Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998L0067

    Richtlijn 98/67/EG van de Commissie van 7 september 1998 houdende wijziging van de Richtlijnen 80/511/EEG, 82/475/EEG, 91/357/EEG en Richtlijn 96/25/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 92/87/EEG (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 261 van 24.9.1998, p. 10–31 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1998/67/oj

    31998L0067

    Richtlijn 98/67/EG van de Commissie van 7 september 1998 houdende wijziging van de Richtlijnen 80/511/EEG, 82/475/EEG, 91/357/EEG en Richtlijn 96/25/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 92/87/EEG (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 261 van 24/09/1998 blz. 0010 - 0031


    RICHTLIJN 98/67/EG VAN DE COMMISSIE van 7 september 1998 houdende wijziging van de Richtlijnen 80/511/EEG, 82/475/EEG, 91/357/EEG en Richtlijn 96/25/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 92/87/EEG (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende de handel in mengvoeders (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/47/EG van de Commissie (2), en met name op artikel 4, lid 2, en artikel 10, onder a),

    Gelet op Richtlijn 96/25/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verkeer van voedermiddelen, tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en 93/74/EEG, en tot intrekking van Richtlijn 77/101/EEG (3), en met name op artikel 11, onder b),

    Overwegende dat de vaststelling van Richtlijn 96/25/EG tot gevolg heeft gehad dat de benamingen "enkelvoudige diervoeders", "grondstoffen", "grondstoffen (ingrediënten)" en "ingrediënten" niet langer konden worden gebruikt; dat deze benamingen in de communautaire wetgeving inzake diervoeders, namelijk in de Richtlijnen 70/524/EEG (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/19/EG van de Commissie (5), 74/63/EEG (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/60/EG van de Commissie (7), 82/471/EEG (8), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/25/EG en 93/74/EEG (9), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/25/EG van de Raad zijn vervangen door de term "voedermiddelen"; dat de definitie van "voedermiddelen" in voorkomend geval is vervangen door de bij Richtlijn 96/25/EG vastgestelde definitie; dat dit ook gevolgen heeft voor de definitie van mengvoeders; dat de Richtlijnen 80/511/EEG (10), 82/475/EEG (11), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/334/EEG (12), en 91/357/EEG (13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/47/EG van de Commissie bijgevolg moeten worden gewijzigd;

    Overwegende dat bij Richtlijn 92/87/EEG van de Commissie van 26 oktober 1992 tot vaststelling van een niet-exclusieve lijst van de belangrijkste ingrediënten die voor de bereiding van mengvoeders voor andere dieren dan huisdieren gewoonlijk worden gebruikt en in de handel gebracht (14) de voor gebruik in de etikettering bestemde lijst van de ingrediënten voor mengvoeders is vastgesteld; dat bij Richtlijn 96/25/EG enkelvoudige diervoerders en grondstoffen in één categorie, namelijk "voedermiddelen", zijn ondergebracht en een niet-exclusieve lijst is vastgesteld van de belangrijkste voedermiddelen die uitsluitend in het verkeer mogen worden gebracht met gebruikmaking van de daarin aangegeven benamingen en op voorwaarde dat zij voldoen aan de daarin vastgestelde definities; dat Richtlijn 92/87/EEG derhalve voorbijgestreefd is en moet worden ingetrokken;

    Overwegende dat erop moet worden toegezien dat de bijlagen bij Richtlijn 96/25/EG voortdurend worden aangepast aan de laatste ontwikkelingen van de wetenschappelijke en technische kennis; dat die aanpassingen snel moeten plaatsvinden volgens de bij de onderhavige richtlijn vastgestelde procedure die erop gericht is een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor veevoeders;

    Overwegende dat de bij de onderhavige richtlijn vastgestelde bepalingen inzake de benaming en de definitie van voedermiddelen van toepassing zijn onverminderd de voorschriften met betrekking tot diervoeders die zijn vastgesteld in de veterinaire wetgeving, met name in Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG (15), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden;

    Overwegende dat, om herkauwers te beschermen tegen de gezondheidsrisico's die voortvloeien uit het feit dat methoden voor de behandeling van eiwithoudende producten niet altijd kunnen garanderen dat de agentia van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) volledig worden geïnactiveerd, de Commissie Beschikking 94/381/EG van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit (16), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 95/60/EG (17), heeft vastgesteld; dat bij die beschikking een verbod is ingesteld op het gebruik van van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit voor vervoedering aan herkauwers, tenzij het gaat om bepaalde producten die geen gevaar opleveren voor de gezondheid;

    Overwegende dat, om praktische redenen en ter wille van de juridische coherentie, bij Beschikking 97/582/EG van de Commissie van 28 juli 1997 houdende wijziging van Beschikking 91/516/EEG tot vaststelling van een lijst van voor gebruik in mengvoeders verboden ingrediënten (18), het gebruik van van weefsel van zoogdieren afkomstige eiwit in mengvoeders voor herkauwers is verboden;

    Overwegende dat krachtens Richtlijn 77/101/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de handel in enkelvoudige diervoeders (19), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/47/EG van de Commissie, en Richtlijn 79/373/EEG in de etikettering van enkelvoudige diervoerders die bestaan uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit, respectievelijk van mengvoeders die van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit bevatten, melding moet worden gemaakt van het voederverbod teneinde te voorkomen dat de gebruikers, omdat zij niet op de hoogte zijn van de geldende regelgeving inzake diervoerders en van de veterinairrechtelijke voorschriften, dergelijke diervoeders toch aan herkauwers vervoederen; dat soortgelijke maatregelen moeten worden opgenomen in Richtlijn 96/25/EG;

    Overwegende dat de bovengenoemde etiketteringsvoorschriften van toepassing zijn onverminderd eventuele stringentere voorschriften die bepaalde lidstaten zouden hebben vastgesteld op grond van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 90/667/EEG;

    Overwegende dat lidstaten waar strengere verbodsbepalingen gelden, de vastgestelde etiketteringsvoorschriften mogen aanpassen aan de eigen wetgeving;

    Overwegende dat voedermiddelen vaak een chemische behandeling ondergaan en derhalve chemische onzuiverheden kunnen bevatten als gevolg van het gebruik, in het kader van dit fabricageproces, van technologische hulpmiddelen als bedoeld in Richtlijn 70/524/EEG; dat, om te garanderen dat alleen voedermiddelen die gezond, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn, in het verkeer worden gebracht en om de goede werking van de interne markt te waarborgen, algemene voorschriften moeten worden vastgesteld inzake de chemische zuiverheid van voedermiddelen op grond waarvan deze, voorzover dat krachtens de "good manufacturing practices" mogelijk is, vrij moeten zijn van chemische onzuiverheden die direct verband houden met het fabricageproces;

    Overwegende dat moet worden voorzien in een overgangsperiode om de industrie de gelegenheid te geven zich naar het bepaalde in deze richtlijn te schikken; dat voedermiddelen die in het verkeer zijn gebracht vóór de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt, in het verkeer kunnen blijven zolang de overgangsperiode loopt;

    Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor veevoeders,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In artikel 1, lid 2, onder b), van Richtlijn 80/511/EEG wordt de term "ingrediënten" vervangen door "voedermiddelen".

    Artikel 2

    In de titel, in artikel 1 en in de bijlage van Richtlijn 82/475/EEG wordt de term "ingrediënten" vervangen door "voerdermiddelen".

    Artikel 3

    In de titel, in artikel 1 en in de bijlage van Richtlijn 91/357/EEG wordt de term "ingrediënt(en)" telkens vervangen door "voedermiddel(en)".

    Artikel 4

    De bijlage bij Richtlijn 96/25/EG wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

    Artikel 5

    Richtlijn 92/87/EEG wordt ingetrokken.

    Artikel 6

    Het bepaalde in deze richtlijn geldt onverminderd de in de veterinaire wetgeving opgenomen voorschriften met betrekking tot diervoeders.

    Artikel 7

    1. De lidstaten doen uiterlijk op 31 december 1998 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 8

    De lidstaten bepalen dat voedermiddelen die voor 1 januari 1999 in het verkeer zijn gebracht en die niet in overeenstemming zijn met deze richtlijn, in het verkeer kunnen blijven tot en met 31 december 1999.

    Artikel 9

    Deze richtlijn treedt in werking op 1 juli 1998.

    Artikel 10

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 7 september 1998.

    Voor de Commissie

    Franz FISCHLER

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 86 van 6. 4. 1979, blz. 30.

    (2) PB L 211 van 5. 8. 1997, blz. 45.

    (3) PB L 125 van 23. 5. 1996, blz. 35.

    (4) PB L 270 van 14. 12. 1970, blz. 1.

    (5) PB L 96 van 28. 3. 1998, blz. 39.

    (6) PB L 38 van 11. 2. 1974, blz. 31.

    (7) PB L 209 van 25. 7. 1998, blz. 50.

    (8) PB L 213 van 21. 7. 1982, blz. 8.

    (9) PB L 237 van 22. 9. 1993, blz. 23.

    (10) PB L 126 van 21. 5. 1980, blz. 14.

    (11) PB L 213 van 21. 7. 1982, blz. 27.

    (12) PB L 184 van 10. 7. 1991, blz. 27.

    (13) PB L 193 van 17. 7. 1991, blz. 34.

    (14) PB L 319 van 4. 11. 1992, blz. 19.

    (15) PB L 363 van 27. 12. 1990, blz. 51.

    (16) PB L 172 van 7. 7. 1994, blz. 23.

    (17) PB L 55 van 11. 3. 1995, blz. 43.

    (18) PB L 237 van 28. 8. 1997, blz. 39.

    (19) PB L 32 van 3. 2. 1977, blz. 1.

    BIJLAGE

    DEEL A

    Algemeen

    I. VERKLARENDE AANTEKENINGEN

    1. De voedermiddelen zijn in de lijst van deel B opgenomen en benoemd met inachtneming van de volgende criteria:

    - de oorsprong van het product/bijproduct, bijvoorbeeld plantaardig, dierlijk, mineraal

    - het deel van het product/bijproduct dat wordt gebruikt, bijvoorbeeld geheel, zaden, knollen, beenderen

    - de bewerking die het product/bijproduct heeft ondergaan, bijvoorbeeld ontdopping, extractie, verhitting en/of het daarbij verkregen product/bijproduct, bijvoorbeeld vlokken, zemelen, pulp, vet

    - de rijpheid van het product/bijproduct en/of de kwaliteit van het product/bijproduct, bijvoorbeeld "met een laag glucosinolaatgehalte", "vetrijk", "suikerarm".

    2. De lijst in deel B is onderverdeeld in twaalf hoofdstukken:

    1. Granen en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    2. Oliehoudende zaden, oliehoudende vruchten en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    3. Zaden van peulvruchten en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    4. Knollen en wortels en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    5. Overige zaden en vruchten en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    6. Voedergewassen en ruwvoedergewassen

    7. Overige planten en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    8. Melkproducten

    9. Producten van landdieren

    10. Vis en andere zeedieren en daarvan afgeleide producten en bijproducten

    11. Mineralen

    12. Diversen.

    II. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BOTANISCHE ZUIVERHEID

    1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, moeten voedermiddelen, voorzover dat in verband met "good manufacturing practices" mogelijk is, vrij zijn van chemische onzuiverheden die direct verband houden met het gebruik, tijdens het fabricageproces, van technische hulpmiddelen als bedoeld in Richtlijn 70/524/EEG, tenzij voor een bepaald voedermiddel een maximumgehalte is vastgesteld in deel B van de bijlage.

    2. Voor in deel B en deel C vermelde producten en bijproducten moet de botanische zuiverheid ten minste 95 % bedragen voorzover in deel B of deel C geen andere waarde is vastgesteld.

    Als botanische onzuiverheden worden beschouwd:

    a) natuurlijke maar onschadelijke vreemde bestanddelen (bijvoorbeeld stro- en kafdeeltjes, zaden van andere geteelde soorten, onkruidzaden);

    b) onschadelijke resten van andere oliehoudende zaden of vruchten, afkomstig van een eerdere be- of verwerking, voorzover de hoeveelheid van deze resten 0,5 % niet overschrijdt.

    3. De voornoemde gehalten hebben betrekking op het gewicht van het product of bijproduct als zodanig.

    III. BEPALINGEN INZAKE DE BENAMINGEN

    Wanneer bij de benaming van een in deel B vemeld voedermiddel een of meer woorden tussen haakjes zijn opgenomen, mag het gedeelte tussen haakjes naar believen worden toegevoegd of weggelaten; bijvoorbeeld voor "soja(bonen)olie" mag zowel de benaming "sojabonenolie" als de benaming "sojaolie" worden gebruikt.

    IV. BEPALINGEN BETREFFENDE HET GLOSSARIUM

    In het hierna volgende glossarium wordt verwezen naar de belangrijkste procédés die worden gebruikt voor de vervaardiging van de voedermiddelen die zijn vermeld in deel B en deel C van deze bijlage. Wanneer in de namen van deze vervoermiddelen een naam of term uit dit glossarium voorkomt, moet het te gebruiken procédé in overeenstemming zijn met de gegeven definitie.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    V. BEPALINGEN INZAKE DE OVEREENKOMSTIG DEEL B EN DEEL C AAN TE GEVEN OF TE VERMELDEN GEHALTEN

    1. De aangegeven of de te vermelden gehalten hebben betrekking op het gewicht van het voedermiddel als zodanig, tenzij anders is vermeld.

    2. Behoudens de bepalingen van artikel 3 en artikel 6, lid 3, onder b), van de richtlijn en voorzover in deel B of deel C van deze bijlage geen ander gehalte is vastgesteld, moet het watergehalte van het voedermiddel worden aangegeven als het hoger is dan 14 % van het gewicht van het voedermiddel. Bij voedermiddelen waarvan het vochtgehalte het bovenstaande maximum niet overschrijdt, moet dat gehalte op verzoek van de koper worden aangegeven.

    3. Behoudens de bepalingen van artikel 3 van de richtlijn en voorzover in deel B of deel C van deze bijlage geen ander gehalte is vastgesteld, moet het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as worden aangegeven als het hoger is dan 2,2 % ten opzichte van de droge stof.

    VI. BEPALINGEN INZAKE DENATURERENDE MIDDELEN EN BINDMIDDELEN

    Wanneer producten als bedoeld in deel B, kolom 2, of in deel C, kolom 1, worden gebruikt om voedermiddelen te denatureren of te binden, moet het volgende worden vermeld:

    - denaturerende middelen: aard en hoeveelheid van de gebruikte producten,

    - bindmiddelen: aard van de gebruikte producten.

    In het geval van bindmiddelen mag de hoeveelheid van de gebruikte producten 3 % van het totaalgewicht niet overschrijden.

    VII. BEPALINGEN INZAKE DE MINIMALE TOLERANTIES OP DE OVEREENKOMSTIG DEEL B EN DEEL C AANGEGEVEN OF TE VERMELDEN GEHALTEN

    Wanneer bij een officiële controle op grond van artikel 12 van de richtlijn blijkt dat de samenstelling van het voedermiddel afwijkt van de opgegeven samenstelling, en wel zo dat het voedermiddel daardoor in waarde vermindert, zijn ten minste de volgende toleranties toegestaan:

    a) Voor ruw eiwit:

    - 2 eenheden voor opgegeven gehalten van 20 % en meer,

    - 10 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 20 % (tot 10 %),

    - 1 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 10 %.

    b) Voor totaal suikers, reducerende suikers, sacharose, lactose en glucose (dextrose):

    - 2 eenheden voor opgegeven gehalten van 20 % of meer,

    - 10 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 20 % (tot 5 %),

    - 0,5 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 5 %.

    c) Voor zetmeel en inuline:

    - 3 eenheden voor opgegeven gehalten van 30 % en meer,

    - 10 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 30 % (tot 10 %),

    - 1 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 10 %.

    d) Voor ruw vet:

    - 1,8 eenheid voor opgegeven gehalten van 15 % en meer,

    - 12 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 15 % (tot 5 %),

    - 0,6 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 5 %.

    e) Voor ruwe celstof:

    - 2,1 eenheid voor opgegeven gehalten van 14 % of meer,

    - 15 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 14 % (tot 6 %),

    - 0,9 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 6 %.

    f) Voor vocht en ruwe as:

    - 1 eenheid voor opgegeven gehalten van 10 % en meer,

    - 10 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van minder dan 10 % (tot 5 %),

    - 0,5 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 5 %.

    g) Voor fosfor totaal, natrium, calciumcarbonaat, calcium, magnesium, zuurgetal en in ether onoplosbare bestanddelen:

    - 1,5 eenheid voor opgegeven gehalten (waarden) van 15 % (15) en meer, naar gelang van het geval,

    - 10 %van het (de) opgegeven gehalte (waarde) voor opgegeven gehalten (waarden) van minder dan 15 % (15) (tot 2 % (2)), naar gelang van het geval,

    - 0,2 eenheid voor opgegeven gehalten (waarden) van minder dan 2 % (2), naar gelang van het geval.

    h) Voor in zoutzuur onoplosbare as, en als NaCl uitgedrukte chloride:

    - 10 % van het opgegeven gehalte voor opgegeven gehalten van 3 % of meer,

    - 0,3 eenheid voor opgegeven gehalten van minder dan 3 %.

    i) Voor caroteen, vitamine A en xanthofyl:

    - 30 % van het opgegeven gehalte.

    j) Voor methionine, lysine en vluchtige stikstofbasen:

    - 20 % van het opgegeven gehalte.

    VIII. BEPALINGEN INZAKE DE ETIKETTERING VAN VOEDERMIDDELEN DIE BESTAAN UIT VAN WEEFSEL VAN ZOOGDIEREN AFKOMSTIG EIWIT

    1. Bij voedermiddelen die bestaan uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit, dient in de etikettering de volgende vermelding te worden aangebracht: "Dit voedermiddel bestaat uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit dat niet aan herkauwers mag worden vervoederd.".

    Deze bepaling geldt niet voor:

    - melk en melkproducten,

    - gelatine,

    - aminozuren uit huiden, verkregen aan de hand van een procédé waarbij het materiaal wordt blootgesteld aan een pH van 1 tot 2, gevolgd door een pH van meer dan 11, gevolgd door een hittebehandeling bij 140 °C gedurende 30 minuten bij een druk van 3 bar,

    - dicalciumfosfaat uit ontvette beenderen,

    - gedroogd plasma en andere bloedproducten.

    2. Wanneer een lidstaat, op grond van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 90/667/EEG, het gebruik van van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit als bedoeld in punt 1, eerste volzin, in diervoeders voor bepaalde andere dieren dan herkauwers verboden heeft, dient de in punt 1 genoemde vermelding te worden aangevuld met de andere diersoorten of categorieën dieren waarvoor dat verbod van toepassing is geworden.

    DEEL B

    Niet-exclusieve lijst van de belangrijkste voedermiddelen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >

    RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    DEEL C

    Bepalingen inzake de benaming en de vermelding van bepaalde bestanddelen van niet in de lijst opgenomen voedermiddelen

    Wanneer voedermiddelen in het verkeer worden gebracht die niet zijn opgenomen in de lijst in deel B van deze bijlage, moeten de in kolom 2 van de onderstaande tabel genoemde bestanddelen worden vermeld overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder d), van de richtlijn.

    Niet in de lijst van deel B opgenomen voedermiddelen moeten worden benoemd overeenkomstig de in deel A.I.1 van deze bijlage vermelde criteria.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Top