Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994R3284

    Verordening (EG) nr. 3284/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

    PB L 349 van 31.12.1994, p. 22–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/10/1997; afgeschaft en vervangen door 397R2026

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1994/3284/oj

    31994R3284

    Verordening (EG) nr. 3284/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

    Publicatieblad Nr. L 349 van 31/12/1994 blz. 0022 - 0052
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 34 blz. 0035
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 34 blz. 0035


    VERORDENING (EG) Nr. 3284/94 VAN DE RAAD van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

    Gelet op de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten en de verordeningen op grond van artikel 235 van het Verdrag die van toepassing zijn op goederen die door de verwerking van landbouwprodukten zijn verkregen, in het bijzonder op de bepalingen van deze verordeningen die de mogelijkheid bieden af te wijken van het algemene beginsel dat beschermingsmaatregelen aan de grenzen uitsluitend kunnen worden vervangen door de bij deze verordeningen vastgestelde maatregelen,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Overwegende dat de Raad bij Verordening (EEG) nr. 2423/88 (2) gemeenschappelijke voorschriften heeft vastgesteld ter bescherming tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap;

    Overwegende dat deze voorschriften werden vastgesteld overeenkomstig de bestaande internationale verplichtingen, in het bijzonder die welke voortvloeien uit artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT), de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT (anti-dumpingcode van 1979) en de Overeenkomst inzake de uitlegging en de toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de GATT (subsidiecode van 1979);

    Overwegende dat de in 1994 voltooide multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde tot de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) hebben geleid;

    Overwegende dat bijlage I A bij de Overeenkomst tot oprichting van de WTO (WTO-Overeenkomst) onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (GATT 1994), een Overeenkomst inzake de landbouw (landbouwovereenkomst), een nieuwe Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (anti-dumpingovereenkomst) en een nieuwe Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (subsidieovereenkomst) bevat;

    Overwegende dat het met het oog op een meer doorzichtige en effectieve toepassing van de voorschriften van de anti-dumping- en de subsidieovereenkomst nodig lijkt twee afzonderlijke verordeningen op te stellen waarin nauwkeurig wordt bepaald op welke wijze elk van beide handelsbeschermingsinstrumenten moet worden toegepast;

    Overwegende dat het derhalve dienstig is de voorschriften van de Gemeenschap voor de toepassing van compenserende rechten in het licht van de nieuwe multilaterale regels te wijzigen, waaronder de voorschriften inzake de opening van een procedure en het uitvoeren van een onderzoek (met inbegrip van de vaststelling van de feiten en de behandeling van gegevens), de toepassing van voorlopige maatregelen, de instelling en heffing van compenserende rechten, de duur en de herziening van compenserende maatregelen en de openbaarmaking van informatie in verband met subsidieonderzoeken;

    Overwegende dat het aanbeveling verdient, gezien de talrijke wijzigingen in de nieuwe overeenkomsten en met het oog op een correcte en transparante toepassing van de nieuwe voorschriften, deze overeenkomsten zoveel mogelijk in communautaire wetgeving om te zetten;

    Overwegende dat het voorts wenselijk lijkt voldoende nauwkeurig te bepalen wanneer er van subsidiëring sprake is, volgens welke principes daartegen compenserende maatregelen genomen kunnen worden (met name indien de subsidie specifiek is toegekend) en op welke wijze de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend wordt;

    Overwegende dat het duidelijk is dat, om te kunnen vaststellen dat er van subsidie sprake is, het noodzakelijk is aan te tonen dat een overheid of overheidsinstantie op het grondgebied van een land een financiële bijdrage levert, of dat er een vorm van inkomens- of prijzensteun is geweest in de zin van artikel XVI van de GATT 1994, en dat de ontvanger hierdoor een voordeel heeft verkregen;

    Overwegende dat het nodig is voldoende nauwkeurig aan te geven tegen welke soorten subsidies compenserende maatregelen genomen kunnen worden en welke procedures gevolgd moeten worden indien tijdens een onderzoek wordt vastgesteld dat het onderzochte bedrijf subsidies heeft ontvangen waartegen geen compenserende maatregelen genomen kunnen worden;

    Overwegende dat in de subsidieovereenkomst is vermeld dat de bepalingen inzake subsidies waartegen geen maatregelen genomen kunnen worden, vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst vervallen, tenzij de leden van de WTO overeenkomen de geldigheidsduur van deze bepalingen te verlengen; dat het derhalve nodig kan zijn deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen indien de geldigheidsduur van deze bepalingen niet wordt verlengd;

    Overwegende dat tegen de maatregelen die in bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst zijn vermeld, geen compenserende maatregelen genomen kunnen worden, voor zover die overeenkomst dit bepaalt;

    Overwegende dat het wenselijk is duidelijk en nauwkeurig aan te geven welke factoren relevant kunnen zijn voor de vaststelling, of de gesubsidieerde invoer aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel dreigt te veroorzaken; dat, bij het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de omvang en de prijzen van deze invoer en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt, aandacht dient te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren, en met name de marktomstandigheden in de Gemeenschap;

    Overwegende dat het dienstig is het begrip "bedrijfstak van de Gemeenschap" te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs gelieerde partijen van deze bedrijfstak kunnen worden uitgesloten en dat ook het begrip "gelieerd" gedefinieerd dient te worden; dat het ook noodzakelijk is te bepalen dat compenserende maatregelen ten behoeve van producenten in een regio van de Gemeenschap kunnen worden genomen, en aan te geven wat onder een dergelijke regio dient te worden verstaan;

    Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen wie een klacht wegens subsidiëring mag indienen en in welke mate deze door de bedrijfstak van de Gemeenschap dient te worden gesteund en welke informatie over subsidie, schade en het verband daartussen daarin moet zijn opgenomen; dat het tevens wenselijk is de procedures voor het afwijzen van klachten of de inleiden van procedures te omschrijven;

    Overwegende dat dient te worden bepaald hoe de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten nodig hebben; dat de belanghebbenden voldoende tijd moeten hebben om het nodige bewijsmateriaal te verzamelen en in de gelegenheid moeten worden gesteld hun belangen te verdedigen; dat het bovendien wenselijk is de bij het onderzoek te volgen regels en procedures duidelijk aan te geven en in het bijzonder te bepalen dat de belanghebbenden zich kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken; dat dergelijke standpunten en informatie slechts in aanmerking worden genomen indien zij binnen de gestelde termijn worden voorgelegd; dat het bovendien wenselijk is te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden verschafte informatie; dat de Lid-Staten met de Commissie dienen samen te werken bij het verzamelen van deze informatie;

    Overwegend dat het noodzakelijk is te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld en dat deze niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening van het onderzoek mogen worden ingesteld; dat de Commissie dergelijke rechten in alle gevallen voor een periode van vier maanden kan instellen;

    Overwegende dat het noodzakelijk is procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die de gevolgen van de subsidie compenseren of de schade wegnemen, waardoor het instellen van voorlopige of definitieve rechten overbodig wordt; dat het tevens wenselijk is aan te geven welke consequenties aan het schenden of de intrekking van een verbintenis zijn verbonden en te bepalen dat voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om de bevindingen aan te vullen; dat bij het aanvaarden van verbintenissen erop moet worden toegezien dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan de concurrentie niet verstoren;

    Overwegende dat het noodzakelijk is voor te schrijven dat subsidiezaken, hetzij zonder dat maatregelen worden ingesteld, hetzij door de instelling van definitieve rechten, normaliter binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 13 maanden na de opening van het onderzoek worden beëindigd; dat een onderzoek dient te worden beëindigd indien het bedrag van de subsidie minimaal blijkt te zijn of, met name bij invoer uit ontwikkelingslanden, de omvang van de gesubsidieerde invoer te verwaarlozen is en dat hiervoor criteria dienen te worden vastgesteld; dat, wanneer maatregelen noodzakelijk zijn, bepalingen in verband met de beëindiging van het onderzoek dienen te worden vastgesteld en dient te worden voorgeschreven dat het recht lager dan het bedrag van de tot compensatie aanleiding gevende subsidie moet zijn indien een dergelijk recht de schade zou wegnemen en dat, bovendien, de wijze van berekening van het recht in het geval van een steekproefonderzoek dient te worden vastgesteld;

    Overwegende dat het noodzakelijk is bepalingen op te nemen die het mogelijk maken de voorlopige rechten, indien nodig, met terugwerkende kracht in te vorderen en aan te geven onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd om ervoor te zorgen dat de toe te passen definitieve maatregelen effect sorteren; dat het bovendien noodzakelijk is te bepalen dat in geval van schending of intrekking van verbintenissen de rechten eveneens met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast;

    Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen, tenzij bij een herzieningsonderzoek blijkt dat zij dienen te worden gehandhaafd; dat in gevallen waarin voldoende bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd tevens dient te worden voorzien in tussentijdse herzieningen of onderzoeken om te bepalen of terugbetaling van compenserende rechten gerechtvaardigd is;

    Overwegende dat, hoewel de subsidieovereenkomst van 1994 geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van compenserende maatregelen, deze wel ontweken kunnen worden, op ongeveer dezelfde wijze als anti-dumpingmaatregelen; dat het derhalve wenselijk lijkt in deze verordening een bepaling op te nemen om de ontwijking van compenserende maatregelen tegen te gaan;

    Overwegende dat het dienstig is te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing van compenserende maatregelen in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de toepassing van dergelijke maatregelen inopportuun maken;

    Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in de mogelijkheid tot registratie bij invoer van de onderzochte produkten, zodat later tegen deze invoer eventueel maatregelen kunnen worden genomen;

    Overwegende dat de Lid-Staten toezicht dienen te houden op de invoer van de aan een onderzoek en maatregelen onderworpen goederen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en dat zij hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie dienen mede te delen;

    Overwegende dat moet worden voorgeschreven dat in bepaalde stadia van het onderzoek een raadgevend comité dient te worden geraadpleegd; dat dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en dat het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt waargenomen;

    Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat controlebezoeken dienen plaats te vinden ter verificatie van de toegezonden informatie betreffende subsidiëring en schade, met dien verstande dat dergelijke bezoeken afhankelijk worden gesteld van de wijze waarop de vragenlijsten zijn ingevuld;

    Overwegende dat, teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, het van wezenlijk belang is te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, een onderzoek steekproefsgewijze mag worden uitgevoerd;

    Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen dat voor belanghebbenden die niet voldoende medewerking verlenen aan het onderzoek, andere informatie kan worden gebruikt en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou zijn geweest wanneer ze wel medewerking hadden verleend aan het onderzoek;

    Overwegende dat bepalingen betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie dienen te worden vastgesteld om de openbaarmaking van zaken- of ambtsgeheimen te voorkomen;

    Overwegende dat het van wezenlijk belang is te voorzien in de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen aan de partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen en dat deze bekendmaking, met inachtneming van de besluitvormingsprocedures van de Gemeenschap, tijdig dient plaats te vinden zodat de belanghebbenden hun belangen kunnen verdedigen;

    Overwegende dat het aanbeveling verdient te voorzien in een administratief systeem dat het mogelijk maakt argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Gemeenschap, met inbegrip van het belang van de consument, zijn, termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden verstrekt en bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens;

    Overwegende dat het absoluut noodzakelijk is de toepassing van termijnen afhankelijk te stellen van de totstandbrenging van de noodzakelijke administratieve structuren bij de diensten van de Commissie; dat de Raad derhalve door middel van een uiterlijk op 1 april 1995 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te nemen besluit dient te bepalen wanneer deze termijnen van toepassing zijn,

    Overwegende dat het bij de toepassing van de bepalingen van de subsidieovereenkomst van essentieel belang is, teneinde het evenwicht tussen rechten en plichten te handhaven die met deze overeenkomst wordt nagestreefd, dat de Gemeenschap rekening houdt met de interpretatie ervan door haar belangrijkste handelspartners, zoals die in wetgeving of vaste praktijk tot uiting komt,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Beginselen 1. Deze verordening is erop gericht de bedrijven in de Gemeenschap te beschermen tegen gesubsidieerde invoer uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap. Compenserende rechten kunnen worden ingesteld om de subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks is toegekend voor de vervaardiging, produktie, export of het vervoer van een produkt dat, wanneer het in de Gemeenschap in het vrije verkeer wordt gebracht, schade veroorzaakt.

    2. Voor de toepassing van deze verordening wordt een produkt geacht te worden gesubsidieerd indien daarvoor een subsidie is toegekend waartegen compenserende maatregelen, kunnen worden genomen zoals gedefinieerd in de artikelen 2 en 3.

    3. Deze subsidie kan worden verleend door de overheid van het land van oorsprong van het importprodukt, of door de overheid van het land van waaruit het produkt naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, voor de toepassing van deze verordening "land van uitvoer" genoemd. In deze verordening wordt onder "overheid" verstaan, de overheid of elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of uitvoer.

    4. In afwijking van het bovenstaande zijn de bepalingen van deze verordening volledig van toepassing op produkten die niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong, maar vanuit een ander land naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. De desbetreffende transactie of transacties wordt of worden dan beschouwd als tussen het land van oorsprong en de Gemeenschap te hebben plaatsgevonden.

    5. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "soortgelijk produkt" een produkt verstaan dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken produkt of, bij gebreke van een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken produkt.

    Artikel 2

    Definitie van een subsidie Van subsidiëring wordt geacht sprake te zijn indien:

    1. a) de overheid (als omschreven in artikel 1, lid 3) op het grondgebied van het land van oorsprong of uitvoer een financiële bijdrage levert, dat wil zeggen, wanneer i) een overheidspraktijk een directe overdracht van middelen (bij voorbeeld schenkingen, leningen, inbreng van kapitaal), een mogelijke directe overdracht van middelen of een verbintenis (bij voorbeeld het garanderen van een lening) inhoudt;

    ii) een overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int, bij voorbeeld belastingmaatregelen zoals belastingkredieten; in dit verband wordt de vrijstelling, ten behoeve van een exportprodukt, van rechten en belastingen die worden geheven op het soortgelijke produkt dat voor binnenlands gebruik is bestemd, of de terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de gestorte of verschuldigde bedragen, niet als een subsidie beschouwd, mits voldaan wordt aan de bepalingen van de bijlagen I, II en III bij deze verordening;

    iii) een overheid andere goederen of diensten levert dan de algemene infrastructuur of goederen aankoopt;

    iv) een overheid - betalingen verricht aan een financieringsmechanisme, of - indien zij een particulier orgaan met één of meer van de onder i) tot en met iii) genoemde soorten functies belast die zij normalerwijze zelf vervult, en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheden normalerwijze volgen; of b) er sprake is van enige vorm van bescherming van inkomen of steun aan prijzen in de zin van artikel XVI van de GATT 1994;

    2. hierdoor een voordeel wordt toegekend.

    Artikel 3

    Tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies A. BEGINSEL 1. Tegen subsidies in de zin van artikel 2 kunnen uitsluitend compenserende maatregelen worden genomen indien zij specifiek zijn in de zin van de leden 2, 3 en 4.

    B. SPECIFICITEIT 2. Om te bepalen of een subsidie, zoals omschreven in artikel 2, specifiek is voor een onderneming of bedrijfstak of groep ondernemingen of bedrijfstakken (in deze verordening "bepaalde ondernemingen" genoemd) binnen het rechtsgebied van de subsidie verlenende autoriteit, zijn de volgende beginselen van toepassing:

    a) Een subsidie is specifiek wanneer de subsidie verlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan de subsidie verlenende autoriteit handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt.

    b) Een subsidie is niet specifiek indien de subsidie verlenende autoriteit objectieve criteria of voorwaarden hanteert voor de toekenning van subsidies en het vaststellen van de hoogte ervan, of indien zulke criteria of voorwaarden zijn neergelegd in de wetgeving op grond waarvan de subsidie verlenende autoriteit handelt, voor zover de ondernemingen dan automatisch voor de subsidie in aanmerking komen en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen.

    Voor de toepassing van dit artikel worden onder "objectieve criteria of voorwaarden" de criteria en voorwaarden verstaan die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de grootte van de onderneming.

    De criteria of voorwaarden moeten in de wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat controle mogelijk is.

    c) Indien, ondanks het feit dat er op grond van het bepaalde onder a) en b) geen sprake lijkt te zijn van specificiteit, er toch redenen zijn om aan te nemen dat een subsidie specifiek is, kunnen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieregeling door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, overheersend gebruik door bepaalde ondernemingen, de toekenning van onevenredig hoge bedragen aan subsidie aan bepaalde ondernemingen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit om subsidie te verlenen van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband worden met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen of ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

    Bij de toepassing van deze alinea wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het rechtsgebied van de subsidie verlenende autoriteit en de tijd gedurende welke de subsidieregeling van kracht is.

    3. Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen in een afgebakend geografisch gebied binnen het rechtsgebied van een subsidie verlenende autoriteit is beperkt, is specifiek, met dien verstande dat de vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door alle overheidsinstanties die daartoe zijn gerechtigd, niet geacht wordt een specifieke subsidie te zijn in de zin van deze verordening.

    4. Ongeacht het bepaalde in de leden 2 en 3, worden de volgende subsidies geacht specifiek te zijn:

    a) Subsidies die, rechtens of in feite, uitsluitend of onder meer van exportprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies.

    Subsidies worden geacht afhankelijk van exportprestaties te zijn wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van exportprestaties afhankelijk is, in feite gebonden is aan bestaande of verwachte export of aan exportinkomsten. Het feit alleen dat een subsidie aan ondernemingen wordt toegekend die exporteren, is op zich niet voldoende om aan te nemen dat deze subsidie een exportsubsidie in de zin van deze bepaling is.

    b) Subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

    5. De vaststelling dat er sprake is van een specifieke subsidie op grond van het bepaalde in dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal zijn gestaafd.

    C. SUBSIDIES DIE NIET TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVEN 6. Tegen de volgende subsidies kunnen geen compenserende maatregelen worden genomen:

    a) subsidies die niet specifiek zijn in de zin van de leden 2 en 3;

    b) subsidies die specifiek zijn in de zin van de leden 2 en 3, maar die aan de voorwaarden van de leden 7, 8 en 9 voldoen;

    c) het subsidie-element dat eventueel in een van de in bijlage IV vermelde maatregelen is opgenomen.

    7. Tegen subsidies voor de onderzoekactiviteiten van bedrijven of van hoger-onderwijs- of onderzoekinstellingen die op contractbasis onderzoek voor bedrijven uitvoeren, kunnen geen compenserende maatregelen worden genomen, indien de subsidie niet meer dan 75 % van de kosten van industrieel onderzoek dekt of 50 % van de kosten van preconcurrentiële ontwikkeling en voor zover deze subsidie uitsluitend beperkt is tot:

    i) personeelskosten (onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel dat zich uitsluitend met onderzoek bezighoudt);

    ii) kosten van apparatuur, uitrusting, land en gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve indien ze op commerciële basis worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;

    iii) kosten van advies en soortgelijke diensten die uitsluitend voor het onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van aangekocht onderzoek, aangekochte technische kennis, octrooien, enz.;

    iv) extra algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien;

    v) andere exploitatiekosten (zoals die van materieel, leveranties en dergelijke) die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien.

    Voor de toepassing van dit lid geldt bovendien het volgende:

    a) Het toegestane niveau van de in dit lid bedoelde subsidie waartegen geen compenserende maatregelen genomen kunnen worden, wordt vastgesteld aan de hand van de totale in aanmerking te nemen kosten die tijdens de duur van een afzonderlijk project zijn ontstaan.

    Voor programma's die zowel "industrieel onderzoek" als "preconcurrentiële ontwikkeling" omvatten, mag het niveau van de subsidie waartegen geen compenserende maatregelen genomen kunnen worden, niet hoger zijn dan het gewone gemiddelde van de toegestane niveaus van de subsidie waartegen geen compenserende maatregelen genomen kunnen worden, dat op deze twee categorieën van toepassing is, berekend aan de hand van alle in aanmerking te nemen kosten zoals uiteengezet onder i) tot en met v).

    b) Onder "industrieel onderzoek" wordt geprogrammeerd of kritisch onderzoek verstaan dat gericht is op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze kennis bij de ontwikkeling van nieuwe produkten, processen of diensten te gebruiken, of om bestaande produkten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren.

    c) Onder "preconcurrentiële ontwikkeling" wordt verstaan de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde produkten, processen of diensten, of deze nu voor verkoop of voor gebruik zijn bestemd, met inbegrip van de fabricage van een eerste prototype dat niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve produkten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt. Daaronder wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande produkten, produktielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.

    De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing op burgerluchtvaartuigen (zoals omschreven in de Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen van 1979, zoals gewijzigd, of in latere overeenkomsten tot wijziging of vervanging van deze overeenkomst).

    8. Er kunnen geen compenserende maatregelen worden genomen tegen subsidies aan achtergebleven regio's op het grondgebied van het land van oorsprong en/of uitvoer, die in het algemene kader van regionale ontwikkeling worden verleend en die volgens de criteria van de leden 2 en 3 binnen de in aanmerking komende regio's niet specifiek zouden zijn, in zoverre:

    i) elke achtergebleven regio een duidelijk afgebakende aaneengesloten geografische zone is met een definieerbare economische en administratieve identiteit;

    ii) de regio als achtergebleven wordt beschouwd op grond van neutrale en objectieve criteria die erop wijzen dat de problemen van de regio niet slechts aan tijdelijke omstandigheden zijn te wijten; deze criteria moeten in wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven, zodat ze gecontroleerd kunnen worden;

    iii) de criteria een meting van de economische ontwikkeling inhouden die ten minste op één van de volgende factoren is gebaseerd:

    - hetzij het inkomen of het gezinsinkomen per hoofd van de bevolking, hetzij het BBP per hoofd van de bevolking, dat niet meer dan 85 % mag bedragen van het gemiddelde op het grondgebied van het betrokken land van oorsprong of uitvoer,

    - het werkloosheidspercentage dat ten minste 110 % moet bedragen van het gemiddelde op het grondgebied van het betrokken land van oorsprong of uitvoer,

    over een periode van drie jaar; deze berekening mag echter een gemengde zijn, waarbij met andere factoren rekening wordt gehouden.

    Voor de toepassing van dit lid:

    a) wordt onder een "algemeen kader van regionale ontwikkeling" verstaan dat de regionale subsidieregelingen deel uitmaken van een innerlijk samenhangend regionaal ontwikkelingsbeleid van algemene toepassing en dat de subsidies voor regionale ontwikkeling niet aan geïsoleerde geografische plaatsen worden toegekend die geen of vrijwel geen invloed hebben op de ontwikkeling van een regio;

    b) worden onder "neutrale en objectieve criteria" criteria verstaan die bepaalde regio's niet meer dan nodig is begunstigen om de regionale verschillen op te heffen of te verminderen in het kader van het regionale ontwikkelingsbeleid. Regionale subsidieregelingen omvatten in dit verband maxima voor de hoogte van de subsidie die voor elk gesubsidieerd project kan worden toegekend. Deze maxima moeten verschillen al naar gelang van de verschillende ontwikkelingsniveaus van de in aanmerking komende regio's en moeten in termen van investeringskosten of de kosten van het scheppen van arbeidsplaatsen worden uitgedrukt. Binnen deze maxima geschiedt de verdeling van de subsidie voldoende gelijkmatig om te voorkomen dat een subsidie voornamelijk door bepaalde ondernemingen wordt gebruikt of dat onevenredig hoge subsidiebedragen aan bepaalde ondernemingen worden toegekend. Deze alinea wordt met inachtneming van de criteria van de leden 2 en 3 toegepast.

    9. Compenserende maatregelen kunnen niet worden genomen ten aanzien van subsidies ter bevordering van de aanpassing van de bestaande uitrusting aan nieuwe milieu-eisen ingevolge wetten en/of voorschriften en die voor de bedrijven meer verplichtingen en grotere financiële lasten met zich brengen, mits de subsidie:

    i) een eenmalige maatregel is die niet wordt herhaald, en ii) beperkt is tot 20 % van de kosten van de aanpassing, en iii) geen betrekking heeft op de vervangings- en exploitatiekosten van de gesteunde investering, welke kosten geheel en al door de bedrijven gedragen moeten worden, en iv) rechtstreeks verband houdt met en evenredig is aan de voorgenomen vermindering van overlast en vervuiling door een bedrijf en geen eventuele besparing op de produktiekosten dekt, en v) beschikbaar is voor alle bedrijven die de nieuwe uitrusting installeren en/of de nieuwe produktieprocessen toepassen.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder "bestaande uitrusting" uitrusting verstaan die, wanneer de nieuwe milieu-eisen van kracht worden, ten minste twee jaar in gebruik is.

    Artikel 4

    Berekening van de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies A. BEGINSEL 1. De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt, voor de toepassing van deze verordening, berekend in termen van het voordeel dat de ontvanger hierdoor heeft verkregen in het tijdvak dat in het kader van de subsidieprocedure wordt onderzocht. Dit tijdvak is normalerwijze het meest recente boekjaar van de subsidieontvanger, maar kan ook een andere periode zijn van ten minste zes maanden voorafgaande aan de opening van het onderzoek waarvoor betrouwbare financiële en andere relevante gegevens beschikbaar zijn.

    B. BEREKENING VAN HET VOORDEEL VOOR DE ONTVANGER 2. Voor de berekening van het voordeel voor de ontvanger gelden de volgende regels:

    a) Het inbrengen van kapitaal door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij de investering niet kan worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met normale investeringspraktijken (met inbegrip van het verstrekken van risicokapitaal) van particuliere investeerders op het grondgebied van het land van oorsprong en/of uitvoer.

    b) Het toekennen van een lening door een overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het bedrijf dat de lening ontvangt op de overheidslening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zou betalen die het daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen.

    c) Het garanderen van een lening door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het bedrijf dat de garantie ontvangt op een door de overheid gegarandeerde lening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie zou betalen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen, gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies.

    d) De levering van goederen of diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan toereikende beloning plaatsvindt of de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning. Of de beloning toereikend is wordt vastgesteld door een vergelijking te maken met de marktvoorwaarden voor de betreffende goederen of diensten in het land van levering of aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, transport en andere aan- of verkoopvoorwaarden).

    C. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BEREKENING 3. De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt als volgt vastgesteld:

    a) De hoogte van deze subsidie wordt vastgesteld per eenheid van het produkt dat met subsidie naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd.

    b) Bij het vaststellen van de hoogte van de subsidie mogen de volgende bedragen van de totale subsidie worden afgetrokken:

    i) kosten van de aanvrage of andere kosten die gemaakt moesten worden om voor de subsidie in aanmerking te komen of deze te verkrijgen;

    ii) uitvoerbelastingen, rechten of andere heffingen op de uitvoer van het produkt naar de Gemeenschap, die specifiek ten doel hebben de subsidie te compenseren.

    Wanneer een belanghebbende aftrek van kosten aanvraagt, moet hij bewijzen dat zijn aanvraag gegrond is.

    c) Wanneer de subsidie niet wordt verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, vastgesteld door de waarde van de totale subsidie om te slaan over het niveau van de produktie, omzet of uitvoer van het betrokken produkt, al naar gelang van het geval, in het tijdvak dat in het kader van de subsidieprocedure wordt onderzocht.

    d) Wanneer een verband kan worden gelegd tussen de subsidie en de verwerving of de toekomstige verwerving van vaste activa, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, berekend door de subsidie over een periode te spreiden die met de normale afschrijvingstermijn van deze activa in de betrokken bedrijfstak overeenstemt. Het aldus berekende bedrag dat aan het onderzoektijdvak moet worden toegerekend, met inbegrip van het bedrag dat is afgeleid van de vaste activa die vóór die tijdvak zijn verworven, wordt toegerekend zoals omschreven onder c).

    Indien de activa niet in waarde verminderen wordt de subsidie met een renteloze lening gelijkgesteld en is lid 2, onder b), daarop van toepassing.

    e) Wanneer geen verband kan worden gelegd tussen een subsidie en de verwerving van vaste activa, wordt het voordeel dat tijdens het onderzoektijdvak werd verkregen in beginsel aan dit tijdvak toegerekend en over de kosten verdeeld zoals omschreven onder c), tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden die een toerekening aan een ander tijdvak rechtvaardigen.

    Artikel 5

    Vaststelling van schade 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "schade", tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip volgens de bepalingen van dit artikel geïnterpreteerd.

    2. De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van a) de omvang van de gesubsidieerde invoer en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke produkten in de Gemeenschap en b) de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    3. Wat de omvang van de gesubsidieerde invoer betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in de Gemeenschap, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, wordt nagegaan of er sprake is van aanzienlijke prijsonderbieding door het met subsidie ingevoerde produkt ten opzichte van de prijzen van soortgelijke produkten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren, te zamen, noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

    4. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan één land terzelfder tijd aan een subsidieonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor het uit elk land ingevoerde produkt meer dan minimaal is in de zin van artikel 11, lid 5, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet als te verwaarlozen kan worden aangemerkt, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer opportuun is gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde produkten onderling en tussen de ingevoerde produkten en het soortgelijke produkt uit de Gemeenschap.

    5. Het onderzoek naar de gevolgen van de gesubsidieerde invoer voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van subsidiëring of dumping die in het verleden heeft plaatsgevonden, de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, winst, omzet, marktaandeel, produktiviteit, rentabiliteit en bezettingsgraad, alsmede de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap; de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor "cash flow", voorraden, werkgelegenheid, lonen, groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken, en, in het geval van landbouw, of er een toenemende afhankelijkheid is van steunregelingen van de overheid. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

    6. Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de gesubsidieerde invoer schade in de zin van deze verordening veroorzaakt, Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden beschouwd.

    7. Er wordt ook een onderzoek ingesteld naar andere gekende factoren dan de gesubsidieerde invoer, die de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade toebrengen, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de gesubsidieerde invoer wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn, onder andere, de hoeveelheden en de prijzen van niet gesubsidieerde invoer, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handel beperkende praktijken van en de concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Gemeenschap, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en de produktiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    8. De gevolgen van de gesubsidieerde invoer worden beoordeeld in verhouding tot de produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap, mits deze produktie duidelijk kan worden onderscheiden aan de hand van beschikbare gegevens over criteria zoals het produktieproces, de omzet en de winst van de producenten. Is deze produktie niet op bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de gesubsidieerde invoer beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

    9. De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt te worden toegebracht is op feiten gebaseerd en niet slechts op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin subsidiëring schade veroorzaakt, moet voor de nabije toekomst duidelijk zijn te voorzien.

    10. Bij de vaststelling van het bestaan van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

    i) de aard van de betrokken subsidie of subsidies en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel;

    ii) een aanzienlijke toename van de gesubsidieerde invoer in de Gemeenschap, wat erop wijst dat deze invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

    iii) voldoende vrij beschikbare produktiecapaciteit van de exporteur of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, wat erop wijst dat de uitvoer met dumping naar de Gemeenschap waarschijnlijk aanzienlijk zal toenemen, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de extra voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

    iv) of de produkten worden ingevoerd tegen prijzen die een sterke druk op de binnenlandse prijzen zouden uitoefenen of die prijsverhogingen die anders hadden plaatsgevonden, aanmerkelijk zouden verhinderen en die de vraag naar importprodukten vermoedelijk nog zal doen toenemen;

    v) de bestaande voorraad van het produkt waarop het onderzoek betrekking heeft.

    11. Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in overweging genomen factoren te zamen moeten tot de conclusie leiden dat de gesubsidieerde invoer op korte termijn zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

    Artikel 6

    Omschrijving van het begrip "bedrijfstak van de Gemeenschap"

    1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" verstaan de gezamenlijke producenten in de Gemeenschap van soortgelijke produkten of dat deel van deze producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke produktie van de betrokken produkten een groot deel van de totale communautaire produktie van deze produkten als omschreven in artikel 7, lid 8, uitmaakt, met dien verstande dat i) wanneer producenten met exporteurs of importeurs gelieerd zijn of zelf importeur zijn van het produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" de overige producenten kunnen worden verstaan;

    ii) in buitengewone omstandigheden het grondgebied van de Gemeenschap, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de produkten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel hun gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders in de Gemeenschap gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade lijdt, mits de gesubsidieerde invoer op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle produkten op die markt door de gesubsidieerde invoer schade lijden.

    2. Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs gelieerd te zijn indien a) één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de anderen of indien b) een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of indien c) zij te zamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde persoon, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of the vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet gelieerde producenten. Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap te hebben over een andere persoon wanneer de ene rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van de andere te beperken of te leiden.

    3. Waneer onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" de producenten in een bepaald gebied worden verstaan, wordt de exporteurs of de subsidie verlenende overheid gelegenheid gegeven overeenkomstig artikel 10 verbintenissen aan te bieden voor het betrokken gebied. In dat geval wordt bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap in het bijzonder rekening gehouden met het belang van dat gebied. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien de in artikel 10, leden 9 en 10, omschreven situaties zich voordoen, kan voor de Gemeenschap in haar geheel een voorlopig of definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke produkten of exporteurs worden beperkt.

    4. De bepalingen van artikel 5, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

    Artikel 7

    Inleiding van de procedure 1. Behoudens het bepaalde in lid 10, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van subsidiëring geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt ingediend:

    i) De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een Lid-Staat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de Lid-Staten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

    ii) Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een Lid-Staat over voldoende bewijsmateriaal inzake subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onmiddellijk aan de Commissie toekomen.

    2. Een overeenkomstig het bepaalde in lid 1 ingediende klacht bevat voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compensatie aanleiding gevende subsidies (en, zo mogelijk, de hoogte ervan), de schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde gesubsidieerde invoer en de beweerde schade. De klacht bevat alle gegevens waarover de klager redelijkerwijze dient te beschikken met betrekking tot:

    i) de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van het soortgelijke produkt dat de klager in de Gemeenschap vervaardigt. Wordt namens de bedrijfstak van de Gemeenschap een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle gekende communautaire producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van communautaire producenten van het soortgelijke produkt) en, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke produkt dat door deze producenten in de Gemeenschap wordt vervaardigd;

    ii) een uitvoerige omschrijving van het produkt dat met subsidiëring zou worden ingevoerd, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong en/of uitvoer, de identiteit van elke gekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van gekende personen die het betrokken produkt invoeren;

    iii) bewijsmateriaal ten aanzien van het bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidies en of daartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen;

    iv) de ontwikkelingen met betrekking tot de omvang van de gesubsidieerde invoer, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke produkt op de markt van de Gemeenschap en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 5, leden 3 en 5.

    3. De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk de juistheid en toereikendheid van het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

    4. Er kan een onderzoek worden geopend om vast te stellen of de beweerde subsidies specifiek zijn in de zin van artikel 3, leden 2 en 3.

    5. Een onderzoek kan eveneens worden geopend ten aanzien van subsidies waartegen ingevolge artikel 3, leden 7, 8 en 9, geen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, teneinde vast te stellen of aan de voorwaarden die bij genoemde leden zijn vastgesteld, is voldaan.

    6. Indien een subsidie is toegekend in het kader van een subsidieregeling die, voordat zij in werking trad, bij de Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen van de WTO is aangemeld overeenkomstig artikel 8 van de subsidieovereenkomst en ten aanzien waarvan de Commissie niet heeft kunnen vaststellen dat niet aan de desbetreffende bepalingen van artikel 8 van de subsidieovereenkomst is voldaan, dan wordt geen onderzoek ingesteld naar een subsidie die in het kader van bedoelde regeling is toegekend, tenzij een schending van artikel 8 van de subsidie-overeenkomst is vastgesteld door het bevoegde orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO of door middel van de in artikel 8, lid 5, van de subsidieovereenkomst bedoelde arbitrage.

    7. Een onderzoek kan tevens worden ingesteld naar de in bijlage IV vermelde soorten maatregelen voor zover deze een in artikel 2 omschreven subsidie-element bevatten, teneinde vast te stellen of deze maatregelen geheel aan de bepalingen van bijlage IV voldoen.

    8. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap gesteund dan wel betwist wordt, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ingediend. De klacht wordt geacht "door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn ingediend" indien zij gesteund wordt door de producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedraagt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat vervaardigd wordt door dat deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Gemeenschap die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigen.

    9. De Commissie geeft geen bekendheid aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht voordat het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht ingevolge dit artikel en in ieder geval vóór de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van oorsprong en/of uitvoer door de Commissie op de hoogte gebracht en voor overleg uitgenodigd teneinde de situatie op te helderen ten aanzien van de in lid 2 bedoelde punten en om overeenstemming over een oplossing te bereiken.

    10. Indien de Commissie, in bijzondere omstandigheden, besluit een onderzoek te openen zonder dat zij een schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft ontvangen, wordt het onderzoek slechts geopend indien er voldoende bewijsmateriaal is over het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en oorzakelijk verband zoals bedoeld in lid 2.

    11. Bij het nemen van het besluit om al dan niet tot een onderzoek over te gaan wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van subsidiëring en schade terzelfder tijd in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er niet voldoende bewijs is van tot compensatie aanleiding gevende subsidiëring of van schade om de procedure te kunnen voortzetten. Op grond van dit artikel worden geen procedures ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % vertegenwoordigt, tenzij die landen te zamen goed zijn voor meer dan 3 % van het verbruik in de Gemeenschap.

    12. De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij beschouwd wordt als niet te zijn ingediend.

    13. Indien na overleg blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden, gaat de Commissie daartoe over binnen 45 dagen nadat de klacht is ingediend en maakt zij dit in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal werd ingediend, wordt de klager, na overleg, daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie werd ingediend.

    14. In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden het betrokken produkt en de betrokken landen bekendgemaakt, wordt een samenvatting gegeven van de ontvangen informatie en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld. Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en bij het onderzoek in aanmerking te nemen informatie kunnen verschaffen. Tevens wordt de termijn bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 8, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

    15. De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs en representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, evenals de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure werd ingeleid en stelt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, ter beschikking van de gekende exporteurs, de autoriteiten van het land van oorsprong en/of uitvoer en, op hun verzoek, de andere belanghebbenden. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, wordt de volledige tekst van de schriftelijke klacht daarentegen enkel aan de autoriteiten van het land van oorsprong en/of uitvoer of aan de betrokken handelsvereniging toegezonden.

    16. Een subsidieonderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

    Artikel 8

    Het onderzoek 1. Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de Lid-Staten, een aanvang met het onderzoek op het niveau van de Gemeenschap. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de subsidiëring als op de schade en deze beide elementen worden terzelfder tijd onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt, in geval van subsidiëring, een onderzoektijdvak vastgesteld dat normaliter met de in artikel 4, lid 1, genoemde periode overeenstemt. Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaliter niet in aanmerking genomen.

    2. Belanghebbenden die een bij een subsidieonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat hij de respondent of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van oorsprong en/of uitvoer werd toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert, door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

    3. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken informatie te verstrekken en de Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om gevolg te geven aan dit verzoek. Zij doen de Commissie de gevraagde informatie toekomen te zamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd. De Commissie deelt deze informatie, zowel die van algemeen belang als die welke door een Lid-Staat is gevraagd, aan de Lid-Staten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet-vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

    4. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Gemeenschap, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis werd gesteld en geen bezwaar maakt. De Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen. Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat de ambtenaren van de Lid-Staten in hun werkzaamheden bijstaan.

    5. De belanghebbenden die zich kenbaar hebben gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 14, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure consequenties kunnen hebben en dat zij bijzondere redenen hebben om te worden gehoord.

    6. De importeurs, de exporteurs en de klagers, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 14, kenbaar hebben gemaakt, en de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer worden, op verzoek, in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. Bij het regelen van deze contacten dient rekening te worden gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een partij op een bijeenkomst haar belangen schaden. Met de overeenkomstig het bepaalde in dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt verstrekt.

    7. De klagers, de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, de gebruikers en de consumentenorganisaties, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 14, kenbaar hebben gemaakt, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij aan de Commissie verstrekte informatie, doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Gemeenschap of haar Lid-Staten, mits deze informatie betrekking heeft op hun zaak, niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 20 en bij het onderzoek wordt gebruikt. Deze partijen mogen opmerkingen maken over vorenbedoelde informatie en met deze opmerkingen kan rekening worden gehouden indien deze met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

    8. Behoudens in de artikel 19 bedoelde omstandigheden wordt voor zover mogelijk gecontroleerd of de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

    9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 7, lid 13, ingeleide procedures wordt voor zover mogelijk binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 maanden na de opening beëindigd, in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 10 voor verbintenissen of de bevindingen als bedoeld in artikel 11 voor definitieve maatregelen.

    10. Zolang het onderzoek duurt, geeft de Commissie de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer redelijke gelegenheid om het overleg voort te zetten teneinde de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken.

    Artikel 9

    Voorlopige maatregelen 1. Voorlopige maatregelen kunnen worden toegepast indien er een procedure is ingeleid overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, er hierover een bericht is gepubliceerd en belanghebbenden voldoende gelegenheid hebben gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 14, er een voorlopige, positieve vaststelling inzake tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap is gedaan en het in het belang van de Gemeenschap is dat maatregelen worden genomen om dergelijke schade te voorkomen. Voorlopige maatregelen worden niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure genomen.

    2. Het voorlopige compenserende recht mag niet hoger zijn dan het voorlopig vastgestelde totale bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en dient lager te zijn indien dit lagere recht toereikend is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade weg te nemen.

    3. De voorlopige maatregelen bestaan in de verplichting tot zekerheidstelling. De betrokken produkten kunnen in de Gemeenschap eerst in het vrije verkeer worden gebracht nadat daarvoor zekerheid is gesteld.

    4. De Commissie neemt voorlopige maatregelen na overleg of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de Lid-Staten hierover te hebben ingelicht. In het laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de Lid-Staten in kennis zijn gesteld van de door de Commissie genomen maatregelen.

    5. Wanneer een Lid-Staat om het onmiddellijke optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, beslist de Commissie binnen te hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek of een voorlopig compenserend recht moet worden ingesteld.

    6. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onverwijld in kennis van elke beslissing die zij neemt uit hoofde van dit artikel. De Raad kan met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen.

    7. Een voorlopig compenserend recht kan voor ten hoogste vier maanden worden ingesteld.

    Artikel 10

    Verbintenissen 1. Een onderzoek kan worden beëindigd zonder dat voorlopige of definitieve rechten worden ingesteld, na aanvaarding van bevredigende verbintenissen op vrijwillige basis op grond waarvan:

    i) de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer ermee instemt de subsidie in te trekken of te beperken of andere maatregelen te nemen om de gevolgen van de subsidie te elimineren, of ii) een exporteur zich ertoe verbindt zijn prijzen te herzien of zijn export naar het betrokken gebied stop te zetten zolang voor deze export een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt verleend, mits de Commissie, na overleg, ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van subsidiëring hierdoor worden weggenomen. Prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren. De prijsverhogingen dienen lager te zijn dan de hoogte van deze subsidie indien dergelijke verhogingen toereikend zijn om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt.

    2. De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een overheid of exporteur kan niet verplicht worden hierop in te gaan. Het feit dat een overheid of exporteur geen verbintenissen aanbiedt of niet op een voorstel daartoe ingaat, heeft geen enkele invloed op het onderzoek van de zaak. Niettemin kan worden vastgesteld dat bij voortzetting van de gesubsidieerde invoer de kans op schade groter is. Van een overheid of exporteur worden geen verbintenissen gevraagd, noch aanvaard, tenzij een voorlopige vaststelling van subsidiëring een daaruit voortvloeiende schade is gedaan. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kunnen geen verbintenissen meer worden aangeboden na het verstrijken van de periode waarin overeenkomstig artikel 21, lid 5, opmerkingen kunnen worden gemaakt.

    3. Verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien deze aanvaarding in de praktijk, bij voorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid, moeilijkheden zou opleveren. Aan de betrokken exporteur en/of overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer kan mededeling worden gedaan van de redenen op grond waarvan wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen. De exporteur of overheid kan in de gelegenheid worden gesteld hierop commentaar te leveren. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit uiteengezet.

    4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan ter beschikking te stellen die aan de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden toegezonden.

    5. Wanneer verbintenissen, na overleg, worden aanvaard en in het raadgevend comité geen bezwaren naar voren worden gebracht, wordt het onderzoek beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad ten spoedigste een verslag van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt als beëindigd beschouwd indien de Raad niet binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid een ander besluit neemt.

    6. Worden de verbintenissen aanvaard, dan wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade normaliter beëindigd. Wordt in een dergelijk geval vastgesteld dat er geen sprake is van subsidiëring of schade, dan komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kunnen de autoriteiten verlangen dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd. Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad sprake is van subsidiëring en schade, wordt de verbintenis gehandhaafd op de daarvoor geldende voorwaarden en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

    7. De Commissie verlangt van elke overheid of exporteur van wie een verbintenis werd aanvaard dat deze regelmatig informatie verstrekt over de naleving van deze verbintenis en dat de overheid of exporteur verificatie van de relevante gegevens toestaat. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan, wordt de verbintenis geacht te zijn geschonden.

    8. Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van artikel 13 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het betrokken land van oorsprong en/of uitvoer wordt beëindigd.

    9. Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of ingetrokken, wordt overeenkomstig artikel 11 een definitief recht ingesteld op basis van de feiten die werden vastgesteld bij het onderzoek dat tot de verbintenis aanleiding heeft gegeven, op voorwaarde dat dit onderzoek werd afgesloten met een definitieve vaststelling van subsidiëring of schade en, behalve in geval van intrekking van een verbintenis door een exporteur of overheid, de betrokken exporteur of de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer de gelegenheid is gegeven opmerkingen te maken.

    10. Na overleg kan overeenkomstig artikel 9 op basis van de beste informatie die beschikbaar is een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij omdat er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij in geval van schending of intrekking van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding heeft gegeven tot de verbintenis niet werd voltooid.

    Artikel 11

    Beëindiging zonder maatregelen; instelling van definitieve rechten 1. Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

    2. Wanneer, na overleg, blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn en het raadgevend comité geen bezwaar maakt, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad onverwijld een verslag over de resultaten van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt geacht te zijn beëindigd indien de Raad niet binnen een maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit neemt.

    3. De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, minimaal is in de zin van lid 5, of indien de omvang van zowel de werkelijke als de potentiële gesubsidieerde invoer of de schade te verwaarlozen is.

    4. Bij een overeenkomstig artikel 7, lid 13, ingeleide procedure wordt de schade normaliter als te verwaarlozen beschouwd indien het marktaandeel van de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 7, lid 11, aangegeven hoeveelheden.

    Bij onderzoek naar de gesubsidieerde invoer uit ontwikkelingslanden wordt de omvang van de invoer eveneens als te verwaarlozen zijnde beschouwd indien deze minder dan 4 % uitmaakt van de totale invoer van het oorspronkelijke produkt in de Gemeenschap, tenzij de invoeren uit ontwikkelingslanden waarvan het afzonderlijke aandeel in de totale invoer minder dan 4 % vertegenwoordigt, te zamen meer dan 9 % bedragen van de invoer van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap.

    5. In het kader van dezelfde onderzoeken wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, als minimaal beschouwd indien deze minder dan 1 % van de waarde bedraagt, met de volgende uitzonderingen:

    a) bij onderzoeken naar de invoer uit ontwikkelingslanden bedraagt dit cijfer 2 %, en b) voor de in bijlage VII van de subsidieovereenkomst genoemde ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO en voor de ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO die de exportsubsidies zoals omschreven in artikel 3, lid 4, onder a), volledig hebben afgeschaft, bedraagt dit cijfer 3 %; indien de toepassing van deze bepaling van de afschaffing van exportsubsidies afhangt, dan wordt deze toegepast vanaf de datum dat de afschaffing van de exportsubsidies bij de Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen van de WTO is aangemeld en voor zolang als de exportsubsidies niet door het betrokken ontwikkelingsland worden toegekend; deze bepaling vervalt acht jaar na de inwerkingtreding van de WTO-overeenkomst,

    op voorwaarde dat slechts het onderzoek wordt beëindigd indien de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie onder de minimale waarde ligt voor individuele exporteurs. De procedure blijft echter op hen van toepassing en bij een eventuele herziening voor het betrokken land op grond van artikel 13 kunnen zij aan een nieuw onderzoek worden onderworpen.

    6. Wanner uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, dat deze schade veroorzaken en dat het in het belang van de Gemeenschap is maatregelen in de zin van artikel 22 te nemen, stelt de Raad, met een gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité, een definitief compenserend recht in, tenzij de subsidie wordt ingetrokken of wordt aangetoond dat de betrokken exporteurs daardoor geen voordeel meer verkrijgen. Wanneer voorlopige rechten van toepassing zijn, wordt de Raad ten minste één maand voor het vervallen van deze rechten een voorstel voor definitieve maatregelen voorgelegd. Het compenserende recht mag het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende en de exporteurs tot voordeel strekkende subsidie, zoals vastgesteld op grond van deze verordening, niet overschrijden en dient lager te zijn dan het totale bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, indien een lager recht toereikend is om de schade weg te nemen die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt.

    7. In elke zaak wordt op niet discriminerende grondslag een passend compenserend recht ingesteld op alle produkten, ongeacht de oorsprong, waarvan is geconstateerd dat zij met tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden ingevoerd en dat daardoor schade ontstaat, met uitzondering van de invoer waarvoor krachtens deze verordening verbintenissen werden aanvaard. In de verordening wordt het recht bekendgemaakt dat voor elke leverancier is ingesteld of, indien dit uit praktisch oogpunt onmogelijk is, voor het land van levering.

    8. Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 18 heeft beperkt, mag het compenserende recht op de invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, kenbaar hebben gemaakt maar niet bij het onderzoek werden betrokken, niet hoger zijn dan het gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, dat voor de in de steekproef opgenomen partijen werd vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihilbedragen en minimale bedragen van subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, noch met de bedragen van dergelijke subsidies die onder de in artikel 19 bedoelde omstandigheden werden vastgesteld. De autoriteiten passen individuele rechten toe op de invoer van elke exporteur of producent aan wie de in artikel 18 bedoelde individuele behandeling wordt toegekend.

    Artikel 12

    Terugwerkende kracht 1. Voorlopige maatregelen en definitieve compenserende rechten worden uitsluitend toegepast op produkten die na de inwerkingtreding van het respectievelijk krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 6, genomen besluit in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

    2. Wanneer een voorlopig recht werd toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen en van schade, beslist de Raad, ongeacht of al dan niet een definitief compenserend recht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd. Onder "schade" wordt in dit verband niet verstaan een aanzienlijke vertraging bij de vestiging van een communautaire bedrijfstak, noch de dreiging van aanzienlijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat deze, in afwezigheid van voorlopige maatregelen, zich tot aanmerkelijke schade zou hebben ontwikkeld. In alle andere gevallen waarin een dergelijke dreiging of vertraging zich voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden opgelegd vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanzienlijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

    3. Is het definitieve compenserende recht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopige recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

    4. Een definitief compenserend recht kan worden geheven op produkten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek werd geopend, ten verbruike zijn aangegeven, op voorwaarde dat de invoer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 5, werd geregistreerd, dat de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken en dat:

    i) er kritieke omstandigheden bestaan waarin voor het betrokken gesubsidieerde produkt moeilijk te herstellen schade wordt veroorzaakt door massale invoer, in een betrekkelijk korte periode, van een produkt waarvoor in de zin van deze verordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn toegekend, en ii) indien het nodig wordt geoordeeld, om de herhaling van dergelijke schade te voorkomen, op deze invoer met terugwerkende kracht compenserende rechten worden ingesteld.

    5. In geval van schending of intrekking van verbintenissen kunnen overeenkomstig deze verordening definitieve rechten worden geheven van goederen die ten hoogst 90 dagen vóór de inwerkingtreding van voorlopige maatregelen in het vrije verkeer worden gebracht, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 15, lid 5, werd geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast ten aanzien van produkten die vóór de schending of de intrekking van de verbintenis werden ingevoerd.

    Artikel 13

    Duur, herziening en terugbetaling 1. Een compenserende maatregel blijft van toepassing zolang en voor zover als nodig is om de gesubsidieerde invoer die schade veroorzaakt te neutraliseren.

    A. Herzieningen bij het vervallen van maatregelen 2. Een definitieve compenserende maatregel vervalt vijf jaar nadat hij werd ingesteld of vijf jaar na de datum waarop het meest recente herzieningsonderzoek in verband met zowel de subsidiëring als de schade werd beëindigd, tenzij bij een herzieningsonderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregel waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van de gesubsidieerde invoer en daaruit voortvloeiende schade zal leiden. Een herzieningsondezoek bij het vervallen van een maatregel wordt op initiatief van de Commissie dan wel op verzoek van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap geopend en de maatregel blijft van kracht totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

    3. Eeen herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat de opheffing van de maatregelen vermoedelijk tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade zou leiden, bij voorbeeld stukken waaruit blijkt dat nog steeds gesubsidieerde invoer plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn dat de schade veroorzakende subsidiëring waarschijnlijk zal voortduren.

    4. Bij een overeenkomstig deze afdeling uitgevoerd onderzoek worden de exporteurs, de importeurs, de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer en de indiener van de klacht in de gelegenheid gesteld de in het verzoek om een herziening verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarop commentaar te geven en in de conclusies zal naar behoren rekening worden gehouden met al het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag, of het al dan niet waarschijnlijk is dat intrekking van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van de gesubsidieerde invoer en schade zal leiden.

    5. Voor de toepassing van deze afdeling wordt op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar dat de in dit lid omschreven maatregelen van toepassing zijn, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen een bericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de maatregelen op korte termijn zullen vervallen. Na de publikatie van dit bericht kunnen de producenten in de Gemeenschap, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig lid 3 een verzoek tot herziening indienen. Tevens wordt een bericht gepubliceerd waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van deze afdeling wordt aangekondigd.

    B. Tussentijdse herzieningen 6. De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, hetzij, op voorwaarde dat een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken sedert de instelling van de definitieve maatregel, op verzoek van een exporteur, een importeur, de producenten van de Gemeenschap dan wel de overheid van het land van oorsprong en/of uitvoer, welk verzoek voldoende bewijsmateriaal dient te bevatten ten aanzien van de noodzaak van een dergelijke tussentijdse herziening.

    7. Een onderzoek met het oog op een tussentijdse herziening wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om de subsidie te compenseren en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de schade veroorzakende subsidie te compenseren.

    8. Indien de ingestelde compenserende rechten lager zijn dan het bedrag van de tot compensatie aanleiding gevende subsidies, wordt een tussentijds herzieningsonderzoek geopend indien de producenten in de Gemeenschap voldoende bewijs leveren dat de rechten niet of niet voldoende tot wijziging van de wederverkoopprijzen van het in de Gemeenschap ingevoerde produkt hebben geleid. Indien bij onderzoek blijkt dat deze bewering juist is, kunnen de compenserende rechten worden verhoogd om een prijsverhoging te bewerkstelligen die de schade wegneemt, hoewel het verhoogde recht niet hoger mag zijn dan het bedrag van de tot compensatie aanleiding gevende subsidie.

    9. Bij een overeenkomstig deze afdeling uitgevoerd onderzoek kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring en schade ingrijpend gewijzigd zijn, dan wel of met de bestaande maatregelen het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 5 vastgestelde schade, is bereikt. Bij de definitieve vaststelling wordt rekening gehouden met al het relevante bewijsmateriaal.

    C. Versnelde herzieningsonderzoeken 10. Een exporteur, op wiens produkten een definitief compenserend recht van toepassing is, maar die tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet individueel werd onderzocht, en wel om andere redenen dan zijn weigering de Commissie medewerking te verlenen, komt, op zijn verzoek, in aanmerking voor een versneld onderzoek, zodat de Commissie voor die exporteur zo spoedig mogelijk een individueel compenserend recht kan vaststellen. Voordat een dergelijk onderzoek wordt geopend, wordt het raadgevend comité geraadpleegd en worden de producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren.

    D. Algemene bepalingen inzake herzieningen 11. De desbetreffende bepalingen van de artikelen 7 en 8, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepasing op alle herzieningsonderzoeken uit hoofde van de leden 2 tot en met 10. Deze onderzoeken worden zo snel mogelijk uitgevoerd en dienen normaliter binnen twaalf maanden na opening te zijn voltooid.

    12. Herzieningsonderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie geopend na raadpleging van het raadgevend comité. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen, door de Instelling van de Gemeenschap die ze heeft ingevoerd, overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de leden 6 tot en met 10 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd. Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure van toepassing op deze exporteurs en kunnen zij worden onderworpen aan een nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld.

    13. Bij een herzieningsonderzoek op grond van de leden 6 tot en met 9, dat reeds aan de gang is aan het einde van de geldigheidsduur van de in de leden 2 tot en met 5 omschreven maatregelen, wordt eveneens rekening gehouden met het bepaalde in de leden 2 tot en met 5.

    E. Terugbetalingen 14. In afwijking van het bepaalde in de leden 2 tot en met 5, kan een importeur om terugbetaling van rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat de subsidie op grond waarvan de rechten werden betaald, niet meer bestaat of is teruggevallen tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten.

    15. Om terugbetaling van compenserende rechten te verkrijgen, doet de importeur de Commissie een daartoe strekkend verzoek toekomen. Het verzoek wordt ingediend via de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de produkten in het vrije verkeer werden gebracht en dit binnen zes maanden nadat de hoogte van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten werd vastgesteld of besloten werd de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief in te vorderen. De Lid-Staten geven de Commissie onverwijld kennis van een dergelijk verzoek.

    16. Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd wanneer het nauwkeurige gegevens bevat met betrekking tot het bedrag van de compenserende rechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en het vergezeld gaat van alle douanedocumenten in verband met de berekening en de betaling van dit bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende het bedrag van de tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidies dat de exporteur of producent waarop het recht van toepassing is, ontvangt. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent gelieerd is en degelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of producent opgenomen dat de tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidie is verminderd of nihil is geworden in de zin van dit artikel en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden toegezonden. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt voorgelegd, wordt het verzoek van de hand gewezen.

    17. Na raadpleging van het raadgevend comité besluit de Commissie of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd. De Commissie kan op ieder ogenblik besluiten een tussentijdse herziening in te leiden. Op basis van de informatie die wordt verkregen bij dit herzieningsonderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is. Terugbetalingen van rechten vinden normaliter plaats binnen twaalf maden en in ieder geval binnen 18 maanden nadat het met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling werd ingediend door een importeur van het aan compenserende rechten onderworpen produkt. Deze rechten worden door de Lid-Staten normaliter terugbetaald binnen 90 dagen nadat vorengenoemd besluit is genomen.

    F. Slotbepaling 18. Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde onderzoeken in verband met de herziening of de terugbetaling van recht gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet gewijzigd zijn, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek ten gevolge waarvan het recht werd ingesteld, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4 en 18.

    Artikel 14

    Ontwijking van rechten 1. De overeenkomstig deze verordening ingestelde compenserende rechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van soortgelijke produkten, of delen daarvan, uit derde landen wanneer er sprake is van ontwijking van rechten. Ontwijking wordt geacht plaats te vinden wanneer de handelsstromen tussen derde landen en de Gemeenschap wijzigingen ondergaan ten gevolge van een praktijk, een proces of werkzaamheden waarvoor, afgezien van het recht, geen voldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en aangetoond wordt dat de corrigerende werking van het recht wordt ondermijnd, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van soortgelijke produkten, en dat het soortgelijke importprodukt en/of delen daarvan nog steeds gesubsidieerd wordt of worden.

    2. Een onderzoek op grond van dit artikel wordt geopend indien het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevat betreffende de in lid 1 genoemde factoren. Het onderzoek wordt, na raadpleging van het raadgevend comité, geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie geeft de invoer overeenkomstig artikel 15, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die kan worden bijgestaan door de douaneautoriteiten, en wordt binnen negen maanden afgesloten. Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad met een gewone meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie het daartoe strekkende besluit, dat geldig is vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 15, lid 5, registratie van de goederen of zekerheidstelling werd geëist. De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en het uitvoeren van een onderzoek zijn van toepassing op dit artikel.

    3. De verplichting tot registratie op grond van artikel 15, lid 5, geldt niet voor produkten die vergezeld gaan van een douanecertificaat waarin wordt verklaard dat de betrokken invoer geen ontwijking van rechten inhoudt, noch worden ten aanzien van deze produkten maatregelen genomen. Deze certificaten worden op schriftelijk verzoek door de douaneautoriteiten aan de importeurs afgegeven na goedkeuring bij een besluit van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité dan wel bij het besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen. De certificaten zijn geldig voor de daarin vermelde periode en onder de daarin vermelde voorwaarden.

    4. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de normale toepassing van de voorschriften inzake douanerechten.

    Artikel 15

    Algemene bepalingen 1. Voorlopige of definitieve compenserende rechten worden bij verordening ingesteld en door de Lid-Staten geheven in de vorm en voor het bedrag zoals vermeld in die verordening en met inachtneming van de andere daarin vermelde criteria. Deze rechten worden geheven onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn. Van geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven op grond van een zelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan.

    2. Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve compenserende rechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten, in het bijzonder, en met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien praktisch mogelijk, of van de betrokken landen, een omschrijving van het produkt en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de bevindingen inzake subsidiëring en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een exemplaar van de verordening of het besluit aan de gekende belanghebbenden toegezonden. De bepalingen van dit lid zijn van overeenkomstige toepassing op herzieningsonderzoeken.

    3. Bij deze verordening, of uit hoofde daarvan, kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie van het begrip 'oorsprong van goederen` zoals bedoeld in Verordening (EEG) No 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), betreft.

    4. Indien dit in het belang is van de Gemeenschap, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, na raadpleging van het raadgevend comité, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Raad kan, met een gewone meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. De maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst indien de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat de schorsing opnieuw tot schade zou leiden, en mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid werd gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen na overleg te allen tijde weer worden ingesteld indien de reden voor schorsing heeft opgehouden te bestaan.

    5. De Commissie kan, na raadpleging van het raadgevend comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat later, met ingang van de datum van registratie, rechten kunnen worden geheven op de betrokken produkten. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel wordt uiteengezet en, indien dit opportuun is, een raming wordt opgenomen van de bedragen aan rechten die later verschuldigd kunnen zijn. De invoer kan voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht worden onderworpen.

    6. De Lid-Staten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen waarover onderzoeken gaande zijn en waarop maatregelen van toepassing zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van deze verordening is geheven.

    Artikel 16

    Overleg 1. Overleg zoals bedoeld in deze verordening, met uitzondering van het overleg zoals bedoeld in artikel 7, lid 9, en artikel 8, lid 10, vindt plaats in een raadgevend comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van elke Lid-Staat en waarvan een vertegenwoordiger van de Commissie voorzitter is. Overleg vindt op verzoek van een Lid-Staat of op initiatie van de Commissie onmiddellijk plaats en in ieder geval binnen een periode die het mogelijk maakt de in deze verordening aangegeven termijnen aan te houden.

    2. Het comité komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen. Deze verstrekt de Lid-Staten zo spoedig mogelijk de nodige gegevens.

    3. Zo nodig kan het overleg uitsluitend schriftelijk plaatsvinden. De Commissie deelt dit aan de Lid-Staten mede, onder opgave van de termijn waarbinnen zij hun standpunt kenbaar kunnen maken of om mondeling overleg kunnen verzoeken. Het mondelinge overleg wordt door de voorzitter geregeld, mits het binnen een periode kan plaatsvinden die het mogelijk maakt de in deze verordening genoemde termijnen aan te houden.

    4. Het overleg heeft met name betrekking op:

    i) het bestaan van tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidies en de methoden om de hoogte daarvan vast te stellen;

    ii) het bestaan en de omvang van de schade;

    iii) het oorzakelijke verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade;

    iv) de maatregelen die in de gegeven omstandigheden passend zijn om schade door tot compensatie aanleiding gevende subsidies te voorkomen of weg te nemen en de wijze waarop deze maatregelen worden uitgevoerd.

    Artikel 17

    Controlebezoeken 1. Indien zij dit nuttig oordeelt, legt de Commissie bezoeken af om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatse te onderzoeken teneinde de ingewonnen inlichtingen over subsidiëring en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan van controle ter plaatse worden afgezien.

    2. De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de overheid van het betrokken land op de hoogte worden gebracht en dezen tegen het onderzoek geen bezwaar maken. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van oorsprong en/of uitvoer de namen en adressen mede van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata.

    3. De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de inlichtingen die tijdens het bezoek zullen worden gecontroleerd en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende informatie, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd in het licht van de verkregen inlichtingen.

    4. Bij controles die ingevolge dit artikel worden uitgevoerd, wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de Lid-Staten die hiertoe de wens te kennen hebben gegeven.

    Artikel 18

    Steekproeven 1. Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, produktsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot hetzij een redelijk aantal partijen, produkten of transacties door gebruik te maken van statistisch significante steekproeven die gebaseerd zijn op informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is, hetzij de grootste representatieve produktie-, verkoop- of exporthoeveelheden die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd onderzocht kunnen worden.

    2. De definitieve selectie van partijen, produktsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om een representatieve steekproef mogelijk te maken.

    3. Indien, overeenkomstig dit artikel, een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt de hoogte van de tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidies evenwel individueel vastgesteld voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige informatie verstrekt, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

    4. Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen weigeren medewerking te verlenen in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt. Indien echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of indien er niet genoeg tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 19 van toepassing.

    Artikel 19

    Niet-medewerking 1. Indien belanghebbenden binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige informatie of deze anderzins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens. Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, dan wordt deze buiten beschouwing gelaten en kan van beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Belanghebbenden dienen van de gevolgen van niet-medewerking in kennis te worden gesteld.

    2. Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen.

    3. Indien de informatie die een belanghebbende verstrekt niet in alle opzichten ideaal is, mag deze niet buiten beschouwing worden gelaten indien de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de informatie op passende wijze binnen de termijnen wordt verstrekt en controleerbaar is en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld.

    4. Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen die aan deze afwijzing ten grondslag liggen en dient haar de gelegenheid te worden gegeven binnen de gestelde termijn nadere inlichtingen te verstrekken. Indien de verstrekte inlichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van dergelijke bewijzen of dergelijke inlichtingen te worden vermeld in alle bevindingen die openbaar worden gemaakt.

    5. De op lid 1 gebaseerde vaststellingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de hoogte van de tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidie en de in de klacht vervatte informatie, dienen, indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, te worden getoetst aan informatie uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken of douanestatiestieken alsmede aan de informatie die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden werd verkregen.

    6. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie niet beschikbaar is, kan dit ten gevolge hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

    Artikel 20

    Vertrouwelijke gegevens 1. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn (bij voorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijk zou bevoordelen of ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor degene die de informatie heeft verstrekt of van wie hij deze informatie heeft verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld.

    2. Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toe te zenden. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk medegedeelde gegevens. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

    3. Indien de Commissie van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

    4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene informatie door de autoriteiten van de Gemeenschap en, in het bijzonder, van de motivering van besluiten die ingevolge deze verordening zijn genomen of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Gemeenschap steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking moet rekening worden gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen wat de bescherming van zaken- en ambtsgeheimen betreft.

    5. De Raad, de Commissie en de Lid-Staten en de ambtenaren van de Raad, de Commissie en de Lid-Staten maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon een vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd. Informatie die tussen de Commissie en de Lid-Staten wordt uitgewisseld of informatie in verband met overleg op grond van artikel 16 of overleg als bedoeld in artikel 7, lid 9, en artikel 8, lid 10, of interne documenten die door de autoriteiten van de Gemeenschap of van de Lid-Staten zijn opgesteld, worden niet bekendgemaakt, tenzij in deze verordening anders bepaald.

    6. De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor ze is gevraagd.

    Artikel 21

    Bekendmaking van gegevens 1. De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs en de vertegenwoordigers van het land van oorsprong en/of uitvoer kunnen vragen in kennis te worden gesteld van de gegevens betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Dergelijke verzoeken dienen onmiddellijk na het instellen van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend, en de gevraagde informatie wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk verstrekt.

    2. De in lid 1 genoemde partijen mogen om mededeling vragen van de definitieve bevindingen inzake de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen definitieve maatregelen of beëindiging van het onderzoek of de procedure zonder het nemen van maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen waren gebaseerd.

    3. De in lid 2 bedoelde verzoeken om mededeling van definitieve bevindingen worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht door de Commissie zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om mededeling van definitieve bevindingen te vragen binnen de door de Commissie gestelde termijnen.

    4. Definitieve bevindingen worden schriftelijk medegedeeld met inachtneming van de verplichting tot bescherming van zaken- of ambtsgeheimen. Deze mededeling geschiedt zo spoedig mogelijk en uiterlijk één maand voordat een definitief besluit wordt genomen of voordat de Commissie ingevolge artikel 11 een voorstel tot het nemen van definitieve maatregelen doet. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. Deze mededing doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie of de Raad daarna neemt, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.

    5. Opmerkingen die na de mededeling van definitieve bevindingen worden gemaakt, worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen de termijn die de Commissie in elk afzonderlijk geval heeft vastgesteld en die ten minste tien dagen bedraagt, waarbij de urgentie van de kwestie in aanmerking wordt genomen.

    Artikel 22

    Belang van de Gemeenschap 1. In het kader van deze verordening wordt bij het beantwoorden van de vraag, of het belang van de Gemeenschap met een interventie gediend is, rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de gebruikers en de consumenten. Een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 bekend te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring weg te nemen en een effectieve mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde subsidiëring en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien het de autoriteiten, op grond van de voorgelegde informatie, duidelijk is dat het niet in het belang van de Gemeenschap is deze maatregelen toe te passen.

    2. Teneinde de autoriteiten voldoende informatie te verschaffen zodat zij bij het beantwoorden van de vraag of het instellen van maatregelen in het belang van de Gemeenschap is, met alle standpunten en gegevens rekening kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties, binnen de in het bericht van opening van een subsidieonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en deze laatste inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van de andere in dit artikel genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

    3. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen schriftelijk vragen om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen zijn ingediend en de bijzondere redenen vermelden, waarom, in het belang van de Gemeenschap, een mondeling onderhoud nodig wordt geacht.

    4. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk één maand na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van andere partijen, die het recht hebben daarop commentaar te geven.

    5. De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is voorgelegd en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, te zamen met een oordeel over de waarde van de ontvangen inlichtingen, wordt aan het raadgevend comité voorgelegd. Het overeengekomen standpunt van het comité wordt door de Commissie in aanmerking genomen wanneer zij op grond van artikel 11 een voorstel doet.

    6. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen om mededeling verzoeken van de feiten en overwegingen op basis waarvan de definitieve besluiten waarschijnlijk zullen worden genomen. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie of de Raad te nemen besluiten.

    7. De op grond van dit artikel verstrekte inlichtingen worden slechts in aanmerking genomen indien zij door bewijsmateriaal worden gestaafd.

    Artikel 23

    Verband tussen compenserende rechten en acties op multilateraal niveau Worden ten aanzien van een importprodukt tegenmaatregelen genomen op grond van de procedures inzake geschillenbeslechting van de subsidieovereenkomst en zijn deze maatregelen van dien aard dat zij de schade die door subsidiëring is veroorzaakt, wegnemen, dan wordt het compenserende recht dat voor dat produkt is ingesteld onmiddellijk geschorst of ingetrokken.

    Artikel 24

    Slotbepalingen Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

    i) bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen;

    ii) de verordeningen van de Gemeenschap in de landbouwsector en de verordeningen (EG) No 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen (1), (EEG) No 2730/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende glucose en lactose (2) en (EEG) No 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die de toepassing van compenserende rechten in de weg staan;

    iii) bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT.

    Artikel 25

    Intrekking van bestaande wetgeving Verordening (EEG) No 2423/88 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

    Artikel 26

    Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995. Zij is van toepasing op na 1 september 1994 ingeleide procedures en tussentijdse herzieningsonderzoeken en op herzieningsonderzoeken bij het vervallen van een maatregel waarvoor het bericht dat de maatregel binnenkort zal vervallen na de laatstgenoemde datum is bekendgemaakt. Voor overeenkomstig artikel 13, lid 7, ingeleide procedures worden de bepalingen echter eerst toegepast na de in een besluit van de Raad vermelde datum, welk besluit de Raad uiterlijk op 1 april 1995 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal nemen op grond van een voorstel van de Commissie dat bij de Raad zal worden ingediend nadat de nodige begrotingsmiddelen zijn toegewezen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk is elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 22 december 1994.

    Voor de Raad De Voorzitter H. SEEHOFER

    (1) Advies uitgebracht op 14 december 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

    (2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 521/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 7) en Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).

    (1) PB No L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1.

    (1) PB No L 318 van 20. 12. 1993, blz. 18.

    (2) PB No L 281 van 1. 11. 1975, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) No 222/88 van de Commissie (PB No L 28 van 1. 2. 1988, blz. 1).

    (3) PB No L 282 van 1. 11. 1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) No 4001/87 van de Commissie (PB No L 377 van 31. 12. 1987, blz. 44).

    BIJLAGE I

    ENUNTIATIEVE LIJST VAN EXPORTSUBSIDIES

    a) Verlening door de overheid van directe subsidies aan ondernemingen of bedrijfstakken afhankelijk van exportprestaties.

    b) Regelingen krachtens welke deviezen niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een exportpremie inhouden.

    c) Interne vervoer- en vrachttarieven voor exportzendingen, door of in opdracht van de overheid toegepast, die voordeliger zijn dan de tarieven voor binnenlandse zendingen.

    d) Levering door de overheid of door overheidsorganen, direct dan wel indirect in het kader van overheidsregelingen, van ingevoerde of binnenlandse produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van exportgoederen, op gunstigere voorwaarden dan bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van goederen voor binnenlands gebruik indien (in geval van produkten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar (1) zijn.

    e) Gehele of gedeeltelijke vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling, speciaal in verband met de export, van directe belastingen (2) of sociale premies die door industriële of handelsondernemingen zijn of moeten worden betaald (3).

    f) Bijzondere aftrekmogelijkheden, rechtstreeks verband houdend met de export of met exportprestaties die, bij de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan boven die welke voor de produktie voor binnenlands verbruik worden toegestaan.

    g) Vrijstelling of kwijtschelding, uit hoofde van de produktie en distributie van exportprodukten, van een bedrag aan indirecte belastingen (2) dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de produktie en distributie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde produkten wordt geheven.

    h) Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen (2) op goederen en diensten die bij de produktie van exportprodukten worden gebruikt voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op goederen of diensten die gebruikt worden bij de produktie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen. Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportprodukten worden toegestaan zelfs indien deze niet worden toegestaan voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen worden geheven op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen) (4). Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtlijnen over het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces.

    i) Kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen (2) voor een hoger bedrag dan het bedrag van de invoerheffingen op de importprodukten die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn gebruikt (rekening houdend met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel kan een bedrijf als vervangingsproduktiemiddelen een zelfde hoeveelheid binnenlandse produktiemiddelen van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als ingevoerde produktiemiddelen gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de import- als de overeenkomstige exporttransacties beide binnen een redelijke termijn plaatsvinden die niet meer dan twee jaar mag bedragen. Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de richtlijnen in bijlage II inzake het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces en de richtlijnen in bijlage III om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende produktiemiddelen exportsubsidies zijn.

    j) Het instellen door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om kostenstijgingen bij de export van produkten of wisselkoersrisico's te dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken.

    k) Verlening door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelende onder het gezag van de overheid) van exportkredieten tegen een lagere rente dan die welke zij zelf moet betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te trekken (of die zij zou moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale kapitaalmarkt zou lenen) of de overname door de overheid van alle of een gedeelte van de kosten van exporteurs of financieringsinstellingen om kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst van de overheid een aanmerkelijk voordeel op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt.

    Indien een lid van de WTO evenwel partij is bij een internationale verbintenis inzake door de overheid gesteunde exportkredieten waarbij ten minste twaalf oorspronkelijke leden vanaf 1 januari 1979 partij zijn (of bij een daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke leden hebben aangegaan) of indien een lid van de WTO in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in overeenstemming is niet als een exportsubsidie beschouwd.

    l) Alle andere uitgaven ten laste van de Schatkist die een exportsubsidie zijn in de zin van artikel XVI van de GATT 1994.

    (1) Onder "commercieel verkrijgbaar" wordt verstaan dat vrij tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen en dat deze keuze slechts van commerciële overwegingen afhangt.

    (2) Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    - "directe belastingen": belastingen op lonen, winsten, rente, huursommen, royalty's en alle andere vormen van inkomen alsmede belastingen op het bezit van onroerende goederen;

    - "invoerheffingen": douanerechten, andere rechten en overige niet elders in deze voetnoot genoemde belastingen die bij invoer worden geheven;

    - "indirecte belastingen": belastingen op de verkoop, accijnzen, omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle overige belastingen, met uitzondering van directe belastingen en invoerheffingen;

    - "in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen": belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het produkt zijn gebruikt;

    - "cumulatieve indirecte belastingen": over verscheidene stadia gespreide belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat wanneer de in een bepaald produktiestadium aan belasting onderworpen goederen of diensten in een later produktiestadium worden gebruikt;

    - "kwijtschelding van belastingen": ook de terugbetaling van belastingen of belastingaftrek;

    - "kwijtschelding of terugbetaling van rechten": ook de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten.

    (3) Uitstel van betaling houdt niet noodzakelijkerwijs een exportsubsidie in, bij voorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt gebracht.

    (4) Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering van de belasting over de toegevoegde waarde wordt uitsluitend in punt g) behandeld.

    BIJLAGE II

    RICHTLIJNEN INZAKE HET VERBRUIK VAN PRODUKTIEMIDDELEN TIJDENS HET PRODUKTIEPROCES (1)

    I 1. Regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen).

    2. De punten h) en i) van de enuntiatieve lijst van exportsubsidies in bijlage I bevatten de term "produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt". Volgens punt h) kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen exportsubsidies zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen exportsubsidies indien zij leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt met normale verliezen rekening worden gehouden. In punt i) wordt ook rekening gehouden met vervanging.

    II 3. Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten gaat de Commissie normalerwijze als volgt te werk om na te gaan of produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt.

    4. Wanneer wordt aangevoerd dat een regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt, te hoog is, stelt de Commissie eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt en in welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie vervolgens of deze redelijk is, aan het doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 17, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om na te gaan of de regeling of procedure effectief wordt toegepast.

    5. Indien een dergelijke regeling of procedure niet bestaat, niet redelijk is of wanneer een dergelijke regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar zij niet of niet doelmatig blijkt te worden toegepast, dan dient het land van uitvoer een verder onderzoek naar de werkelijk gebruikte produktiemiddelen in te stellen teneinde te bepalen of er werkelijk sprake is van de betaling van een te hoog bedrag. Indien de Commissie zulks nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 4.

    6. De Commissie zal produktiemiddelen normalerwijze beschouwen als zijnde fysiek in het exportprodukt opgenomen, indien deze produktiemiddelen bij het produktieproces zijn gebruikt en fysiek in het exportprodukt aanwezig zijn. Een produktiemiddel behoeft niet in dezelfde vorm als de vorm die het bij de aanvang van het produktieproces had in het exportprodukt aanwezig te zijn.

    7. Bij de vaststelling van de hoeveelheid van een bepaald produktiemiddel dat bij de vervaardiging van het exportprodukt is verbruikt, dient rekening te worden gehouden met "normale verliezen" die beschouwd dienen te worden als bij de vervaardiging van het exportprodukt verbruikt. Onder "verliezen " wordt dat deel van een bepaald produktiemiddel verstaan dat in het produktieproces geen onafhankelijke functie vervult, niet bij de vervaardiging van het exportprodukt wordt verbruikt (om redenen zoals bij voorbeeld inefficiënte opname) en door dezelfde producent niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht.

    8. Om vast te stellen of de correctie voor verliezen "normaal" is, houdt de Commissie normalerwijze rekening met het produktieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het land van uitvoer en, indien van toepassing, met andere technische factoren. De Commissie zal er daarbij rekening mee houden dat het van belang is vast te stellen of de autoriteiten in het land van uitvoer de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend wanneer deze hoeveelheid in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de aftrek van belastingen of de kwijtschelding van rechten.

    (1) Tijdens het produktieproces verbruikte produktiemiddelen zijn middelen die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij het produktieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de verkrijging van het exportprodukt worden verbruikt.

    BIJLAGE III

    RICHTLIJNEN OM VAST TE STELLEN OF TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE PRODUKTIEMIDDELEN EXPORTSUBSIDIES ZIJN

    I 1. Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van een exportprodukt worden verbruikt, wanneer dit produkt binnenlandse produktiemiddelen bevat met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde produktiemiddelen die zij vervangen. Overeenkomstig punt i) van de enuntiatieve lijst van exportsubsidies in bijlage I kunnen terugbetalingen voor vervangingsprodukten met een exportsubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de invoergoederen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd.

    II 2. Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten gaat de Commissie bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangingsgoederen normalerwijze als volgt te werk.

    3. Volgens punt i) van de enuntiatieve lijst van exportsubsidies kunnen binnenlandse produktiemiddelen in plaats van invoergoederen bij de vervaardiging van een exportprodukt worden gebruikt, mits het binnenlandse produkt in dezelfde hoeveelheid wordt gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken heeft als het invoergoed dat het vervangt. Het bestaan van een verificatieregeling of -procedure is van belang omdat de overheid van het land van uitvoer met behulp daarvan erop kan toezien en aantonen dat de hoeveelheid produktiemiddelen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd, niet groter is dan de hoeveelheid soortgelijke uitgevoerde produkten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de betrokken invoergoederen is geheven.

    4. Wanneer wordt aangevoerd dat terugbetalingen voor vervangingsgoederen als subsidies zijn te beschouwen, stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of de verificatieprocedures redelijk zijn, aan het gestelde doel beantwoorden en gebaseerd zijn op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. Wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is en dat de procedures effectief worden toegepast, dan wordt niet vermoed dat er van subsidie sprake is. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 17, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures effectief worden toegepast.

    5. Indien geen verificatieprocedures bestaan, indien deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld en redelijk zijn bevonden doch zij niet of niet doelmatig blijken te worden toegepast, dan kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen voert het land van uitvoer normalerwijze een verder onderzoek uit naar de betrokken transacties om vast te stellen of er teveel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig acht, kan een verder onderzoek worden uitgevoerd overeenkomstig punt 4.

    6. Bevat de regeling voor de terugbetaling van invoerheffingen op vervangingsmiddelen de bepaling dat exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie.

    7. Aangenomen wordt dat de terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) te hoog is indien de overheid rente heeft betaald op de sommen die zij in het kader van hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het teveel betaalde het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is.

    BIJLAGE IV

    (Deze bijlage stemt overeen met bijlage 2 bij de Overeenkomst inzake de landbouw. Termen of uitdrukkingen die hierin niet worden verklaard of die niet eenduidig genoeg zijn, worden in de context van die Overeenkomst uitgelegd.)

    INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN

    1. Interne steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fundamentele eis dat zij de handel of de produktie niet of hoogstens minimaal verstoren. Daarom moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, voldoen aan de volgende basiscriteria:

    a) de betrokken steun moet worden verleend in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten) gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en b) de betrokken steunmaatregel mag geen prijsondersteuning voor de producenten inhouden,

    alsmede aan de hierna vermelde soortspecifieke criteria en voorwaarden.

    Overheidsregelingen 2. Algemene dienstverlening Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Dergelijke regelingen moeten voldoen aan de in punt 1 vermelde basiscriteria en eventueel hierna vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten:

    a) onderzoek, waaronder algemeen onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma's en onderzoekprogramma's in verband met specifieke produkten;

    b) bestrijding van plagen en ziekten, waaronder algemene maatregelen en maatregelen per produkt, zoals alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing;

    c) opleidingsdiensten, waaronder zowel faciliteiten voor algemene als specialistische scholing;

    d) voorlichtings-en adviesdiensten, waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek;

    e) inspectiediensten, waaronder algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde produkten met het oog op volksgezondheid, veiligheid, indeling of standaardisatie;

    f) diensten voor afzet en verkoopbevordering, waaronder marktinformatie, advies en verkoopbevordering voor bepaalde produkten, maar geen uitgaven voor niet gespecificeerde doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te verschaffen, en g) infrastructuurvoorziening, waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en haveninstallaties, watervoorziening, dammen en waterafvoer, en de infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma's. In al deze gevallen mogen de uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de infrastructuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op produktiebenodigdheden of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurstarieven omvatten.

    3. Overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening (1) Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het aanleggen en aanhouden van voorraden produkten die een integrerend deel zijn van een programma om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen, dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van produkten in het kader van een dergelijk programma.

    De omvang en de aanleg van dergelijke voorraden dienen te corresponderen met vooraf bepaalde doelstellingen die uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De aanleg zowel als de afzet van de voorraden dient financieel verifieerbaar te zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor het betrokken produkt en de betrokken kwaliteit.

    4. Interne voedselhulp (1) Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood.

    Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van voeding. Dergelijke steun dient te worden verleend in de vorm van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen die aan de voorwaarden voldoen om de middelen te verstrekken om voedsel te kopen tegen marktprijzen of gesubsidieerde prijzen. Het voedsel dient door de overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en administratie van de steun dient verifieerbaar te zijn.

    5. Directe betalingen aan producenten Steun aan producenten via directe betalingen (of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de punten 6 tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke categorieën directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun, behalve met de in punt 1 vermelde basiscriteria, ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6, onder b) tot en met e), vermelde criteria.

    6. Niet aan produktie gebonden inkomenssteun a) Het recht op dergelijke betalingen moet worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status van producent of grondeigenaar, het gebruik van produktiefactoren of de produktieomvang in een bepaalde basisperiode.

    b) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode.

    c) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de produktiefactoren die zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode.

    e) Produktie zal geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor dergelijke betalingen.

    7. Overheidsbijdrage voor inkomensverzekeringsregelingen a) Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30 % van het gemiddelde bruto-inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen (betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Iedere producent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te hebben op de betaling.

    b) Deze betalingen mogen niet meer compenseren dan 70 % van het inkomensverlies van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.

    c) Deze betalingen mogen uitsluitend gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de betrokken produkten, noch aan de gebruikte produktiefactoren.

    d) Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun in verband met natuurrampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van zijn totale verlies.

    8. Betalingen (hetzij rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage voor oogstverzekeringen) in verband met natuurrampen a) Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van formele erkenning door de overheid dat er sprake is of is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemieën, plagen, kernongelukken en oorlog op het grondgebied van het betrokken lid) en een produktiedaling van meer dan 30 % van de gemiddelde produktie in de laatste drie jaar of de gemiddelde produktie van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste produktie niet meegerekend.

    b) Betalingen naar aanleiding van een ramp mogen slechts betrekking hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere produktiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp.

    c) De betalingen mogen hoogstens de verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de produktie in de toekomst.

    d) Betalingen tijdens een ramp mogen niet groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b) te voorkomen of te beperken.

    e) Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7 (inkomensverzekeringsregelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van het totale verlies van de producent.

    9. Steun voor structuuraanpassing via beëindigingsregelingen a) Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om bedrijfsbeëindiging door personen die commercieel agrarische produkten produceren of hun omschakeling op niet agrarische activiteiten, te vergemakkelijken.

    b) De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van volledige en permanente beëindiging van commerciële agrarische produktie.

    10. Steun voor structuuraanpassing via braakleggingsprogramma's a) Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om land of andere produktiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commerciële agrarische produktie.

    b) De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van het uit produktie nemen van land voor commerciële agrarische produktie voor minstens drie jaar en, wat betreft vee, van het slachten of de definitieve permanente verwijdering van het bedrijf.

    c) De betalingen mogen geen voorwaarden of bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere produktiemiddelen voor de commerciële produktie van landbouwprodukten.

    d) De betalingen mogen niet worden gekoppeld aan het type of de omvang van de produktie en evenmin aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de produkten die worden verkregen met gebruikmaking van het land of de overige produktiemiddelen die voor produktie overblijven.

    11. Steun voor structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun a) Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma's ter ondersteuning van de financiële of materiële herstructurering van de bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma's kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering van landbouwgrond.

    b) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van bepalingen als bedoeld onder e), in een jaar na de basisperiode.

    c) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) De betalingen worden slechts gedaan voor de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor zij worden gegeven.

    e) De betalingen mogen voor de ontvangers geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat betreft de te produceren landbouwprodukten, behalve de eis om een bepaald produkt niet te produceren.

    f) De betalingen mogen niet hoger zijn dan nodig is om de structuurhandicap te compenseren.

    12. Betalingen in het kader van milieubeschermingsprogramma's a) Het recht op dergelijke betalingen dient een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor milieubescherming of natuurbehoud en afhankelijk te worden gesteld van de naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma, waaronder voorwaarden wat betreft de produktiemethoden of de produktiebenodigdheden.

    b) De betaling mag niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma.

    13. Betalingen in het kader van programma's voor regionale bijstand a) Het recht op dergelijke betalingen dient beperkt te blijven tot producenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met een definieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als probleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waaruit blijkt dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden.

    b) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode, behalve aan de eis om de produktie te verlagen.

    c) De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) Het recht op de betalingen geldt alleen voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar in die gebieden voor alle producenten.

    e) Als de betalingen worden gekoppeld aan de produktiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor de betrokken produktiefactor.

    f) De betalingen mogen niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het betrokken gebied.

    (1) Voor de toepassing van dit punt worden overheidsprogramma's inzake voorraden voor voedselvoorziening, die in ontwikkelingslanden verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit punt, ook wanneer het programma's betreft in het kader waarvan voorraden voedselprodukten met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officiële prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de externe referentieprijs wordt meegerekend in de AMS.

    (1) Voor de toepassing van dit punt en punt 3 wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen, met de bedoeling om regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.

    Top