EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R3887

Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen

PB L 391 van 31.12.1992, p. 36–45 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/12/2001; opgeheven door 32001R2419

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/3887/oj

31992R3887

Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen

Publicatieblad Nr. L 391 van 31/12/1992 blz. 0036 - 0045
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 47 blz. 0107
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 47 blz. 0107


VERORDENING (EEG) Nr. 3887/92 VAN DE COMMISSIE van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (1) (hierna "geïntegreerd systeem" te noemen), en met name op artikel 12,

Overwegende dat het geïntegreerde systeem in de eerste plaats tot doel heeft een doeltreffende tenuitvoerlegging van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid mogelijk te maken, en met name de administratieve problemen op te lossen die zich voordoen doordat in het kader van de hervorming verscheidene regelingen zijn ingesteld voor steunverlening die is gekoppeld aan de oppervlakte; dat in dit verband dient te worden gezorgd voor bepaalde verduidelijkingen die nodig zijn voor de toepassing van de begrippen "perceel landbouwgrond" en "voederareaal";

Overwegende dat het landbouwbedrijf de referentie-eenheid is voor het beheer van de bovenbedoelde steunregelingen; dat, om te voorkomen dat het stabiliserende effect van de hervorming op de landbouwproduktie te niet wordt gedaan door een kunstmatige splitsing van bedrijven die vóór de hervorming bestonden, voor de Lid-Staten de verplichting dient te worden voorzien om hieraangaande de nodige maatregelen te nemen rekening houdend met de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende de notie "landbouwbedrijf" alsmede met het algemeen principe van rechtsmisbruik;

Overwegende dat het, gezien de bestaande identificatiemaatregelen, wenselijk is toe te staan dat de Lid-Staten hun systeem voor de identificatie van oppervlakten opzetten aan de hand van andere eenheden dan een perceel landbouwgrond; dat deze mogelijkheid echter dient te worden gecombineerd met bepaalde verplichtingen om de betrouwbaarheid van de identificatie te waarborgen;

Overwegende dat een nadere verduidelijking nodig is van de verplichte inhoud van een steunaanvraag "oppervlakten" enerzijds, en van de voorwaarden waarop een dergelijke aanvraag na de uiterste datum voor de indiening ervan kan worden gewijzigd anderzijds; dat ook dient te worden bepaald dat de braakleggingsaangifte en de teeltaangifte voor produkten niet bestemd voor voedingsdoeleinden samen met de steunaanvraag "oppervlakten" moeten worden ingediend; dat het dienstig is vrijstelling van de verplichting om een dergelijke aanvraag in te dienen te verlenen aan de bedrijfshoofden die uitsluitend steun aanvragen die niet aan de oppervlakte is gekoppeld, en duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de administratieve behandeling van de producentengroeperingen in de sector schapen en geiten; dat het voorts voor een doeltreffende controle noodzakelijk is dat elke Lid-Staat de minimumomvang bepaalt van de percelen landbouwgrond die in de aanvraag kunnen worden aangegeven;

Overwegende dat het, om het werk voor de bedrijfshoofden zoveel mogelijk te vereenvoudigen, wenselijk is te bepalen dat in sommige gevallen de steunaanvraag "oppervlakten" samen met een steunaanvraag "dieren" kan worden ingediend voor zover daardoor geen afbreuk aan de controlemogelijkheden wordt gedaan;

Overwegende dat het tevens dienstig is horizontale bepalingen vast te stellen met betrekking tot de in de steunaanvragen "dieren" te vermelden gegevens, rekening houdend met de behoeften bij het beheer van de betrokken premieregelingen;

Overwegende dat op doeltreffende wijze moet worden gecontroleerd of de bepalingen inzake communautaire steunverlening worden nageleefd; dat het dienstig is om daartoe gedetailleerde criteria en technische voorschriften voor de uitvoering van de administratieve controles en de controles ter plaatse vast te stellen, zowel voor de steun voor dieren als voor die voor oppervlakten; dat het, gezien de ervaring die op het gebied van controles ter plaatse is opgedaan, aanbeveling verdient de traditionele minimumpercentages voor de controle aan te vullen met het instrument van de risicoanalyse en de daarbij in aanmerking te nemen factoren nader aan te geven; dat het met het oog op de controle noodzakelijk is om ook voor de compenserende vergoeding een periode vast te stellen waarin de betrokken dieren moeten worden aangehouden;

Overwegende dat het dienstig is de voorwaarden voor het gebruik van teledetectie als instrument voor de controle ter plaatse vast te stellen en te bepalen dat in geval van twijfel fysieke controles moeten worden verricht; dat het, ter stimulering van de pogingen van de Lid-Staten om de teledetectietechniek en de praktische toepassing daarvan op controlegebied te ontwikkelen, aanbeveling verdient te voorzien in toekenning van een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor werkzaamheden op het gebied van foto-interpretatie en de desbetreffende voorwaarden vast te stellen; dat deze financiële bijdrage niet van invloed is op de medefinanciering als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92;

Overwegende dat, in het licht van de opgedane ervaring en met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en van de bijzondere problemen die door overmacht en door natuurlijke omstandigheden kunnen worden veroorzaakt, bepalingen voor een doeltreffende preventie en bestraffing van onregelmatigheden en fraude dienen te worden vastgesteld; dat daartoe, met name rekening houdend met de specifieke kenmerken van de regelingen voor oppervlakten enerzijds, en van die voor dieren anderzijds, dient te worden voorzien in sancties die zijn gedifferentieerd al naar de ernst van de onregelmatigheid en die gaan tot algehele uitsluiting van de mogelijkheid om voor het betrokken jaar en het daaropvolgende jaar van een regeling gebruik te maken;

Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat elk onverschuldigd betaald bedrag door de begunstigde met rente moet worden terugbetaald; dat de terugontvangen bedragen en de geïnde rente van het EOGFL moeten worden gecrediteerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2048/88 (3);

Overwegende dat het beheer van kleine bedragen tot overbelasting van de administratie kan leiden; dat het dienstig is aan de bevoegde nationale diensten over te laten om bedragen onder een bepaald minimum niet uit te betalen, en de terugvordering van kleine ten onrechte betaalde bedragen niet te eisen;

Overwegende dat het noodzakelijk is een administratief kader aan te geven voor de medefinanciering als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 en met name procedurevoorschriften vast te stellen voor de betaling van voorschotten, de definitieve financiering van de door de Lid-Staten aangegeven uitgaven en de herverdeling van bedragen die door de rechthebbende Lid-Staten niet zijn gebruikt;

Overwegende dat het geïntegreerde systeem pas met ingang van uiterlijk 1 januari 1996 volledig van toepassing zal zijn; dat het derhalve absoluut noodzakelijk is om, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70, de Lid-Staten te verplichten om in die tussentijd elke tekortkoming op het gebied van beheer en controle te voorkomen door de daartoe benodigde nationale maatregelen te nemen; dat de Lid-Staten de Commissie regelmatig in kennis dienen te stellen van de voor de tenuitvoerlegging van het geïntegreerde systeem genomen maatregelen en van de behaalde resultaten;

Overwegende dat, gezien de datum van invoegetreding van deze verordening, het aangewezen lijkt de ooipremie alsmede de compenserende bedragen van het geïntegreerd systeem uit te sluiten;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Fondscomité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMEEN

Artikel 1

Deze verordening bevat de uitvoeringsbepalingen betreffende het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (geïntegreerd systeem) dat is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3508/92, onverminderd bijzondere bepalingen die in de sectoriële verordeningen zijn vastgesteld.

Artikel 2

1. Voor de toepassing van deze verordening geldt het volgende:

a) een perceel dat zowel bomen als een gewas als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bevat, wordt als een perceel landbouwgrond beschouwd mits dat gewas kan worden verbouwd onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die van de percelen zonder bomen in dezelfde regio;

b) wanneer een voederareaal gezamenlijk wordt gebruikt, verdeelt de bevoegde instantie dit areaal over de belanghebbende bedrijfshoofden in verhouding tot het gebruik dat zij van dit areaal maken of hun recht tot gebruik van dit areaal;

c) elk voederareaal moet gedurende een periode van ten minste zeven maanden die begint op een door de Lid-Staat te bepalen datum tussen 1 januari en 31 maart, beschikbaar zijn voor het houden van dieren.

2. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te vermijden dat wijzigingen van bestaande bedrijven of het oprichten van nieuwe bedrijven na 30 juni 1992 zouden leiden tot een duidelijk foutief omzeilen van de bepalingen inzake maxima voor het verkrijgen van premies of inzake voorwaarden op het gebied van het uit produktie nemen van grond die zijn vastgesteld in het kader van de regelingen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3508/92.

3. Voor de toepassing van het geïntegreerde systeem geldt dat, wanneer een voederareaal in een andere Lid-Staat ligt dan die waar de agrarische vestigingsplaats zich bevindt van het bedrijfshoofd dat dit areaal gebruikt, dit areaal op verzoek van het bedrijfshoofd wordt geacht deel uit te maken van het bedrijf van dit bedrijfshoofd op voorwaarde dat

- dit areaal zich in de onmiddellijke nabijheid van dit bedrijf bevindt en

- een belangrijk deel van alle door dit bedrijfshoofd gebruikte cultuurgrond is gelegen in de Lid-Staat waar diens vestigingsplaats zich bevindt.

4. Een steunbedrag mag niet worden uitbetaald als het bedrag, per aanvraag, lager is of gelijk aan 50 ecu.

TITEL II IDENTIFICATIE

Artikel 3

Het in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde identificatiesysteem wordt zo opgezet dat het betrekking heeft op de percelen landbouwgrond. De Lid-Staten kunnen besluiten te werken met een andere eenheid dan een perceel landbouwgrond zoals een kadastraal omschreven perceel of een blok cultuurgrond. In dit geval nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te garanderen dat de percelen landbouwgrond op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd, met name door te verlangen dat de steunaanvragen "oppervlakten" vergezeld gaan van de door de bevoegde instanties bepaalde gegevens of documenten die het mogelijk maken elk perceel landbouwgrond te lokaliseren en te meten.

TITEL III STEUNAANVRAGEN

Artikel 4

1. Onverminderd de eisen die in de sectoriële verordeningen worden gesteld, moet een steunaanvraag "oppervlakten" alle nodige gegevens bevatten, en met name:

- de identificatie van het bedrijfshoofd,

- de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, hun ligging, het gebruik ervan, eventueel het feit dat het om een geïrrigeerd perceel gaat, en de betrokken steunregeling,

- een verklaring van de producent dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden voor toekenning van de betrokken steun.

Onder "gebruik" wordt verstaan het gewas- of vegetatietype of het ontbreken van een gewas.

De Lid-Staat kan verlangen dat niet onder het geïntegreerd systeem vallend gebruik wordt aangegeven in een rubriek "ander gebruik" van de steunaanvraag "oppervlakten".

2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan nog slechts worden gewijzigd

- in geval van een duidelijke fout die door de bevoegde instantie is erkend;

- wat de percelen landbouwgrond betreft, in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd (zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst). De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die zijn aangegeven voor een braaklegging of voor het voederareaal tenzij in voldoende gemotiveerde gevallen conform de betrokken bepalingen op voorwaarde dat de percelen reeds als braaklegging of voederareaal waren opgenomen in een steunaanvraag van een bedrijfshoofd; deze laatste steunaanvraag wordt dan overeenkomstig gecorrigeerd;

- in de andere gevallen voorzien in de sectorverordeningen.

b) Met betrekking tot het gebruik of de betrokken steunregeling kunnen in alle gevallen wijzigingen worden aangebracht. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die zijn aangegeven voor een braaklegging.

c) Voor een perceel dat wordt gebruikt met het oog op een niet onder het geïntegreerde systeem vallende teelt waarvoor het bedrijfshoofd tot vervanging door een onder het geïntegreerde systeem vallende teelt besluit tijdens de periode waarin wijzigingen kunnen worden ingediend, kan in deze periode nog een steunaanvraag "oppervlakten" worden ingediend.

3. Voor de gevallen waarin een steunaanvraag "oppervlakten" uitsluitend betrekking heeft op blijvend grasland, kan de Lid-Staat bepalen dat deze aanvraag kan worden ingediend tegelijk met de eerste steunaanvraag "dieren" van het betrokken bedrijfshoofd welke wordt ingediend na de datum die is vastgesteld voor de indiening van de andere steunaanvragen "oppervlakten" in de betrokken Lid-Staat, en uiterlijk tegen 1 juli.

4. De braakleggingsaangifte en de teeltaangifte die in het kader van de regeling voor gewassen is voorgeschreven voor een produktie van niet-voedingsprodukten, moeten samen met de steunaanvraag "oppervlakten" worden ingediend of deel uitmaken van deze aanvraag. Voor het jaar 1993 kunnen de Lid-Staten evenwel een vroegere datum vaststellen voor de indiening van deze aanvragen.

5. Van de verplichting om een steunaanvraag "oppervlakten" in te dienen worden die bedrijfshoofden vrijgesteld die

- slechts de speciale premie voor mannelijke runderen en/of de zoogkoeienpremie aanvragen en zijn vrijgesteld van toepassing van het veebezettingsgetal en niet naast deze premies ook de aanvullende premie aanvragen,

- slechts de seizoencorrectiepremie aanvragen,

- slechts de premie voor ooien of geiten aanvragen.

6. In de steunaanvraag "oppervlakten" van elke producent die deel uitmaakt van een producentengroepering als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3493/90 (4) en die voor hetzelfde kalenderjaar naast de premie voor ooien of geiten ook toepassing van een andere communautaire regeling aanvraagt, moeten met name alle door deze groepering gebruikte percelen landbouwgrond worden vermeld. In dit geval wordt het voederareaal over de betrokken producenten verdeeld in verhouding tot hun individuele maxima in de zin van artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad (5) die gelden op 1 januari van het betrokken jaar.

7. Ter wille van een doeltreffende controle bepaalt elke Lid-Staat de minimumomvang van een perceel landbouwgrond waarvoor een aanvraag kan worden gedaan. Deze minimumomvang mag evenwel niet groter zijn dan 0,3 ha.

Artikel 5

1. Onverminderd de eisen die in de sectoriële verordeningen worden gesteld ten aanzien van de steunaanvragen, moet de steunaanvraag "dieren" alle nodige gegevens bevatten, en met name:

- de identificatie van het bedrijfshoofd;

- een verwijzing naar de steunaanvraag "oppervlakten" indien deze reeds is ingediend, behalve in het in artikel 4, lid 5, bedoelde geval;

- het aantal en de soort dieren waarvoor steun wordt aangevraagd;

- in voorkomend geval de verbintenis van het bedrijfshoofd om deze dieren op zijn bedrijf aan te houden gedurende de periode die daarvoor is voorgeschreven, en de plaats of plaatsen waar deze dieren gedurende deze periode zullen worden gehouden, alsmede in voorkomend geval de desbetreffende periode of perioden en, wanneer het gaat om runderen, hun identificatienummer; indien deze plaats gedurende deze periode wordt gewijzigd, moet het bedrijfshoofd de bevoegde instantie daarvan vooraf schriftelijk in kennis stellen;

- in voorkomend geval het individuele maximum voor de betrokken dieren;

- in voorkomend geval de individuele referentiehoeveelheid melk die aan het bedrijfshoofd is toegekend aan het begin van het in het betrokken kalenderjaar begonnen tijdvak van 12 maanden voor de toepassing van de regeling inzake de extra heffing; indien deze hoeveelheid niet bekend is op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend, moet zij zo spoedig mogelijk aan de bevoegde instantie worden medegedeeld;

- een verklaring van de producent dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden voor toekenning van de betrokken steun.

De Lid-Staat kan besluiten dat sommige van deze gegevens niet in de steunaanvraag hoeven te worden vermeld, indien de betrokken gegevens reeds aan de bevoegde instantie zijn medegedeeld.

2. De steunaanvraag voor de compenserende vergoeding als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad (6) moet uiterlijk op een datum of tijdens een periode die door de Lid-Staat wordt vastgesteld, worden ingediend.

TITEL IV CONTROLES

Artikel 6

1. De administratieve controles en de controles ter plaatse worden uitgevoerd op zodanige wijze dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steunbedragen en premies is gewaarborgd.

2. De in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde administratieve controle omvat met name kruiscontroles betreffende de aangegeven percelen en dieren om elke onrechtmatige dubbele toekenning van steun voor hetzelfde kalenderjaar te voorkomen.

3. De controles ter plaatse betreffen ten minste een belangrijke steekproef uit de aanvragen. Deze steekproef moet bestaan uit ten minste:

- 10 % van de steunaanvragen "dieren" of van de deelnemingsverklaringen,

- 5 % van de steunaanvragen "oppervlakten", welk percentage evenwel slechts 3 % is voor de steunaanvragen "oppervlakten" boven het aantal van 700 000 per Lid-Staat en per kalenderjaar.

Indien bij bezoeken ter plaatse belangrijke onregelmatigheden in een regio of deelregio worden geconstateerd, nemen de bevoegde instanties de volgende maatregelen voor deze regio of deelregio: in het lopende jaar verrichten zij extra controles en zij verhogen het in het volgende jaar te controleren percentage aanvragen.

4. De aanvragen waarvoor controles ter plaatse worden verricht, worden door de bevoegde instantie met name aan de hand van een risicoanalyse en van een element inzake hun representativiteit voor de ingediende steunaanvragen bepaald. Bij de risicoanalyse wordt rekening gehouden met:

- de steunbedragen;

- het aantal percelen, de oppervlakte of het aantal dieren waarvoor de steun wordt aangevraagd;

- de ontwikkeling ten opzichte van het voorgaande jaar;

- de constateringen bij controles in de voorgaande jaren;

- andere door de Lid-Staten te bepalen omstandigheden.

5. De controles ter plaatse worden onverwacht uitgevoerd en hebben betrekking op alle percelen landbouwgrond of alle dieren waarvoor een of meer aanvragen zijn ingediend. Een dergelijke controle mag echter worden aangekondigd, doch slechts zo lang van tevoren als strikt noodzakelijk is en, ten algemene titel, niet meer dan 48 uren vooraf.

Van het minimumaantal controles op dieren moet ten minste 50 % worden verricht gedurende de periode waarin deze dieren moeten worden aangehouden. Controles buiten deze periode zijn slechts toegestaan indien het in artikel 4 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad (7) bedoelde register beschikbaar is.

6. In geval van toepassing van de speciale premie bij het slachten of bij het voor het eerst op de markt brengen voor de slacht overeenkomstig de bepalingen voorzien in de Commissieverordening welke de toepassingsmaatregelen voorziet voor de regimes van de artikelen 4a tot en met 4k van Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad (8) omvat elke controle ter plaatse in afwijking van de tweede alinea van het voorgaande lid met name:

- een controle aan de hand van het door de producent bijgehouden particuliere register om na te gaan of alle dieren waarop de tot de datum van de controle ter plaatse ingediende aanvragen betrekking hebben, gedurende de gehele voorgeschreven periode zijn aangehouden, en

- een controle om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige mannelijke dieren van meer dan 30 dagen oud naar behoren zijn geïdentificeerd en in het genoemde particuliere register zijn ingeschreven.

7. De oppervlakte van de percelen landbouwgrond wordt bepaald met behulp van ieder door de bevoegde instantie omschreven geschikt middel dat een meetnauwkeurigheid garandeert die ten minste overeenkomt met die welke volgens de nationale bepalingen voor officiële metingen is vereist. Deze instantie stelt een tolerantiemarge vast met inachtneming van met name de gebruikte meettechniek, de nauwkeurigheid van de beschikbare officiële documenten, de plaatselijke situatie (zoals een helling of de vorm van de percelen) en het bepaalde in de volgende alinea.

De totale oppervlakte van een perceel landbouwgrond kan in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat er volgens de gebruikelijke normen van de betrokken Lid-Staat of regio sprake is van een volledig gebruikt perceel. Is dit niet het geval, dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte in aanmerking genomen.

8. Of de percelen landbouwgrond voor een regeling in aanmerking komen, wordt nagegaan met behulp van ieder geschikt middel. Indien nodig worden daartoe aanvullende bewijzen verlangd.

9. Elk dier waarvoor een aanvraag om een compenserende vergoeding voorzien bij Verordening (EEG) nr. 2328/91 is ingediend, moet door de landbouwer worden aangehouden gedurende een periode van minimum twee maanden te rekenen vanaf de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 7

1. Indien een Lid-Staat besluit de in artikel 6, lid 3, bedoelde steekproef geheel of gedeeltelijk te controleren door middel van teledetectie, gaat hij over tot:

- foto-interpretatie van beelden of luchtfoto's met het doel voor alle te controleren percelen de vegetatie te herkennen en de oppervlakte te meten,

- een fysieke controle van de aanvragen waarvoor niet op grond van foto-interpretatie ten genoegen van de bevoegde instantie kan worden geconcludeerd dat de aangifte juist is.

2. Onverminderd de in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde medefinanciering kan de Gemeenschap binnen de grenzen van de daartoe uitgetrokken kredieten een financiële bijdrage leveren aan de lid 1, eerste streepje, bedoelde werkzaamheden op voorwaarde dat het project samen met de Commissie wordt opgezet. De beschikbare middelen worden verdeeld volgens de in de bijlage vastgestelde verdeelsleutel.

Artikel 8

1. Behoudens overmacht leidt het te laat indienen van een aanvraag tot een verlaging van de steunbedragen waarop de aanvraag betrekking heeft, waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, met 1 % per werkdag. In geval van een vertraging van meer dan 20 dagen wordt de aanvraag niet ontvankelijk en kan deze niet langer tot toekenning van een bedrag leiden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt als een "aanvraag" beschouwd: een steunaanvraag "oppervlakten", een steunaanvraag "dieren", een wijziging van een steunaanvraag "oppervlakten" als bedoeld in artikel 4, lid 2, en een bevestiging van de inzaai als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2294/92 van de Commissie (9).

2. Het te laat indienen of het niet indienen van een andere aanvraag dan de betrokken steunaanvraag "dieren" leidt niet tot verlagingen van de steun in het kader van de in artikel 4, lid 5, bedoelde steunregelingen en evenmin tot uitsluiting van de toepassing van die steunregelingen.

Artikel 9

1. Wanneer wordt vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakte groter is dan de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte, wordt de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen voor de berekening van het steunbedrag.

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met:

- tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 2 % of dan 2 ha en niet groter dan 10 % van de geconstateerde oppervlakte is;

- 30 % wanneer het vastgestelde verschil groter dan 10 % en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

Is evenwel opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte gedaan, dan wordt het betrokken bedrijfshoofd uitgesloten van toepassing van:

- de betrokken steunregeling voor het betrokken kalenderjaar en

- bij opzettelijk onjuiste aangifte alle in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde steunregelingen voor het volgende kalenderjaar voor een oppervlakte die gelijk is aan die waarvoor zijn steunaanvraag is afgewezen.

De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.

De voor de produktie van grondstoffen voor de vervaardiging van niet-voedingsprodukten gebruikte braakgelegde percelen waarvoor het bedrijfshoofd niet aan alle op hem rustende verplichtingen heeft voldaan, worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als oppervlakten die bij de controle niet zijn gevonden.

In dit artikel wordt onder geconstateerde oppervlakte verstaan de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde voorwaarden is voldaan.

3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden het voederareaal, de braakgelegde oppervlakte en de oppervlakten met verschillende akkerbouwgewassen waarvoor een verschillend steunbedrag geldt, elk alleen en afzonderlijk in aanmerking genomen.

4. De oppervlakten die overeenkomstig lid 1 tot en met 3 van dit artikel zijn bepaald ten behoeve van de berekening van de steun, worden gebruikt:

- in het kader van de braaklegging, voor de berekening van de oppervlakte die maximaal in aanmerking komt voor de compensatiebedragen die worden betaald aan de producenten van akkerbouwgewassen,

- voor de berekening van de grens die geldt voor de in de artikelen 4g en 4h van Verordening (EEG) nr. 805/68 bedoelde premies, alsook voor de compenserende vergoeding.

Nochtans, in de gevallen voorzien in lid 2, eerste alinea, eerste en tweede gedachtentreepje, wordt bij de berekening van de oppervlakte die maximaal in aanmerking komt voor de compensatiebedragen die worden betaald aan de producenten van akkerbouwgewassen uitgegaan van de werkelijk geconstateerde oppervlakten voor de braaklegging.

5. Wanneer vast is komen te staan dat het ingezaaide kool- of raapzaad niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2294/92, wordt voor het betrokken perceel landbouwgrond of de betrokken percelen landbouwgrond geen steun toegekend.

Artikel 10

1. In de gevallen waarin een individueel maximum geldt, wordt het in steunaanvragen vermelde aantal dieren beperkt tot het voor het betrokken bedrijfshoofd vastgestelde maximumaantal.

2. Wanneer wordt vastgesteld dat het aantal in een steunaanvraag aangegeven dieren groter is dan het aantal bij de controle geconstateerde dieren, wordt het steunbedrag berekend op basis van het aantal geconstateerde dieren. Behoudens overmacht en na toepassing van lid 5 wordt het steunbedrag per eenheid echter verlaagd met:

a) betreffende een steunaanvraag voor maximaal 20 dieren

- het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil indien dit kleiner of gelijk is aan twee dieren,

- het dubbele percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil indien dit kleiner of gelijk is aan vier dieren.

Er wordt geen steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil meer dan vier dieren bedraagt.

b) in de andere gevallen:

- het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil wanneer dit laatste ten hoogste 5 % van het geconstateerde aantal bedraagt;

- 20 % wanneer het vastgestelde verschil meer dan 5 % en ten hoogste 10 % van het geconstateerde aantal bedraagt;

- 40 % wanneer het vastgestelde verschil meer dan 10 % en ten hoogste 20 % van het geconstateerde aantal bedraagt.

Er wordt geen steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil meer dan 20 % van het geconstateerde aantal bedraagt.

De percentages onder a) worden berekend op basis van de in de steunaanvraag aangegeven dieren, die onder b) op basis van het geconstateerde aantal.

Is evenwel opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte gedaan, dan wordt het betrokken bedrijfshoofd uitgesloten van toepassing van:

- de betrokken steunregeling voor het betrokken kalenderjaar en

- bij opzettelijk onjuiste aangiften dezelfde steunregeling voor het volgende kalenderjaar.

Indien de producent zijn verplichting om dieren aan te houden wegens overmacht niet heeft kunnen nakomen, blijft het recht op de premie gelden voor het aantal dieren dat er feitelijk voor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop het betrokken geval van overmacht zich voordeed.

In geen geval worden premies toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag vermelde aantal.

Voor de toepassing van dit lid worden de dieren waarvoor een verschillende premie kan worden toegekend, afzonderlijk in aanmerking genomen.

3. Wanneer in het kader van een op grond van artikel 6, lid 6, verrichte controle ter plaatse wordt geconstateerd dat het aantal dieren die op het bedrijf aanwezig zijn en waarvoor een aanvraag kan worden gedaan, niet overeenstemt met het aantal in het particuliere register ingeschreven dieren, wordt het totaalbedrag aan speciale premies die voor het betrokken kalenderjaar aan het bedrijfshoofd moeten worden toegekend, behoudens overmacht verhoudingsgewijs verlaagd, onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid,

Evenwel wordt:

- voor het betrokken kalenderjaar geen enkele premie toegekend indien het bij een controle ter plaatse geconstateerde verschil ten minste 20 % van het aantal aanwezige dieren bedraagt of indien bij twee controles in hetzelfde kalenderjaar telkens een verschil van minstens 3 % en minstens twee dieren wordt geconstateerd;

- het betrokken bedrijfshoofd voor het lopende en het volgende kalenderjaar uitgesloten van toepassing van de regeling inzake de speciale premie indien hij opzettelijk of door grove nalatigheid zo heeft gehandeld dat het register niet correct is bijgehouden.

4. De runderen worden slechts in aanmerking genomen indien het de in de steunaanvraag geïdentificeerde dieren betreft, of, in geval van toepassing van lid 3, de dieren geïdentificeerd in het register. Een voor de premie aangegeven zoogkoe of een rund dat is aangegeven voor de compenserende vergoeding als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2328/91, kan echter worden vervangen door een andere zoogkoe, respectievelijk een ander rund op voorwaarde dat deze vervanging plaatsvindt binnen 20 dagen na de datum waarop het dier het bedrijf heeft verlaten, en mits deze vervanging uiterlijk op de derde dag na de dag van de vervanging in het particulier register wordt genoteerd.

5. Indien het bedrijfshoofd door oorzaken die verband houden met natuurlijke omstandigheden die het leven van dieren in kuddeverband kenmerken, zich niet kan houden aan zijn verbintenis om de voor een premie aangemelde dieren aan te houden gedurende de periode waarin deze dieren moeten worden aangehouden, wordt het recht op de premie gehandhaafd voor het aantal feitelijk in aanmerking komende dieren die gedurende de voorgeschreven periode zijn aangehouden, op voorwaarde dat het bedrijfshoofd de bevoegde instantie schriftelijk van dat feit in kennis heeft gesteld binnen tien werkdagen nadat de vermindering van het aantal van de betrokken dieren is vastgesteld.

Artikel 11

1. De in deze verordening bepaalde sancties gelden onverminderd extra sancties waarin op nationaal niveau is voorzien.

2. De kennisgeving van de gevallen van overmacht en de bewijzen die daarvan ten genoegen van de bevoegde instantie worden geleverd, moeten schriftelijk bij de bevoegde instantie worden ingediend binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip dat dit voor de landbouwer mogelijk is.

3. Onverminderd concrete omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening moet worden gehouden, kunnen de bevoegde instanties met name de volgende gevallen van overmacht aanvaarden:

a) het overlijden van het bedrijfshoofd;

b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;

c) onteigening van een belangrijk deel van het landbouwareaal van het door het bedrijfshoofd beheerde bedrijf, indien deze onteigening op de dag van indiening van de aanvraag niet te voorzien was;

d) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloed;

e) het door een ongeluk te niet gaan van de voor de veehouderij bestemde gebouwen van het bedrijfshoofd;

f) een epizooetie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de gevallen die zij als een geval van overmacht erkennen.

Artikel 12

Van elk controlebezoek moet een verslag worden opgemaakt waarin met name de volgende gegevens worden vermeld: de redenen voor het bezoek, de aanwezige personen, het aantal bezochte percelen, de gemeten percelen, de gebruikte meettechnieken, het aantal en de soort van de dieren die aanwezig bleken te zijn en eventueel het identificatienummer van deze dieren.

Het bedrijfshoofd of diens vertegenwoordiger mag dit verslag ondertekenen, waarbij hij in voorkomend geval ten minste zijn aanwezigheid bij de controle bevestigt of waarbij hij zijn opmerkingen ter zake vermeldt.

Artikel 13

Behoudens overmacht wordt, indien een controle ter plaatse door toedoen van de aanvrager niet kan plaatsvinden, de aanvraag afgewezen.

Artikel 14

1. In geval van een onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht tot terugbetaling van deze bedragen, verhoogd met rente die wordt berekend op basis van de tijd die is verstreken tussen de betaling en de terugbetaling door de begunstigde.

De toepasbare rente wordt berekend volgens de nationale bepalingen en mag nochtans in geen geval lager zijn dan de rente die gebruikt wordt bij terugvordering van nationale bedragen.

Geen rente of ten hoogste een door de Lid-Staat te bepalen bedrag dat overeenkomt met het onverschuldigde voordeel, wordt toegepast in geval van een onverschuldigde betaling die te wijten is aan een fout van de bevoegde instantie.

Met betrekking tot de steunbedragen of premies die zijn gefinancierd door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, worden de terugontvangen bedragen en de aan de betaalorganen betaalde rente door deze laatste in mindering gebracht op de uitgaven van dit Fonds, afdeling Garantie, onverminderd het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad (10).

2. De Lid-Staten kunnen evenwel besluiten dat het bovenbedoelde bedrag niet hoeft te worden terugbetaald, maar in mindering komt op het eerste voorschot dat na de datum van het besluit betreffende de terugbetaling aan het betrokken bedrijfshoofd wordt verstrekt, of op de eerste betaling aan hem na die datum. In dit geval wordt geen rente berekend nadat de begunstigde van de onverschuldigde betaling in kennis is gesteld.

3. De Lid-Staten kunnen ervan afzien terugbetaling te verlangen van bedragen die niet groter zijn dan 20 ecu per bedrijfshoofd per kalenderjaar, voor zover in het nationale recht analoge voorschriften inzake niet-terugvordering in soortgelijke gevallen gelden.

Artikel 15

De Lid-Staten nemen alle voor de toepassing van deze verordening benodigde aanvullende maatregelen. Zij verlenen elkaar naar behoefte bijstand voor de in deze verordening bedoelde controles.

TITEL V MEDEFINANCIERING

Artikel 16

1. Elk jaar stellen de Lid-Staten de Commissie vóór 31 januari in kennis van hun voornemen om al of niet gebruik te maken van de in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde communautaire medefinanciering en dienen zij vóór 31 maart een gedetailleerde raming van de uitgaven voor het betrokken kalenderjaar alsmede een aanvraag om betaling van een voorschot bij haar in. Voor het jaar 1993 verrichten de Lid-Staten deze laatste indiening tegen 31 mei 1993.

2. Binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 1 bedoelde ramingen onderwerpt de Commissie de aangiften aan een onderzoek en betaalt zij de Lid-Staat op basis van de verstrekte gegevens een voorschot op het definitieve bedrag van de communautaire bijdrage.

In voorkomend geval stelt de Commissie de betrokken Lid-Staten in kennis van de uitgaven die niet voor communautaire financiering in aanmerking komen.

3. Uiterlijk op 15 mei van elk jaar dient elke Lid-Staat een overzicht van de in het voorgaande jaar gedane uitgaven bij de Commissie in.

4. Binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het overzicht van de uitgaven neemt de Commissie een besluit over het bedrag van de uitgaven die de Gemeenschap voor haar rekening neemt. Dit bedrag wordt aan de Lid-Staat betaald na aftrek van het in lid 2 bedoelde voorschot.

5. Indien het op grond van lid 2 bedoelde voorschot hoger is dan het bedrag van de gedane uitgaven die de Gemeenschap voor haar rekening neemt, wordt overgegaan tot vereffening van wat de Lid-Staat te veel heeft ontvangen, hetzij door het af te trekken van het voor het volgende jaar te betalen voorschot, hetzij door het te laten terugbetalen.

6. Indien een Lid-Staat de Commissie overeenkomstig lid 1 uitdrukkelijk in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om geen gebruik te maken van de communautaire financiering, verdeelt de Commissie de niet-gebruikte bedragen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 over de Lid-Staten die het voornemen te kennen hebben gegeven om wel van de communautaire financiering gebruik te maken.

7. De Lid-Staten bewaren gedurende een periode van ten minste drie jaar na het betrokken begrotingsjaar alle betalingsdossiers en alle bewijsstukken inzake de uitgaven als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3508/92.

TITEL VI OVERGANGSMAATREGELEN

Artikel 17

1. Voor zover in het kader van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 sommige onderdelen van het geïntegreerde systeem nog niet van toepassing zijn, neemt elke Lid-Staat de nodige maatregelen voor de toepassing van beheers- en controlemaatregelen die de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van de betrokken steun garanderen.

2. Totdat het geïntegreerde systeem definitief en volledig in toepassing is gebracht, stellen de Lid-Staten de Commissie elk jaar vóór 31 januari in kennis van:

- de maatregelen die ter uitvoering van lid 1 zijn genomen,

- de voor het betrokken kalenderjaar opgestelde plannen om het geïntegreerde systeem in toepassing te brengen,

- de in het voorbije kalenderjaar gemaakte vorderingen.

Voor het jaar 1993 verrichten de Lid-Staten deze kennisgeving tegen 31 maart 1993.

De Commissie kan de Lid-Staat verzoeken door haar wenselijk geachte wijzigingen aan te brengen in de maatregelen of in de bovenbedoelde plannen.

TITEL VII MEDEDELINGEN

Artikel 18

1. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de nationale maatregelen die ter uitvoering van deze verordening worden genomen.

2. De in het kader van het geïntegreerd systeem opgebouwde gegevensbank dient als basis voor de mededelingen van de informatie, bepaald in het kader van de sectorverordeningen, welke de Lid-Staten aan de Commissie moeten verschaffen.

TITEL VIII SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 1993.

Wat de premie voor ooien of geiten en de compenserende vergoeding als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2328/91 betreft, is het geïntegreerde systeem evenwel eerst van toepassing voor de aanvragen die worden ingediend voor, respectievelijk, het verkoopseizoen of het jaar 1994. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 23 december 1992. Voor de Commissie

Ray MAC SHARRY

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 1. (2) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13. (3) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 1. (4) PB nr. L 337 van 4. 12. 1990, blz. 7. (5) PB nr. L 289 van 7. 10. 1989, blz. 1. (6) PB nr. L 218 van 6. 8. 1991, blz. 1. (7) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 32. (8) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24. (9) PB nr. L 221 van 6. 8. 1992, blz. 22. (10) PB nr. L 67 van 14. 3. 1991, blz. 11.

BIJLAGE

Verdeelsleutel (percentages) als bedoeld in artikel 7, lid 2

België 2,3

Denemarken 2,4

Duitsland 10,1

Griekenland 8,7

Spanje 18,1

Frankrijk 14,6

Ierland 4,5

Italië 20,1

Luxemburg 0,6

Nederland 3,0

Portugal 5,7

Verenigd Koninkrijk 9,9.

Top