31995H0216

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 8 juni 1995 betreffende een betere beveiliging van bestaande liften (Voor de EER relevante tekst) (95/216/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 155, tweede streepje,

Overwegende dat het de taak van de Lid-Staten is op hun grondgebied de veiligheid van personen te verzekeren;

Overwegende dat er niet in alle Lid-Staten passende inrichtingen bestaan om de veiligheid van liften te verzekeren;

Overwegende dat het, ondanks de verschillen in ontwerp en ouderdom van deze liften, mogelijk is een minimumaantal punten vast te stellen waarop deze apparaten moeten worden gecontroleerd;

Overwegende dat deze modernisering, uit veiligheidsoverwegingen, over meerdere jaren kan worden gespreid,

BEVEELT DE LID-STATEN AAN:

1. voor zover de bestaande wetgeving niet reeds toereikend is om aan de vereisten van deze aanbeveling te voldoen, alle dienstige maatregelen te treffen om

- te bewerkstelligen dat bestaande liften in een bevredigende staat van onderhoud verkeren,

- deze veiliger te maken, door voorschriften toe te passen gebaseerd op de beginselen in de bijlage van deze aanbeveling;

2. aanvullende maatregelen te treffen op die genoemd in de bijlage, indien deze om veiligheidsredenen noodzakelijk zijn.

Deze aanbeveling is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 8 juni 1995.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Lid van de Commissie

BIJLAGE

BEGINSELEN INZAKE DE BEVEILIGING VAN BESTAANDE LIFTEN

Opmerking vooraf

Waar mogelijk kunnen de Europese normen EN 81-1 en EN 81-2 worden gebruikt om met name afmetingen, toleranties, snelheden of versnellingen te bepalen.

1. De liftcabines van deuren voorzien en binnen de cabine een systeem aanbrengen waarmee het niveau waarop de lift zich bevindt wordt aangegeven.

2. De ophangkabels van de cabine controleren en eventueel vervangen.

3. De bediening van het stopmechanisme wijzigen om het afremmen geleidelijk te laten verlopen en te bereiken dat de cabine precies op het juiste punt tot stilstand komt.

4. De bedieningsorganen, zowel in de cabine als op het paneel buiten de lift, zo inrichten dat deze goed te begrijpen zijn en door gehandicapten zonder begeleider gebruikt kunnen worden.

5. Op automatisch sluitende liftdeuren detectors aanbrengen waarmee de aanwezigheid van mensen of dieren kan worden bespeurd.

6. Op liften met een hogere snelheid dan 0,6 m/s een parachutesysteem aanbrengen waarmee de lift geleidelijk tot stilstand kan worden gebracht.

7. De alarmsystemen zodanig wijzigen dat er een permanente verbinding tot stand wordt gebracht met een hulpdienst die zo nodig snel kan ingrijpen.

8. Voor zover aanwezig, het asbest uit de remmechanismen verwijderen.

9. Een inrichting monteren waarmee ongecontroleerde opwaartse bewegingen van de cabine worden verhinderd.

10. Een noodverlichting in de cabines aanbrengen die ingeschakeld wordt wanneer de hoofdvoeding uitvalt. Deze noodverlichting moet lang genoeg functioneren om een normale reddingsoperatie mogelijk te maken. Deze installatie mag geen belemmering vormen voor de in punt 7 genoemde alarmsystemen.