Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31989D0543

    BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 6 oktober 1989 tot aanvaarding van verbintenissen en beëindiging van het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad betreffende bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde seriële inslag-puntmatrixprinters (serial-impact dot matrix printers) (89/543/EEG) (89/543/EEG)

    PB L 291 van 10.10.1989, p. 57–59 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/10/1994

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1989/543/oj

    31989D0543

    BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 6 oktober 1989 tot aanvaarding van verbintenissen en beëindiging van het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad betreffende bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde seriële inslag-puntmatrixprinters (serial-impact dot matrix printers) (89/543/EEG) (89/543/EEG) -

    Publicatieblad Nr. L 291 van 10/10/1989 blz. 0057 - 0059


    *****

    BESLUIT VAN DE COMMISSIE

    van 6 oktober 1989

    tot aanvaarding van verbintenissen en beëindiging van het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad betreffende bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde seriële inslag-puntmatrixprinters (serial-impact dot matrix printers)

    (89/543/EEG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 13, lid 10,

    Na overleg in het bij vorengenoemde verordening ingestelde Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. Procedure

    (1) In november 1988 heeft de Commissie een klacht ontvangen welke was ingediend door het Comité van Europese printerfabrikanten (Euro Print) in naam van de producenten van seriële inslag-puntmatrixprinters (SIDM-printers) wier gezamenlijke produktie het grootste gedeelte van de communautaire produktie van het betrokken produkt vertegenwoordigt.

    De klacht bevatte voldoende gegevens ten bewijze van het feit dat na de opening van het onderzoek betreffende SIDM-printers van oorsprong uit Japan (2), dat leidde tot de aanneming van Verordening (EEG) nr. 3651/88 van de Raad (3) tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van deze produkten, een aantal ondernemingen in de Gemeenschap SIDM-printers assembleerde onder de omstandigheden waarnaar wordt verwezen in artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

    Derhalve heeft de Commissie, na overleg, met een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (4) de inleiding aangekondigd van een onderzoek uit hoofde van genoemd artikel 13, lid 10, betreffende SIDM-printers die in de Gemeenschap worden geassembleerd door ondernemingen die zijn verbonden of geassocieerd met de volgende Japanse fabrikanten, voor wier uitvoer een definitief anti-dumpingrecht geldt:

    - Brother Industries Ltd,

    - Citizen Watch Co. Ltd,

    - Fujitsu Ltd,

    - Juki Corporation,

    - Matsushita Electric Co.,

    - NEC Corporation,

    - OKI Electric Industry Co. Ltd,

    - Seiko Epson Corporation,

    - Seikosha Co. Ltd,

    - Star Micronics Co. Ltd,

    - Tokyo Electric Company.

    (2) De Commissie heeft de betrokken ondernemingen, de vertegenwoordigers van Japan en de indieners van de klacht hiervan in kennis gesteld en de rechtstreeks belanghebbende partijen de gelegenheid geboden om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en dit desgevraagd mondeling toe te lichten.

    (3) Alle betrokken ondernemingen en de klagers hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt en zijn op hun verzoek door de Commissie gehoord.

    (4) Na de opening van het onderzoek is vastgesteld dat in de Gemeenschap door of namens Juki Corporation geen SIDM-printers werden geassembleerd of vervaardigd.

    (5) Door afnemers van in de Gemeenschap geassembleerde SIDM-printers werden geen opmerkingen ingediend. De Commissie heeft alle gegevens die zij met het oog op de beoordeling van de aard van de beweerde assemblageverrichtingen nodig achtte verzameld en geverifieerd en een controle uitgevoerd ten kantore van de volgende ondernemingen:

    - Brother Industries Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - Citizen Manufacturers Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - Epson Telford Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - Epson Engineering SA (Frankrijk),

    - Fujitsu España SA (Spanje),

    - Matsushita Electronic Industrial Co. Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - NEC Technology Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - OKI Electronic Industry Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - Seikosha (Europe) GmbH (Bondsrepubliek Duitsland),

    - Star Micronics Manufacturing Ltd (Verenigd Koninkrijk),

    - TEC Elektronik GmbH (Bondsrepubliek Duitsland).

    (6) Voorts heeft de Commissie een onderzoek uitgevoerd ten kantore van enkele leveranciers van componenten aan een aantal van de betrokken ondernemingen.

    (7) Het onderzoek betrof de periode van 1 juli tot en met 31 december 1988.

    B. Verbondenheid of associatie met exporteurs

    (8) Ten aanzien van alle ondernemingen waarnaar in punt 5 wordt verwezen werd geconstateerd dat zij waren verbonden of geassocieerd met de Japanse fabrikanten wier uitvoer van SIDM-printers is onderworpen aan het bij Verordening (EEG) nr. 3651/88 ingestelde definitieve anti-dumpingrecht. Deze ondernemingen bleken als dochterondernemingen in feite geheel of gedeeltelijk in eigendom te zijn van de bovengenoemde Japanse fabrikanten.

    C. Produktie

    (9) De Commissie heeft vastgesteld dat de assemblage- of produktieverrichtingen die door alle in punt 5 opgesomde ondernemingen zijn uitgevoerd, pas na de opening van het anti-dumpingonderzoek waren aangevangen of in aanzienlijke mate waren toegenomen.

    (10) Een van de ondernemingen verklaarde dat een deel van de gedurende het referentietijdvak geproduceerde SIDM-printers was vervaardigd met componenten die ná de inleiding van het oorspronkelijke anti-dumpingonderzoek doch vóór de instelling van het anti-dumpingrecht uit Japan waren ingevoerd. Zij stelde dat met deze printers geen rekening mocht worden gehouden bij de vaststelling van de totale waarde van de gedurende het referentietijdvak vervaardigde printers.

    (11) De Commissie deelt deze mening niet, aangezien in artikel 13, lid 10, specifiek wordt verwezen naar in de Gemeenschap geassembleerde of vervaardigde produkten en naar de daarbij gebruikte onderdelen en materialen. Derhalve is rekening gehouden met de totale waarde van de gedurende het referentietijdvak werkelijk geproduceerde of geassembleerde SIDM-printers.

    D. Onderdelen

    (12) De onderdelen werden geïdentificeerd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Door enkele ondernemingen werd verzocht de printplaat (PCB) te beschouwen als een samengesteld artikel en dientengevolge de waarde ervan op te splitsen in de waarden van de afzonderlijke bestanddelen. Andere ondernemingen merkten op dat de printplaat moest worden gezien als een afzonderlijk onderdeel en dat de waarde ervan derhalve als een geheel moest worden vastgesteld. Na gedetailleerd onderzoek heeft de Commissie het in de lijn van een eerder gevolgde praktijk passend geacht de printplaat, gezien de aard van haar structuur, als een enkel onderdeel te beschouwen.

    (13) Zoals in voorgaande gevallen werd de waarde van de betrokken onderdelen gewoonlijk vastgesteld op basis van de aankoopprijzen van de ondernemingen voor deze onderdelen bij aflevering aan de fabrieken in de Gemeenschap. De relevante waarde is die van de onderdelen en materialen zoals deze bij de assemblageverrichtingen worden gebruikt, dit wil zeggen op de basis franco fabriek. In één geval werd vastgesteld dat de aan de Commissie opgegeven waarde voor sommige uit Japan ingevoerde onderdelen overeenkwam met de aankoopprijzen van de moederonderneming op de Japanse markt, aangepast ten einde de kosten voor vervoer en de betaalde douanerechten in te begrijpen. Deze methode voor de berekening van de waarde van de Japanse onderdelen is niet aanvaardbaar, aangezien daarmee geen redelijke winstmarge of uitgaven voor verkoop van de verkopende onderneming worden weergegeven en een en ander derhalve lijkt te beïnvloed beïinvloed door de betrekking tussen de verkoper (de moederonderneming) en de afnemer (de dochteronderneming). Daarom is een aanpassing verricht om met dergelijke factoren rekening te houden.

    (14) Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1769/89 (2), is rekening gehouden met de oorsprong van de onderdelen.

    (15) Tevens is door verscheidene ondernemingen verzocht de door hen in de Gemeenschap gedragen kosten voor de produktie van bepaalde artikelen op te nemen in de waarde van de communautaire onderdelen. Waar dergelijke artikelen in de zin van artikel 13, lid 10, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 onderdelen of materialen waren en dergelijke onderdelen, in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 802/68, een andere dan Japanse oorsprong hadden verworven, werd de opneming van dergelijke kosten in de waarde van de niet Japanse onderdelen passend geacht.

    (16) Bij de volgende ondernemingen:

    - Brother,

    - Citizen,

    - Fujitsu,

    - Matsushita,

    - OKI,

    - Seikosha,

    - TEC

    bleek de gewogen gemiddelde waarde van de Japanse onderdelen of materialen voor alle door hen vervaardigde modellen respectievelijk de waarde van alle andere gebruikte onderdelen of materialen niet met ten minste 50 % te overschrijden.

    Derhalve kan het anti-dumpingrecht niet worden uitgebreid tot de door deze ondernemingen in de Gemeenschap geassembleerde SIDM-printers.

    (17) Bij de andere gecontroleerde ondernemingen bleek de gewogen gemiddelde waarde van de Japanse onderdelen voor alle geproduceerde modellen te zijn als volgt:

    - Epson Frankrijk: 67 %,

    - Epson Verenigd Koninkrijk: 73 %,

    - NEC: 68 %,

    - STAR: 98 %.

    E. Andere omstandigheden

    (18) Andere relevante omstandigheden met betrekking tot de bovengenoemde assemblageverrichtingen werden ingevolge artikel 13, lid 10, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 in aanmerking genomen.

    (19) Ten aanzien van deze aspecten geldt dat het bedrag dat binnen de Gemeenschap was aangewend voor onderzoek, ontwikkeling en technologie, over het algemeen minimaal was en louter op assemblage betrekking had.

    F. Conclusie

    (20) Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het anti-dumpingrecht dient te worden uitgebreid tot bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde SIDM-printers; de Commissie heeft een verordening voorgesteld, die door de Raad is aangenomen, waarbij het anti-dumpingrecht naar behoren wordt uitgebreid.

    G. Verbintenissen

    (21) De ondernemingen ten aanzien waarvan beschermende maatregelen nodig worden geacht, zijn in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de onderhavige maatregelen zijn voorgesteld. Een aantal van deze ondernemingen heeft verbintenissen aangeboden om inzonderheid tegen het einde van het referentietijdvak het aandeel onderdelen dat niet van Japanse oorsprong is, te verhogen. De Commissie heeft de door Epson, Frankrijk, en Epson, Verenigd Koninkrijk, aangeboden verbintenissen gecontroleerd en daarbij vastgesteld dat de veranderingen in de herkomst van onderdelen en materialen die deze ondernemingen voor de assemblage of produktie in de Gemeenschap gebruiken, volstaan om de verbintenissen te aanvaarden,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    De procedure uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende seriële inslag-puntmatrixprinters met geïncorporeerd afdruksysteem door middel van naalden, van GN-code ex 8471 92 90, wordt hierbij zonder instelling van beschermende maatregelen beëindigd ten aanzien van Brother Industries Ltd, Citizen Manufacturers Ltd, Fujitsu España SA, Matsushita Electronic Industrial Co. Ltd, OKI Electronic Industry Ltd, Seikosha (Europe) GmbH en TEC Elektronik GmbH.

    Artikel 2

    1. De door Epson Engineering SA en Epson Telford Ltd aangeboden verbintenissen betreffende het in artikel 1 omschreven produkt, dat na door deze ondernemingen in de Gemeenschap te zijn geassembleerd in de Gemeenschap in de handel wordt gebracht, worden aanvaard.

    2. Het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende het in lid 1 aangeduide produkt wordt ten aanzien van Epson Engineering SA en Epson Telford Ltd beëindigd.

    Gedaan te Brussel, 6 oktober 1989.

    Voor de Commissie

    Frans ANDRIESSEN

    Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

    (2) PB nr. C 111 van 25. 4. 1987, blz. 2.

    (3) PB nr. L 317 van 24. 11. 1988, blz. 33.

    (4) PB nr. C 327 van 20. 12. 1988, blz. 8.

    (1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 1.

    (2) PB nr. L 174 van 22. 6. 1989, blz. 11.

    Top