Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31989R0120

    Verordening (EEG) nr. 120/89 van de Commissie van 19 januari 1989 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwprodukten

    PB L 16 van 20.1.1989, p. 19–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/07/2013

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1989/120/oj

    31989R0120

    Verordening (EEG) nr. 120/89 van de Commissie van 19 januari 1989 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwprodukten

    Publicatieblad Nr. L 016 van 20/01/1989 blz. 0019 - 0024
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 28 blz. 0118
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 28 blz. 0118


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 120/89 VAN DE COMMISSIE

    van 19 januari 1989

    tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwprodukten

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2210/88 (2), en met name op artikel 19, lid 3, en op artikel 20, lid 3,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 28 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1109/88 (4), en met name op artikel 13, lid 3,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2180/71 van de Raad van 12 oktober 1971 houdende vaststelling van de algemene voorschriften die moeten worden toegepast in de sector melk en zuivelprodukten in geval van moeilijkheden bij de voorziening (5), en met name op artikel 2, lid 1,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1603/74 van de Raad van 25 juni 1974 betreffende heffing van een belasting bij de uitvoer van bepaalde produkten waaraan suiker is toegevoegd op basis van granen, rijst en melk in geval van moeilijkheden met de suikervoorziening (6), en met name op artikel 1, lid 3,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2221/88 (8), en met name op artikel 12, lid 2,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2742/75 van de Raad van 29 oktober 1975 inzake de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst (9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1009/86 (10), en met name op artikel 8, onder a),

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2747/75 van de Raad van 29 oktober 1975 tot vaststelling van de algemene voorschriften die ingevolge verstoring gelden in de sector granen (11), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2560/77 (12), en met name op artikel 4, lid 1,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1418/76 van de Raad van 21 juni 1976 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2229/88 (14), en met name op artikel 10, lid 2,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1432/76 van de Raad van 21 juni 1976 tot vaststelling van de algemene voorschriften die in geval van verstoring gelden in de sector rijst (15), en met name op artikel 4, lid 1,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 426/86 van de Raad van 24 februari 1986 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten (16), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2247/88 (17),

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 520/77 van de Raad van 14 maart 1977 betreffende de heffing, in geval van moeilijkheden met de suikervoorziening, van een belasting bij de uitvoer van bepaalde verwerkte produkten op basis van groenten en fruit waaraan suiker is toegevoegd (18), en met name op artikel 1, lid 4,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (19), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2306/88 (20), en met name op artikel 13, lid 2, en artikel 18, leden 4 en 5,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1650/86 van de Raad van 26 mei 1986 betreffende de restituties en heffingen bij uitvoer van olijfolie (21), en met name op artikel 6,

    Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 645/75 van de Commissie (22), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3677/86 (23), de gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwprodukten; dat uit de opgedane ervaring is gebleken dat in deze verordening nieuwe bepalingen moeten worden opgenomen; dat het derhalve met het oog op de nodige duidelijkheid en om administratieve redenen dienstig is de ter zake geldende voorschriften volledig te herzien;

    Overwegende dat de heffingen en belastingen bij uitvoer deel uitmaken van de rechten bij uitvoer als omschreven in artikel 1, lid 2, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2144/87 van de Raad van 13 juli 1987 inzake de douaneschuld (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 4108/88 (2);

    Overwegende dat geen heffingen bij uitvoer dienen te worden toegepast bij uitvoer met een certificaat waaruit blijkt dat de restitutie vooraf is vastgesteld of in het kader van een inschrijving is bepaald;

    Overwegende dat sommige transacties economisch onbelangrijk zijn of betrekking hebben op zeer geringe hoeveelheden; dat het mogelijk is voor dergelijke transacties vrijstelling van de heffing bij uitvoer te verlenen;

    Overwegende dat moet worden bepaald, enerzijds, welke datum voor de toepassing van de heffing bij uitvoer in aanmerking moet worden genomen en, anderzijds, welke Lid-Staat de heffing bij uitvoer int;

    Overwegende dat, om speculatieve transacties te voorkomen, maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat produkten waarvoor de uitvoeraangifte is aanvaard, het douanegebied van de Gemeenschap binnen een redelijke termijn verlaten; dat de regeling inzake de termijn van zestig dagen die voor de uitvoer van produkten die voor restituties in aanmerking komen, geldt, eveneens mag worden toegepast voor het innen van een heffing bij uitvoer; dat voor het geval deze termijn wordt overschreden, bepaaldelijk voor de uitvoerheffingen bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld om het bedrag daarvan te bepalen;

    Overwegende dat de taak van de douaneadministraties wordt vergemakkelijkt, indien voor het handelsverkeer van produkten waarvoor een heffing bij uitvoer is toegepast, een andere regeling geldt dan die voor produkten waarvoor geen heffing bij uitvoer wordt toegepast; dat te dien einde moet worden bepaald dat voor het handelsverkeer en produkten waarvoor een heffing bij uitvoer is toegepast, de regeling voor extern communautair douanevervoer geldt;

    Overwegende dat voor het geval dat de betrokken produkten tijdens het vervoer tussen twee plaatsen in de Gemeenschap het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, adequate voorschriften moeten worden vastgesteld zodat de heffing bij uitvoer kan worden geïnd indien de produkten niet opnieuw in de Gemeenschap zouden worden binnengebracht; dat te dien einde Verordening (EEG) nr. 1062/87 van de Commissie van 27 maart 1987 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1469/88 (4), moet worden toegepast;

    Overwegende dat het kan voorkomen dat uitvoercertificaten zonder vaststelling vooraf van de restitutie zijn aangevraagd of afgegeven vóór de datum waarop de heffing bij uitvoer geldt; dat het, afgezien van de gevallen van vaststelling vooraf, niet dienstig is bij toepassing van een heffing bij uitvoer ook uitvoer van de landbouwprodukten te eisen; dat derhalve moet worden voorgeschreven dat de bedoelde aanvragen voor certificaten mogen worden ingetrokken en dat de certificaten op verzoek van de belanghebbende mogen worden geannuleerd, waarbij de gestelde zekerheid wordt vrijgegeven;

    Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van alle betrokken Comités van beheer,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onverminderd de afwijkende bepalingen in de bijzondere communautaire regelingen voor bepaalde landbouwprodukten behelst deze verordening de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van de heffingen en belastingen bij uitvoer van de landbouwproduken, hierna »heffingen bij uitvoer" genoemd, welke zijn bedoeld in:

    - artikel 20, lid 1, tweede streepje, van Verordening nr. 136/66/EEG,

    - artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2180/71,

    - artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1603/74,

    - artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2742/75,

    - artikel 2, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EEG) nr. 2747/75,

    - artikel 2, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EEG) nr. 1432/76,

    - artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 520/77,

    - artikel 18, leden 1 en 4, van Verordening (EEG) nr. 1785/81.

    Artikel 2

    Behoudens de uitzonderingen waarin deze verordening voorziet, worden heffingen bij uitvoer toegepast bij elke definitieve of tijdelijke uitvoer, uit het douanegebied van de Gemeenschap, van:

    a) produkten die onder artikel 9, lid 2, van het Verdrag vallen ongeacht of de verpakkingen van die produkten al dan niet onder die bepaling zijn begrepen,

    b) produkten die niet onder artikel 9, lid 2, van het Verdrag vallen, wanneer zij bestanddelen bevatten waarvoor heffingen bij uitvoer gelden en die geheel of gedeeltelijk onder voornoemd artikel vielen alvorens zij bij de vervaardiging van de uitgevoerde produkten werden gebruikt.

    Artikel 3

    1. Bij uitvoer waarvoor de restitutie vooraf is vastgesteld of in het kader van een inschrijving is bepaald, worden geen heffingen toegepast.

    Wanneer, voor een of meer bestanddelen van een samengesteld produkt, in de zin van artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie (1), een restitutie vooraf is vastgesteld, worden de heffingen bij uitvoer alleen voor dat bestanddeel, onderscheidenlijk die bestanddelen, niet toegepast.

    2. Benevens in de in hoofdstuk II van Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad (2) bedoelde gevallen worden geen heffingen bij uitvoer toegepast voor

    a) produkten die in de Gemeenschap voor de bevoorrading aan boord worden gebracht van, hetzij zeeschepen, hetzij luchtvaartuigen in gebruik voor het verkeer op internationale lijnen, op voorwaarde dat de hoeveelheid van die produkten tot de normale behoeften voor het verbruik aan boord van die schepen of luchtvaartuigen beperkt blijft;

    b) produkten bestemd voor de strijdkrachten van een Lid-Staat die buiten het douanegebied van de Gemeenschap zijn gelegerd;

    c) kleine zendingen zonder handelskarakter wanneer het gewicht van de belastbare produkten niet meer dan 3 kilogram per zending bedraagt; voor deze vrijstelling gelden, met uitzondering van de bepalingen betreffende de waarde van de produkten, de in de artikelen 29 tot en met 31 van Verordening (EEG) nr. 918/83 vastgestelde uitvoeringsbepalingen;

    d) produkten in de persoonlijke bagage van reizigers, wanneer het gewicht van de belastbare produkten niet meer dan 3 kilogram per reiziger bedraagt; voorts gelden voor deze vrijstelling, met uitzondering van de bepalingen betreffende de waarde van de produkten, de in de artikelen 45 tot en met 49 van Verordening (EEG) nr. 918/83 vastgestelde uitvoeringsbepalingen;

    e) produkten die zich in een van de in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad (3) bedoelde situaties bevinden;

    f) de in artikel 42, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde leveranties van boordproviand, waarbij de in lid 2, tweede alinea, en in de leden 3 tot en met 7, van voornoemd artikel aangegeven voorwaarden van overeenkomstige toepassing zijn.

    3. Het bepaalde in lid 2, onder b), is slechts van toepassing na overlegging, aan de bevoegde instanties van de Lid-Staat waarin de uitvoeraangifte werd aanvaard, van een door de betrokken strijdkrachten afgegeven bewijs, waarin de bestemming van de produkten waarvoor de aangifte ten uitvoer is ingediend, is aangegeven en voor zover er wat de aankomst van de produkten op de plaats van bestemming betreft, waarborgen worden geboden.

    Artikel 4

    1. Tenzij de heffing bij uitvoer vooraf is vastgesteld of in het kader van een inschrijving is bepaald, is de heffing bij uitvoer van toepassing die geldt op de dag waarop de douane de aangifte ten uitvoer voor de betrokken produkten aanvaardt. Vanaf de aanvaarding van de aangifte blijven de produkten onder douanecontrole tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.

    Behoudens overmacht is,

    - wanneer de betrokken produkten het douanegebied van de Gemeenschap na de zestigste dag te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer hebben verlaten, of

    - indien het bewijs dat de betrokken produkten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten, niet wordt geleverd binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer,

    evenwel de hoogste van de volgende heffingen bij uitvoer van toepassing: de heffingen die golden in de periode vanaf de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer tot en met de datum waarop de produkten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten en, in voorkomend geval, de vooraf vastgestelde heffing.

    Voor de toepassing van de tweede alinea wordt geen rekening gehouden met een in de aldaar genoemde periode vastgestelde restitutie.

    Het bewijs dat de produkten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten, wordt op dezelfde wijze geleverd als voor de restituties. Indien dit bewijs niet binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, wordt geleverd, wordt de datum waarop de produkten het douanegebied hebben verlaten, als de laatste dag van deze termijn beschouwd.

    2. Voor het vaststellen van de hoeveelheid, de aard en de kenmerken van het uit te voeren produkt wordt uitgegaan van de situatie op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard.

    3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder »hoogste heffing bij uitvoer" verstaan de heffing bij uitvoer die,

    - uitgedrukt in ecu,

    - de hoogste is die in de periode waarin de bedoelde heffingen zijn vergeleken, voor het betrokken produkt en de betrokken bestemming heeft gegolden.

    4. De in het kader van een inschrijving bepaalde heffing bij uitvoer is een vooraf vastgestelde heffing.

    Artikel 5

    1. De heffing bij uitvoer wordt geïnd door de Lid-Staat waaronder het douanekantoor ressorteert dat de aangifte ten uitvoer aanvaardt.

    2. Voor naar bestemming gedifferentieerde heffingen bij uitvoer:

    a) wordt de heffing geïnd die is vastgesteld voor de bestemming welke is vermeld in de in artikel 4, lid 1, bedoelde aangifte ten uitvoer en wordt voor het eventuele verschil tussen het bedrag van die heffing en het bedrag van de hoogste heffing die op de datum van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer geldt, een zekerheid gesteld;

    b) moet, wanneer een zekerheid wordt gesteld, de exporteur, behoudens overmacht, binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de dag van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer, het bewijs leveren dat het produkt is ingevoerd; dit bewijs wordt geleverd overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3665/87;

    c) worden, wanneer het onder b) bedoelde bewijs, behoudens overmacht, niet binnen de voorgeschreven termijn wordt geleverd, de produkten geacht te zijn aangekomen op de bestemming waarvoor de hoogste heffing geldt en wordt de zekerheid als heffing bij uitvoer verbeurd;

    d) wordt, wanneer het onder b) bedoelde bewijs binnen de voorgeschreven termijn wordt geleverd, afhankelijk van de bereikte bestemming en naar verhouding van de hoeveelheden waarvoor dit bewijs is geleverd, de zekerheid vrijgegeven; wanneer de zekerheid niet of slechts gedeeltelijk wordt vrijgegeven, wordt het niet vrijgegeven bedrag als heffing bij uitvoer verbeurd;

    e) wordt, wanneer de exporteur binnen de onder b) bedoelde termijn het bewijs levert dat het produkt een bestemming heeft bereikt waarvoor het bedrag van de heffing lager is dan het geheven bedrag, het te betalen bedrag aangepast en de eventueel gestelde zekerheid vrijgegeven;

    f) wordt de zekerheid gesteld in contanten of in de vorm van een garantie gegeven door een instelling die voldoet aan de door de Lid-Staat waarin de uitvoeraangifte is aanvaard vastgestelde criteria.

    3. Wanneer de in lid 2, onder b), c) en e), bedoelde termijn niet in acht kon worden genomen hoewel de exporteur het nodige heeft gedaan om de bewijzen binnen deze termijn te verkrijgen, kan de termijn op verzoek van de exporteur worden verlengd voor de duur die door de bevoegde instantie van de Lid-Staat van uitvoer wegens de aangevoerde omstandigheden nodig wordt geacht.

    Artikel 6

    Wanneer het in artikel 4, lid 1, vierde alinea, bedoelde bewijs en/of het in artikel 5, lid 2, onder b), bedoelde bewijs binnen zes maanden na afloop van de in de betrokken bepalingen vermelde termijn/termijnen wordt/worden geleverd, is het te betalen bedrag:

    a) de heffing die zou zijn geïnd indien de termijn/termijnen in acht was/waren genomen,

    b) verhoogd met 15 % van het verschil tussen de geïnde heffing en het bedrag vermeld onder a).

    Artikel 7

    Zodra de aangifte ten uitvoer voor de in artikel 2, onder a), bedoelde produkten wordt aanvaard, worden zij geacht niet langer onder artikel 9, lid 2, van het Verdrag te vallen en geldt voor het handelsverkeer van deze produkten artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 222/77 van de Raad van 13 december 1976 betreffende communautair douanevervoer (1).

    Artikel 8

    1. Voor het handelsverkeer tussen twee Lid-Staten van produkten waarvoor een heffing bij uitvoer geldt, is het bepaalde in titel III van Verordening (EEG) nr. 1062/87 van toepassing.

    2. Het kantoor van vertrek in de zin van Verordening (EEG) nr. 222/77 treft de nodige maatregelen om de onder c) bedoelde heffing bij uitvoer te innen, wanneer:

    a) op een document voor intern communautair douanevervoer waarop als kantoor van bestemming een kantoor is vermeld dat onder een Lid-Staat ressorteert, niet de vermelding voorzien bij artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 1062/87 (tweede vermelding) is aangebracht omdat er voor het betrokken produkt geen heffing bij uitvoer gold bij de geldigverklaring van de aangifte voor intern communautair douanevervoer,

    b) en, ter uitvoering van de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de EVA-landen over een gemeenschappelijke regeling voor douanevervoer, het produkt wordt aangeboden op een kantoor van bestemming dat onder een EVA-land ressorteert,

    c) en een na de datum van geldigverklaring van de aangifte voor intern communautair douanevervoer vastgestelde heffing bij uitvoer van toepassing is op de datum waarop het produkt op het kantoor van bestemming wordt aangeboden.

    3. Wanneer de uitvoerder evenwel ten genoegen van de bevoegde instantie het bewijs levert dat de produkten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten op een datum waarop de heffing bij uitvoer niet bestond of lager was dan de in lid 2 bedoelde heffing, wordt geen heffing of wordt in voorkomend geval deze lagere heffing geheven.

    4. Voor de toepassing van deze verordening worden als EVA-landen beschouwd: Finland, IJsland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland.

    Artikel 9

    1. Wanneer het verkeer van de produkten onder toepassing van de artikelen 24 en 25 van Verordening (EEG) nr. 1062/87 geschiedt, wordt overeenkomstig artikel 24, lid 2, van die verordening een zekerheid gesteld om ervoor te zorgen dat de verschuldigde heffing bij uitvoer wordt geïnd indien deze produkten niet opnieuw het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht.

    2. Zodra in de Lid-Staat van vertrek het bewijs wordt geleverd dat de produkten opnieuw op het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, wordt de zekerheid vrijgegeven, naar rata van de hoeveelheid waarvoor dit bewijs wordt geleverd.

    Artikel 10

    Wanneer een produkt onder een van de in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EEG) nr. 1062/87 bedoelde vereenvoudigde regelingen wordt geplaatst om naar een

    station van bestemming binnen het douanegebied van de Gemeenschap te worden vervoerd of aan een geadresseerde aldaar te worden geleverd, mag het kantoor van vertrek een wijziging van het vervoer die tot gevolg heeft dat het vervoer buiten genoemd douanegebied eindigt, slechts toestaan na de nodige maatregelen te hebben genomen met het oog op de inning van de verschuldigde heffing bij uitvoer. In dat geval wordt de heffing bij uitvoer toegepast die geldt op de datum waarop de aangifte voor uitvoer naar derde landen door het kantoor van vertrek wordt aanvaard.

    Artikel 11

    1. Wanneer een heffing bij uitvoer geldt en de produkten in het kader van artikel 6, lid 2, tweede alinea, of van artikel 11, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad (1) opnieuw worden uitgevoerd, wordt een zekerheid gesteld waarvan het bedrag gelijk is aan dat van de heffing bij uitvoer.

    2. De in lid 1 bedoelde zekerheid:

    a) wordt vrijgegeven, indien op de aanvraag om terugbetaling of kwijtschelding van de heffingen bij invoer gunstig wordt beschikt;

    b) wordt als heffing bij uitvoer verbeurd, indien

    - de onder a) bedoelde beschikking afwijzend is,

    - en de heffing bij uitvoer niet binnen dertig dagen na de dag van het verzoek om betaling is betaald.

    Artikel 12

    Gedurende de periode waarin voor een produkt een heffing hoger dan 0 van toepassing is, kunnen op verzoek van de belanghebbende uitvoercertificaten voor dit produkt worden geannuleerd en aanvragen om dergelijke certificaten worden ingetrokken, behalve in de volgende gevallen:

    a) wanneer het certificaat een aantekening bevat dat de restitutie vooraf werd vastgesteld of in het kader van een inschrijving werd bepaald;

    b) wanneer het certificaat werd afgegeven als gevolg van een aanvraag die in de zin van artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie (2) werd ingediend op een dag waarop een heffing van toepassing was;

    c) wanneer de aanvraag om een certificaat een certificaat als bedoeld onder a) of b) betreft.

    In deze gevallen wordt de zekerheid voor het certificaat onmiddellijk vrijgegeven.

    Artikel 13

    1. Verordening (EEG) nr. 645/75 wordt ingetrokken.

    2. Verwijzingen naar de krachtens lid 1 ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

    Aanhalingen en verwijzingen die betrekking hebben op de artikelen van de ingetrokken verordening worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.

    Artikel 14

    Deze verordening treedt in werking op 1 april 1989.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 19 januari 1989.

    Voor de Commissie

    Ray MAC SHARRY

    Lid van de Commissie

    (1) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

    (2) PB nr. L 197 van 26. 7. 1988, blz. 1.

    (3) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.

    (4) PB nr. L 110 van 29. 4. 1988, blz. 27.

    (5) PB nr. L 231 van 14. 10. 1971, blz. 1.

    (6) PB nr. L 172 van 27. 6. 1974, blz. 9.

    (7) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 1.

    (8) PB nr. L 197 van 26. 7. 1988, blz. 16.

    (9) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 57.

    (10) PB nr. L 94 van 9. 4. 1986, blz. 6.

    (11) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 82.

    (12) PB nr. L 303 van 28. 11. 1977, blz. 1.

    (13) PB nr. L 166 van 25. 6. 1976, blz. 1.

    (14) PB nr. L 197 van 26. 7. 1988, blz. 27.

    (15) PB nr. L 166 van 25. 6. 1976, blz. 39.

    (16) PB nr. L 49 van 27. 2. 1986, blz. 1.

    (17) PB nr. L 198 van 26. 7. 1988, blz. 21.

    (18) PB nr. L 73 van 21. 3. 1977, blz. 26.

    (19) PB nr. L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4.

    (20) PB nr. L 201 van 27. 7. 1988, blz. 65.

    (21) PB nr. L 145 van 30. 5. 1986, blz. 8.

    (22) PB nr. L 67 van 14. 3. 1975, blz. 16.

    (23) PB nr. L 351 van 12. 12. 1986, blz. 1.

    (1) PB nr. L 201 van 22. 7. 1987, blz. 15.

    (2) PB nr. L 361 van 29. 12. 1988, blz. 2.

    (3) PB nr. L 107 van 22. 4. 1987, blz. 1.

    (4) PB nr. L 132 van 28. 5. 1988, blz. 67.

    (1) PB nr. L 351 van 14. 12. 1987, blz. 1.

    (2) PB nr. L 105 van 23. 4. 1983, blz. 1.

    (3) PB nr. L 62 van 7. 3. 1980, blz. 5.

    (1) PB nr. L 38 van 9. 2. 1977, blz. 1.

    (1) PB nr. L 175 van 12. 7. 1979, blz. 1.

    (2) PB nr. L 331 van 2. 12. 1988, blz. 1.

    BIJLAGE

    Concordantietabel

    1.2 // // // Verordening (EEG) nr. 645/75 // Onderhavige verordening // // 1.2 // Artikel 1 // Artikel 1 // Artikel 2, lid 1 Artikel 2, lid 2 // Artikel 2 // Artikel 2 bis // Artikel 11 // Artikel 3 // Artikel 3 // Artikel 4 // Artikel 4 // Artikel 5 // Artikel 5 // - // Artikel 6 // - // Artikel 7 // Artikel 6 // Artikel 8, lid 1 // Artikel 7 // Artikel 9 // Artikel 8 // Artikel 10 // Artikel 9 // - // Artikel 10 // Artikel 12 // Artikel 11 // Artikel 13 // Artikel 12 // Artikel 14 // //

    Top