Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2467

    Verordening (EG) nr. 2467/98 van de Raad van 3 november 1998 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees

    PB L 312 van 20.11.1998, p. 1–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/01/2002; opgeheven door 32001R2529

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2467/oj

    31998R2467

    Verordening (EG) nr. 2467/98 van de Raad van 3 november 1998 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees

    Publicatieblad Nr. L 312 van 20/11/1998 blz. 0001 - 0018


    VERORDENING (EG) Nr. 2467/98 VAN DE RAAD van 3 november 1998 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

    (1) Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad van 25 september 1989 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (3) herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd (4); dat derhalve, zowel om redenen van rationele ordening als om redenen van duidelijkheid, die verordening dient te worden gecodificeerd;

    (2) Overwegende dat de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor landbouwproducten gepaard moeten gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat dit beleid met name een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dient te omvatten die verschillende vormen kan aannemen naar gelang van de producten;

    (3) Overwegende dat, om de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag te bereiken en met name teneinde de markten te stabiliseren en de betrokken landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, bepaalde maatregelen ter vergemakkelijking van de aanpassing van het aanbod aan de eisen van de markt moeten worden gehandhaafd; dat met name de regeling waarbij aan de producenten van schapen- en geitenvlees in de Gemeenschap een premie wordt verleend ter compensatie van hun inkomensverlies en bepaalde interventiemaatregelen moeten worden gecontinueerd;

    (4) Overwegende dat een basisprijs moet worden vastgesteld als uitgangspunt voor de toepassing van interventiemaatregelen en ter bescherming van de markt van de Gemeenschap tegen prijsschommelingen op de wereldmarkt voor bepaalde producten van deze sector;

    (5) Overwegende dat bij het vaststellen van het bedrag van de aan de producenten te verlenen premie op basis van één enkel communautair inkomensverlies, rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende specialisaties van de productiestelsels in de Gemeenschap; dat, om de toename van de begrotingskosten in deze sector te beperken, de verlening van het volledige bedrag van de premie diende te worden beperkt tot 1 000 dieren per producent in de probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (5) en tot 500 dieren per producent in de andere gebieden; dat boven deze aantallen de premie moet blijven worden uitgekeerd tegen het verlaagde percentage van 50;

    (6) Overwegende dat het wenselijk is om ter wille van een deugdelijk administratief beheer, de uiterste datum voor de uitkering van de premie te laten samenvallen met het einde van het begrotingsjaar;

    (7) Overwegende dat de toename van het ooienbestand in de Gemeenschap tot een aanzienlijke daling van de prijzen heeft geleid en dat dit ernstige gevolgen heeft voor het marktevenwicht; dat deze ontwikkeling door de verschillende maatregelen die zijn toegepast, met name op het gebied van de prijzen en de stabilisatoren, weliswaar gedeeltelijk is afgeremd, maar desondanks heeft geleid tot een stijging van de productie en van de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL);

    (8) Overwegende dat, onverminderd bijzondere bepalingen voor de producentengroeperingen, bijgevolg voor elke producent een individueel maximumaantal vast dient te worden gesteld op basis van het totaal van de premies die hem in het verkoopseizoen 1991 zijn uitgekeerd;

    (9) Overwegende dat evenwel, om rekening te houden met de stijgende productietendens in de gehele Gemeenschap, op dit totaal een voor elke lidstaat vastgestelde coëfficiënt moet worden toegepast die de verhouding weergeeft tussen het totale aantal in aanmerking komende ooien in het begin van 1989, 1990 of 1991 en het totale aantal in aanmerking komende dieren dat recht geeft op de premie voor het verkoopseizoen 1991; dat evenwel bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld voor Duitsland, teneinde rekening te houden met bepaalde specifieke problemen in de nieuwe deelstaten;

    (10) Overwegende dat nieuwe producenten, alsmede producenten wier referentiebeslag niet overeenstemt met de normale ontwikkeling van het schapenbestand, niet van het recht op de premie mogen worden uitgesloten; dat daartoe moet worden bepaald dat een nationale reserve moet worden aangelegd die aanvankelijk zal worden gevormd met een forfaitaire korting op de individuele maximumaantallen van alle producenten; dat regelingen moeten worden getroffen om de reserve in probleemgebieden te vergroten;

    (11) Overwegende dat bepaalde ontwikkelingen in de productie noodzakelijk kunnen worden in verband met mogelijke wijzigingen in de bestanden of de productiecapaciteit van de begunstigden; dat het daarom dienstig is te bepalen dat de op het gebied van de individuele maximumaantallen verworven rechten op bepaalde voorwaarden aan andere producenten kunnen worden overgedragen; dat het, teneinde de overdrachtregeling zo soepel mogelijk te maken, passend is toe te staan dat de overdracht van rechten ook zonder overdracht van het bedrijf geschiedt; dat het passend is de overdracht te onderwerpen aan regels die inhouden dat bepaalde rechten, zonder betaling, aan de nationale reserve mogen worden afgestaan, opdat deze met name rechten voor nieuwe producenten kunnen openen;

    (12) Overwegende dat, teneinde rekening te houden met het feit dat de producenten moet worden toegestaan hun productie gedurende een beperkte periode te verminderen, het passend is de lidstaten te machtigen te voorzien in de mogelijkheid van tijdelijke overdracht van premierechten;

    (13) Overwegende dat het wenselijk is een koppeling tussen gevoelige gebieden of plaatsen en de productie van schapen en geiten tot stand te brengen, teneinde te waarborgen dat deze productie met name wordt gehandhaafd in gebieden zonder teeltalternatief;

    (14) Overwegende dat de individuele maximering van de premie per producent leidt tot een beperking van het aantal ooien en geiten dat voor die premie in aanmerking komt;

    (15) Overwegende dat deze maatregel de maxima per dier overbodig maakt voor de bepaling van het bedrag van de in de sector te bepalen premies, zonder van invloed te zijn op het recht op premies die de producenten reeds genieten; dat derhalve moet worden voorzien in de mogelijkheid de individuele maxima te wijzigen;

    (16) Overwegende dat de vaststelling van een individueel maximumaantal premiedieren per producent administratieve moeilijkheden kan opleveren voor bepaalde producentenverenigingen, met name in familieverband werkende verenigingen, in geval van overdracht van premierechten aan andere leden; dat derhalve met het oog op een goed administratief beheer bepaald moet worden dat bepaalde groeperingen op bepaalde voorwaarden kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om, bij overdracht van rechten zonder overdracht van bedrijf, een deel van hun rechten af te staan aan de nationale reserve; dat deze bepaling de aan elke lidstaat toegekende individuele rechten niet mag doen toenemen en ook niet tot gevolg mag hebben dat nieuwe producentenverenigingen worden opgericht met als enig doel vrijstelling van de verplichting om, bij overdracht van rechten zonder overdracht van bedrijf, een deel van de rechten aan de nationale reserve af te staan;

    (17) Overwegende dat het individuele maximum met name is gebaseerd op het totaal van de voor het verkoopseizoen 1991 aan elke producent toegekende premies; dat in Italië en Griekenland, doordat het verkoopseizoen 1991 een overgangsjaar tussen twee verschillende premieregelingen was, een bepaald aantal producenten voor dat verkoopseizoen geen premieaanvraag heeft kunnen indienen die overeenstemde met het aantal dieren welke voor de premie in aanmerking kwamen; dat het wenselijk is gebleken deze situatie te verhelpen door zowel voor Italië als voor Griekenland een speciale reserve in te stellen die overeenkomt met het geraamd maximum aan potentiële rechten die de betrokken producenten zijn misgelopen; dat daarom dient te worden bepaald dat de bevoegde instanties van de twee betrokken lidstaten in een eerste fase nieuwe rechten mogen verlenen zonder de bovengenoemde speciale reserve te overschrijden, en dat in een tweede fase, na controle door de Commissie, met name in de door deze situatie het zwaarst getroffen gebieden, op het correcte gebruik van de aldus toegekende rechten, de nationale reserves van Italië en Griekenland met ingang van het verkoopseizoen 1995 verhoogd worden met het totaal van de nieuw verleende rechten;

    (18) Overwegende dat het noodzakelijk is de voorwaarden vast te stellen waaronder Duitsland bijzondere bepalingen mag vaststellen om de nog niet opgeloste specifieke problemen in de nieuwe deelstaten het hoofd te bieden;

    (19) Overwegende dat, met het oog op een vlotte overgang van de huidige regeling op het grondgebied van de nieuwe Duitse deelstaten naar de premieregeling die in de rest van de Gemeenschap wordt toegepast, bepaalde overgangsmaatregelen noodzakelijk kunnen blijken;

    (20) Overwegende dat in het kader van de schapen- en geitenvleesproductie de milieubescherming een punt van belang is geworden waarmee rekening moet worden gehouden; dat de lidstaten dan ook de mogelijkheid moeten hebben de betalingen in het kader van de premieregeling voor producenten van schapen- en geitenvlees te beperken of te staken indien de betrokken producent zich niet volledig heeft gehouden aan de door de lidstaten vastgestelde milieuvoorschriften, een en ander met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel;

    (21) Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de interventiemaatregelen de vorm aannemen van steunverlening voor de particuliere opslag, aangezien deze de normale afzet van de producten het minst beïnvloedt;

    (22) Overwegende dat wanneer bepaalde criteria in verband met de marktprijs vervuld zijn, als algemene regel via een inschrijvingsprocedure tot het verlenen van steun voor de particuliere opslag moet worden besloten; dat de verlening van steun voor de particuliere opslag met voorafgaande vaststelling van het steunbedrag deze steunregeling evenwel doeltreffender kan maken wanneer er met spoed van de particuliere opslag gebruik moet worden gemaakt vanwege een bijzonder moeilijke marktsituatie in een of meer noteringszones; dat het derhalve noodzakelijk is de Commissie te machtigen het steunbedrag vooraf vast te stellen wanneer zo'n marktsituatie is geconstateerd, zelfs wanneer de bovenbedoelde criteria inzake de marktprijs niet vervuld zijn;

    (23) Overwegende dat vorengenoemde premie ten doel heeft de producent een billijk inkomen te garanderen; dat evenwel, in verband met de afzetmogelijkheden op de markt van de Gemeenschap en de internationale verbintenissen die de Gemeenschap is aangegaan, de productie van schapen- en geitenvlees niet meer mag worden gestimuleerd zodra het bestand een op grond van de marktsituatie vastgestelde omvang heeft bereikt; dat daartoe de bij de betrokken maatregelen vastgestelde garantie moet worden beperkt; dat het dienstig is de gegarandeerde maximumomvang vast te stellen op het niveau van het ooienbestand in de diverse regio's per 31 december 1987, en te bepalen dat die maximumomvang op termijn moet worden herzien;

    (24) Overwegende dat door de invoering van de individuele maximumaantallen per producent voor de toekenning van de premie de huidige omvang van het bestand moet kunnen worden gehandhaafd en tegelijk het gevaar voor budgetoverschrijding aanzienlijk moet kunnen worden beperkt; dat het dan ook dienstig is de in artikel 13, lid 2, van deze verordening bedoelde coëfficiënt voor de verlaging van de basisprijs vast te stellen op hetzelfde niveau als voor het verkoopseizoen 1990;

    (25) Overwegende dat een regeling van het handelsverkeer, welke bij die voor prijzen, premies en interventiemaatregelen komt en welke een regeling voor invoerrechten bevat, in beginsel tot stabilisatie van de markt van de Gemeenschap leidt; dat deze regeling voor de handel op de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde gesloten overeenkomsten, hierna de "GATT-overeenkomsten" genoemd, berust;

    (26) Overwegende dat de bevoegde autoriteiten voortdurend de ontwikkeling van de invoer en van de uitvoer moeten kunnen volgen om de evolutie van de markt in te kunnen schatten en eventuele maatregelen te kunnen nemen welke zijn opgenomen in de onderhavige verordening, indien zulks noodzakelijk zou blijken; dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid om een stelsel van invoer- en uitvoercertificaten toe te passen, waarbij een waarborg wordt gesteld als garantie voor de invoer of uitvoer;

    (27) Overwegende dat, teneinde de nadelen voor de markt van de Gemeenschap van de invoer van bepaalde landbouwproducten te voorkomen of te beperken, over de invoer van een of meer van dergelijke producten onder bepaalde voorwaarden aanvullende rechten moeten worden betaald;

    (28) Overwegende dat het dienstig is aan de Commissie de bevoegdheid toe te kennen om de tariefcontingenten te openen en te beheren die onder bepaalde voorwaarden voortvloeien uit de GATT-overeenkomsten;

    (29) Overwegende dat ter aanvulling van het hierboven beschreven stelsel de mogelijkheid dient te worden geschapen om de toepassing van de regeling "actieve veredeling" of de regeling "passieve veredeling" geheel of gedeeltelijk te verbieden voorzover de marktsituatie zulks vereist;

    (30) Overwegende dat het stelsel van douanerechten het mogelijk maakt af te zien van iedere andere beschermende maatregel aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; dat het stelsel van gemeenschappelijke prijzen en douanerechten in uitzonderlijke omstandigheden echter tekort kan schieten; dat, teneinde de markt van de Gemeenschap in dergelijke gevallen niet zonder bescherming te laten tegen de verstoringen die hieruit dreigen voort te vloeien, aangezien de voorheen bestaande invoerbelemmeringen zullen zijn opgeheven, de Gemeenschap in staat dient te worden gesteld snel de vereiste maatregelen te nemen; dat deze maatregelen overeen moeten stemmen met de verplichtingen welke voortvloeien uit de GATT-overeenkomsten;

    (31) Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in de mogelijkheid om maatregelen te treffen wanneer de markt van de Gemeenschap ten gevolge van een aanmerkelijke prijsstijging verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan; dat het met het oog op de marktsituatie noodzakelijk is dat deze mogelijkheid wordt uitgebreid tot gevallen van een aanmerkelijke prijsdaling;

    (32) Overwegende dat beperkingen van het vrije verkeer die voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verbreiding van veeziekten tegen te gaan moeilijkheden op de markt van een of meer lidstaten kunnen veroorzaken; dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid om buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt te nemen teneinde de situatie te verhelpen;

    (33) Overwegende dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een comité van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

    (34) Overwegende dat bij de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees gelijkelijk en op passende wijze rekening moet worden gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag gestelde doeleinden;

    (35) Overwegende dat de goede werking van de interne markt die berust op een stelsel van gemeenschappelijke prijzen door de toepassing van bepaalde steunmaatregelen in gevaar zou kunnen worden gebracht; dat het derhalve dienstig is dat de bepalingen van het Verdrag die het mogelijk maken de door de lidstaten verleende steun te beoordelen en steunmaatregelen die onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt te verbieden, van toepassing worden verklaard in de sector schapen- en geitenvlees;

    (36) Overwegende dat de uitgaven die de lidstaten verrichten op grond van de verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de onderhavige verordening, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (6), voor rekening komen van de Gemeenschap,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I Toepassingsgebied

    Artikel 1

    De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees omvat een prijsregeling en een regeling van het handelsverkeer en geldt voor de volgende producten:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    HOOFDSTUK II Prijs-, premie- en interventieregeling

    Artikel 2

    Ter aanmoediging van de initiatieven van het betrokken bedrijfsleven om de aanpassing van het aanbod aan de eisen van de markt te vergemakkelijken, kunnen voor de in artikel 1 bedoelde producten de volgende communautaire maatregelen worden genomen:

    a) maatregelen waardoor een betere oriëntatie van de veehouderij mogelijk wordt gemaakt;

    b) maatregelen die kunnen bijdragen tot een betere organisatie van de productie, de verwerking en de afzet;

    c) maatregelen tot verbetering van de kwaliteit;

    d) maatregelen ertoe strekkende het opstellen van ramingen op korte en lange termijn mogelijk te maken aan de hand van gegevens betreffende de gebruikte productiemiddelen;

    e) maatregelen ertoe strekkende de waarneming van het prijsverloop op de markt te vergemakkelijken.

    De algemene voorschriften betreffende deze maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag.

    Artikel 3

    1. Jaarlijks wordt volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag voor het volgende verkoopseizoen een basisprijs vastgesteld voor geslachte schapen, vers of gekoeld.

    2. Bij de vaststelling van de basisprijs wordt met name rekening gehouden met:

    a) de marktsituatie in de sector schapen- en geitenvlees in het lopende jaar;

    b) de vooruitzichten inzake de ontwikkeling van productie en verbruik van schapenvlees;

    c) de productiekosten voor schapenvlees;

    d) de marktsituatie in de andere sectoren van dierlijke producten, met name in de sector rundvlees;

    e) de opgedane ervaring.

    De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen naar seizoen gedifferentieerde basisprijzen vast om rekening te houden met de normale seizoenschommelingen van de communautaire markt voor schapenvlees.

    3. Tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit, vangt het verkoopseizoen aan op de eerste maandag van januari en eindigt het op de dag die voorafgaat aan die dag van het daaropvolgende jaar.

    Artikel 4

    1. Voor geslachte schapen, vers of gekoeld, wordt op de representatieve markten van de Gemeenschap een gewogen gemiddelde weekprijs geconstateerd op basis van de prijzen die op de representatieve markt of markten van iedere noteringszone voor de communautaire standaardkwaliteit van geslachte schapen, vers of gekoeld, zijn geconstateerd met inachtneming van de relatieve betekenis van de totale productie van schapenvlees van iedere noteringszone.

    Onder noteringszone wordt verstaan:

    - Groot-Brittannië,

    - Noord-Ierland,

    - elke andere lidstaat afzonderlijk.

    2. De communautaire notering van de in lid 1 bedoelde standaardkwaliteit vertegenwoordigt de gemiddeld in de Gemeenschap meest verbreide productie voor bestanden die met name voor de productie van zware lammeren zijn bestemd.

    Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast:

    - de standaardkwaliteit,

    - een definitie van "tot zware dieren gemeste lammeren".

    3. Als producent van lichte lammeren wordt beschouwd iedere schapenhouder die melk van ooien of zuivelproducten op basis van melk van ooien verkoopt. Elke andere schapenhouder wordt als producent van zware lammeren beschouwd.

    4. De lidstaten werken ten genoegen van de Commissie en uiterlijk tegen het verkoopseizoen 1991 een regeling uit waardoor de producenten van zware lammeren kunnen worden onderscheiden van die van lichte lammeren.

    5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    Artikel 5

    1. Voorzover zulks nodig is ter compensatie van inkomensverliezen van schapenvleesproducenten in een verkoopseizoen in de Gemeenschap, wordt een premie toegekend.

    Hiertoe wordt een uniform inkomensverlies vastgesteld dat per 100 kg geslacht gewicht gelijk is aan het eventuele verschil tussen de in artikel 3, lid 1, bedoelde basisprijs en het rekenkundig gemiddelde van de overeenkomstig artikel 4 geconstateerde wekelijkse marktprijzen.

    2. Het bedrag van de premie per ooi voor producenten van zware lammeren als bedoeld in artikel 4, lid 3, wordt berekend door op het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde inkomensverlies een coëfficiënt toe te passen die voor de gehele Gemeenschap de gemiddelde jaarlijkse productie van vlees van zware lammeren per ooi aangeeft, uitgedrukt in 100 kg geslacht gewicht.

    3. Het bedrag van de premie per ooi voor producenten van lichte lammeren als bedoeld in artikel 4, lid 3, wordt berekend door op het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde inkomensverlies een coëfficiënt toe te passen die 80 % bedraagt van de overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde coëfficiënt.

    4. Elke producent ontvangt de voor de categorie waarin hij is ingedeeld, berekende premie. Indien hij kan aantonen dat ten minste 40 % van de op zijn bedrijf geboren lammeren tot zware dieren worden vetgemest met het oog op de slacht, kan een producent die melk of zuivelproducten van ooien verkoopt, evenwel op zijn verzoek de premie voor de zware categorie ontvangen, in verhouding tot het aantal op zijn bedrijf geboren lammeren die tot zware dieren worden gemest.

    5. Ter compensatie van inkomensverliezen van geitenvleesproducenten wordt een premie toegekend:

    a) in de in bijlage I bedoelde gebieden,

    b) in berggebieden in de zin van artikel 23, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (7), voorzover niet in bijlage I bij de onderhavige verordening vermeld, mits volgens de procedure van artikel 25 wordt vastgesteld dat de productie in die gebieden aan de volgende criteria voldoet:

    - de geitenhouderij is voornamelijk gericht op de productie van geitenvlees;

    - de houderijtechnieken zijn vergelijkbaar voor schapen en geiten.

    Het bedrag van de premie per geit is gelijk aan 80 % van dat van de premie per ooi, overeenkomstig lid 2.

    6. Voor het einde van ieder halfjaar gaat de Commissie, volgens de procedure van artikel 25, over tot een raming van het over het gehele verkoopseizoen te verwachten inkomensverlies en het te verwachten bedrag van de premie.

    Op basis van deze raming van het inkomensverlies zijn de lidstaten gemachtigd om al hun producenten een halfjaarlijks voorschot uit te betalen ten belope van 30 % van de geraamde premie.

    De lidstaten mogen bepalen dat beide voorschotten vanaf het einde van het tweede halfjaar in één keer aan de producenten worden uitbetaald.

    Het bedrag van de definitieve premie wordt na afloop van het betrokken verkoopseizoen onverwijld, en uiterlijk op 31 maart vastgesteld. Vóór 15 oktober van hetzelfde jaar wordt het eventuele saldo uitgekeerd.

    De aan de producent uitgekeerde premie wordt berekend op basis van het aantal ooien en/of geiten die op het bedrijf zijn gehouden gedurende een minimumperiode waarvan de duur wordt bepaald volgens de procedure van artikel 25.

    7. Tot het einde van het verkoopseizoen 1994 wordt de volledige in het onderhavige artikel bedoelde premie voor producenten van schapen- en geitenvlees betaald voor ten hoogste 1 000 dieren per producent in de probleemgebieden in de zin van artikel 3, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 75/268/EEG en voor ten hoogste 500 dieren per producent in de overige gebieden.

    Boven de in de eerste alinea genoemde maxima wordt het bedrag van de premie tot het einde van het verkoopseizoen 1994 vastgesteld op 50 % van het bedrag dat zal worden berekend.

    In geval van producentengroeperingen of -verenigingen dan wel enige andere vorm van samenwerking tussen producenten, worden de in de eerste alinea genoemde maxima op elk van de geassocieerde producenten afzonderlijk toegepast.

    8. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de algemene voorschriften betreffende de in dit artikel opgenomen regeling vast, en bepaalt hij met name welke producenten voor de premie in aanmerking komen en voor welke ooien en, voor de in lid 5 bedoelde gebieden, voor welke geiten de premie geldt.

    Volgens dezelfde procedure:

    - kan de Raad bepalen dat de premie ook wordt toegekend voor bepaalde vrouwelijke dieren van bergrassen die worden gehouden in duidelijk omschreven gebieden met buitengewoon ongunstige productieomstandigheden en niet beantwoorden aan de definitie van ooien die voor toekenning van de steun in aanmerking komen; in dat geval is het bedrag van de premie voor die vrouwelijke dieren gelijk aan 70 % van het overeenkomstig lid 2 vastgestelde bedrag voor ooien die voor de premie in aanmerking komen;

    - kan de Raad bepalen dat de premie uitsluitend wordt toegekend aan producenten met een bepaald minimumaantal ooien en, voor de in lid 5 bedoelde gebieden, een bepaald minimumaantal ooien en/of geiten.

    9. Volgens de procedure van artikel 25:

    - stelt de Commissie in voorkomend geval de premie per ooi voor de in de leden 2 en 3 bedoelde producenten, de premie per vrouwelijk dier van een bergras in de zin van lid 8, en, voor de in lid 5 bedoelde gebieden, de premie per geit vast,

    - stelt de Commissie voor ieder verkoopseizoen de in lid 2 bedoelde coëfficiënt vast die voor het gehelte verkoopseizoen geldt,

    - stelt de Commissie de bepalingen ter uitvoering van dit artikel, en met name die betreffende het indienen van de premieaanvragen en de uitkering van de premie, vast.

    10. De uitgaven in het kader van de in dit artikel opgenomen regeling worden aangemerkt als interventie-uitgaven ter regulering van de landbouwmarkten.

    Artikel 6

    1. De in artikel 5 bedoelde premie wordt slechts voor een per producent verschillend maximumaantal dieren toegekend.

    Aan producenten aan wie reeds vóór het verkoopseizoen 1992 de premie is toegekend, wordt voor het verkoopseizoen 1993 en de volgende verkoopseizoenen de volle premie betaald voor maximaal het aantal dieren waarvoor de premie voor het verkoopseizoen 1991 is uitgekeerd, vermenigvuldigd met de in lid 5 bedoelde coëfficiënt.

    Indien deze coëfficiënt echter groter is dan één, mogen de lidstaten besluiten het aantal extra premierechten dat daaruit voortvloeit, geheel of gedeeltelijk te gebruiken ter aanvulling van de in artikel 7, lid 1, bedoelde nationale reserve.

    De maxima worden zodanig verminderd dat de in artikel 7, lid 1, bedoelde nationale reserve kan worden ingesteld.

    2. Indien over het verkoopseizoen 1991 geen premie is uitgekeerd of de premie is verminderd ten gevolge van natuurlijke omstandigheden, wordt het aantal dieren in aanmerking genomen waarvoor de premie is uitgekeerd in het meest recente verkoopseizoen. Indien over het verkoopseizoen 1991 geen premie is uitgekeerd of de premie is verminderd als gevolg van de toepassing van sancties, wordt het aantal dieren in aanmerking genomen dat is geconstateerd tijdens de controle op grond waarvan de sancties zijn getroffen.

    3. Voor producentengroeperingen of -verenigingen, of voor andere samenwerkingsverbanden van producenten, worden de in lid 1 genoemde maxima op elke aangesloten producent afzonderlijk toegepast volgens de volgende regel:

    a) indien de sleutel voor de verdeling van het bestand, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2385/91 van de Commissie (8), voor het verkoopseizoen 1991 door de groepering aan de bevoegde autoriteit is meegedeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van die verordening, worden deze maxima voor elke aangesloten producent vastgesteld op basis van deze verdeelsleutel;

    b) indien de onder a) bedoelde verdeelsleutel voor het verkoopseizoen 1991 door de groepering niet is meegedeeld, wordt de premie overeenkomstig de in lid 1 bepaalde regel aan de groepering uitgekeerd voor maximaal het aantal dieren waarvoor de premie voor het verkoopseizoen 1991 aan de groepering was uitgekeerd. Er wordt voor elke aangesloten producent een individueel maximumaantal vastgesteld op basis van de door de groepering voor het verkoopseizoen 1993 meegedeelde verdeelsleutel.

    Indien zich achteraf wijzigingen voordoen in de samenstelling van de groepering, wordt bij de uitkering van de premie aan de groepering rekening gehouden met de individuele maximumaantallen van elke producent die tot de groepering is toegetreden of de groepering heeft verlaten.

    4. Het premierecht is onderworpen aan de volgende bepalingen:

    a) Het premierecht is verbonden aan de producenten die de premie over het verkoopseizoen 1991 hebben ontvangen en die eveneens een premie over het verkoopseizoen 1992 hebben aangevraagd.

    b) Wanneer een producent zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn premierechten aan degene die zijn bedrijf overneemt, overdragen.

    Hij kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere producenten overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 25 bijzondere regels vaststellen betreffende het minimumaantal rechten dat voor een gedeeltelijke overdracht in aanmerking kan komen.

    In het geval van overdracht zonder overdracht van bedrijf wordt een bepaald deel van zijn rechten zonder betaling afgestaan aan de nationale reserve van de lidstaat waar zijn bedrijf gevestigd is. Dat deel mag niet meer dan 15 % bedragen. De zonder betaling door de nationale reserve verkregen rechten worden gratis toegewezen aan nieuwe producenten of aan andere producenten als bedoeld in artikel 7, lid 2, die voorrang hebben.

    Met ingang van het verkoopseizoen 1995 is het bepaalde in de derde alinea evenwel niet op producentenverenigingen van toepassing wanneer rechten worden overgedragen tussen leden van eenzelfde vereniging, mits voldaan wordt aan de door de Commissie volgens de procedure van artikel 25 te bepalen voorwaarden.

    In deze voorwaarden moet ten minste rekening worden gehouden met:

    - de status van de leden van de verenigingen;

    - de duur van de periode waarin de betrokkenen lid van de vereniging zijn geweest en in de vereniging geparticipeerd hebben;

    - de samenstelling van de vereniging,

    in de mate die nodig is om de toepassing van de derde alinea niet in gevaar te brengen.

    c) De lidstaten:

    - nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat de premierechten worden onttrokken aan de gevoelige gebieden of regio's waar de schapenhouderij bijzonder belangrijk is voor de plaatselijke economie;

    - kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen producenten hetzij via de nationale reserves geschiedt.

    d) De lidstaten kunnen vóór een nog vast te stellen datum tijdelijke overdrachten toestaan van het deel van de premierechten dat de daarop rechthebbende producent niet van plan is te gebruiken.

    e) De aan een producent overgedragen of tijdelijk overgedragen premierechten moeten bij de hem oorspronkelijk toegekende rechten worden gevoegd.

    f) De Commissie stelt de bepalingen ter uitvoering van dit lid volgens de procedure van artikel 25 vast, en met name die welke de lidstaten in staat stellen om, rekening houdende met de structuur van hun ooienbestanden, de in lid 1 bedoelde vermindering vast te stellen, alsmede die bepalingen die het de lidstaten mogelijk maken de bijzondere problemen op te lossen die zijn verbonden aan de overdracht van premierechten door producenten die geen eigenaar zijn van de door hun bedrijven gebruikte oppervlakten.

    5. Met het oog op de tenuitvoerlegging van lid 1 stellen de lidstaten de coëfficiënt vast die de verhouding weergeeft tussen:

    a) enerzijds, het aantal voor de premie in aanmerking genomen dieren dat in het begin van een van de verkoopseizoenen 1989, 1990 of 1991 op de bedrijven van begunstigden aanwezig was, en

    b) anderzijds, het aantal in het verkoopseizoen 1991 voor de premie in aanmerking genomen dieren.

    De lidstaten delen de Commissie vóór 31 oktober 1992 mee welk verkoopseizoen zij met het oog op het bepaalde onder a) hebben gekozen.

    6. De lidstaten dienen de individuele maxima zodanig te herberekenen dat de aantallen boven de in artikel 5, lid 7, bedoelde maxima van 1 000, respectievelijk van 500 dieren met 50 % worden verlaagd. De herberekende maxima zijn met ingang van het verkoopseizoen 1995 van toepassing.

    Artikel 7

    1. Elke lidstaat legt een nationale reserve aan die aanvankelijk gelijk is aan minstens 1 % en hoogstens 3 % van de som van de individuele maximumaantallen van de producenten wier bedrijven op zijn grondgebied zijn gevestigd. De nationale reserve wordt eveneens gevormd met de overeenkomstig artikel 6, lid 4, onder b), verworven rechten.

    Voor Duitsland wordt de aanvankelijke nationale reserve berekend op basis van het totaal van de individuele maxima van de producenten wier bedrijven in de oude Duitse deelstaten gevestigd zijn. Deze reserve geldt alleen voor deze producenten.

    Voorts wordt voor Italië en voor Griekenland een speciale reserve van, voor ieder, ten hoogste 600 000 premies ingesteld om het mogelijk te maken dat die twee lidstaten aanvullende rechten toekennen aan producenten die het slachtoffer zijn van de situatie die is ontstaan doordat in het verkoopseizoen 1991 de wijzigingen in de voorwaarden waarop dieren voor premies in aanmerking komen, samenvielen met de invoering van de individuele beperking van de gegarandeerde premierechten per producent op basis van het aantal voor bovengenoemd verkoopseizoen betaalde premies.

    De Commissie vergewist zich ervan dat alleen aan de betrokken producenten aanvullende rechten worden toegekend en dat die producenten uiteindelijk niet meer rechten verwerven dan zij zouden hebben gekregen indien de in de derde alinea bedoelde situatie zich niet had voorgedaan.

    Onder voorbehoud van deze controle en binnen de limieten van de in de derde alinea bedoelde speciale reserve, wordt de overeenkomstig dit artikel ingestelde nationale reserve verhoogd met het totaal van de nieuw te verlenen rechten; deze verhoging geldt niet voor de in lid 3 bedoelde aanvullende reserve.

    2. De lidstaten gebruiken hun nationale reserve voor de toekenning, binnen de perken van deze reserve, van rechten met name aan de in het onderstaande bedoelde producenten:

    a) producenten die vóór het verkoopseizoen 1992 een premieaanvraag hebben ingediend en die ten genoegen van de bevoegde autoriteit hebben aangetoond dat de toepassing van de maxima overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, de levensvatbaarheid van hun bedrijf in gevaar zou kunnen brengen in verband met het feit dat een vóór 1 januari 1993 gepland investeringsprogramma ten behoeve van de schapen-/geitenhouderij ten uitvoer wordt gelegd;

    b) producenten die voor het verkoopseizoen 1991 een premieaanvraag hebben ingediend die, als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden, niet overeenkomt met de in de voorafgaande verkoopseizoenen geconstateerde werkelijke situatie;

    c) producenten de regelmatig een premieaanvraag hebben ingediend zonder een premieaanvraag over het verkoopseizoen 1991 te hebben ingediend;

    d) producenten die in 1993 of in de daaropvolgende verkoopseizoenen voor het eerst een premieaanvraag indienen;

    e) producenten die een deel van de tevoren door andere producenten voor de schapen- en/of geitenhouderij gebruikte grond hebben overgenomen.

    3. Er wordt een extra reserve gevormd gelijk aan 1 % van de som van de individuele maxima van de producenten in de probleemgebieden van elke lidstaat; deze reserve komt volgens door de lidstaten vast te stellen criteria, uitsluitend aan deze zelfde gebieden ten goede.

    Voor Duitsland is de extra nationale reserve gelijk aan 1 % van de som van die individuele maxima van de producenten wier bedrijven in de probleemgebieden van de oude Duitse deelstaten gevestigd zijn. Deze reserve geldt alleen voor deze producenten.

    4. Onverminderd artikel 6, lid 4, onder f), worden de bepalingen ter uitvoering van artikel 6 en van het onderhavige artikel vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    Volgens dezelfde procedure worden vastgesteld de maatregelen die gelden wanneer een lidstaat geen gebruikmaakt van zijn nationale reserve.

    Artikel 8

    1. In afwijking van artikel 6, lid 1, geldt voor de nieuwe deelstaten van Duitsland het volgende:

    a) er wordt een regionaal maximum van 1 miljoen in aanmerking komende dieren vastgesteld;

    b) Duitsland stelt de voorwaarden voor de verdeling van dit maximum en de regionale onderverdeling vast.

    2. Uiterlijk aan het begin van het verkoopseizoen 2000 moet Duitsland op het grondgebied van de nieuwe Duitse deelstaten de in de rest van de Gemeenschap geldende bepalingen met betrekking tot de individuele maxima voor de producenten toepassen, onder voorbehoud van het bepaalde in dit artikel.

    Duitsland stelt de producenten in kennis van hun individueel maximum voor de toekenning van de in artikel 5 vastgestelde premie. Het individueel maximum wordt berekend op basis van het aantal ooien waarvoor een premie is uitbetaald uit hoofde van het verkoopseizoen dat voorafgaat aan het jaar waarin de producenten van hun individueel maximum op de hoogte worden gebracht.

    3. Indien voor het referentiejaar in verband met natuurlijke omstandigheden geen premie is uitgekeerd of de premie is verminderd, wordt het aantal dieren in aanmerking genomen waarvoor de premie is uitgekeerd in het meest recente verkoopseizoen. Indien voor het referentiejaar in verband met de toepassing van sancties geen premie is uitgekeerd of de premie is verminderd, wordt het aantal dieren in aanmerking genomen dat is geconstateerd bij de controle op grond waarvan de sancties zijn getroffen.

    4. Indien het totaal van de individuele maxima van de producenten wier bedrijven op het grondgebied van de nieuwe Duitse deelstaten liggen, lager is dan het voor dit gebied vastgestelde regionale maximum, moeten de overblijvende rechten aan de in artikel 7, lid 1, bedoelde nationale reserve van Duitsland worden toegevoegd. De aldus verkregen nieuwe reserve geldt voor het gehele Duitse grondgebied.

    5. Indien nodig stelt de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor het onderhavige artikel vast overeenkomstig de procedure van artikel 25.

    Artikel 9

    De lidstaten kunnen passende milieumaatregelen treffen die toegesneden zijn op de specifieke situatie van de grond die gebruikt wordt voor de productie van schapen en geiten welke voor de premie in aanmerking komen.

    Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, voorzien in passende sancties die evenredig zijn met de ernst van de gevolgen van niet-inachtneming van deze maatregelen voor het milieu. Deze sancties kunnen inhouden dat de voordelen van de premie worden beperkt of eventueel komen te vervallen. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij treffen om aan deze bepaling te voldoen.

    Artikel 10

    1. In afwijking van artikel 6, leden 1, 2 en 3, lid 4, onder a), alsmede leden 5 en 6, wordt voor Oostenrijk, Finland en Zweden een algemeen maximum voor de toekenning van de in artikel 5 bedoelde premie vastgesteld. Het totale aantal van de onder dit maximum vallende rechten is vastgesteld op:

    - 205 651 voor Oostenrijk,

    - 80 000 voor Finland,

    - 180 000 voor Zweden.

    Deze getallen omvatten zowel de onmiddellijk toe te kennen hoeveelheden als elke door deze lidstaten vastgestelde reserve.

    2. Op basis van de in lid 1 bedoelde maxima worden de individuele limieten aan de producenten in Oostenrijk, Finland en Zweden uiterlijk toegekend op:

    - 31 december 1996 voor Oostenrijk,

    - 31 december 1995 voor Finland en Zweden.

    3. De Commissie stelt de toepassingsbepalingen van het onderhavige artikel vast, en met name de nodige aanpassings- en overgangsmaatregelen, overeenkomstig de procedure van artikel 25.

    Artikel 11

    Er kunnen interventiemaatregelen worden genomen in de vorm van steunverlening voor de particuliere opslag van geslachte lammeren en van het uitgesneden vlees daarvan.

    Artikel 12

    1. Wanneer:

    - de overeenkomstig artikel 4 geconstateerde prijs, enerzijds,

    - de marktprijs van een noteringszone als bedoeld in artikel 4, lid 1, anderzijds,

    lager liggen dan 90 % van de in artikel 3, lid 2, bedoelde naar seizoen gedifferentieerde basisprijs en waarschijnlijk op dat niveau zullen blijven, kan voor de betrokken noteringszone tot verlening van steun voor de particuliere opslag als bedoeld in artikel 11 worden besloten.

    2. Wanneer:

    - de overeenkomstig artikel 4 geconstateerde prijs, enerzijds,

    - de marktprijs van een noteringszone, anderzijds,

    lager liggen dan 70 % van de naar seizoen gedifferentieerde basisprijs en waarschijnlijk op dat niveau zullen blijven, kan voor de betrokken noteringszone tot verlening van steun voor de particuliere opslag als bedoeld in artikel 11 worden besloten. In dat geval wordt daartoe via een inschrijvingsprocedure besloten.

    Er kan evenwel tot verlening van deze steun met voorafgaande vaststelling van het steunbedrag worden besloten indien het vanwege een bijzonder moeilijke marktsituatie in een of meer van de noteringszones noodzakelijk blijkt met spoed van de particuliere opslag gebruik te maken. In dat geval kan alleen tot deze procedure worden besloten voor de noteringszones waarin zo'n marktsituatie is geconstateerd.

    3. Door de Raad worden, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de algemene uitvoeringsbepalingen van dit artikel vastgesteld.

    4. Volgens de procedure van artikel 25:

    a) wordt bepaald welke producten en kwaliteiten voor particuliere opslag in aanmerking komen;

    b) wordt besloten tot inwerkingstelling van de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen;

    c) wordt besloten tot verlening van steun voor particuliere opslag, wordt bepaald welke hoeveelheden worden aanvaard en wordt besloten tot stopzetting van de steunverlening;

    d) worden de overige uitvoeringsbepalingen van dit artikel vastgesteld, met name de voorwaarden voor de toepassing van de interventiemaatregelen.

    Artikel 13

    1. De gegarandeerde maximumomvang van het ooienbestand wordt vastgesteld op 63 400 000 stuks.

    2. Voor elk verkoopseizoen:

    - wordt, wanneer het ooienbestand volgens de raming voor het betrokken verkoopseizoen de voor dat verkoopseizoen vastgestelde gegarandeerde maximumomvang overschrijdt, de in artikel 5 bedoelde premie zowel voor ooien als voor geiten verminderd met het bedrag dat wordt verkregen door op de basisprijs een coëfficiënt toe te passen die overeenkomt met een verlaging met 1 % per procent waarmede de gegarandeerde maximumomvang wordt overschreden;

    - wordt, ingeval de toepassing van de in het eerste streepje vastgestelde regeling op de werkelijk geconstateerde omvang van het ooienbestand in het voorgaande verkoopseizoen resulteert in een premiebedrag dat afwijkt van het vastgestelde, de correctie uitgevoerd op het tijdstip van de definitieve vaststelling van de premie voor ooien voor het verkoopseizoen of anders bij de berekening van de premie voor het volgende seizoen.

    Bij de raming en de vaststelling van het ooienbestand wordt geen rekening gehouden met het aantal ooien dat wordt gehouden op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

    3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, en met name de coëfficiënt en het bedrag bedoeld in lid 2, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    4. Vanaf het verkoopseizoen 1993 wordt de in lid 2 bedoelde coëfficiënt voor het verlagen van de basisprijs echter vastgesteld op 7 %.

    HOOFDSTUK III Regeling voor de handel met derde landen

    Artikel 14

    1. Voor alle invoer in of uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1 bedoelde producten kan een in- of uitvoercertificaat verplicht worden gesteld.

    Het certificaat wordt, onverminderd de bepalingen voor de toepassing van artikel 17, door de lidstaten afgegeven aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap.

    Het in- of uitvoercertificaat is geldig in de hele Gemeenschap. De afgifte van deze certificaten kan afhankelijk worden gemaakt van het stellen van een zekerheid, als garantie dat zal worden voldaan aan de verplichting tot in- of uitvoer tijdens de geldigheidsduur van het certificaat; deze zekerheid wordt geheel of gedeeltelijk verbeurd als de transactie niet of slechts ten dele binnen deze termijn wordt uitgevoerd, behalve wanneer er sprake is van overmacht.

    2. De lijst van producten waarvoor uitvoercertificaten vereist zijn, de geldigheidsduur van de certificaten en de overige bepalingen voor de toepassing van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    Artikel 15

    Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1 bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

    Artikel 16

    1. Om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde in artikel 1 bedoelde producten, te voorkomen of te beperken, wordt bij de invoer van een of meer van deze producten tegen het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde recht een aanvullend invoerrecht toegepast, indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw die in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag is gesloten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde, behalve wanneer deze invoer de communautaire markt niet dreigt te verstoren of de gevolgen niet in verhouding staan tot het beoogde doel.

    2. De prijzen beneden welke een aanvullend invoerrecht kan worden toegepast, zijn die welke door de Gemeenschap aan de Wereldhandelsorganisatie worden doorgegeven.

    De hoeveelheden die moeten worden overschreden voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht worden met name vastgesteld op basis van de invoer in de Gemeenschap tijdens de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de in lid 1 bedoelde nadelen zich voordoen of zich dreigen voor te doen.

    3. De invoerprijzen die in aanmerking dienen te worden genomen voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht, worden vastgesteld op basis van de cif-invoerprijzen van de zending in kwestie.

    De cif-invoerprijzen worden daartoe geverifieerd aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt of op de communautaire invoermarkt voor het product.

    4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 25. Deze bepalingen hebben met name betrekking op:

    a) de producten waarop aanvullende invoerrechten worden toegepast overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw,

    b) de overige criteria die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat lid 1 wordt toegepast overeenkomstig artikel 5 van genoemde overeenkomst.

    Artikel 17

    1. De tariefcontingenten voor de in artikel 1 bedoelde producten die voortvloeien uit de overeenkomsten die in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde zijn gesloten, worden geopend en beheerd volgens bepalingen die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    2. De contingenten kunnen worden beheerd volgens een van de onderstaande methoden, dan wel door middel van een combinatie van deze methoden:

    a) op basis van de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend (het beginsel "wie het eerst komt, het eerst maalt"),

    b) evenredige verdeling van de hoeveelheden waarom bij de indiening van de aanvragen is verzocht (de zogeheten "methode van het gelijktijdige onderzoek"),

    c) rekening houdend met de traditionele handelsstromen (de zogeheten "methode traditionele/nieuwe marktdeelnemers").

    Andere passende methoden kunnen worden vastgesteld.

    Deze methoden moeten elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen.

    3. In de vastgestelde beheersmethode wordt, indien zulks passend is, rekening gehouden met de bevoorradingsbehoeften van de markt van de Gemeenschap en met de noodzaak het evenwicht op deze markt te vrijwaren, waarbij kan worden uitgegaan van de methoden die in het verleden zijn gehanteerd voor de contingenten die overeenkomen met de in lid 1 bedoelde contingenten, onverminderd de rechten uit hoofde van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde gesloten overeenkomsten.

    4. De in lid 1 bedoelde bepalingen voorzien in de opening van de contingenten op jaarbasis en, waar nodig, op passende wijze gespreid en bevatten, zo nodig:

    a) bepalingen die de aard, de herkomst en de oorsprong van het product, alsmede, waar zulks passend blijkt, de handhaving van de traditionele handelsstromen waarborgen,

    b) bepalingen betreffende de erkenning van het document aan de hand waarvan de onder a) bedoelde waarborgen kunnen worden gecontroleerd,

    c) de voorwaarden voor de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.

    Artikel 18

    1. Voorzover nodig voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening in de sector schapen- en geitenvlees kan de Raad op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag de in artikel 1 bedoelde producten in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de regeling actief of passief veredelingsverkeer.

    2. In afwijking van lid 1 besluit de Commissie, indien de in lid 1 bedoelde situatie zich uitzonderlijk dringend laat aanzien en de communautaire markt verstoord wordt of verstoord dreigt te worden door de regeling actief of passief veredelingsverkeer, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief over de noodzakelijke maatregelen, welke aan de Raad en aan de lidstaten worden meegedeeld, welke niet langer dan zes maanden geldig mogen blijven en welke onmiddellijk van toepassing zijn. Wanneer bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen een week na ontvangst van het verzoek.

    3. Iedere lidstaat kan binnen een week volgende op de dag waarop van het besluit van de Commissie mededeling wordt gedaan, dit besluit aan de Raad voorleggen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid, het besluit van de Commissie bevestigen, wijzigen of intrekken. Indien de Raad binnen drie maanden geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 19

    1. De algemene bepalingen voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bijzondere regels voor de toepassing ervan gelden voor de indeling van de onder de onderhavige verordening vallende producten; de tariefnomenclatuur die voortvloeit uit de onderhavige verordening, wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief.

    2. Behoudens andersluidende bepalingen die in deze verordening of ter uitvoering van een van de bepalingen daarvan worden vastgesteld, zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden:

    a) de toepassing van enige heffing van gelijke werking als een douanerecht en

    b) de toepassing van enige kwantitatieve beperking op de invoer of maatregel van gelijke werking.

    Artikel 20

    1. Als in de Gemeenschap de markt voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten als gevolg van de invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan die de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast totdat de verstoring opgeheven of het gevaar daarvoor geweken is.

    De Raad stelt op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag de algemene uitvoeringsbepalingen vat dit lid vast en bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen de lidstaten conservatoire maatregelen kunnen treffen.

    2. Als de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, beslist de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief over de noodzakelijke maatregelen, die aan de lidstaten worden meegedeeld en die onmiddellijk van toepassing zijn. Als bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.

    3. Iedere lidstaat kan de maatregelen van de Commissie binnen drie werkdagen volgende op de dag van de mededeling daarvan aan de Raad voorleggen. De Raad komt onverwijld bijeen. Hij kan de betreffende maatregel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen of vernietigen.

    4. De bepalingen van dit artikel worden toegepast met inachtneming van de verplichtingen op grond van de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228, lid 2, van het Verdrag.

    HOOFDSTUK IV Algemene bepalingen

    Artikel 21

    Teneinde rekening te houden met de beperkingen van het vrije verkeer die zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verbreiding van veeziekten tegen te gaan, kunnen volgens de procedure van artikel 25 buitengewone maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de markt die door deze beperkingen wordt getroffen. Deze maatregelen kunnen slechts worden genomen in de mate en voor het tijdvak die strikt noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van deze markt.

    Artikel 22

    Behoudens andersluidende bepalingen van deze verordening zijn de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 van deze verordening bedoelde producten.

    Artikel 23

    De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens.

    De wijze waarop deze gegevens worden medegedeeld en verspreid, wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.

    Artikel 24

    Er wordt een Comité van beheer "schapen en geiten" ingesteld, hierna "Comité" te noemen, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en onder voorzitterschap staat van een vertegenwoordiger van de Commissie.

    Artikel 25

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    3. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

    De Raad binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    Artikel 26

    Het Comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

    Artikel 27

    Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat gelijkelijk en op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag gestelde doeleinden.

    Artikel 28

    Bijlage I kan door de Raad op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd.

    Artikel 29

    Verordening (EEG) nr. 3013/89 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage II, deel A, opgenomen concordantietabel.

    Artikel 30

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 3 november 1998.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    B. PRAMMER

    (1) PB C 313 van 12.10.1998.

    (2) PB C 214 van 10.7.1998, blz. 72.

    (3) PB L 289 van 7.10.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1589/96 (PB L 206 van 16.8.1996, blz. 25).

    (4) Zie bijlage II, deel B.

    (5) PB L 128 van 19.5.1975, blz. 1. Richtlijn vervangen door Verordening (EG) nr. 950/97 (PB L 142 van 2.6.1997, blz. 1.

    (6) PB L 94 van 28.4.1970, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1287/95 (PB L 125 van 8.6.1995, blz. 1).

    (7) PB L 142 van 2.6.1997, blz. 1.

    (8) PB L 219 van 7.8.1991, blz. 15. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2143/96 (PB L 286 van 8.11.1996, blz. 10).

    BIJLAGE I

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE II

    Deel A

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Deel B

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Top