Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992L0036

    Richtlijn 92/36/EEG van de Raad van 29 april 1992 houdende wijziging, ten aanzien van paardepest, van Richtlijn 90/426/EEG tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen

    PB L 157 van 10.6.1992, p. 28–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/04/2016; opgeheven door 32016R0429

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/36/oj

    31992L0036

    Richtlijn 92/36/EEG van de Raad van 29 april 1992 houdende wijziging, ten aanzien van paardepest, van Richtlijn 90/426/EEG tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen

    Publicatieblad Nr. L 157 van 10/06/1992 blz. 0028 - 0029
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 42 blz. 0135
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 42 blz. 0135


    RICHTLIJN 92/36/EEG VAN DE RAAD van 29 april 1992 houdende wijziging, ten aanzien van paardepest, van Richtlijn 90/426/EEG tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat bij Richtlijn 90/426/EEG (4) de veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen zijn vastgesteld; dat in die richtlijn de grenzen zijn vastgesteld van het grondgebied dat is besmet met paardepest alsmede de voorschriften die van toepassing zijn op Lid-Staten die niet vrij zijn van paardepest;

    Overwegende dat bij Richtlijn 92/35/EEG (5) controlevoorschriften zijn vastgesteld; dat Richtlijn 90/426/EEG derhalve moet worden aangepast ten einde rekening te houden met deze voorschriften,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Artikel 5

    van Richtlijn 90/426/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 5

    1. Lid-Staten die niet vrij zijn van paardepest in de zin van artikel 2, onder f), mogen alleen onder de in lid 3 vastgestelde voorwaarden paardachtigen verzenden die afkomstig zijn van het gedeelte van het grondgebied dat is aangemerkt als met paardepest besmet in de zin van lid 2.

    2. a) Een deel van het grondgebied van een Lid-Staat wordt aangemerkt als besmet met paardepest indien

    - of wel gedurende de laatste twee jaren de aanwezigheid van paardepest is vastgesteld op grond van een klinische, serologische (bij niet-ingeënte dieren) en/of epidemiologische aanwijzing,

    - of wel gedurende de laatste twaalf maanden inentingen tegen paardepest zijn verricht.

    b) Het deel van het grondgebied dat beschouwd wordt als besmet met paardepest dient ten minste te omvatten:

    - een beschermingszone van ten minste 100 km rondom elke haard,

    - een zone van toezicht van ten minste 50 km rondom de beschermingszone, waarin gedurende de laatste twaalf maanden geen enkele inenting is verricht.

    c) Richtlijn 92/35/EEG (6)() behelst de voorschriften inzake de controle op de bestrijdingsmaatregelen met betrekking tot de onder a) en b) bedoelde grondgebieden en zones, alsmede de daarbij behorende afwijkingen.

    d) Elke ingeënte paardachtige die zich in de beschermingszone bevindt, dient te worden geregistreerd en geïdentificeerd overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/35/EEG.

    Deze inenting moet duidelijk worden vermeld in het identificatiedocument en/of op het gezondheidscertificaat.

    3. Een Lid-Staat mag uit het in lid 2, onder b), bedoelde grondgebied alleen paardachtigen verzenden die voldoen aan de onderstaande eisen:

    a) zij mogen alleen gedurende bepaalde, volgens de procedure van artikel 25 vast te stellen periodes van het jaar worden verzonden, afhankelijk van de activiteit van de vectoren;

    b) zij mogen geen enkel klinisch teken van paardepest vertonen op de dag van de in artikel 4, lid 1, bedoelde inspectie;

    c) - indien zij niet tegen paardepest zijn ingeënt, dienen zij tweemaal, met een tussenpoos van 21 tot 30 dagen, met een negatieve reactie onderworpen te zijn geweest aan een complementbindingstest voor paardepest als omschreven in bijlage D; de tweede test dient te zijn uitgevoerd in de laatste tien dagen voorafgaand aan de verzending,

    - indien zij zijn ingeënt, mogen zij niet in de loop van de laatste twee maanden zijn ingeënt en moeten zij met bovengenoemde tussenpozen onderworpen zijn aan de in bijlage D omschreven complementbindingstest, zonder dat een toename van antilichamen is vastgesteld. De Commissie kan, volgens de procedure van artikel 24, na raadpleging van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, andere controlemethoden erkennen;

    d) zij moeten gedurende een periode van ten minste 40 dagen voorafgaand aan de verzending verbleven hebben in een quarantainestation;

    e) zij dienen gedurende de quarantaineperiode en tijdens het vervoer van het quarantainestation naar de plaats oean verzending beschermd te zijn tegen vectoren.

    (7)() PB nr. L 157 van 10. 6. 1992, blz. 19.".

    Artikel 2

    De Beschikkingen 90/552/EEG (8), 90/553/EEG (9), 91/93/EEG (10) en 92/101/EEG (11) van de Commissie blijven voor de toepassing van deze richtlijn toepasselijk.

    Deze beschikkingen kunnen volgens de procedure van artikel 19 van Richtlijn 92/35/EEG worden gewijzigd met het oog op de aanpassing van hun werkingssfeer aan de bepalingen van deze richtlijn of de latere aanpassing aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling.

    Artikel 3

    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

    Artikel 4

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Luxemburg, 29 april 1992.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    Arlindo MARQUES CUNHA

    (1) PB nr. C 312 van 3. 12. 1991, blz. 17.(2) Advies uitgebracht op 10 april 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) Advies uitgebracht op 29 april 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(4) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 42.(5) Zie bladzijde 19 van dit Publikatieblad.(6) Beschikking 90/552/EEG van de Commissie van 9 november 1990 tot vaststelling van de grenzen van het met paardepest besmette grondgebied (PB nr. L 313 van 13. 11. 1990, blz. 38). Beschikking gewijzigd bij Beschikking 91/645/EEG (PB nr. L 349 van 18. 12. 1991, blz. 43).(7) Beschikking 90/553/EEG van de Commissie van 9 november 1990 tot vaststelling van het merkteken ter identificering van tegen paardepest ingeënte paardachtigen (PB nr. L 313 van 13. 11. 1990, blz. 40).(8) Beschikking 91/93/EEG van de Commissie van 11 februari 1991 tot vaststelling van de periode van het jaar waarin Portugal sommige paardachtigen mag verzenden uit het gedeelte van zijn grondgebied dat is aangemerkt als besmet met paardepest (PB nr. L 50 van 23. 2. 1991, blz. 27).(9) Beschikking 92/101/EEG van de Commissie van 28 januari 1992 tot vaststelling van de periode van het jaar waarin Spanje sommige paardachtigen mag verzenden uit het gedeelte van zijn grondgebied dat is aangemerkt als besmet met paardepest (PB nr. L 39 van 15. 2. 1992, blz. 46).

    Top