Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0720

    1999/720/EG, EGKS: Beschikking van de Commissie van 8 juli 1999 betreffende de door Duitsland aan Gröditzer Stahlwerke GmbH en haar dochteronderneming Walzwerk Burg GmbH verleende overheidssteun (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 2264) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    PB L 292 van 13.11.1999, p. 27–41 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/720/oj

    31999D0720

    1999/720/EG, EGKS: Beschikking van de Commissie van 8 juli 1999 betreffende de door Duitsland aan Gröditzer Stahlwerke GmbH en haar dochteronderneming Walzwerk Burg GmbH verleende overheidssteun (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 2264) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    Publicatieblad Nr. L 292 van 13/11/1999 blz. 0027 - 0041


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 8 juli 1999

    betreffende de door Duitsland aan Gröditzer Stahlwerke GmbH en haar dochteronderneming Walzwerk Burg GmbH verleende overheidssteun

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 2264)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (1999/720/EG, EGKS)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, en met name op artikel 4, onder c),

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op protocol 14,

    Gelet op Beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie(1) en Beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie(2),

    Na belanghebbenden overeenkomstig de voormelde bepalingen te hebben verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken, en gezien de ontvangen opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1. De procedure

    (1) Bij schrijven van 6 juni 1997 heeft Duitsland overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag de Commissie in kennis gesteld van de financiële maatregelen die vóór en tijdens de privatisering van Gröditzer Stahlwerke GmbH (hierna: "GS") en haar dochteronderneming Walzwerke Burg GmbH (hierna: "WWB") ten behoeve van beide ondernemingen waren getroffen.

    (2) De Commissie heeft Duitsland bij schrijven van 5 augustus 1997 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van deze steunmaatregelen de procedure van artikel 6, lid 5, van Beschikking nr. 2496/96/EGKS in te leiden. Het besluit van de Commissie betreffende de inleiding van de procedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3). De Commissie heeft belanghebbende derden aangemaand hun opmerkingen over deze maatregelen kenbaar te maken.

    (3) Bij brieven van 23 september 1997, 13 november 1997, 24 juli 1998, 14 augustus 1998, 14 oktober 1998, 7 en 20 januari 1999, 1 februari 1999 en 29 maart 1999 verstrekte Duitsland de Commissie aanvullende inlichtingen en documenten. In januari 1998, alsmede op 1 december 1998, 11 maart 1999, 23 en 29 april 1999 vonden bijeenkomsten plaats tussen de diensten van de Commissie en Duitsland.

    (4) De standpunten die de Commissie van belanghebbende derden ontvangen had, werden toegezonden aan Duitsland, dat bij schrijven van 27 april 1998 zijn opmerkingen hierover heeft kenbaar gemaakt.

    2. Gedetailleerde beschrijving van de maatregelen

    2.1. Aanmelding

    (5) Op 6 juni 1997 deelde Duitsland mee dat GS in de periode 1992-1996 voor 263,7 miljoen DEM steun had ontvangen. Dit bedrag was als volgt samengesteld: 207,3 miljoen DEM als aandeelhouderslening vanwege de respectieve overheidsaandeelhouders van GS, 53,4 miljoen DEM in de vorm van door de Treuhandanstalt en de Bundesanstalt für Vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (hierna: "BvS") gegarandeerde bankkredieten en 3 miljoen DEM als rechtstreekse subsidie. Daarnaast was in het kader van het Duitse regionale steunprogramma Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering regionale economische structuur" nog eens 8,4 miljoen DEM aan GS betaald. In dezelfde aanmelding deelde Duitsland de Commissie mee dat de overheidsaandeelhouder Beteiligungs-Management-Gesellschaft mbH (hierna: "BMGB") op 1 januari 1997 GS samen met haar volle dochter WWB verkocht had aan Georgsmarienhütte (hierna: "GMH"). Volgens de informatie uit de aanmelding beliepen de voor BMGB aan de verkoop van GS en WWB verbonden kosten in totaal 393 miljoen DEM; deze betroffen vooral de kwijtschelding van de aandeelhoudersleningen en de bankkredieten. Duitsland bevestigde dat GMH, rekening houdend met de toezeggingen inzake behoud van arbeidsplaatsen, investeringen en technologietransfer, het beste bod had gedaan.

    2.2. De inleiding van de procedure

    (6) Nadat de aanmelding had plaatsgevonden, besloot de Commissie de procedure van Beschikking nr. 2496/96/EGKS (hierna: "zesde staalsteuncode") in te leiden. Het desbetreffende schrijven werd Duitsland op 5 augustus 1997 gezonden en in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(4) bekendgemaakt.

    (7) Bij de inleiding van de procedure ging de Commissie ervan uit dat de 207,3 miljoen DEM aandeelhoudersleningen steun vormden, omdat het renteloze leningen betrof en de onderneming geen zekerheden had gesteld; ook de gegarandeerde bankkredieten ten belope van 53,4 miljoen DEM zouden steun vormen, omdat de garantievergoeding slechts 0,5 % bedroeg. Ten slotte werd geconstateerd dat nagegaan diende te worden in hoeverre de regionale steun ten belope van 8,4 miljoen DEM verenigbaar was. Wat de privatisering betrof, had de Commissie twijfels of de verkoop tegen een negatieve prijs strookte met het criterium van het optreden van een particuliere kapitaalverstrekker. Volgens de beschikbare cijfers was de liquidatie van GS goedkoper geweest. Ook beschikte de Commissie niet over voldoende informatie om te kunnen nagaan of de privatiseringsprocedure open, doorzichtig en onvoorwaardelijk is geweest. Ten slotte werd geconstateerd dat de privatiseringsovereenkomst blijkbaar toezeggingen vanwege BMGB bevatte voor investeringssteun ten behoeve van GS.

    2.3. Totaal van de overheidsmiddelen die vóór de privatisering werden overgedragen

    (8)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    In het bedrag uit de kolom "Rechtstreekse steun" is niet alleen het aangemelde bedrag van 3 miljoen DEM en de regionale steun van 8,4 miljoen DEM vervat, maar ook de financiering van sociale maatregelen ten belope van 28,3 miljoen DEM en de 4,1 miljoen DEM fiscale stimuli, welke Duitsland in de loop van de procedure heeft gegeven.

    (9) Deze bedragen kunnen als volgt nader worden beschreven:

    2.3.1. Investeringssteun

    (10) GS ontving voor de financiering van een investeringsprogramma van 110,2 miljoen DEM van de overheid in totaal 109,4 miljoen DEM. Uit de nadere gegevens die de Commissie over dit investeringsprogramma ontving, blijkt dat er zolang de onderneming actief was, in de periode 1992-1996 jaarlijks investeringen plaatsvonden. Het bedrag van 109,4 miljoen DEM bestaat uit volgende elementen:

    a) een bedrag van 43,5 miljoen DEM in de vorm van aandeelhoudersleningen. Het betrof renteloze leningen, waarvoor geen terugbetalingsschema was opgesteld;

    b) een bedrag van 53,4 miljoen DEM in de vorm van bankkredieten, die volledig gegarandeerd werden door de Treuhandanstalt en de BvS;

    c) rechtstreekse steun bestaande uit 8,4 miljoen DEM regionale steun en 4,1 miljoen DEM fiscale investeringssteun op grond van bestaande regelgeving (Investitionszulagengesetz - investeringspremiewet).

    Wat de rechtsgrond voor deze aandeelhoudersleningen en garanties betreft, beriep Duitsland zich op de algemene verplichting tot herstructurering in de zin van artikel 25 van het Duitse Eenmakingsverdrag en paragrafen 2 tot en met 6 van de Treuhandgesetz (wet inzake de Treuhandanstalt).

    (11) Duitsland deelde de Commissie mee dat, wat betreft de investeringsuitgaven in verband met deze investeringssteun, 13,3 miljoen DEM in de divisie staalproductie werd geïnvesteerd en 96,6 miljoen DEM in productie-installaties die niet onder de toepassing van het EGKS-Verdrag vallen. De diverse investeringen werden in het besluit tot inleiding van de procedure nader beschreven.

    2.3.2. Sociale maatregelen

    (12) Voor sociale maatregelen werd in totaal 61,3 miljoen DEM uitgegeven. Deze omvatten volgende elementen:

    a) 26,1 miljoen DEM voor een sociaal plan voor regelingen inzake afvloeiing en vervroegde uittreding, en voor een werkgelegenheidscel. Normaliter komen deze uitgaven ten laste van de onderneming, maar, gezien de financiële moeilijkheden van GS, nam EREL Verwaltungs GmbH & Co Management KG (hierna: "EREL") - via aandeelhoudersleningen - de financiering ervan voor haar rekening;

    b) BMGB verstrekte GS een subsidie van 28,3 miljoen DEM om de kosten te dekken van sociale maatregelen in aanvulling van het sociaal plan. Dit betrof in de eerste plaats de financiering van arbeidstijdverkorting en opleidingsmaatregelen voor overtallige werknemers. Volgens de door Duitsland verstrekte gegevens hebben de diverse overheidsaandeelhouders dergelijke maatregelen gefinancierd voor alle Oost-Duitse ondernemingen waarvoor zij verantwoordelijk waren;

    c) een bedrag van 6,9 miljoen DEM voor de financiering van de in paragraaf 249 van de Arbeitsförderungsgesetz (hierna: "AFG" - wet werkgelegenheidsbevordering) bedoelde maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid. Op grond van deze wet werd een programma uitgewerkt waarbij overtallige of ontslagen werknemers van (vroegere) door de Treuhandanstalt beheerde ondernemingen, aan de slag konden voor milieusaneringen. Doorgaans droegen de overheid en de desbetreffende onderneming aan de financiering van deze programma's bij. Het bedrag van 3 miljoen DEM omvatte het eigen aandeel van GS, dat zij door haar moeilijke financiële situatie niet zelf kon voldoen.

    2.3.3. Exploitatiesteun

    (13) De maatregelen in verband met de exploitatie werden gedekt met een aandeelhouderslening van 133,8 miljoen DEM. In de aanmelding werd voor deze exploitatiesteun een bedrag van 166,8 miljoen DEM genoemd, maar in de loop van de procedure kwam aan het licht dat van dat bedrag 33 miljoen DEM eigenlijk voor sociale maatregelen werd gebruikt (nl. de in overweging 12, onder a) en c), genoemde bedragen).

    (14) Op 14 augustus 1998 deelde Duitsland de Commissie een door KPMG opgesteld verslag mee(5). Dat betrof de ex posteriori-allocatie van de 133,8 miljoen DEM aan de verschillende productiedivisies van GS, waarbij voor de periode 1991-1996 telkens de desbetreffende cashflowbehoeften (EBDIT-resultaat, nl. inkomsten vóór afschrijving, rente en belastingen) werden vastgesteld. De bevindingen van KPMG waren gebaseerd op het interne boekhoudsysteem van GS. De Duitse regering trad de conclusies van KPMG bij.

    (15) KPMG splitste de exploitatiesteun als volgt uit:

    a) 49 miljoen DEM om de gecumuleerde exploitatietekorten te dekken van drie van de vier productiedivisies van GS (smederij, rondwalserij en gieterij). De verliezen van deze productiedivisies bedroegen in totaal 62 miljoen DEM; zij werden evenwel gedeeltelijk gecompenseerd door de exploitatiewinst uit de divisie staalproductie (13 miljoen DEM);

    b) 18 miljoen DEM voor het dekken van algemene kosten;

    c) 40 miljoen DEM voor het nakomen van contractuele verplichtingen en het voldoen van schulden, die in hoofdzaak het gevolg zijn van besluiten om investeringsprogramma's af te breken die teruggaan tot de periode van de DDR;

    d) 17 miljoen DEM voor de sanering, dit wil zeggen het opruimen en saneren van de terreinen;

    e) 9 miljoen DEM voor overige kosten.

    (16) Volgens KPMG valt in totaal 3,6 miljoen DEM van de in overweging 15, onder b) tot en met e), genoemde bedragen toe te wijzen aan de staalproductie. De overige bedragen hebben betrekking op niet-EGKS-sectoren.

    2.4. Financiële maatregelen in het kader van de privatisering

    (17) Op 1 januari 1997 werden GS en haar dochteronderneming WWB aan GMH verkocht. Volgens de gegevens uit de aanmelding bedroegen de kosten voor deze privatisering (negatieve verkoopprijs) in totaal 393 miljoen DEM. Deze bestonden grotendeels uit het kwijtschelden van aandeelhoudersleningen, het afzien van de eis tot terugbetaling van voor het sociaal plan toegekende middelen, alsmede de terugbetaling van de gegarandeerde bankkredieten (zie hierboven overweging 5).

    (18) Zij omvatten echter ook nieuwe middelen, die de verkoper, BMGB (een overheidsinstantie), ter beschikking stelde:

    a) 37,5 miljoen DEM bestemd voor het opbouwen van een eigen vermogen (Eigenkapitalhilfe). Volgens de aanmelding moest met dit bedrag in de periode 1997-1998 een investeringsplan van 43,5 miljoen DEM worden gefinancierd. Ingevolge de privatiseringsovereenkomst werden deze middelen echter bestemd voor de exploitatie;

    b) een bedrag van 20,8 miljoen DEM (waarvan 16,3 miljoen DEM voor GS en 4,5 miljoen DEM voor WWB bestemd was) dat zou worden uitgekeerd in de vorm van "subsidies voor tussentijdse financiering" die met de ontvangen regionale steun moesten worden verrekend. Van het tijdstip van de privatisering tot en met 10 januari 1999 ontving GS voor 13 miljoen DEM regionale steun. Volgens de privatiseringsovereenkomst kan GS aanspraak blijven maken op het resterende bedrag van 3,3 miljoen (nl. 16,3 miljoen DEM verminderd met 13 miljoen DEM).

    2.5. WWB

    (19) WWB is een aparte onderneming, die in de niet-EGKS-sector actief is. Zij werd door haar overheidsaandeelhouder EREL aan GS verkocht in het kader van de privatisering van deze laatste; vóór de privatisering was zij nooit een dochteronderneming van GS geweest.

    3. Het standpunt van andere belanghebbenden

    (20) Drie andere belanghebbenden, die tot hetzelfde concern behoren (Max Aicher GmbH & Co, Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH en Lech Stahlwerke GmbH) deden op 30 januari en 2 februari 1998 hun standpunten aan de Commissie toekomen. Volgens hun opmerkingen zouden via deze verkoop tegen een negatieve prijs (kas-)middelen aan GMH zijn verstrekt, waarmee de onderneming haar financiële positie kon verbeteren en de aankoop kon financieren. Bovendien resulteerden de aan de verkoop van GS verbonden voorwaarden in concurrentiedistorsie.

    4. Opmerkingen van Duitsland

    (21) Duitsland maakte zijn opmerkingen over de inleiding van de procedure kenbaar in een schrijven van 23 september 1997 en heeft via de in overweging 3 genoemde documenten verdere inlichtingen verstrekt. Met deze opmerkingen werd rekening gehouden.

    (22) Op 7 mei 1998 verklaarde Duitsland in antwoord op de standpunten van de overige belanghebbenden dat de verkoop van GS geen invloed had gehad op de kaspositie van GMH. In de privatiseringsovereenkomst had GMH zich ertoe verbonden geen activa van GS te verkopen. Momenteel is zij daartoe ook niet in staat, omdat de verkoop van aandelen opgeschort is in afwachting van de uitkomst van het onderzoek door de Commissie van de aan GS toegekende steun. De prijzen werden op puur zakelijke basis vastgesteld; er bestaat geen gezamenlijk financieel beheer. GMH is het eens met het Duitse standpunt.

    5. Beoordeling van de maatregelen

    5.1. Het op WWB en GS van toepassing zijnde Verdrag

    5.1.1. WWB

    (23) Zoals in het besluit tot inleiding van de procedure werd uiteengezet, is WWB een aparte niet-EGKS-onderneming, die door haar overheidsaandeelhouder in het kader van de privatisering aan GS werd verkocht. Vóór de privatisering was zij geen dochteronderneming van GS. Sinds de privatisering werkt zij voor GS als dienstencentrum voor staal.

    (24) Bijgevolg dient eventuele steun ten behoeve van WWB te worden getoetst aan het EG-Verdrag. Duitsland heeft aangevoerd dat de steun ten behoeve van WWB gezien de omvang van de onderneming op basis van de desbetreffende, door de Commissie goedgekeurde Treuhand-regeling niet hoefde te worden aangemeld (laatstelijk in het kader van het besluit in zaak N 786/94, schrijven SG(95) D/1062)(6). Daarom zal de Commissie de positie van WWB alleen onderzoeken met betrekking tot de privatisering en het aandeel in de totale liquidatiekosten.

    5.1.2. GS

    EGKS-regelgeving voor ijzer- en staalondernemingen/Inleiding van de procedure

    (25) GS is een onderneming die ijzer- en staalproducten produceert die onder de toepassing vallen van bijlage I van het EGKS-Verdrag (vloeibaar staal en blokken) en waarop bijgevolg artikel 80 van het EGKS-Verdrag van toepassing is. Bovendien dient zij ingevolge artikel 49 van het EGKS-Verdrag heffingen te betalen.

    (26) In dit verband zij eraan herinnerd dat ten aanzien van de positie van de EGKS-ijzer- en staalondernemingen uit de nieuwe Duitse deelstaten een hele reeks beschikkingen zijn gegeven. Voorts zij vermeld dat voor deze ondernemingen tot 1995 bepaalde afwijkingen golden op de strenge bepalingen van Beschikking nr. 3855/91/EGKS (hierna: "vijfde staalsteuncode"); met name mochten zij, volgens deze staalsteuncode, regionale investeringssteun ontvangen. Voorts heeft de Raad bij eenstemmigheid op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag ingestemd met de uitkering van talrijke, diverse steunmaatregelen voor uiteenlopende bedragen aan EKO-Stahl en SEW Freital, om het herstel van de rendabiliteit van deze ondernemingen mogelijk te maken. Een essentieel onderdeel daarbij was de privatisering op basis van verregaande reddings- en herstructureringsmaatregelen.

    In het geval van GS werden de steunmaatregelen niet bij de Gemeenschap aangemeld. Dit was in strijd met de voorwaarden voor de desbetreffende Treuhand-regeling, waarbij de voorafgaande aanmelding vereist was van steunmaatregelen ten behoeve van in gevoelige sectoren actieve ondernemingen. De aanmelding vond pas plaats nadat de onderneming in 1997 was geprivatiseerd, en nadat de steun was uitgekeerd in de vorm van aandeelhoudersleningen, enzovoort. Aangezien GS een EGKS-onderneming is, mocht zij (in 1997) alleen steun ontvangen die volgens de toentertijd geldende staalsteuncode was toegelaten: steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun ten behoeve van het milieu en sluitingssteun. Bijgevolg kon aan een EGKS-onderneming slechts via artikel 95 van het EGKS-Verdrag andere steun (bijvoorbeeld exploitatiesteun, regionale investeringssteun) worden toegekend.

    (27) Zoals de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure heeft verklaard, vloeit het beginsel dat steun ten behoeve van een EGKS-staalonderneming aan het EGKS-Verdrag moet worden getoetst, onverkort voort uit het EGKS-Verdrag zelf(7). Dit beginsel is eveneens van kracht wanneer een EGKS-onderneming ook niet-EGKS-producten voortbrengt.

    (28) De Commissie heeft evenwel geaccepteerd dat, als uitzondering op deze regel, bepaalde steunmaatregelen ten behoeve van een EGKS-onderneming kunnen worden getoetst aan de desbetreffende bepalingen uit het EG-Verdrag. De gesteunde activiteiten moeten echter onder de toepassing van het EG-Verdrag vallen en volledig gescheiden zijn van de activiteiten waarop het EGKS-Verdrag van toepassing is.

    (29) Volgens de Commissie waren deze voorwaarden bij de inleiding van de procedure niet vervuld. Aangezien GS een aparte onderneming zonder gescheiden boekhouding was, ging de Commissie ervan uit dat er gevaar bestond voor spill-over en dat bovendien niet viel uit te maken welke overheidssteun naar EGKS- respectievelijk niet-EGKS-activiteiten zou gaan.

    Antwoord van Duitsland

    (30) Toen Duitsland reageerde op de inleiding van de procedure, heeft het de conclusie van de Commissie dat GS een EGKS-onderneming is in de sector staalproductie, niet ter discussie gesteld. Volgens Duitsland was het echter wel mogelijk de financiële maatregelen uit te splitsen over de desbetreffende EGKS- en niet-EGKS-activiteiten.

    (31) Duitsland heeft in zijn antwoord verklaard dat jaarlijks gemiddeld 6 à 7 % van de door GS geproduceerde EGKS-staalproducten aan derden werden verkocht; deze situatie blijft momenteel ongewijzigd voortduren. De resterende 93 à 94 % gebruikt GS als uitgangsmateriaal voor haar productiedivisies smederij, gieterij en rondwalserij. In deze divisies wordt staal verwerkt tot niet-EGKS-staalproducten. Bijgevolg beïnvloedt de steun voor deze installaties alleen de concurrentie inzake producten die onder de toepassing van het EG-Verdrag vallen. Daarom moet deze steun worden getoetst aan de bepalingen van het EG-Verdrag welke betrekking hebben op overheidssteun.

    Wat de investeringssteun betreft, verklaart Duitsland dat de desbetreffende activa in verband kunnen worden gebracht met bijzondere productie-installaties zodat alleen investeringen voor installaties waarmee EGKS-producten worden geproduceerd (13,3 miljoen DEM), aan het EGKS-Verdrag moeten worden getoetst. De overige investeringssteun zou aan het EG-Verdrag moeten worden getoetst.

    Wat de steun voor het sociaal plan en de exploitatiesteun betreft, verwijst Duitsland naar het in overweging 14 vermelde KPMG-verslag en stemt het, wat betreft de uitsplitsing van de steun over EGKS- en niet-EGKS-installaties, in met de conclusies van dit verslag.

    (32) Duitsland is derhalve van oordeel dat de steun die betrekking heeft op activiteiten die niet rechtstreeks verband houden met de productie van EGKS-ijzer- en staalproducten, moet worden onderzocht in het licht van de bepalingen uit het EG-Verdrag welke betrekking hebben op overheidssteun. Bij schrijven van 29 maart 1999 heeft Duitsland verklaard dat alle steun ten behoeve van GS diende te worden getoetst aan de bepalingen van het EG-Verdrag welke betrekking hebben op overheidssteun.

    Standpunt van de Commissie

    (33) De EGKS-voorschriften inzake overheidssteun vormen een regelgeving betreffende overheidssteun die de concurrentie tussen de begunstigde onderneming en haar concurrenten op de markten voor EGKS-producten vervalst. Evenzo gelden de bepalingen uit het EG-Verdrag welke betrekking hebben op overheidssteun, voor die steun welke de concurrentie vervalst tussen ondernemingen op de markten voor EG-producten.

    Doorgaans wordt steun aan een EGKS-onderneming getoetst aan het EGKS-Verdrag. In bepaalde omstandigheden kan ingeval van steun voor niet-EGKS-activiteiten van een onderneming waar de gesteunde activiteiten duidelijk gescheiden zijn van de EGKS-activiteiten, het EG-Verdrag worden toegepast.

    Teneinde na te gaan of de gesteunde activiteiten duidelijk gescheiden zijn, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende vormen van steunverlening.

    Investeringssteun

    (34) Is GS een aparte onderneming zonder gescheiden boekhouding voor haar diverse activiteiten - hetgeen de oplossing van de uitsplitsing van de steun over de verschillende divisies bemoeilijkt - toch staat los daarvan het feit dat de gesteunde investeringen verband houden met de activa in verband met bepaalde productie-installaties.

    De EGKS-productie van GS is fysiek gescheiden van de rest van de productie. Staal uit de divisie staalproductie wordt in andere installaties op de terreinen van GS (smederij, rondwalserij en gieterij) verder verwerkt. De eindproducten van deze installaties(8) zijn duidelijk te onderscheiden van de eindproducten van de staalproductie en worden op de desbetreffende onderscheiden markten verkocht. Aangezien deze producten in aparte divisies worden geproduceerd, is dit productieproces niet geïntegreerd en fysiek gescheiden. Bijgevolg kan voor de investeringssteun een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de desbetreffende EGKS- en EG-activiteiten.

    Exploitatiesteun en sociale maatregelen

    (35) Een en ander geldt evenwel niet voor de exploitatiesteun en de sociale maatregelen. Hier is geen rechtstreeks verband tussen toegekende lening/krediet of subsidie en de te financieren activiteit. Een afzonderlijke toetsing aan het EGKS- of EG-Verdrag is alleen mogelijk wanneer een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen steun voor EGKS- en voor andere activiteiten. In het geval van GS is er geen sprake van afzonderlijke rekeningen of boekhoudingen, hetgeen een dergelijk onderscheid had vergemakkelijkt. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat steun ten behoeve van een EGKS-onderneming, waarbij een reëel risico bestaat op spill-over van de ene activiteit naar de andere, moet worden getoetst aan de bepalingen van het EGKS-Verdrag.

    (36)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (37) Dit toont duidelijk aan dat GS exploitatiesteun ter beschikking werd gesteld zonder enige voorwaarde of mechanisme voor de toerekening aan EGKS-resp. niet-EGKS-activiteiten. Het bedrag werd volledig aan de onderneming ter beschikking gesteld, en er bestonden geen voorafgaandelijk vastgestelde criteria voor een logische verdeling over de verschillende divisies.

    (38) Van de staalproductie van GS werd 93 % niet op de markt afgezet, maar binnen de onderneming tot eindproducten verwerkt. Bij de interne prijszetting en de boekhouding van de onderneming werd ervan uitgegaan dat de divisie staalproductie haar productie voor verdere verwerking aan de andere productiedivisies overdroeg en dat als tegenprestatie haar directe en indirecte kosten volledig vergoed werden, ongeacht het feit dat GS zware verliezen leed bij de afzet van de eindproducten. Uit de cijfers die bij de inleiding van de procedure werden meegedeeld, kan worden geconcludeerd dat GS sinds 1990 geen winst gemaakt heeft; in de periode 1992-1996 liepen de verliezen juist op tot meer dan 317 miljoen DEM. In deze periode lagen de exploitatiekosten jaarlijks hoger dan de omzet (gemiddeld 30 miljoen DEM per jaar).

    (39) De toerekening van winst en verlies in de interne boekhouding gebeurde dan ook willekeurig en zonder ermee rekening te houden dat de volledige productie met verlies draaide. Worden in het KPMG-verslag de resultaten van de verschillende GS-activiteiten in de periode 1991-1996 gepresenteerd op basis van de interne boekhouding, toch blijkt uit dit verslag ook dat 7 % van de productie van GS (de divisie staalproductie dus) winst maakte, terwijl de resterende 93 % (smederij, rondwalserij en gieterij) met verlies werkte. Bijgevolg lijkt de kostenallocatie die GS voor haar bedrijfsactiviteit gebruikt, uit economisch oogpunt verre van logisch.

    (40) Onder deze omstandigheden konden de smederij, gieterij en rondwalserij hun activiteiten slechts voortzetten dankzij de toegekende exploitatiesteun. Bijgevolg kon GS haar eigen middelen bij voorrang aanwenden voor de staalproductie (de EGKS-productie). Zodoende was de divisie staalproductie de begunstigde van de steun ten behoeve van de EG-activiteiten in de andere, verwerkende divisies.

    (41) Uit de bovenstaande uiteenzetting moet worden geconcludeerd dat het bewijs dat geleverd werd voor de scheiding tussen EG- en EGKS-activiteiten - vanuit boekhoudkundig oogpunt - niet volstaat om aan te tonen dat exploitatiesteun ten behoeve van deze activiteiten aan beide Verdragen moet worden getoetst. In tegenstelling tot de investeringssteun bestaat er geen volledige scheiding tussen de verschillende divisies van de onderneming.

    Conclusie

    (42) Op de door Duitsland verleende exploitatie- en sociale steun zijn de regels inzake steunverlening van het EGKS- Verdrag van toepassing. In de staalsector bestaat overcapaciteit en er moet een strikte discipline worden gehandhaafd.

    Ten aanzien van investeringen in verband met activa van GS voor de productie van EG-producten zijn, om de in overweging 34 uiteengezette redenen, de regels inzake steunverlening uit het EG-Verdrag van toepassing.

    Ten aanzien van investeringen in verband met activa van GS voor de productie van EGKS-producten zijn de regels inzake steunverlening uit het EGKS-Verdrag van toepassing.

    5.2 Beoordeling van de financiële maatregelen vóór de privatisering - Algemeen

    (43) Volgens de gegevens uit de aanmelding ontving GS in 1994 voor 53,4 miljoen DEM investeringssteun in de vorm van gegarandeerde bankkredieten, aandeelhoudersleningen ten belope van 43,5 miljoen DEM en voor 8,4 miljoen DEM regionale steun in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe, welke in 1994 werd uitgekeerd. Op 14 oktober 1998 deelde Duitsland de Commissie mee dat in de periode 1992-1995 een investeringssubsidie van 4,1 miljoen DEM was toegekend, bestemd voor de investeringen tot 1994.

    (44) GS is een onderneming in moeilijkheden, aangezien zij sinds haar oprichting aanzienlijke verliezen heeft gemaakt. De respectieve overheidsinstanties hebben renteloos en zonder enige terugbetalingsverplichting kredieten ter beschikking gesteld. Het ligt voor de hand dat een particuliere kapitaalverstrekker GS nooit dergelijke kredieten had verstrekt. Bijgevolg vormen de aandeelhoudersleningen voor het volledige bedrag steun.

    (45) Volgens de mededeling van de Commissie aan de lidstaten(9) vormen overheidsgaranties ten behoeve van ondernemingen in moeilijkheden ten belope van het volledige gegarandeerde kredietbedrag steun. Duitsland heeft de Commissie in de loop van de procedure meegedeeld dat de garantiepremies 0,25 % bedroegen en dat er geen risicobehandeling plaatsvond. Volgens de Commissie is een premie van 0,25 % gezien de financiële moeilijkheden van GS uiterst laag. De gegarandeerde kredieten vormen dus voor het volledige bedrag steun.

    (46) Zoals in overweging 34 is uiteengezet, moet de investeringssteun getoetst worden aan twee onderscheiden Verdragen. De investeringssteun die onder de toepassing van het EGKS-Verdrag valt, moet worden getoetst aan artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en de staalsteuncode die op het tijdstip van de toekenning van de steun van kracht was. De investeringssteun in verband met EG-activiteiten moet worden getoetst aan de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag en aan de bepalingen die op het tijdstip van de toekenning voor investeringssteun van toepassing waren.

    5.2.1. Beoordeling van de investeringssteun voor de divisie staalproductie (EGKS)

    (47) Krachtens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en dus verboden. Afwijkingen zijn vastgesteld in de desbetreffende staalsteuncode.

    (48) Duitsland voert aan dat de 0,5 miljoen DEM investeringen die plaatsvonden in de divisie staalproductie, gefinancierd werden met investeringspremies. Het resterende bedrag was afkomstig van aandeelhoudersleningen en gegarandeerde kredieten. De regionale steun in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe werd niet gebruikt voor de financiering van investeringen in de divisie staalproductie.

    (49) Een deel van de investeringssteun werd toegekend in de periode toen de vijfde staalsteuncode van kracht was. Volgens artikel 5 van deze staalsteuncode kunnen regionale investeringsmaatregelen welke berusten op algemene regelingen ten behoeve van staalondernemingen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, mits de begunstigde onderneming gevestigd is op het grondgebied van de voormalige DDR en de steun vóór 30 juni 1994 werd aangemeld en vóór 31 december 1994 werd goedgekeurd en uitgekeerd (voor investeringspremies op grond van de Investitionszulagengesetz uit 1990 is de einddatum 31 december 1995).

    (50) Ten aanzien van de genotificeerde steun vond pas op 6 juni 1997 een aanmelding plaats. In zijn arrest van 31 maart 1998 in zaak T-129/96, Preussag Stahl/Commissie(10), heeft het Gerecht van eerste aanleg verklaard dat de in de vijfde staalsteuncode vastgestelde aanmeldings- en goedkeuringstermijnen voor de Commissie verbindend zijn. Bijgevolg kan de Commissie geen van deze steunmaatregelen in aanmerking nemen, omdat zij nà 30 juni 1994 werden aangemeld en niet vóór 31 december 1994 konden worden beoordeeld. Daardoor is de vraag of delen van de steun uit formeel-juridisch oogpunt toegestaan waren, irrelevant.

    (51) De 13,3 miljoen DEM investeringssteun die werd toegerekend aan de steun voor de divisie staalproductie, is bijgevolg onverenigbaar met het EGKS-Verdrag en de vijfde staalsteuncode.

    5.2.2. Beoordeling van de investeringen in de niet-EGKS-productie

    (52) De investeringen in de niet-EGKS-productie bedroegen 96,9 miljoen DEM, waarvoor in totaal 96,1 miljoen DEM steun werd toegekend. Van dit bedrag was 8,4 miljoen DEM afkomstig van regionale steun en 3,6 miljoen DEM van investeringspremies; het resterende bedrag werd gedekt door aandeelhoudersleningen en gegarandeerde bankkredieten. De toekenning van deze leningen en kredieten was gebaseerd op de algemene bepalingen van het Duitse Eenmakingsverdrag en de Treuhandgesetz.

    (53) Op 14 oktober 1998 deelde Duitsland de Commissie mee dat de Gemeinschaftsaufgabe in de desbetreffende periode niet van toepassing was voor Treuhand-ondernemingen. Bijgevolg traden de Treuhandanstalt, EREL en de BvS bij de toekenning en het garanderen van deze leningen resp. kredieten de facto op als regionale steun-verlenende instanties, en dienden de leningen en kredieten ter vervanging van regionale investeringssteun.

    (54) De Commissie herinnert eraan dat het plafond voor regionale investeringssteun in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe voor de desbetreffende periode 35 % bruto bedroeg, inclusief cumulering met andere regionale steunregelingen.

    (55) Duitsland repliceert hierop echter dat volgens de toentertijd geldende Treuhand-regeling(11) een hoger bedrag kon worden toegekend voor investeringssteun.

    (56) Dit argument houdt geen steek. GS is een staalonderneming en volgens de vijfde staalsteuncode is investeringssteun slechts toegestaan - in afwijking op het algemene beginsel dat steun in de regel verboden is - voor een beperkte periode en met een maximale intensiteit van 35 %. Dit werd bevestigd in de zaak-EKO-Stahl(12) en, opnieuw, in het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de vijfde staalsteuncode in 1994(13).

    Bovendien is GS actief in een gevoelige sector in de zin van de definitie uit de desbetreffende Treuhand-regeling. Het begrip "gevoelige sector" omvat niet alleen de EGKS-ijzer- en staalproductie, maar ook de eerste bewerkingsfasen voor EGKS-staal - als smeden en gieten - zoals beschreven in de kaderregeling voor bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren uit de ijzer- en staalindustrie(14). GS is in beide productiesectoren actief, en is dus zonder twijfel actief in een gevoelige sector.

    (57) Volgens de diverse Treuhand-regelingen diende steun ten behoeve van ondernemingen uit gevoelige sectoren steeds onder alle omstandigheden te worden aangemeld. De specifieke uitzonderingsregelingen uit de opeenvolgende Treuhand-regelingen waren niet van toepassing en bijgevolg moest de Commissie, zoals in de Treuhand-regelingen uitdrukkelijk bepaald, deze steun toetsen aan de geldende voorschriften, zoals de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(15) en de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen(16).

    (58) De mogelijkheden om steun in een EGKS-sector goed te keuren zijn, zoals gezegd, beperkt. Aangezien GS een EGKS-onderneming is, is er geen rechtsgrond voor de goedkeuring van reddings- en herstructureringssteun in het kader van dat Verdrag. Bij andere EGKS-ondernemingen, waarvoor via besluiten op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag herstructureringssteun werd goedgekeurd, was het belangrijkste element het herstel van hun rendabiliteit in het kader van een privatisering. Bij GS werd nooit een herstructureringsplan voorgelegd, waarin voorzien werd in het herstel van de rendabiliteit van de onderneming.

    (59) Bovendien gaat Duitsland zelf ervan uit dat de investeringssteun werd toegekend als (vervanging voor) regionale steun.

    (60) Om deze reden beschouwt de Commissie de bij de toekenning van de steun van kracht zijnde richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen als de enig mogelijke rechtsgrond voor de beoordeling van de investeringssteun. Wat de EG-activiteiten van GS betreft, zij eraan herinnerd dat zij plaatsvinden in een gevoelige sector en dat, overeenkomstig de kaderregeling voor bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren uit de ijzer- en staalindustrie, de plafonds voor regionale steun eveneens van kracht zijn.

    (61) Bijgevolg gaat de Commissie ervan uit dat het plafond van 35 % voor regionale investeringssteun niet kan en mag worden overschreden.

    (62) Gelet op hetgeen tot dusver werd uiteengezet, komt de Commissie tot de slotsom dat goedkeuring van een steunintensiteit van meer dan 35 % een onaanvaardbare concurrentieverstoring zou inhouden. Daarom moet alle investeringssteun ten behoeve van EG-activiteiten beoordeeld worden op grond van de goedgekeurde plafonds voor regionale investeringssteun in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe. Volgens deze regionale steunregeling was voor de desbetreffende periode een intensiteit van 35 % bruto toegestaan, inclusief de cumulering met andere regionale steunregelingen.

    (63) Op grond daarvan constateert de Commissie dat van de steun die werd uitgekeerd ten behoeve van de investeringsuitgaven in de niet-EGKS-activiteiten van GS (96,1 miljoen DEM), 35 % of 33,7 miljoen DEM op grond van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag verenigbaar kan worden verklaard met de gemeenschappelijke markt. Het resterende bedrag van 62,4 miljoen DEM is overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    5.3. Beoordeling van de sociale maatregelen

    (64) Naar sociale maatregelen ging, zoals in overweging 12 is gezegd, 61,3 miljoen DEM.

    (65) De subsidie van 6,9 miljoen DEM die werd gebruikt voor de in paragraaf 249 AFG bedoelde maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid, vormt geen steun(17).

    (66) De Commissie is het niet eens met de stelling van Duitsland dat de 28,3 miljoen DEM voor het sociaal plan een algemene maatregel is; het betreft immers maatregelen ten behoeve van een specifieke onderneming welke niet gefinancierd werden met overheidsmiddelen die zonder onderscheid voor alle ondernemingen bestemd zijn. Daarom bedraagt de sociale steun in totaal 54,4 miljoen DEM.

    (67) Zoals gezegd, moet alle steun getoetst worden aan het EGKS-Verdrag. Krachtens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en dus verboden. Afwijkingen zijn vastgelegd in de desbetreffende staalsteuncode. Deze steun werd toegekend in de periode dat de vijfde staalsteuncode van kracht was. De Commissie benadrukt dat de zesde staalsteuncode dezelfde bepalingen bevat.

    (68) Volgens de vigerende staalsteuncode kunnen sociale maatregelen als verenigbaar worden aangemerkt, indien de steun uitgekeerd wordt aan beschikbaar gekomen arbeidskrachten of vervroegd uittredende werknemers, hij verband houdt met de volledige of gedeeltelijke sluiting van staalinstallaties die tot het tijdstip van de aanmelding van de steunmaatregelen geregeld hebben geproduceerd, en niet het bedrag overschrijdt van de gewoonlijk verstrekte uitkeringen uit hoofde van de regels die op 1 januari 1991 in de lidstaten golden.

    (69) In de periode 1989-1996 is de productiecapaciteit van GS, volgens de door Duitsland verstrekte gegevens, gekrompen van 285000 t tot 150000 t per jaar. De jaarlijkse staalproductie is gedaald tot 69000 t. In de periode van 1990 tot eind 1996 verlieten als gevolg van de capaciteitsinkrimping 4300 van de 5000 werknemers de onderneming. De middelen werden gebruikt voor de financiering van regelingen voor afvloeiing en vervroegde uittreding, voor arbeidstijdverkorting en opleidingscentra voor ex-werknemers van GS. Bijgevolg waren alle sociale maatregelen bestemd voor werknemers die de onderneming uiteindelijk verlieten.

    (70) Op grond daarvan is de Commissie van oordeel dat deze maatregelen verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

    5.4. Beoordeling van de exploitatiesteun

    (71) De exploitatiekosten werden in de periode 1992-1996 gedekt met een bedrag van 133,8 miljoen DEM, afkomstig van aandeelhoudersleningen. De uitsplitsing ervan is te vinden in de overwegingen 13 tot en met 16.

    (72) Zoals is gezegd, moet al deze steun worden getoetst aan het EGKS-Verdrag. Krachtens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en dus verboden. Afwijkingen zijn vastgesteld in de desbetreffende staalsteuncode, die dergelijke exploitatiesteun niet toestaat. In de overwegingen 35 tot en met 41 werd reeds gewezen op de fungibiliteit van dergelijke exploitatiesteun, en met name gelet op het ontbreken van iedere logische uitsplitsing van de steun. Bijgevolg is deze steun onverenigbaar met het EGKS-Verdrag en de staalsteuncode.

    (73) De Commissie constateert dat na de privatisering 9,6 miljoen DEM werd gebruikt voor de gedeeltelijke terugbetaling van de aandeelhoudersleningen. De voor de exploitatie toegekende leningen belopen in totaal 124,2 miljoen DEM.

    5.5. Beoordeling van de maatregelen in het kader van de privatisering

    5.5.1. Samenvatting van de door Duitsland aangevoerde argumenten

    (74) De stelling van Duitsland dat de privatisering geen steun inhoudt, is gebaseerd op twee argumenten:

    a) in de eerste plaats is deze oplossing voor de overheidsaandeelhouder/-verkoper voordeliger, zelfs wanneer aan het aanbod van GMH kosten verbonden waren (negatieve verkoopprijs); de liquidatie van GS zou immers grotere uitgaven veroorzaakt hebben. Daarom zou ook een particuliere kapitaalverstrekker GS op deze voorwaarden verkocht hebben;

    b) in de tweede plaats was het aanbod van GMH het beste in een onvoorwaardelijke, open en doorzichtige procedure. In deze procedure was GMH de enige kandidaat-overnemer die een bedrijfsplan presenteerde dat aan de eisen van de verkoper voldeed. Duitsland heeft andermaal gewezen op het beleid van de Commissie om de verkoop als gevolg van een open, doorzichtige en onvoorwaardelijke privatiseringsprocedure niet als steun aan te merken.

    5.5.2. Het argument betreffende de aan de privatisering van GS verbonden kosten

    (75) Als eerste argument verklaart Duitsland dat de privatisering nog steeds voordeliger was dan de liquidatie, ook al was de verkoopprijs negatief. De liquidatie van GS had bruto 475 miljoen DEM gekost(18) en had, gelet op de liquidatiewaarde van de activa van GS, netto 381 miljoen DEM gekost.

    (76) Voor de privatisering kwamen de kosten voor in totaal 340 miljoen DEM voor rekening van GS. Duitsland merkt op dat de privatisering bijgevolg nog altijd de goedkoopste oplossing was. Daarom voldoet de vastgestelde prijs aan het criterium van de particuliere investeerder.

    (77) De liquidatiekosten voor GS bedragen, zoals blijkt uit het door Duitsland toegezonden KPMG-verslag betreffende de liquidatie, 475 miljoen DEM, bestaande uit de volgende elementen:

    a) schulden: 418 miljoen DEM (waarvan 196 miljoen DEM aandeelhoudersleningen, 49 miljoen DEM gegarandeerde bankkredieten, 26 miljoen DEM overige verplichtingen en 147 miljoen DEM provisies voor diverse kosten);

    b) kosten van de liquidatieprocedure: 57 miljoen DEM, vooral exploitatie- en uitloopkosten gedurende de liquidatie.

    (78) Volgens het arrest van 14 september 1994 van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie ("zaak-Hytasa")(19) is iedere particuliere aandeelhouder van een onderneming slechts ten belope van de liquidatiewaarde van zijn activa voor zijn schulden aansprakelijk. Volgens het verslag over liquidatie bedraagt deze liquidatiewaarde 94 miljoen DEM. Dit bedrag moet dienen om alle schulden van de onderneming te voldoen overeenkomstig de in de Duitse wetgeving inzake insolventie vastgestelde rangorde. De kosten voor de liquidatie zijn dus beperkt tot 94 miljoen DEM.

    (79) Het bedrag van 475 miljoen DEM is gebaseerd op de volledige terugbetaling van alle schulden door de overheidsinstanties, hetgeen zou neerkomen op het ter beschikking stellen van aanvullende middelen. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie is deze berekening evenwel onjuist. Het Hof van Justitie heeft namelijk verklaard dat een particulier investeerder die een beleid wil voeren, waarbij de rendabiliteit op lange termijn en zijn reputatie bepalend zijn, geen kapitaalinbreng in een te koop gestelde onderneming zou overwegen, aangezien in dat geval daardoor elk vooruitzicht op winst, ook op termijn(20) verdwijnt en de kosten alleen duurder blijken dan de liquidatie van de activa.

    (80) Voorts heeft het Hof van Justitie verklaard dat bij de beoordeling van de liquidatie onderscheid moet worden gemaakt tussen de verplichtingen die de staat als aandeelhouder van een onderneming heeft, en de verplichtingen die op hem als overheid kunnen rusten. In het geval van GS voerde Duitsland als deel van de totale kosten voor een liquidatie een aantal kosten voor de aandeelhouder op, die in de grond kosten voor de staat als overheid zijn. Daarbij gaat het om:

    a) de terugbetaling van 49 miljoen DEM gegarandeerde bankkredieten. Deze garanties waren verleend door de Treuhandanstalt en de BvS. Het betreft hier twee federale instellingen die rechtstreeks eigendom zijn van de staat. Ten tijde van de privatisering waren zij niet de overheidsaandeelhouders (eerst was dat EREL en nadien BMGB, eveneens twee federale instellingen onder de rechtstreekse zeggenschap van de staat(21)). Wanneer een beroep zou worden gedaan op de garanties voor kredieten die niet met de opbrengst van de liquidatie konden worden terugbetaald, zou dus niet op EREL als aandeelhouder een beroep gedaan worden, maar op de Treuhandanstalt/BvS als overheidsinstellingen;

    b) een provisie van 15 miljoen DEM voor verplichtingen uit het verleden (Altlasten) (zie overweging 83), 22 miljoen DEM voor de kosten van het sociaal plan, die niet het gevolg zijn van een dwingende verplichting, en een provisie van 87 miljoen DEM voor de sanering van het bedrijf (afbreken van alle gebouwen, volledige sanering van het bedrijfsterrein en verkoop van de gronden aan derden, ook al zou de verkoopprijs voor de terreinen maximaal 9 miljoen DEM bedragen).

    Gezien de financiële situatie van GS is het onwaarschijnlijk dat een particuliere investeerder aanvullende middelen had bestemd voor een sociaal plan. Evenmin had een particuliere investeerder besloten tot een sanering van de terreinen, indien de verkoopwaarde ervan slechts 9 miljoen DEM bedroeg. Zelfs indien een onderneming wettelijk tot sanering verplicht was, had de aandeelhouder van het in liquidatie verkerende GS geen aanvullende middelen ingebracht. Dergelijke kosten zou de staat dragen.

    (81) Duitsland voert aan dat naar Duits recht aandeelhoudersleningen in het geval van insolventie beschouwd worden als eigen vermogen (de zgn. Eigenkapitalersatz), hetgeen tot gevolg heeft dat zij niet kunnen worden teruggevorderd uit de failliete boedel. Om deze reden zijn deze aandeelhoudersleningen kapitaal dat de aandeelhouder aan de onderneming ter beschikking stelde en dat bij een liquidatie niet kan worden teruggevorderd.

    De Commissie blijft bij haar standpunt dat, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie, alleen de voormelde liquidatiewaarde van de activa - 94 miljoen DEM - als liquidatiekosten kan worden aangemerkt. Maar zelfs wanneer de aandeelhoudersleningen voor het totale bedrag meegerekend worden in de liquidatiekosten, zouden zij 292 miljoen DEM belopen (94 miljoen DEM activa + 198 miljoen DEM aandeelhoudersleningen)(22).

    (82) Aangezien de privatisering 340 miljoen DEM kostte, was de liquidatie van GS goedkoper geweest dan een privatisering. Dit betekent dat een particuliere investeerder de onderneming had geliquideerd.

    (83) In de 15 miljoen DEM milieukosten ziet de Commissie een bijkomend argument voor het feit dat Duitsland bij de verdediging van de kosten van een liquidatie tegenover die voor een privatisering geen vergelijkbare cijfergegevens gebruikt. Volgens Duitsland zouden de kosten bij een liquidatie voor rekening komen van de aandeelhouder. Bij een privatisering zouden de kosten in verband met verplichtingen uit het verleden onder de toepassing vallen van een uitzonderingsregeling van de deelstaat Saksen. De door Duitsland meegedeelde privatiseringskosten omvatten evenwel geen provisie voor de voordien bestaande milieuverplichtingen. Met het oog op een objectieve vergelijking moeten de kosten voor de sanering ten belope van 15 miljoen DEM niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de liquidatiekosten ofwel meegerekend worden in de kosten voor de privatisering. Wordt het ter beschikking gestelde bedrag van 15 miljoen DEM meegerekend in de kosten voor de privatisering, dan zouden deze stijgen tot 355 miljoen DEM.

    5.5.3. Het argument betreffende de privatiseringsprocedure

    (84) Wat het tweede argument betreft, heeft Duitsland de Commissie meegedeeld dat de overheidsaandeelhouder twee investeringsbanken (M.M. Warburg & Co en Freyberg Hambros) op 12 juni 1996 de opdracht heeft gegeven naar een kandidaat-overnemer op zoek te gaan. In september 1996 maakten deze twee banken een memorandum met inlichtingen bekend over GS en haar dochteronderneming WWB dat als basis moest dienen voor een overnamebod. In totaal verzochten 23 gegadigden voor een eventuele overname om aanvullende inlichtingen. Daarvan werden er drie (GMH, Industrial Technology en JPS) geselecteerd, omdat ervan uitgegaan werd dat deze over de vereiste technische en financiële background beschikten. Met hen werden er bilaterale onderhandelingen aangevat.

    (85) Duitsland deelde een korte samenvatting mee over de stand van de onderhandelingen met de drie partijen (Angebotssynopse für GSW vor Endverhandlungen mit GMH), die als uitgangspunt diende voor de overname per 1 januari 1997.

    (86) Volgens Duitsland viel de definitieve keuze op GMH, vooral omdat het de enige onderneming was die, zoals gevraagd, een bedrijfsplan had ingediend. Bovendien was haar bod zowel financieel als conceptueel het beste. Duitsland heeft het bedrijfsplan van GMH meegedeeld (Unternehmenskonzept Gröditzer Stahlwerke GmbH).

    (87) De Commissie is van oordeel dat de overnameprocedure niet onvoorwaardelijk was. In de memoranda van de investeringsbanken werd geen definitief overnamebod gevraagd. Kandidaat-overnemers werd gevraagd een bedrijfsplan over te leggen, waarin de gegadigden nadere toezeggingen moesten doen inzake behoud/schepping van arbeidsplaatsen, toekomstige investeringen en financiering. Vervolgens werden de geselecteerde partijen uitgenodigd voor bilaterale onderhandelingen, en hadden de gedane toezeggingen bepalende invloed op de koopprijs. In de memoranda werd uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van overheidssteun. Er werd geen concreet overnamebod gevraagd, en evenmin werden er voorafgaandelijk parameters of maxima meegedeeld met het oog op de beoordeling van ieder bod.

    (88) Voorts is de Commissie van oordeel dat de procedure open noch doorzichtig was. De onderhandelingen vonden plaats op basis van documenten die geen duidelijke oproep bevatten tot het indienen van een overnamebod aan de hand van precieze, vooraf vastgestelde criteria, maar alleen een uitnodiging om individuele onderhandelingen aan te vatten op basis van toezeggingen die verkoper en overnemer moesten aangaan, en die moesten worden afgerond in het kader van onderhandelingen zonder een klaar omschreven basis.

    De uiteindelijk gedane toezeggingen hadden invloed op de via onderhandelingen vastgestelde verkoopprijs. Verschillen in standpunten tijdens het afronden van de onderhandelingen waren bijgevolg het noodzakelijke gevolg van de gekozen procedure. Volgens de Commissie was het aanbod van GMH (bedrijfsplan) geen definitief bod.

    (89) Aangezien in deze omstandigheden de verschillen tussen het bod van de verschillende gegadigden terug te voeren zijn op de gekozen procedure, kreeg GMH als enige van de drie kandidaat-overnemers een laatste kans om definitieve onderhandelingen te voeren en haar definitief bod aan te passen aan de eisen van de verkoper.

    (90) Op basis van hetgeen tot dusver werd gezegd, is de Commissie van mening dat de privatisering niet plaatsvond op basis van een open, doorzichtige en onvoorwaardelijke privatiseringsprocedure. De stelling van Duitsland dat de overnameprocedure open, doorzichtig en onvoorwaardelijk is geweest, kan dus niet worden staande gehouden.

    5.5.4. Het voor GS in aanmerking te nemen steunbedrag

    (91) Overeenkomstig haar vast beleid terzake constateert de Commissie dat bij een verkoop waarvan de voorwaarden voor een particuliere kapitaalverstrekker onaanvaardbaar waren, de negatieve verkoopprijs voor het totale bedrag steun vormt.

    (92) Het grootste deel van de negatieve verkoopprijs bestaat evenwel uit kwijtschelding, terugbetaling en/of gedeeltelijke overname van leningen/kredieten, alsmede uit het afzien van de eis tot terugbetaling van subsidies. Deze maatregelen zijn reeds beoordeeld(23). Voor het berekenen van de desbetreffende steun in het kader van de privatisering moeten bovendien ook de in de overwegingen 17 en 18 genoemde financiële maatregelen in aanmerking worden genomen. In de privatiseringsovereenkomst heeft de verkoper (BMGB) zich ten aanzien van GS verbonden voor in totaal:

    a) 37,5 miljoen DEM subsidies voor investerings- en exploitatiekosten;

    b) 16,3 miljoen DEM in de vorm van leningen, die later moeten worden terugbetaald met de regionale steun die ontvangen werd in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe. Tot dusver is echter slechts 13 miljoen DEM betaald.

    (93) Al deze maatregelen werden genomen op grond van de privatiseringsovereenkomst die per 1 januari 1997 van kracht werd. Dit bedrag beloopt in totaal 53,8 miljoen DEM. Daarvan werd voor 50,5 miljoen DEM steun betaald. Voorts werd in de privatiseringsovereenkomst nog 3,3 miljoen DEM steun toegezegd als resterende lening, die evenwel nog niet is uitgekeerd.

    (94) Wat de allocatie van de diverse bedragen betreft, heeft Duitsland verklaard dat in de periode 1997-1998 voor in totaal 33 miljoen DEM in GS is geïnvesteerd. Daarvan ging 1 miljoen DEM naar de divisie staalproductie en 32 miljoen DEM naar de installaties voor EG-activiteiten, terwijl de resterende 17 miljoen DEM voor de exploitatie bestemd was.

    5.5.5. Beoordeling van de steun ten behoeve van GS

    (95) Op grond van de in de overwegingen 43 tot en met 63 uiteengezette criteria moet worden geconcludeerd dat de 1 miljoen DEM voor de divisie staalproductie en de 17 miljoen DEM exploitatiesteun aan de staalsteuncode moeten worden getoetst. De investeringssteun voor de niet-EGKS-(productie-)installaties, waaronder de regionale steun in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe, moet worden onderzocht aan de hand van de voor regionale steun vastgestelde plafonds.

    (96) Volgens de zesde staalsteuncode mag geen algemene investerings- of exploitatiesteun worden verleend ten behoeve van de EGKS-ijzer- en staalsector. Het desbetreffende bedrag van 18 miljoen DEM ( 1 miljoen DEM +17 miljoen DEM) is bijgevolg onverenigbaar met artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en de zesde staalsteuncode.

    (97) Aangezien Duitsland geen informatie verstrekte over de allocatie van de 3,3 miljoen DEM die in het kader van de privatiseringsovereenkomst nog moet worden uitgekeerd, kan niet worden geconcludeerd dat deze steun zal dienen voor investeringen in niet-EGKS-activiteiten. Bijgevolg is deze steun overeenkomstig artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en de zesde staalsteuncode onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

    (98) De investeringssteun voor de niet-EGKS-(productie-)installaties kan door de Commissie worden onderzocht aan de hand van de relevante bepalingen van het EG-Verdrag. Volgens de vigerende regelingen inzake regionale steun is slechts een intensiteit van 35 % bruto toegestaan, inclusief de cumulering met andere regionale steunregelingen. Aangezien de te onderzoeken investeringen 32 miljoen DEM vertegenwoordigen, kan 11,2 miljoen DEM verenigbaar worden verklaard met de gemeenschappelijke markt. Het resterende bedrag van 20,8 miljoen DEM is steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

    5.5.6. Steun ten behoeve van WWB

    (99) In het kader van de privatisering werd voor 4,5 miljoen DEM aanvullende steun verleend aan WWB, als vooruitbetaling van nog toe te kennen regionale steun. Gelet op de overwegingen 23 en 24 verklaart de Commissie dat de steun ten behoeve van WWB onder de plafonds van de desbetreffende Treuhand-regelingen bleef. Bijgevolg is deze steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    5.6. Overdracht van activa

    (100) Met het oog op een correcte tenuitvoerlegging van een beschikking van de Commissie waarin terugbetaling wordt opgelegd, dient de lidstaat zich te gedragen als een particuliere schuldeiser (en minstens dezelfde ijver aan de dag te leggen als bij het terugvorderen van zijn eigen vorderingen, zoals schulden bij de fiscus of de sociale zekerheid). Daarbij moet het nationale recht op dezelfde wijze worden toegepast als in een gewone terugvordering naar nationaal recht en zodanig dat de terugvordering niet onmogelijk of bijzonder moeilijk wordt. Dit betekent dat de lidstaat onmiddellijk dient over te gaan tot de terugvordering van het verschuldigde en daarbij gebruik moet maken van alle beschikbare juridische middelen, waarbij - voorzover mogelijk - executoire acties moeten worden ingesteld tegen alle beschikbare activa, en wanneer de onderneming ten slotte niet in staat is tot terugbetaling, moet worden overgegaan tot de liquidatie ervan.

    (101) De kans bestaat, ja het is zelfs waarschijnlijk dat tijdens de op de insolventieprocedure volgende liquidatie alle resterende activa van de onderneming worden verkocht. Een en ander hoeft niet per se als bijzonder problematisch te worden beschouwd, aangezien de verkoop plaatsvindt onder toezicht van een curator, die in het belang van de schuldeisers de grootst mogelijke opbrengst moet nastreven; daarbij moet de opbrengst van de verkoop van activa dienen om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen. Kan de opbrengst van de verkoop van de activa niet volstaan om alle schulden van de onderneming te voldoen en daardoor een volledige terugbetaling te garanderen, dan is de liquidatie vanuit mededingingsoogpunt toch niet zonder belang. Concurrerende ondernemingen, die van de onverenigbare overheidssteun schade ondervonden kunnen hebben, moet de gelegenheid worden geboden om de als gevolg van de liquidatie van de onderneming vrijgekomen marktruimte in te nemen en ten slotte de te koop gestelde activa over te nemen en doeltreffender te gebruiken.

    (102) In dit geval vernam de Commissie na de inleiding van de procedure en kort vóór de vaststelling van haar eindbeschikking dat de activa van GS tegen de actuele waarde van de onderneming onder de marktprijs resp. zonder open verkoopprocedure werden overdragen aan andere ondernemingen die onder de zeggenschap staan van de BvS. Doel of effect van deze handelwijze kan zijn te proberen de desbetreffende activa te onttrekken aan de werking van de beschikking van de Commissie en ervoor te zorgen dat de niet-levensvatbare exploitatie wordt voortgezet. Dit zou in tegenspraak zijn met de op de lidstaten rustende verplichting ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de uit de beschikking van de Commissie voortvloeiende verplichtingen.

    (103) Zoals in iedere andere procedure waarin de terugbetaling wordt geëist, moet de lidstaat zich gedragen als normaal schuldeiser en alle beschikbare juridische middelen binnen de eigen rechtsorde uitputten - zoals die ter bescherming van schuldeisers tegen frauduleuze gedragingen of tegen verdachte afspraken in de periode vóór de Gesamtvollstreckung (faillissement in de nieuwe Duitse deelstaten) - teneinde ervoor te zorgen dat een dergelijke terugvordering niet kan worden aangevochten of ongedaan gemaakt.

    (104) Om bovendien te vermijden dat de beschikking van de Commissie wordt omzeild en te garanderen dat iedere vorm van concurrentievervalsing teniet wordt gedaan, is de Commissie eveneens verplicht te eisen dat de terugbetaling niet beperkt blijft tot de oorspronkelijke begunstigde onderneming, maar uitgebreid wordt tot de onderneming die met de overgedragen productiemiddelen de activiteit van de oorspronkelijke onderneming voortzet. Dit geldt wanneer op grond van bepaalde elementen bij de overdracht een economische continuïteit tussen de beide ondernemingen kan worden geconstateerd. Van deze elementen onderzoekt de Commissie het voorwerp van overdracht (activa en passiva, continuïteit inzake werknemers, bundled activa), de verkoopprijs, de identiteit van de aandeelhouders en/of de eigenaren van de oorspronkelijke en de overnemende onderneming, het tijdstip waarop de overdracht plaatsvond (na het begin van het onderzoek, na de inleiding van de procedure of na het vaststellen van de eindbeschikking) en de economische logica van de transactie.

    (105) Heeft Duitsland informeel ontkend dat deze afspraken ten uitvoer gelegd werden, dan acht de Commissie het toch nodig in deze beschikking de aandacht erop te vestigen dat het begrip "begunstigde onderneming" niet alleen van toepassing is op GS, maar ook op iedere andere onderneming waaraan activa overgedragen kunnen zijn om het effect van deze beschikking te omzeilen.

    6. Conclusies

    (106) De 6,9 miljoen DEM kostende maatregelen ter financiering van de in paragraaf 249 AFG bedoelde maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid vormen geen steun. De 54,4 miljoen DEM subsidies ter financiering van het sociaal plan en aanvullende maatregelen zijn verenigbaar met artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en van de toepasselijke staalsteuncode.

    (107) De Commissie komt tot de conclusie dat de 44,9 miljoen DEM investeringssteun die in de periode 1992-1999 - onder verschillende benamingen - aan GS is toegekend, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87 en artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag.

    (108) Voorts komt zij tot de conclusie dat Duitsland vóór en na de privatisering van GS ten behoeve van deze onderneming een aantal maatregelen onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd. Het betreft hier steun voor in totaal 242,4 miljoen DEM. Dit bedrag is als volgt op te splitsen:

    a) 155,5 miljoen DEM, die moet worden beoordeeld op grond van het EGKS-Verdrag, en als volgt is samengesteld:

    I. 13,3 miljoen DEM investeringssteun voor de divisie staalproductie in de periode 1992-1996;

    II. 1,0 miljoen DEM investeringssteun voor de divisie staalproductie in de periode 1997-1998;

    III. 124,2 miljoen DEM exploitatiesteun in de periode 1992-1996;

    IV. 17,2 miljoen DEM exploitatiesteun in de periode 1997-1998.

    Deze steun is onverenigbaar met artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en de toepasselijke staalsteuncode. Duitsland moet deze steun terugvorderen;

    b) een bedrag van 83,2 miljoen DEM (62,4 miljoen DEM vóór de privatisering en 20,8 miljoen DEM in het kader van de privatisering) dat investeringssteun omvat boven het plafond voor regionale steun van 35 %, en moet worden getoetst aan het EG-Verdrag. Deze steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87 en artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag. Duitsland moet deze steun terugvorderen;

    c) voorts 3,3 miljoen DEM die Duitsland voornemens was aan GS uit te keren; dit bedrag moet worden getoetst aan het EGKS-Verdrag. Deze steun is onverenigbaar met artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag en de zesde staalsteuncode. Hij mag niet worden uitgekeerd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    Het bedrag van 6,9 miljoen DEM dat Duitsland aan Gröditzer Stahlwerke GmbH (GS) heeft uitgekeerd voor het dekken van de kosten van de in paragraaf 249 van de Arbeitsförderungsgesetz bedoelde maatregelen, is geen steun in de zin van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag.

    Artikel 2

    Volgende maatregelen welke Duitsland ten faveure van GS ten uitvoer heeft gelegd met het oog op de financiering van een sociaal plan en aanvullende maatregelen ten behoeve van overtallige werknemers zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal:

    a) het bedrag van 26,1 miljoen DEM ter financiering van de door respectieve overheidsaandeelhouders van GS (Treuhandanstalt/EREL/BMGB) verstrekte leningen;

    b) een door BMGB uitgekeerde subsidie van 28,3 miljoen DEM.

    Artikel 3

    Investeringssteun die voor een bedrag van in totaal 44,9 miljoen DEM aan GS werd toegekend, en als volgt is samengesteld:

    a) 8,4 miljoen DEM in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering regionale economische structuur" 1994;

    b) 3,6 miljoen DEM fiscale investeringssteun overeenkomstig de Investitionszulagengesetz in de periode 1992-1995;

    c) een bedrag van 32,9 miljoen DEM, bestaande uit voor 100 % door de Treuhandanstalt en de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS) gegarandeerde bankkredieten, uit de door respectieve aandeelhouders van GS in de periode 1992-1996 toegekende aandeelhoudersleningen en uit regionale steun die in de periode 1997-1999 werd uitgekeerd in het kader van Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering regionale economische structuur",

    vormt overheidssteun die, overeenkomstig artikel 87, onder a), van het EG-Verdrag, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

    Artikel 4

    De in totaal 83,2 miljoen DEM investeringssteun die GS ontving, welke bestaat uit voor 100 % door de Treuhandanstalt en de BvS gegarandeerde bankkredieten, uit de door respectieve aandeelhouders van GS (Treuhandanstalt/EREL/BMGB) in de periode 1992-1996 toegekende aandeelhoudersleningen, uit de subsidie in het kader van de privatiseringsovereenkomst en uit regionale steun die in de periode 1997-1999 werd uitgekeerd in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering regionale economische structuur", is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    Artikel 5

    De in totaal 155,5 miljoen DEM die Duitsland aan GS verleende, welke bestaat uit 14,3 miljoen DEM investeringssteun en 141,2 miljoen DEM exploitatiesteun (waarvan 17 miljoen DEM subsidie in het kader van de privatiseringsovereenkomst en een bedrag van 124,2 miljoen DEM gefinancierd met voor 100 % door de Treuhandanstalt/BvS gegarandeerde bankkredieten en met door de respectieve aandeelhouders van GS (Treuhandanstalt/EREL/BMGB) toegekende aandeelhoudersleningen), vormt overheidssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

    Artikel 6

    De steun die Duitsland, op grond van artikel 9, lid 2, van de overeenkomst van 27 februari 1997 betreffende de verkoop van aandelen-Gröditzer Stahlwerke GmbH aan Georgsmarienhütte GmbH voor de prijs van 3,3 miljoen DEM, voornemens is aan GS te betalen in de vorm van leningen als vooruitbetalingen van nog te verlenen regionale steun, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

    Artikel 7

    1. Duitsland neemt alle nodige maatregelen om de in de artikelen 4 en 5 bedoelde, onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

    2. De terugvordering geschiedt in overeenstemming met de nationaal-rechtelijke procedures voorzover deze door het nationale recht niet onmogelijk of overdreven bemoeilijkt wordt. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentierentevoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.

    3. In de zin van onderhavig artikel wordt onder "begunstigde" niet alleen GS verstaan, maar uiteindelijk iedere andere onderneming waaraan activa zodanig werden overgedragen dat door de overdracht het effect van overweging 1 teniet wordt gedaan.

    Artikel 8

    Walzwerk Burg GmbH is begunstigde van een bestaande steunregeling. Bijgevolg zijn er geen verdere procedurele initiatieven voorzien.

    Artikel 9

    Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

    Artikel 10

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 8 juli 1999.

    Voor de Commissie

    Monika WULF-MATHIES

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 362 van 31.12.1991, blz. 57.

    (2) PB L 338 van 28.12.1996, blz. 42.

    (3) PB C 395 van 31.12.1997, blz. 5.

    (4) Zie voetnoot 3.

    (5) Stellungnahme zur Finanzmittelverwendung für die Jahre 1991 bis 1996 der Gröditzer Stahlwerke GmbH, Gröditz.

    (6) Volgens de Treuhand-regeling hoefde steun aan Treuhand-ondernemingen in een niet-gevoelige sector niet te worden aangemeld, wanneer de betrokken onderneming in de periode 1992-1994 minder dan 1500 werknemers in dienst had en de desbetreffende steun uiteindelijk minder dan 150 miljoen DEM bedroeg. Vanaf 1995 werden deze criteria aangepast tot 250 werknemers resp. 50 miljoen DEM. WWB had gemiddeld 125 werknemers in dienst, terwijl de steun ten behoeve van WWB in de periode 1992-1997 56 miljoen DEM bedroeg.

    (7) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 januari 1999 in de gevoegde zaken T-129/95, T-2/96 en T-97/96, Neue Maxhütte/Commissie - nog niet bekendgemaakt in de Jurisprudentie.

    (8) De belangrijkste producten zijn voor de rondwalserij: rollen, flenzen en wielbanden; voor de gieterij: gietwerk voor de machinebouw, en voor de smederij: staven, smeedstukken, holle smeedstukken en krukassen.

    (9) PB. C 307 van 13.11.1993, blz. 3.

    (10) Jurisprudentie 1998, blz. II-629.

    (11) Schrijven van de Commissie SG (91) D/17825 van 26 oktober 1991; schrijven van de Commissie SG (92) D/17613 van 8 december 1992 en bekendmaking steunmaatregel E 15/92 van 15 oktober 1992; schrijven van de Commissie SG (95) D/1062 van 1 november 1995.

    (12) Bekendmaking in zaak C 35/94, PB C 18 van 17.1.1997, blz. 7.

    (13) SEC(95) 1309 def., blz. 10-11.

    (14) PB C 320 van 13.12.1988.

    (15) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

    (16) PB C 74 van 10.1.1998, blz. 9.

    (17) Schrijven van de Commissie van 13 januari 1995, SG(95) D/341.

    (18) In het verslag wordt de situatie per 30 juni 1996 beschreven. Aangezien de privatisering pas in februari 1997 plaatsvond, is er een gering verschil tussen de genoemde bedragen in het geval van een privatisering. Bovendien is BMGB in tussentijd de rechtsopvolger geworden van de in het verslag genoemde verkopende overheidsinstantie (EREL).

    (19) Jurisprudentie HvJ 1994, blz. I-4103.

    (20) Ibid., r.o. 26.

    (21) De oorzaak van deze opsplitsing is het besluit tot ontbinding van de Treuhandanstalt in 1994, hetgeen resulteerde in de oprichting van drie onderscheiden organisaties die elk activiteiten van de Treuhandanstalt overnamen. De garanties werden overgedragen aan de BvS, het beheer - en dus ook de aandelen - gingen naar EREL, nadien BMGB.

    (22) Voor de exacte becijfering van de waarde zou een diepgaande analyse van de onderneming en haar toekomstperspectieven nodig zijn.

    (23) De kosten voor de privatisering van GS (340 miljoen DEM) bedroegen in totaal 286 miljoen DEM op grond van overeenkomsten uit de periode vóór de privatisering: kwijtschelding van aandeelhoudersleningen ten belope van 198 miljoen DEM, terugbetaling en laten voortlopen van de gegarandeerde kredieten ten belope van 53 miljoen DEM, 28 miljoen DEM subsidies voor sociale maatregelen, afzien van 7 miljoen DEM subsidies ex artikel 249 h AFG, alsmede andere posities voor het resterende bedrag. Samen met de nieuwe steun (38 miljoen DEM en 16 miljoen DEM) levert dit in totaal 340 miljoen DEM op.

    Top