsstelling (met inbegrip van belastingaangiften)

    d) toezien op de naleving van de regelgeving

    e) bijhouden van een deelnemersregister

    f) bestemming van de inkomsten

    g) uitgifte en inkoop van rechten van deelneming

    h) afwikkeling van contracten (met inbegrip van de verzending van deelbewijzen)

    i) bijhouden van bescheiden

    - Verkoop"

    Top