31980D1165

++++

( 1 ) PB NR . L 128 VAN 19 . 5 . 1975 , BLZ . 1 .

( 2 ) PB NR . L 180 VAN 14 . 7 . 1980 , BLZ . 34 .

( 3 ) PB NR . L 96 VAN 23 . 4 . 1972 , BLZ . 1 .

( 4 ) PB NR . L 90 VAN 3 . 4 . 1980 , BLZ . 43 .

( 5 ) PB NR . L 222 VAN 14 . 8 . 1976 , BLZ . 37 .

( 6 ) PB NR . L 102 VAN 19 . 4 . 1980 , BLZ . 24 .

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE VAN 1 DECEMBER 1980 BETREFFENDE DE VERGOEDING DOOR HET EOGFL , AFDELING ORIENTATIE , VAN DE IN HET JAAR 1979 DOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND GEDANE UITGAVEN VOOR STEUN TEN BEHOEVE VAN AGRARISCHE PROBLEEMGEBIEDEN

( SLECHTS DE TEKST IN DE DUITSE TAAL IS AUTHENTIEK )

( 80/1165/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

GELET OP HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP ,

GELET OP RICHTLIJN 75/268/EEG VAN DE RAAD VAN 28 APRIL 1975 BETREFFENDE DE LANDBOUW IN BERGSTREKEN EN IN SOMMIGE PROBLEEMGEBIEDEN ( 1 ) , LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 80/666/EEG ( 2 ) , EN MET NAME OP ARTIKEL 13 ,

GELET OP RICHTLIJN 72/159/EEG VAN DE RAAD VAN 17 APRIL 1972 BETREFFENDE DE MODERNISERING VAN LANDBOUWBEDRIJVEN ( 3 ) , LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 80/370/EEG ( 4 ) , EN MET NAME OP ARTIKEL 21 , LID 3 ,

OVERWEGENDE DAT DE COMMISSIE TEN AANZIEN VAN DE DOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND GETROFFEN MAATREGELEN TER UITVOERING VAN RICHTLIJN 75/268/EEG EEN GUNSTIGE BESCHIKKING HEEFT GEGEVEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 13 VAN DIE RICHTLIJN EN ARTIKEL 18 VAN RICHTLIJN 72/159/EEG ;

OVERWEGENDE DAT IN ARTIKEL 5 , LID 1 , VAN BESCHIKKING 76/627/EEG VAN DE COMMISSIE VAN 25 JUNI 1976 INZAKE DE VERZOEKEN OM VERGOEDING VAN DE IN HET KADER VAN RICHTLIJN 75/268/EEG VAN DE RAAD DOOR DE LID-STATEN VERLEENDE STEUN ( 5 ) , LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ BESCHIKKING 80/427/EEG ( 6 ) , IS BEPAALD DAT DE COMMISSIE , UITGAANDE VAN DE IN DE VERZOEKEN OM VERGOEDING VERVATTE GEGEVENS , OVERGAAT TOT VERGOEDING VAN HET GEVRAAGDE BEDRAG ;

OVERWEGENDE DAT HET DOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND INGEDIENDE VERZOEK OM VERGOEDING VAN DE IN HET JAAR 1979 GEDANE UITGAVEN VOOR STEUN TEN BEHOEVE VAN AGRARISCHE PROBLEEMGEBIEDEN VOLLEDIG IS EN IN DE VEREISTE VORM IS INGEDIEND OVEREENKOMSTIG HET BEPAALDE IN BESCHIKKING 76/627/EEG ; DAT HET TOTALE BEDRAG VAN DE FINANCIERBAAR VERKLAARDE UITGAVEN VAN HET JAAR 1979 120 314 503,88 DM BELOOPT , ONDERVERDEELD ALS VOLGT :

- VOLGENS TITEL II 118 051 117,76 DM ,

- VOLGENS TITEL IV 2 263 386,12 DM ;

DAT HET TOTALE BEDRAG WAARVOOR OM VERGOEDING WORDT GEVRAAGD , 30 078 625,97 DM BELOOPT ;

OVERWEGENDE DAT HET VERZOEK GEEN ONMIDDELLIJK BEZWAAR ONTMOET MET BETREKKING TOT DE JUISTHEID VAN DE DAARIN VERVATTE GEGEVENS EN MET BETREKKING TOT DE REGELMATIGHEID VAN DE UITGAVEN IN HET LICHT VAN DE GELDENDE VOORSCHRIFTEN EN DAT HET DERHALVE DIENSTIG IS DAT HET EUROPEES ORIENTATIE - EN GARANTIEFONDS VOOR DE LANDBOUW , AFDELING ORIENTATIE , 25 % VERGOEDT VAN DE UIT HOOFDE VAN TITEL II AANGEGEVEN UITGAVEN EN 25 % VAN DE UIT HOOFDE VAN TITEL IV AANGEGEVEN UITGAVEN , DIT IS IN TOTAAL 30 078 625,97 DM ( ZOALS GEVRAAGD ) ;

OVERWEGENDE DAT IN ARTIKEL 2 VAN BESCHIKKING 76/627/EEG IS BEPAALD DAT DE VERZOEKEN OM VERGOEDING BEDOELD IN TITEL III VAN RICHTLIJN 75/268/EEG MOETEN WORDEN INGEDIEND TE ZAMEN MET DE VERZOEKEN OM VERGOEDING VAN UITGAVEN IN HET KADER VAN RICHTLIJN 72/159/EEG ;

OVERWEGENDE DAT IN ARTIKEL 5 , LID 2 , VAN BESCHIKKING 76/627/EEG IS BEPAALD DAT , WANNEER UIT HET ONDERZOEK VAN HET VERZOEK OM VERGOEDING BLIJKT DAT HET UITGEKEERDE BEDRAG NIET HET WERKELIJK VERSCHULDIGDE BEDRAG IS , TOT REGULARISATIE WORDT OVERGEGAAN VOLGENS DE IN HETZELFDE ARTIKEL VAN DIE BESCHIKKING BEDOELDE PROCEDURE ;

OVERWEGENDE DAT HET COMITE VAN HET EOGFL IS GERAADPLEEGD OVER DE FINANCIELE ASPECTEN EN MET NAME OVER DE BESCHIKBARE FINANCIELE MIDDELEN ,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

ARTIKEL 1

DE BIJSTAND VAN HET EUROPEES ORIENTATIE - EN GARANTIEFONDS VOOR DE LANDBOUW , AFDELING ORIENTATIE , VOOR DE UITGAVEN DIE IN HET JAAR 1979 DOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND ZIJN GEDAAN MET BETREKKING TOT DE STEUN TEN BEHOEVE VAN AGRARISCHE PROBLEEMGEBIEDEN , WORDT VASTGESTELD OP 30 078 625,97 DM .

ARTIKEL 2

HET IN ARTIKEL 1 BEDOELDE BEDRAG VAN DE BIJSTAND WORDT UITGEKEERD ONDER VOORBEHOUD DAT HET TE VERRICHTEN GRONDIGE ONDERZOEK VAN HET VERZOEK OM VERGOEDING GEEN AANLEIDING GEEFT TOT WIJZIGING VAN HET BEDRAG VAN DE VERGOEDING .

ARTIKEL 3

DEZE BESCHIKKING IS GERICHT TOT DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND .

GEDAAN TE BRUSSEL , 1 DECEMBER 1980 .

VOOR DE COMMISSIE

FINN GUNDELACH

VICE-VOORZITTER