Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990L0394

Richtlijn 90/394/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

PB L 196 van 26.7.1990, p. 1–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/05/2004; opgeheven door 32004L0037

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1990/394/oj

31990L0394

Richtlijn 90/394/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Publicatieblad Nr. L 196 van 26/07/1990 blz. 0001 - 0007
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0208
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0208


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (90/394/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 118 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1), opgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats,

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen de minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te garanderen;

Overwegende dat volgens dit artikel in deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen;

Overwegende dat in de resolutie van de Raad van 27 februari 1984 betreffende een tweede actieprogramma van de Europese Gemeenschappen inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk (4) in de uitwerking van maatregelen voor de bescherming van aan carcinogene agentia blootgestelde werknemers is voorzien;

PB nr. C 149 van 18. 6. 1990.

Overwegende dat de mededeling van de Commissie over haar programma inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk (5) voorziet in de vaststelling van richtlijnen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te garanderen;

Overwegende dat naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van bescherming en gezondheid kunnen garanderen wat betreft de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk, dwingend vereist is om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen;

Overwegende dat de onderhavige richtlijn een bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (6); dat de bepalingen van laatstgenoemde richtlijn derhalve ten volle van toepassing zijn met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan carcinogene agentia, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen;

Overwegende dat in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (7), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/490/EEG (8), een lijst van gevaarlijke stoffen is opgenomen, samen met bijzonderheden betreffende het indelen en merken van de verschillende stoffen;

Overwegende dat in Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de

wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (9), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/178/EEG (10), bijzonderheden betreffende het indelen en merken van deze preparaten zijn opgenomen;

Overwegende dat in het actieplan 1987-1989, dat in het kader van het programma "Europa tegen kanker" is aangenomen, wordt voorzien in steun voor Europees onderzoek naar de mogelijke carcinogene risico's van bepaalde chemische stoffen;

Overwegende dat het bij de huidige stand van de wetenschappelijke kennis weliswaar niet mogelijk is een niveau vast te stellen waaronder er geen gezondheidsrisico's meer bestaan, maar dat een beperking van de blootstelling aan carcinogene agentia deze risico's desalniettemin zal verminderen;

Overwegende niettemin dat, om bij te dragen tot het verlagen van deze risico's, grenswaarden en andere daarmee recht-

streeks verband houdende bepalingen dienen te worden vastgesteld voor al die carcinogene agentia, waarvoor de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische gegevens daarbij inbegrepen, zulks mogelijk maken;

Overwegende dat voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van aan carcinogene agentia blootgestelde werknemers preventieve maatregelen dienen te worden genomen;

Overwegende dat in de onderhavige richtlijn de bijzondere specifieke voorschriften voor de blootstelling aan carcinogene agentia worden vastgesteld;

Overwegende dat deze richtlijn een concreet element vormt in het kader van de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt;

Overwegende dat het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats krachtens Besluit 74/325/EEG (11), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1985, door de Commissie wordt geraadpleegd voor het uitwerken van voorstellen op dit gebied,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

1. Deze richtlijn, die de zesde bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, heeft ten doel de werknemers te beschermen tegen gevaren voor hun veiligheid en gezondheid die zich tijdens hun werk door blootstelling aan carcinogene agentia voordoen of kunnen voordoen, en tevens dergelijke gevaren te voorkomen.

In deze richtlijn worden de bijzondere minimumvoorschriften ter zake vastgesteld, grenswaarden daarbij inbegrepen.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op werknemers die uitsluitend blootstaan aan stralingen waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is.

3. Richtlijn 89/391/EEG geldt ten volle voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt onder een carcinogeen agens verstaan:

a) een stof waarbij in bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG is vermeld: R 45 "kan kanker veroorzaken";

b)

een preparaat dat overeenkomstig artikel 3, lid 5, onder j), van Richtlijn 88/379/EEG moet worden gekenmerkt met de vermelding R 45 "kan kanker veroorzaken";

c)

een stof, preparaat of procédé, als bedoeld in bijlage I, alsmede een stof of preparaat die (dat) vrijkomt bij een in bijlage I bedoeld procédé.

Artikel 3

Werkingssfeer - Vaststelling en beoordeling van de

risico's

1. Deze richtlijn is van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van hun werk aan carcinogene agentia worden of kunnen worden blootgesteld.

2. Voor alle werkzaamheden waarbij zich het risico van blootstelling aan carcinogene agentia kan voordoen, moeten de aard, de mate en de duur van blootstelling van de werknemers worden bepaald ten einde alle risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers te kunnen beoordelen en te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.

Deze beoordeling moet op gezette tijden worden herhaald en in ieder geval telkens wanneer er een wijziging plaatsvindt van de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de blootstelling van werknemers aan carcinogene agentia.

De werkgever dient de verantwoordelijke instanties op hun verzoek mede te delen welke elementen bij deze beoordeling hebben meegespeeld.

3. Voorts moet bij de beoordeling van het risico rekening worden gehouden met alle gevallen waarin sprake is van een belangrijke mate van blootstelling, bij voorbeeld wanneer die schadelijk is voor de huid.

4. Bij de in lid 2 bedoelde beoordeling besteedt de werkgever bijzondere aandacht aan de eventuele gevolgen voor de veiligheid of de gezondheid van bijzonder kwetsbare

risicogroepen en houdt hij onder andere rekening met de wenselijkheid de betrokken werknemers niet te werk te stellen op plaatsen waar zij in contact kunnen komen met carcinogene agentia.

DEEL II

VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVERS

Artikel 4

Vermindering en vervanging

1. De werkgever vermindert het gebruik van een carcinogeen agens op het werk, met name door het agens, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, te vervangen door een stof, een preparaat of een procédé die (dat) in de omstandigheden waaronder zij (het) wordt gebruikt, niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid of in voorkomend geval voor de veiligheid van de werknemers.

2. Op verzoek van de verantwoordelijke instantie deelt de werkgever het resultaat van zijn onderzoek aan die instantie mede.

Artikel 5

Maatregelen ter voorkoming of vermindering van

blootstelling

1. Indien uit de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling blijkt dat er een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, moet de blootstelling van de werknemers worden voorkomen.

2. Indien het technisch niet mogelijk is het carcinogene agens te vervangen door een stof, een preparaat of een procédé die (dat), in de omstandigheden waaronder zij (het) wordt gebruikt, niet of minder gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid, zorgt de werkgever ervoor dat de produktie en het gebruik van het carcinogene agens plaatsvinden in een gesloten systeem, voor zover dat technisch uitvoerbaar is.

3. Indien de toepassing van een gesloten systeem niet technisch uitvoerbaar is, zorgt de werkgever ervoor dat blootstelling van de werknemers wordt beperkt tot een zo laag mogelijk niveau als technisch uitvoerbaar is.

4. In alle gevallen waarin een carcinogeen agens wordt gebruikt, past de werkgever alle onderstaande maatregelen toe:

a) beperking van de hoeveelheden van een carcinogeen agens op het werk;

b)

beperking van het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld tot het laagste mogelijke niveau;

c)

een zodanige opzet van de arbeidsprocédés en de technische maatregelen, dat het vrijkomen van carcinogene agentia op het werk wordt vermeden of tot een minimum beperkt;

d)

passende verwijdering van de carcinogene agentia aan de bron, passende plaatselijke afzuiging of passende algemene ventilatie die stroken met de noodzaak van bescherming van de volksgezondheid en het milieu;

e)

gebruik van bestaande geschikte meetmethoden voor carcinogene agentia, in het bijzonder voor de vroegtijdige opsporing van abnormale blootstellingen ten gevolge van een onvoorzien voorval of een ongeval;

a)

f)

toepassing van geschikte arbeidsprocédés en -methoden;

g)

collectieve beschermingsmaatregelen en/of, wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden vermeden, individuele beschermingsmaatregelen;

h)

hygiënische maatregelen, met name het regelmatig reinigen van vloeren, muren en andere oppervlakken;

i)

voorlichting van de werknemers;

j)

afbakening van gevarenzones en gebruik van adequate waarschuwings- en veiligheidssignalen, met inbegrip van rookverboden, in zones waar de werknemers aan carcinogene agentia zijn of kunnen worden blootgesteld;

k)

treffen van voorzieningen voor noodgevallen die tot abnormaal hoge blootstellingen kunnen leiden;

l)

middelen voor risicovrij opslaan, hanteren en vervoeren, met name door gebruik van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte recipiënten;

m)

middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen door de werknemers, met inbegrip van het gebruik van hermetisch gesloten duidelijk zichtbaar gekenmerkte recipiënten.

Artikel 6

Informatie ten behoeve van de bevoegde instantie

Indien uit de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling blijkt dat er een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, verstrekken de werkgevers desgevraagd de volgende relevante gegevens aan de bevoegde instantie:

a) de verrichte werkzaamheden en/of toegepaste industriële procédés, met opgave van de redenen waarom er carcinogene agentia worden gebruikt;

b)

de gefabriceerde of gebruikte hoeveelheden stoffen of preparaten die carcinogene agentia bevatten;

c)

het aantal blootgestelde werknemers;

d)

de getroffen preventieve maatregelen;

e)

het te gebruiken soort beschermende uitrusting;

f)

de aard en de mate van de blootstelling;

g)

de gevallen waarin agentia worden vervangen.

Artikel 7

Onvoorziene blootstelling

1. Bij onvoorziene voorvallen of ongevallen die tot abnormale blootstelling van de werknemers kunnen leiden, worden de werknemers door de werkgever ingelicht.

2. Zolang de normale toestand niet is hersteld en de oorzaken van de abnormale blootstelling niet zijn uitgeschakeld:

a) mogen alleen de werknemers die onmisbaar zijn voor het uitvoeren van reparaties en andere noodzakelijke werkzaamheden in de betrokken zone werken;

b)

worden beschermende kleding en individuele ademhalingsapparatuur ter beschikking gesteld van de betrokken werknemers, die deze moeten dragen; deze blootstelling mag niet blijvend zijn en wordt voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt;

c)

niet-beschermde werknemers mogen niet in de betrokken zone werken.

Artikel 8

Voorziene blootstelling

1. Voor bepaalde werkzaamheden, zoals onderhoud, waarvoor de mogelijkheid van een aanzienlijke toename van de blootstelling kan worden voorzien en waarvoor alle mogelijkheden om andere preventieve technische maatregelen ter beperking van de blootstelling te treffen, reeds zijn uitgeput, stelt de werkgever na raadpleging van de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of de inrichting, onverminderd de verantwoordelijkheid van de werkgever, de nodige maatregelen vast om de duur van de blootstelling van de werknemers zoveel mogelijk te beperken en om hen tijdens deze werkzaamheden te beschermen.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea worden beschermende kleding en individuele ademhalingsapparatuur ter beschikking gesteld van de betrokken werknemers, die deze moeten dragen zolang de abnormale blootstelling aanhoudt; deze blootstelling mag niet blijvend zijn en wordt voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt.

2. Er worden passende maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat de zones waar de in lid 1, eerste alinea, bedoelde werkzaamheden worden uitgevoerd, duidelijk worden afgebakend en worden aangegeven, dan wel om met andere middelen te voorkomen dat niet-bevoegde personen deze plaatsen betreden.

Artikel 9

Toegang tot de gevaarlijke zones

Er worden door de werkgevers passende maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat de zones waar de werkzaamheden die blijkens de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling

een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers opleveren, worden uitgevoerd, alleen toegankelijk zijn voor werknemers die deze plaatsen wegens hun werk of functie moeten betreden.

Artikel 10

Hygienische en individuele beschermingsmaatregelen

1. Voor alle werkzaamheden waarbij een kans op besmetting door carcinogene agentia bestaat, zijn de werkgevers gehouden passende maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat:

a) de werknemers niet eten, drinken en roken in werkzones waar gevaar voor besmetting door carcinogene agentia bestaat;

b)

passende beschermende kleding of andere geschikte bijzondere kleding ter beschikking wordt gesteld van de werknemers;

er afzonderlijke bergruimten voor werk- of beschermende kleding en voor normale kleding beschikbaar worden gesteld;

c)

er passende en adequate was- en toiletfaciliteiten ter beschikking van de werknemers worden gesteld;

d)

de beschermende uitrusting op correcte wijze op een daartoe aangewezen plaats wordt bewaard;

deze uitrusting wordt zo mogelijk vóór, maar in ieder geval na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd;

defecte uitrusting wordt hersteld of vervangen voordat deze weer wordt gebruikt.

2. De kosten van deze maatregelen mogen niet op de werknemers worden verhaald.

Artikel 11

Voorlichting en opleiding van de werknemers

1. De werkgever neemt passende maatregelen opdat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of de inrichting een voldoende en tevens adequate opleiding op basis van alle beschikbare gegevens krijgen, met name in de vorm van voorlichting en instructies. Deze opleiding moet betrekking hebben op:

a)

de mogelijke gevaren voor de gezondheid, inclusief de bijkomende gevaren ten gevolge van roken,

b)

de voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen,

c)

de voorschriften betreffende hygiëne,

d)

het dragen en het gebruiken van beschermende uitrusting en kleding,

e)

de door de werknemers, meer bepaald het reddingspersoneel, te nemen maatregelen in geval van en ter voorkoming van ongevallen.

Deze opleiding moet:

- worden aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's, en

- indien nodig, op gezette tijden worden herhaald.

2. De werkgevers zijn gehouden de werknemers ervan op de hoogte te brengen welke installaties en bijbehorende recipiënten carcinogene agentia bevatten en er voor te zorgen dat alle recipiënten, verpakkingen en installaties die carcinogene agentia bevatten, duidelijk leesbaar worden gekenmerkt en dat er duidelijk zichtbare gevarensignalen worden aangebracht.

Artikel 12

Voorlichting van de werknemers

Er worden passende maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat:

a) de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of inrichting zich ervan kunnen vergewissen dat de voorschriften van deze richtlijn worden toegepast, of bij de toepassing ervan kunnen worden betrokken, met name voor wat betreft

ii) de gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers van het kiezen, het dragen en het gebruik van beschermende kleding en uitrusting, onverminderd de verantwoordelijkheid van de werkgever om de doeltreffendheid van de beschermende kleding en uitrusting te bepalen;

ii) de door de werkgever vastgestelde maatregelen, bedoeld in artikel 8, lid 1, eerste alinea, onverminderd de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen vast te stellen;

b)

de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of inrichting zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van abnormale blootstellingen, met inbegrip van de in artikel 8 bedoelde blootstellingen, van de oorzaken daarvan, alsmede van de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen om die situatie te verhelpen;

c)

de werkgever een bijgewerkte lijst bijhoudt van de werknemers die belast zijn met de uitvoering van de werkzaamheden die blijkens de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling een risico opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers, met vermelding van de blootstelling die zij ondergaan hebben indien hierover gegevens beschikbaar zijn;

d)

de arts en/of de bevoegde instantie, alsmede iedere andere persoon die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid of de gezondheid op het werk, inzage krijgen in de onder c) bedoelde lijst;

e)

iedere werknemer inzage krijgt in de in de lijst vervatte gegevens die hem persoonlijk betreffen;

f)

de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de onderneming of inrichting inzage krijgen in de anonieme collectieve gegevens.

Artikel 13

Raadpleging en medezeggenschap van de werknemers

Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun vertegenwoordigers geraadpleegd en hebben zij medezeggenschap omtrent de materies die onder deze richtlijn, met inbegrip van de bijlagen, vallen.

DEEL III

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 14

Medische controle

1. De Lid-Staten treffen overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk maatregelen met het oog op een passende controle van de gezondheid van werknemers wier veiligheid of gezondheid blijkens de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling wordt bedreigd.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen moeten van dien aard zijn dat elke werknemer in voorkomend geval aan een passende medische controle kan worden onderworpen

- alvorens te worden blootgesteld en

- daarna met regelmatige tussenpozen.

Deze maatregelen moeten van dien aard zijn dat rechtstreeks individuele medische maatregelen en maatregelen op het gebied van de arbeidsgeneeskunde ten uitvoer kunnen worden gelegd.

3. Indien een werknemer een afwijking vertoont die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan carcinogene agentia, kan de arts of de voor de medische controle op de werknemers verantwoordelijke instantie verlangen dat andere werknemers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld een medische controle ondergaan.

In dit geval wordt het blootstellingsgevaar overeenkomstig artikel 3, lid 2, opnieuw geëvalueerd.

4. Bij een medische controle wordt een persoonlijk medisch dossier bijgehouden en stelt de arts of de voor de medische controle verantwoordelijke instantie de met betrekking tot iedere werknemer individueel te nemen beschermende of preventieve maatregelen voor.

5. Aan de werknemers moeten informatie en advies worden verschaft over elke medische controle waaraan zij na beëindiging van de blootstelling kunnen worden onderworpen.

6. Overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk:

- hebben de werknemers toegang tot de hen betreffende resultaten van de medische controle, en

- kan de betrokken werknemer of de werkgever om herziening van de resultaten van de medische controle verzoeken.

7. Praktische aanbevelingen voor de medische controle van de werknemers zijn in bijlage II opgenomen.

8. Alle gevallen van kanker die overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk zijn herkend als een gevolg van blootstelling aan een carcinogeen agens op het werk, moeten aan de verantwoordelijke instantie worden gemeld.

Artikel 15

Bijhouden van dossiers

1. De in artikel 12, onder c), bedoelde lijst en het in artikel 14, lid 4, bedoelde medische dossier moeten ten minste veertig jaar na de beëindiging van de blootstelling en overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk worden bewaard.

2. Ingeval de onderneming haar werkzaamheden staakt, moeten deze documenten, overeenkomstig de nationale wetgevingen en/of praktijken, aan de verantwoordelijke instantie worden overgedragen.

Artikel 16

Grenswaarden

1. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 118 A van het Verdrag in richtlijnen grenswaarden vast op de grondslag van de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische informatie daarbij inbegrepen, ten aanzien van alle carcinogene agentia waarvan dit mogelijk is, en, zo nodig, andere daarmee rechtstreeks verband houdende bepalingen.

2. De grenswaarden en andere daarmee rechtstreeks verband houdende bepalingen zijn opgenomen in bijlage III.

Artikel 17

Bijlagen

1. De bijlagen I en III mogen enkel overeenkomstig de procedure van artikel 118 A van het Verdrag worden gewijzigd.

2. De zuiver technische aanpassingen van bijlage II in verband met de technische vooruitgang, de ontwikkeling van

internationale regelingen of specificaties en de kennis op het gebied van carcinogene agentia, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG.

Artikel 18

Bewerking van gegevens

De resultaten van de bewerking van de in artikel 14, lid 8, bedoelde gegevens door de verantwoordelijke nationale instanties worden ter beschikking van de Commissie gehouden.

Artikel 19

Slotbepalingen

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen.

Indien na kennisgeving van deze richtlijn de Richtlijnen 67/548/EEG of 88/379/EEG, wat de in artikel 2, onder a) en b), bedoelde stoffen en preparaten betreft, worden gewijzigd door wijzigingsrichtlijnen, doen de Lid-Staten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om de bedoelde wijzigingen, binnen de voor de tenuitvoerlegging van de wijzigingsrichtlijnen vastgestelde termijn, in de in de eerste alinea bedoelde bepalingen over te nemen.

De Lid-Staten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de inwerkingtreding van de in dit lid bedoelde bepalingen.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen of reeds hebben vastge-

steld.

Artikel 20

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

M. GEOGHEGAN-QUINN

(1) PB nr. C 34 van 8. 2. 1988, blz. 9.

(2) PB nr. C 158 van 26. 6. 1989, blz. 121, en(3) PB nr. C 208 van 8. 8. 1988, blz. 43.

(4) PB nr. C 67 van 8. 3. 1984, blz. 2.(5) PB nr. C 28 van 3. 2. 1988, blz. 1.

(6) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.

(7) PB nr. 196 van 16. 8. 1967, blz. 1.

(8) PB nr. L 259 van 19. 9. 1988, blz. 1.(9) PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 14.

(10) PB nr. L 64 van 8. 3. 1989, blz. 18.

(11) PB nr. L 185 van 9. 7. 1974, blz. 15.

BIJLAGE I Lijst van stoffen, preparaten en procédés (artikel 2, onder c)) 1. Vervaardiging van auramine.

2. Werkzaamheden waarbij men wordt blootgesteld aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen aanwezig in roet, teer, pek, dampen of stof met steenkool.

3. Werkzaamheden waarbij men wordt blootgesteld aan stof, dampen of nevels die vrijkomen bij roosting en elektroraffinage van nikkelsteen.

4. Procédé met sterk zuur bij de fabricage van isopropylalcohol.

BIJLAGE II Praktische aanbevelingen voor de medische controle van de werknemers (artikel 14, lid 7) 1. De arts en/of de instantie die voor de medische controle van de aan carcinogene agentia blootgestelde werknemers verantwoordelijk zijn, dienen goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden en omstandigheden van de blootstelling van elke werknemer.

2. De medische controle van de werknemers dient te geschieden overeenkomstig de beginselen en de gebruiken van de arbeidsgeneeskunde; daarbij moeten ten minste de volgende maatregelen worden genomen:

- het aanleggen van een dossier met de medische voorgeschiedenis en het beroepsverleden van de werknemer;

- het voeren van een persoonlijk gesprek;

- indien gepast, biologische monitoring alsmede opsporing van de eerste en nog reversibele effecten.

Voor elke werknemer die aan medische controle is onderworpen, kan tot verder onderzoek worden besloten op grond van de jongste inzichten op het terrein van de arbeidsgeneeskunde.

BIJLAGE III Grenswaarden en andere daarmee rechtstreeks verband houdende bepalingen (artikel 16) A. Grenswaarden

p.m.

B. Andere daarmee rechtstreeks verband houdende bepalingen

p.m.

Top