Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993R2083

    Verordening (EEG) nr. 2083/93 van de Raad van 20 juli 1993 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4254/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

    PB L 193 van 31.7.1993, p. 34–38 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1993/2083/oj

    31993R2083

    Verordening (EEG) nr. 2083/93 van de Raad van 20 juli 1993 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4254/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

    Publicatieblad Nr. L 193 van 31/07/1993 blz. 0034 - 0038
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0043
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0043


    VERORDENING (EEG) Nr. 2083/93 VAN DE RAAD van 20 juli 1993 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4254/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 E,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    In samenwerking met het Europees Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2081/93 (4) Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (5) heeft gewijzigd; dad Verordening (EEG) nr. 2082/93 (6) Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (7) heeft gewijzigd; dat ook Verordening (EEG) nr. 4254/88 (8) moet worden gewijzigd;

    Overwegende dat in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in regio's van doelstelling 1 ook kan worden ingeschakeld ten behoeve van investeringen op het gebied van onderwijs en gezondheid; dat ook nader moet worden gepreciseerd dat via de bijstandsverlening uit het EFRO, in het kader van zijn taak op het gebied van de regionale ontwikkeling, een bijdrage kan worden geleverd tot de totstandkoming en ontwikkeling van regionale en transeuropese netwerken in de sectoren vervoersinfrastructuur, telecommunicatie en energie, en, met name in de regio's van doelstelling 1, tot het creëren van gunstiger omstandigheden voor de uitbreiding van de onderzoek- en technologische ontwikkelingscapaciteit van de regio's, zodat zij beter in staat zijn om aan de meerjarige kaderprogramma's van de Gemeenschap deel te nemen; dat overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 792/93 van de Raad van 30 maart 1993 tot instelling van een cohesie-financieringsinstrument (9), voor geen enkele uitgavenpost tegelijk bijstand uit dat financieringsinstrument en bijstand uit het EFRO mag worden toegekend;

    Overwegende dat de beginselen en doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling concreet zijn aangegeven in het beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling, als opgenomen in de resolutie van de Raad van 1 februari 1993 (10);

    Overwegende dat het regionaal partnerschap verder moet worden uitgebouwd door overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, de economische en sociale partners erbij te betrekken;

    Overwegende dat er, met het oog op een grotere doeltreffendheid van het regionaal beleid, voor meer flexibiliteit bij de uitvoering van de regionale bijstandsverleningsmaatregelen van de Gemeenschap moet worden gezorgd, met name door de vormen van bijstandsverlening in het kader van de communautaire initiatieven uit te breiden;

    Overwegende dat in artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat verdelingen van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen over de Lid-Staten voor elk van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) worden vastgesteld; dat derhalve artikel 3, lid 2, laatste alinea, en artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 4254/88 kunnen worden geschrapt,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De artikelen 1 tot en met 13 van Verordening (EEG) nr. 4254/88 worden vervangen door:

    "

    TITEL I

    ACTIETERREIN EN VORMEN VAN BIJSTANDSVERLENING

    Artikel 1

    Actieterrein

    In het kader van de taakomschrijving van artikel 130 C van het Verdrag draagt het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, bij in de financiering van:

    a) produktieve investeringen waardoor blijvende arbeidsplaatsen worden geschapen of in stand gehouden;

    b) infrastructuurinvesteringen, met name:

    - in de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, voor infrastructuren die tot de verhoging van het economisch potentieel of de ontwikkeling en structurele aanpassing van de regio's bijdragen, met inbegrip in voorkomend geval van investeringen die bijdragen tot de totstandbrenging en de ontwikkeling van transeuropese netwerken in de vervoer-, de telecommunicatie- en de energiesector;

    - in de regio's of zones waarvoor doelstelling 2 geldt, voor infrastructuren voor de modernisering van in verval zijnde industriegebieden, met inbegrip van stedelijke gemeenschappen, en infrastructuren waarvan modernisering of aanpassing een voorwaarde is voor het scheppen of ontwikkelen van economische activiteiten;

    - in de zones waarvoor doelstelling 5 b) geldt, voor infrastructuren die rechtstreeks verband houden met economische activiteiten die werkgelegenheid buiten de landbouw creëren, met inbegrip van de verbindingen op het gebied van de communicatie-infrastructuur en andere die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de ontwikkeling van deze activiteiten;

    c) ontsluiting van het eigen potentieel van de regio's door stimulering en ondersteuning van plaatselijke ontwikkelingsinitiatieven en van activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen, onder meer door:

    - steun voor dienstverlening aan ondernemingen, met name op het gebied van beheer, marktstudies en -onderzoek en de aanbieding van gemeenschappelijke diensten aan verscheidene ondernemingen;

    - financiering van technologieoverdracht, met name voor verzameling en verspreiding van informatie, en financiering van innovatiewerkzaamheden in de ondernemingen;

    - verbetering van de toegang van ondernemingen tot de kapitaalmarkt, met name door middel van garanties en participaties;

    - directe investeringssteun bij ontbreken van een steunregeling;

    - infrastructuurwerken van beperkte omvang;

    d) in de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, investeringen op het gebied van onderwijs en gezondheid die tot de structurele aanpassing van die regio's bijdragen;

    e) acties die bijdragen tot de regionale ontwikkeling op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, met uitzondering evenwel van maatregelen die samenhangen met de werking van de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van het menselijk potentieel;

    f) produktieve investeringen en infrastructuurinvesteringen ter bescherming van het milieu overeenkomstig de beginselen van duurzame ontwikkeling, wanneer zij verband houden met de regionale ontwikkeling;

    g) acties voor regionale ontwikkeling op communautair niveau, met name indien het grensregio's van de Lid-Staten betreft, overeenkomstig artikel 3, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88;

    h) de in artikel 7 bedoelde maatregelen inzake voorbereiding, beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie.

    Artikel 2

    Plannen met een regionaal karakter

    1. Afgezien van de algemene bepalingen in titel II van Verordening (EEG) nr. 4253/88 zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing op plannen met een regionaal karakter als bedoeld in artikel 8, lid 4, en in artikel 9, lid 8, van Verordening (EEG) nr. 2052/88.

    2. De plannen voor de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, betreffen in het algemeen één regio van niveau II van NUTS (nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek). Overeenkomstig artikel 8, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 kunnen de Lid-Staten evenwel een plan indienen voor meer van hun regio's die zijn opgenomen in de lijst bedoeld in lid 2 van genoemd artikel, mits dit plan de gegevens bevat als bedoeld in genoemd lid 4, eerste alinea.

    Bij het indienen van de plannen verstrekken de Lid-Staten gegevens over de door hen op nationaal, regionaal, plaatselijk of ander niveau aangewezen autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zullen zijn voor de tenuitvoerlegging van de acties.

    De plannen bestrijken in het algemeen een periode van zes jaar en kunnen jaarlijks worden bijgesteld. De gegevens betreffende het vijfde en het zesde jaar kunnen bij wijze van indicatie worden verstrekt.

    3. De plannen voor de regio's waarvoor doelstelling 2 geldt, betreffen in het algemeen een of meer zones van niveau III van NUTS.

    Bij het indienen van de plannen verstrekken de Lid-Staten gegevens over de door hen op nationaal, regionaal, plaatselijk of ander niveau aangewezen autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zullen zijn voor de tenuitvoerlegging van de acties.

    De plannen bestrijken in het algemeen een periode van drie jaar en kunnen jaarlijks worden bijgesteld.

    4. De plannen voor de zones waarvoor doelstelling 5 b) geldt, worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie (1).

    5. Bij de indiening van de aanvragen bij het EFRO zien de Lid-Staten erop toe dat een toereikend deel aangewend wordt voor investeringen in de industrie, de handwerksnijverheid en de diensten, met name via medefinanciering van steunregelingen.

    (1) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 25.

    Artikel 3

    Regionale operationele programma's

    1. Voor de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, betreffen de regionale operationele programma's of de andere vormen van bijstandsverlening als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 in beginsel één regio van niveau II van NUTS of, in specifieke gevallen, een of meer regio's van niveau III van NUTS of verscheidene regio's van niveau II van NUTS. Voor de regio's en zones waarvoor de doelstellingen 2 en 5 b) gelden alsmede voor de grenszones betreffen zij in het algemeen een of meer zones van niveau III van NUTS.

    2. Het initiatief voor de programma's kan worden genomen door de Lid-Staat dan wel door de Commissie, met instemming van de betrokken Lid-Staat, overeenkomstig artikel 5, lid 5, laatste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 4253/88.

    Wanneer het initiatief door de Lid-Staat wordt genomen, worden de programma's in overleg met de Commissie opgesteld door de autoriteiten die de Lid-Staat heeft aangewezen.

    Wanneer het initiatief door de Commissie wordt genomen, stelt deze, na raadpleging van het in artikel 29 bis van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde Comité en na kennisgeving ter informatie aan het Europees Parlement, de richtsnoeren daarvoor vast en verzoekt zij de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten bijstandsaanvragen op te stellen. Zij maakt deze richtsnoeren bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Het initiatief van de Commissie in het kader van de bij artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 aan het EFRO opgedragen taken heeft tot doel:

    - hetzij bij te dragen tot de oplossing van ernstige problemen die rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid op andere terreinen en die een weerslag hebben op de sociaal-economische situatie in een of meer regio's;

    - hetzij op regionaal niveau de toepassing van communautaire beleidsmaatregelen te bevorderen;

    - hetzij bij te dragen tot de oplossing van problemen die bepaalde categorieën regio's gemeen hebben.

    Artikel 4

    Medefinanciering van steunregelingen

    1. De toekenning van de bijstand van de Gemeenschap voor regionale steunregelingen is een van de belangrijkste vormen van stimulering van investeringen in ondernemingen.

    2. Ten einde de financiële bijdragen van de Gemeenschap vast te stellen, onderzoekt de Commissie in overleg met de door de Lid-Staten aangewezen autoriteiten de kenmerken van de betrokken steunregeling. Zij houdt met name rekening met de volgende elementen:

    - de hoogte van de steun, gelet op de relatieve sociaal-economische situatie van de betrokken regio's en op de vestigingsnadelen die daaruit voor de ondernemingen voortvloeien;

    - de diversifiëring van de steunvormen, -voorwaarden en -percentages, opdat deze overeenstemmen met de behoeften;

    - de aan de kleine en middelgrote ondernemingen toegekende prioriteit en de stimulering van diensten aan deze ondernemingen, zoals advisering over bedrijfsvoering en marktstudies;

    - de economische gevolgen van de steunregeling voor de regio;

    - de kenmerken en de gevolgen van elke andere regionale steunregeling in dezelfde regio.

    Artikel 5

    Projecten

    Behalve de in artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde informatie moeten de individuele of in het kader van een operationeel programma ingediende aanvragen om bijstand van het EFRO voor projecten als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder d), van Verordening (EEG) nr. 2052/88, de hierna bepaalde gegevens bevatten. Gegevens over projecten van een operationeel programma kunnen evenwel op een later tijdstip aan de Commissie worden medegedeeld.

    Deze gegevens hebben betrekking op:

    a) voor infrastructuurinvesteringen:

    - de analyse van de kosten en de sociaal-economische voordelen van het project, inclusief het te verwachen benuttingspercentage,

    - de te verwachten gevolgen voor de ontwikkeling of de omschakeling van de betrokken regio,

    - de gevolgen van de communautaire steun voor de verwezenlijking van het project;

    b) voor produktieve investeringen:

    - de marktvooruitzichten in de betrokken bedrijfstak,

    - de gevolgen voor de werkgelegenheid,

    - een analyse van het te verwachten rendement van het project.

    Artikel 6

    Globale subsidies

    1. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2052/88 kan de Commissie het beheer van de globale subsidies, die zij bij voorrang voor plaatselijke ontwikkelingsinitiatieven verstrekt, toevertrouwen aan geschikte bemiddelende instanties, met inbegrip van in overleg met de Commissie door de Lid-Staat aangewezen regionale ontwikkelingsorganen. Deze bemiddelende instanties, die beschikken over de vereiste solvabiliteit en administratieve capaciteit als bedoeld in artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, moeten in de betrokken regio's aanwezig of vertegenwoordigd zijn en moeten met een opdracht van openbaar belang zijn belast en de rechtstreeks daarbij betrokken sociaal-economische kringen op passende wijze bij de tenuitvoerlegging van de geplande maatregelen betrekken.

    2. De nadere regels voor het gebruik van de globale subsidies worden in overleg met de betrokken Lid-Staat vastgelegd in een overeenkomst tussen de Commissie en de betrokken bemiddelende instantie.

    Deze nadere regels houden met name een nadere vermelding in van:

    - de soorten te ondernemen acties;

    - de criteria bij het selecteren van de begunstigden;

    - de voorwaarden en de hoogte van de EFRO-bijstand;

    - de wijze waarop toezicht wordt gehouden op het gebruik van de globale subsidies.

    3. Overeenkomstig artikel 5, lid 5, laatste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 kan het initiatief voor de bijstandsverlening in de vorm van globale subsidies worden genomen door de Lid-Staten of door de Commissie met instemming van de betrokken Lid-Staat. Wanneer het initiatief van de Commissie uitgaat gelden de in artikel 3, lid 2, laatste alinea, van de onderhavige verordening vermelde voorwaarden.

    Artikel 7

    Maatregelen inzake de voorbereiding, de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie

    1. Het EFRO kan, ten belope van ten hoogste 0,5 % van zijn jaarlijkse middelen, de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke door externe deskundigen of door de Commissie uitgevoerde maatregelen inzake de voorbereiding, de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie achteraf financieren. Deze maatregelen omvatten met name studies, met inbegrip van algemene studies over de regionale acties van de Gemeenschap, en technische bijstand of voorlichting, met name voorlichting van lokale en regionale ontwikkelingsfunctionarissen.

    2. De op initiatief van de Commissie uitgevoerde maatregelen kunnen, bij wijze van uitzondering, voor 100 % worden gefinancierd; de voor rekening van de Commissie uitgevoerde maatregelen worden altijd voor 100 % gefinancierd. Voor de overige maatregelen zijn de in artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 vermelde percentages van toepassing.

    TITEL II

    RICHTSNOEREN EN PARTNERSCHAP

    Artikel 8

    Periodiek verslag en richtsnoeren

    1. Overeenkomstig de procedure van titel VIII van Verordening (EEG) nr. 4253/88 wordt door de Commissie om de drie jaar een periodiek verslag opgesteld over de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de regio's van de Gemeenschap, waarin tevens de macro-economische gevolgen van de regionale acties van de Gemeenschap worden vermeld. De Lid-Staten verstrekken aan de Commissie de passende gegevens waarmee zij op basis van zo vergelijkbaar en actueel mogelijke statistische gegevens haar analyse van de gezamenlijke regio's van de Gemeenschap kan maken. Dit verslag moet het bovendien mogelijk maken de regionale gevolgen van de andere communautaire beleidsmaatregelen te evalueren.

    2. Dit verslag vormt de grondslag voor richtnoeren voor het regionaal beleid van de Gemeenschap. Bedoelde richtsnoeren worden door de Commissie in de verschillende fasen van de programmering gebruikt, met name bij de opstelling en de herziening van de communautaire bestekken en voor de bijstandsverlening van het EFRO. Deze richtsnoeren worden meegedeeld aan de Raad en aan het Europees Parlement en ter informatie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

    Artikel 9

    Regionaal partnerschap

    De regionale acties van de Gemeenschap worden in nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken Lid-Staat en de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteiten en instanties - overeenkomstig de respectieve institutionele regelingen en de gebruiken van de Lid-Staten met inbegrip van de economische en sociale partners - uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, met het oog op de tenuitvoerlegging van de acties op regionaal niveau.

    TITEL III

    REGIONALE ONTWIKKELING OP COMMUNAUTAIR NIVEAU

    Artikel 10

    Vaststelling van de bijstandsverlening

    1. Het EFRO kan voorts, overeenkomstig artikel 3, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, ten belope van ten hoogste 1 % van zijn jaarlijkse middelen bijdragen aan de financiering op communautair niveau van:

    a) op initiatief van de Commissie verrichte studies ter identificatie van:

    - de ruimtelijke gevolgen van door de nationale autoriteiten geplande maatregelen, met name op het gebied van grote infrastructuurvoorzieningen, wanneer deze de landsgrenzen overschrijdende effecten hebben;

    - maatregelen om de specifieke problemen van de grensgebieden in de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen op te lossen;

    - de noodzakelijke elementen voor de opstelling van een prospectief schema voor het gebruik van de communautaire ruimte;

    b) modelprojecten die:

    - een prikkel vormen voor de totstandbrenging van infrastructuurvoorzieningen, investeringen in ondernemingen en verdere specifieke maatregelen van uitgesproken communautair belang, met name in de grensgebieden in de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen;

    - de uitwisseling van ervaringen en de samenwerking op het gebied van ontwikkeling tussen regio's van de Gemeenschap, alsmede vernieuwende acties bevorderen.

    2. Aan het in artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde Comité kunnen, op initiatief van de Commissie, vraagstukken worden voorgelegd betreffende de regionale ontwikkeling in de Gemeenschap, de cooerdinatie van het regionale beleid van de Lid-Staten of betreffende enig ander probleem dat op de tenuitvoerlegging van de regionale acties van de Gemeenschap betrekking heeft. Het Comité kan tot gemeenschappelijke conclusies komen op grond waarvan de Commissie in voorkomend geval aanbevelingen tot de Lid-Staten richt.

    TITEL IV

    ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 11

    Compatibiliteitscontrole

    In de passende gevallen verstrekken de Lid-Staten de Commissie volgens de respectieve bijzondere procedures van de diverse beleidssectoren, de gegevens betreffende de naleving van het bepaalde in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88.

    Artikel 12

    Overgangsbepalingen

    De betalingsverplichtingen voor de gedeelten van de bedragen die zijn vastgelegd uit hoofde van de bijstand voor projecten waarover de Commissie vóór 1 januari 1989 in het kader van het EFRO een beschikking heeft gegeven, en waarvoor vóór 31 maart 1995 geen definitief betalingsverzoek bij de Commissie is ingediend, worden uiterlijk op 30 september 1995 automatisch ongedaan gemaakt door de Commissie, onverminderd projecten die uit hoofde van een gerechtelijke procedure zijn geschorst.".

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 20 juli 1993.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    W. CLAES

    (1) PB nr. C 131 van 11. 5. 1993, blz. 6.(2) Advies uitgebracht op 22 juni 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van 14 juli 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993, blz. 52.(4) Zie bladzijde 5 van dit Publikatieblad.(5) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.(6) Zie bladzijde 20 van dit Publikatieblad.(7) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.(8) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 15.(9) PB nr. L 79 van 1. 4. 1993, blz. 74.(10) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 1.

    Top