EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31979L0692

Richtlijn 79/692/EEG van de Raad van 24 juli 1979 houdende wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 70/458/EEG en 70/457/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, groentezaad en betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen

PB L 205 van 13.8.1979, p. 1–4 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1979/692/oj

31979L0692

Richtlijn 79/692/EEG van de Raad van 24 juli 1979 houdende wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 70/458/EEG en 70/457/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, groentezaad en betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen

Publicatieblad Nr. L 205 van 13/08/1979 blz. 0001 - 0004
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 26 blz. 0049
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 16 blz. 0202
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 16 blz. 0202
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 11 blz. 0068
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 11 blz. 0068


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 24 juli 1979

houdende wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG , 66/402/EEG , 70/458/EEG en 70/457/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen , zaaigranen , groentezaad en betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen

( 79/692/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 43 en 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat het om de hierna uiteengezette redenen noodzakelijk is bepaalde richtlijnen betreffende het in de handel brengen van zaaizaad en pootgoed te wijzigen ;

Overwegende dat voor zaaizaad van groenvoedergewassen bepaalde voorwaarden inzake de analyse van zaaizaad dienen te worden versoepeld voor die streken van de Gemeenschap waar de zeer gunstige ecologische omstandigheden er een waarborg voor vormen dat de te dien einde vastgelegde communautaire normen in acht worden genoemen ;

Overwegende dat het dienstig is om ten aanzien van voor voederdoeleinden gebruikt roggezaad tijdelijk een versoepeling toe te staan van de communautaire normen die op roggezaad van toepassing zijn ten einde aan moeilijkheden van voorbijgaande aard in verband met deze produkten in bepaalde streken van de Gemeenschap het hoofd te kunnen bieden ;

Overwegende dat onlangs beproefde methoden ter vermindering van de gevolgen van aantasting van zaaigranen door bepaalde schadelijke organismen de toelating kunnen rechtvaardigen van mengsels van verschillende graanrassen mits er voorzorgsmaatregelen worden getroffen die garanderen dat de kwaliteit van het zaaizaad of van het eindprodukt niet wordt aangetast ;

Overwegende dat ter verbetering van het functioneren van de systemen van de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen zekere bepalingen met betrekking tot de toelating van rassen op nationaal niveau , de benaming van de rassen en de uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten aan op internationaal niveau vastgestelde regels dienen te worden aangepast en dat , althans voor bepaalde rassen , de voorschriften betreffende het vrij in de handel brengen , wat het ras betreft , van zaad van de in de diverse Lid-Staten toegelaten rassen , stringenter dienen te worden gemaakt ;

Overwegende dat krachtens de bepalingen met betrekking tot het in de handel brengen van groentezaad alsmede de bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke rassenlijkst voor landbouwgewassen , met ingang van 1 juli 1977 de gelijkwaardigheid van in derde landen ten aanzien van het rassenaspect van zaaizaad getroffen maatregelen niet meer op nationaal niveau mag worden vastgesteld ; dat bepaalde op communautair niveau genomen beslissingen inzake de gelijkwaardigheid pas op 1 juli 1978 van kracht zijn geworden ; dat de voor het vaststellen van de gelijkwaardigheid op nationaal niveau voorziene termijnen bijgevolg met één jaar verlengd dienen te worden ten einde een regeling te treffen voor de lopende handelsbetrekkingen welke , in afwachting van communautaire vaststellingen , tot na 1 juli 1977 zijn blijven bestaan ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Aan artikel 2 van Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/641/EEG ( 2 ) , wordt het volgende lid toegevoegd :

" 1 quater . De Lid-Staten kunnen volgens de procedure van artikel 21 worden gemachtigd om voor de produktie in een bepaalde Lid-Staat de voorwaarde van bijlage II , deel I , punt 2 , sub B , 1 ) , voor een of verschillende van de betrokken soorten niet toe te passen , voor zover op grond van de ecologische omstandigheden en de opgedane ervaring kan worden aangenomen dat wordt voldaan aan de normen die in kolom 13 van de tabel in bijlage II , deel I , punt 2 , zijn vastgesteld . " .

Artikel 2

Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen ( 3 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/641/EEG , wordt als volgt gewijzigd :

1 . aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd :

" 1 quater . De Lid-Staten kunnen volgens de procedure van artikel 21 , tot en met 30 juni 1982 worden gemachtigd om het in de handel brengen toe te laten van zaad van sommige vooral voor voederdoeleinden bestemde rassen van rogge , die niet voldoen aan de normen die zijn vastgesteld :

- in bijlage II , wat de kiemkracht betreft ,

- in bijlage II , 2 , tabel A , kolom 6 , wat basiszaad betreft . " ;

2 . aan artikel 13 wordt het volgende lid toegevoegd :

" 1 . De Lid-Staten kunnen toestaan dat zaad van een graansoort in de handel wordt gebracht in de vorm van bepaalde mengsels van zaden van verschillende rassen voor zover deze mengsels volgens de wetenschappelijke of technische kennis ter zake bijzonder doeltreffend zijn tegen de verspreiding van bepaalde schadelijke organismen , en voor zover de bestanddelen van het mengsel voor menging voldoen aan de voorschriften voor het in de handel brengen die daarop van toepassing zijn . " ;

3 . in artikel 13 wordt het bestaande lid 1 voortaan lid 2 en het bestaande lid 2 voortaan lid 3 ;

4 . in bijlage IV , deel A , sub b ) , wordt het volgende punt toegevoegd :

" 8 . De vermelding : " Mag uitsluitend in de handel worden gebracht in ... " ( betrokken Lid-Staat ) . " .

Artikel 3

Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ( 4 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/55/EEG ( 5 ) , wordt als volgt gewijzigd :

1 . artikel 5 , lid 1 , wordt als volgt gelezen :

" 1 . Een ras is , ongeacht de kunstmatige of natuurlijke oorsprong van de eerste mutatie waaruit het is ontstaan , onderscheidbaar wanneer het zich door een of meer belangrijke eigenschappen duidelijk onderscheidt van elk ander in de Gemeenschap bekend ras .

De eigenschappen moeten duidelijk kunnen worden herkend en beschreven .

Als in de Gemeenschap bekend ras wordt beschouwd ieder ras dat , op het ogenblik waarop de aanvraag tot toelating van het te beoordelen ras volgens de voorschriften wordt ingediend ,

- of wel voorkomt op de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen of op de rassenlijst voor groentegewassen ,

- of wel , zonder op een van die lijsten te staan , is toegelaten dan wel het onderwerp is van een aanvraag tot toelating , in de betrokken Lid-Staat of in een andere Lid-Staat , hetzij tot de keuring en de handel , hetzij tot de keuring voor andere landen ,

tenzij voor het besluit inzake het verzoek om toelating van het te beoordelen ras niet meer in alle betrokken Lid-Staten aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan . " ;

2 . in artikel 7 , lid 1 , wordt de volgende tekst ingevoegd :

" Om het onderscheid te bepalen omvat het onderzoek op het veld ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen die in de Gemeenschap bekend zijn in de zin van artikel 5 , lid 1 . Voor de toepassing van artikel 9 behoren hiertoe andere beschikbare vergelijkbare rassen . " ;

3 . artikel 9 , lid 3 , wordt als volgt gelezen :

" 3 . De Lid-Staten zien er , rekening houdend met de beschikbare informaties , bovendien op toe dat een ras dat zich niet duidelijk onderscheidt

- van een ras dat voorheen in de betrokken Lid-Staat of in een andere Lid-Staat was toegelaten ,

of

- van een ander ras dat inzake het onderscheid , de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens regels die overeenkomen met die van deze richtlijn , zonder evenwel een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5 , lid 1 , te zijn ,

de naam van dat ras draagt . Deze bepaling is niet van toepassing indien deze benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft , of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken Lid-Staat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten , of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat . " ;

4 . lid 3 van artikel 9 wordt lid 4 ;

5 . artikel 10 , lid 1 , wordt als volgt gelezen :

" 1 . Elke aanvraag of intrekking van een aanvraag om toelating van een ras , de opneming ervan in een rassenlijst en de wijzigingen van deze lijst worden onverwijld ter kennis gebracht van de overige Lid-Staten en van de Commissie . " ;

6 . na artikel 12 wordt het volgende artikel ingevoegd :

" Artikel 12 bis

1 . De Lid-Staten zien erop toe dat twijfel die na de toelating van een ras is gerezen met betrekking tot de beoordeling van het onderscheid of van de benaming op het tijdstip van toelating , wordt opgeheven .

2 . Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat op het tijdstip van toelating niet aan de voorwaarde van onderscheidbaarheid in de zin van artikel 5 was voldaan , wordt de toelating vervangen door een ander besluit , in voorkomend geval een intrekking ervan , overeenkomstig deze richtlijn .

Krachtens dat andere besluit wordt het ras , vanaf het moment van zijn aanvankelijke toelating , niet meer als een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5 , lid 1 , beschouwd ,

3 . Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat de benaming in de zin van artikel 9 op het tijdstip van toelating niet aanvaardbaar was , wordt de benaming zodanig aangepast dat zij in overeenstemming is met deze richtlijn . De Lid-Staten kunnen toestaan dat de vroegere benaming tijdelijk als extra aanduiding wordt gebruikt . De nadere voorschriften omtrent het gebruik van de vroegere benaming als extra aanduiding kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23 . " ;

7 . aan artikel 15 , lid 2 , wordt de volgende zin toegevoegd :

" De betrokken verzoeken worden slechts in aanmerking genomen indien deze vier maanden voor het einde van de genoemde termijn worden ingediend . " ;

8 . aan artikel 15 , lid 5 , wordt de volgende tekst toegevoegd :

" Voor Beta vulgaris L . en Solanum tuberosum L . wordt deze voorwaarde op 31 december van elk jaar als vervuld beschouwd voor de rassen waarvoor vier maanden voor die datum de in artikel 10 , lid 1 en lid 2 , bedoelde mededelingen worden gedaan , tenzij een Lid-Staat de Commissie ervan in kennis stelt of in het Permanent Comité voor teeltmateriaal een verklaring aflegt , dat hij niet voornemens is van een verzoek in de zin van lid 2 af te zien . De Raad besluit op voorstel van de Commissie of deze regeling ook tot andere soorten wordt uitgebreid . " ;

9 . in artikel 21 , lid 2 , wordt " 30 juni 1977 " vervangen door " 30 juni 1978 " .

Artikel 4

In artikel 32 , lid 2 , van Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad ( 9 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/641/EEG , wordt " 30 juni 1977 " vervangen door " 30 juni 1978 " .

Artikel 5

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om te voldoen :

- aan de artikelen 1 en 2 , met ingang van 1 januari 1980 ,

- aan artikel 3 , punt 9 , en artikel 4 , met ingang van 1 juli 1977 ,

- aan de overige bepalingen van deze richtlijn met ingang van 1 juli 1982 .

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 24 juli 1979 .

Voor de Raad

De Voorzitter

J . GIBBONS

( 1 ) PB nr . C 174 van 21 . 7 . 1978 , blz . 8 .

( 2 ) PB nr . C 239 van 9 . 10 . 1978 , blz . 54 .

( 3 ) PB nr . C 114 van 7 . 4 . 1979 , blz . 26 .

( 4 ) PB nr . 125 van 11 . 7 . 1966 , blz . 2298/66 .

( 5 ) PB nr . L 183 van 19 . 7 . 1979 , blz . 13 .

( 6 ) PB nr . 125 van 11 . 7 . 1966 , blz . 2309/66 .

( 7 ) PB nr . L 225 van 12 . 10 . 1970 , blz . 1 .

( 8 ) PB nr . L 16 van 20 . 1 . 1978 , blz . 23 .

( 9 ) PB nr . L 225 van 12 . 10 . 1970 , blz . 7 .

Top