Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31977L0538

Richtlijn 77/538/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende de mistlichten achter van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

PB L 220 van 29.8.1977, p. 60–71 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1977/538/oj

31977L0538

Richtlijn 77/538/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende de mistlichten achter van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 220 van 29/08/1977 blz. 0060 - 0071
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0200
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 6 blz. 0199
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0200
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0212
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0212


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 28 juni 1977

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de mistlichten achter van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

( 77/538/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder meer betrekking hebben op mistlichten achter ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;

Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) , de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;

Overwegende dat elke Lid-Staat op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor mistlichten achter , in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type mistlicht achter wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een EEG-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde typezijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;

Overwegende dat het dienstig is de technische voorschriften dusdanig te formuleren dat ze hetzelfde doel nastreven als de werkzaamheden die ter zake worden verricht in de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controles erkennen , die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften worden uitgevoerd ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Iedere Lid-Staat verleent de EEG-goedkeuring voor elk type mistlicht achter dat voldoet aan de in de bijlagen 0 , II en III opgenomen constructie - en beproevingsvoorschriften .

2 . De Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .

Artikel 2

De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachrigde een EEG-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde modellen , voor elk type mistlicht achter dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen , ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen mistlichten achter van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van mistlichten achter , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking .

2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van mistlichten achter , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .

Artikel 4

De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage I is opgenomen , voor elk type mistlicht achter dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

Artikel 5

1 . Indien de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene mistlichten achter , voorzien van hetzelfde EEG-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die , wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de EEG-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende EEG-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .

Artikel 6

Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , of elk verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de mistlichten achter , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

Artikel 8

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de mistlichten achter , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

Artikel 9

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan , ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig , met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , alsmede aanhangwagens daarvan , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouw - of bosbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .

Artikel 10

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

Artikel 11

1 . De Lid-Staten stellen de nodige bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen in werking binnen achttien maanden na de kennisgeving van de richtlijn en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de tekst van de belangrijke bepalingen van nationaal recht , die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Luxemburg , 28 juni 1977 .

Voor de Raad

De Voorzitter

W . RODGERS

( 1 ) PB nr . C 118 van 16 . 5 . 1977 , blz . 29 .

( 2 ) PB nr . C 114 van 11 . 5 . 1977 , blz . 2 .

( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 1 .

LIJST VAN BIJLAGEN

BIJLAGE 0 : Definities , algemene bepalingen , sterkte van het uitgestraalde licht , beproevingsmethode , warmtevastheidsproef , kleur van het uitgestraalde licht , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type

BIJLAGE I : Model van EEG-goedkeuringsformulier

BIJLAGE II : EEG-goedkeuringsvoorwaarden en het merken

BIJLAGE III : Fotometrische metingen

BIJLAGE 0

DEFINITIES , ALGEMENE BEPALINGEN , STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , BEPROEVINGSMETHODE , WARMTEVASTHEIDSPROEF , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE

1 . DEFINITIES

1.1 . Mistlicht achter . Onder " mistlicht achter " verstaat men een licht dat het voertuig bij dichte mist van achteren beter waarneembaar maakt .

1.2 . Referentie as . Onder " referentie-as " verstaat men de voor het lichtsignaal karakteristieke as bepaald door de fabrikant van het licht om de richting aan te geven waarin het licht uitstraalt ( H = 0 * , V = 0 * ) bij het vaststellen van de hoeken voor fotometrische metingen en het plaatsen van het licht op het voertuig .

1.3 . Referentiepunt . Onder " referentiepunt " verstaat men het snijpunt van de referentie-as met het uitsvalsvlak van het door de gloeilamp uitgestraalde licht zoals opgegeven door de fabrikant van het licht .

1.4 . Zichtbaar vlak . Onder " zichtbaar vink " , in een bepaalde waarnemingsrichting , verstaat men de orthogonale projectie van het uitvalsvlak van het licht op een vlak loodrecht op de waarnemingsrichting .

1.5 . Type mistlicht achter . Onder , " type mistlicht achter " verstaat men mistlichten achter die onderling geen wezenlijke verschillen vertonen ; deze verschillen kunnen met name betrekking hebben op de volgende punten :

1.5.1 . fabrieks - of handelsmerk ;

1.5.2 . kenmerken van het optische systeem ;

1.5.3 . aanvullende onderdelen waardoor de optische resultaten door weerkaatsing , breking of absorptie kunnen worden gewijzigd ;

1.5.4 . type gloeilamp .

2 . ALGEMENE BEPALINGEN

2.1 . Elk van de in punt 1.2.3 van bijlage II bedoelde monsters moet in overeenstemming zijn met de specificaties die in de volgende punten zijn vermeld .

2.2 . De mistlichten achter moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat ze onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan ze in dat geval blootgesteld kunnen zijn , de in deze richtlijn voorgeschreven kenmerken behouden en goed blijven functioneren .

3 . STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

3.1 . De sterkte van het licht dat wordt uitgestraald door elk van de twee in punt 1.2.3 van bijlage II bedoelde monsters , die hebben voldaan aan de hierna vermelde voorschriften van punt 5 , moet tenminste gelijk zijn aan de minima en mag ten hoogste gelijk zijn aan de maxima zoals hierna vastgesteld . Deze sterkte moet worden gemeten ten opzichte van de referentie-as in de hieronder aangegeven richtingen ( uitgedrukt in graden ten opzichte van de referentie-as ) .

3.2 . De sterkte in de richting van de assen H en V , tussen 10 * naar links en 10 * naar rechts en tussen 5 * naar boven en 5 * naar onder , mag niet minder bedragen dan 150 cd . Tussen de assen mag de sterkte niet minder dan 75 cd bedragen .

3.3 . De sterkte van het licht dat wordt uitgestraald , mag in geen van de richtingen waarin het kan worden waargenomen , meer bedragen dan 300 cd .

3.4 . Het zichtbare oppervlak in de richting van de referentie-as mog niet meer bedragen dan 140 cm2 .

3.5 . In bijlage III zijn bijzonderheden opgenomen inzake de toete passen meetmethoden .

4 . BEPROEVINGSMETHODE

Alle metingen worden uitgevoerd met een kleurloze standaardlamp van het voor het mistlicht achter voorgeschreven type , die zodanig is ingesteld dat hij de normale lichtstroom uitstraalt die voor dit type gloeilamp is voorgeschreven .

5 . WARMTEVASTHEIDSPROEF

5.1 . Na een opwarmingsperiode van 20 minuten wordt het licht onderworpen aan een 1 uur durende continue bedrijfsproef . De omgevingstemperatuur moet 23 min of meer 5 * C bedragen . De gloeilamp moet van de voorgeschreven categorie zijn en gevoed worden met stroom bij een zodanige spanning dat bij de desbetreffende proefspanning het voorgeschreven gemiddelde vermogen wordt afgegeven .

5.2 . Waar uitsluitend het maximumvermogen is aangegeven , moet de proef worden uitgevoerd door de spanning zodanig te regelen dat een vermogen wordt verkregen dat gelijk is aan 90 % van het voorgeschreven vermogen . Het gespecificeerde of maximumvermogen moet in alle gevallen worden gekozen uit het spanningsbereik van 6 , 12 of 24 V waarbij de hoogste waarde wordt bereikt .

5.3 . Nadat het licht weer op omgevingstemperatuur is gekomen mag geen verwringing , vervorming , scheuring of kleurwijziging worden waargenomen .

6 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

De inrichting moet een roodgekleurd licht uitstralen . De kleur van het uitgestraalde licht , gemeten met gebruikmaking van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K , overeenkomend met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) , moet liggen binnen de grenzen van de volgende trichromatische coordinaten :

grenswaarde naar geel : y * 0,335 ,

grenswaarde naar paars : z * 0,008 .

7 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE

Elk mistlicht achter dat is voorzien van een EEG-goedkeuringsmerk , moet overeenstemmen met het goedgekeurde type en aan de onder 3 en 6 genoemde fotometrische voorwaarden voldoen . Voor een mistlicht achter dat bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , kunnen de eisen betreffende de minimumsterkte van het uitgestraalde licht ( gemeten met een standaardla * zoals bedoeld onder punt 4 ) in elke betrokken richting evenwel worden verlaagd tot 80 % van de in punt 3 voorgeschreven minimumwaarde .

BIJLAGE I

MODEL VAN EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER

( Maximumformaat : A4 ( 210 maal 297 mm ) )

Naam van de bevoegde instantie

Mededeling betreffende de EEG-goedkeuring , weigering , intrekking van de EEG-goedkeuring van een type mistlicht achter

Goedkeuringsnummer ...

1 . Type mistlicht achter ...

2 . Voorgeschreven type(n ) van de gloeilamp ...

3 . Fabrieks - of handelsmerk van het licht ...

4 . Naam en adres van de fabrikant ...

5 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...

6 . Ter EEG-goedkeuring aangeboden op ...

7 . Technische dienst belast met de EEG-goedkeuringsproeven ...

8 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

9 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

10 . Datum waarop de EEG-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken ( 1 ) ...

11 . Collectieve EEG-goedkeuring , verleend op basis van punt 3.3 van bijlage II voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name ...

12 . Datum waarop de collectieve EEG-goedkeuring is verleend/geweigefd/ingetrokken ( 1 ) ...

13 . Plaats ...

14 . Datum ...

15 . Handtekening ...

16 . Op bijgevoegde tekening nr . ... staan de geometrische gegevens voor de installatie van het mistlicht achter op het voertuig , alsmede de referentie-as en het referentiepunt van het mistlicht achter .

17 . Eventuele opmerkingen ...

( 1 ) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .

BIJLAGE II

EEG-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN

1 . VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING

1.1 . Het verzoek om EEG-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk , of door diens gevolmachtigde .

1.2 . Voor elk type mistlicht achter gaat het verzoek vergezeld van :

1.2.1 . een beknopte technische beschrijving waarin met name het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) wordt ( worden ) aangegeven , dat ( die ) moet(en ) voldoen aan de specificaties van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) ;

1.2.2 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type mistlicht achter te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie op het voertuig zijn aangegeven , alsmede de waarnemingsas die bij de proeven als referentie-as moet worden genomen ( horizontale hoek H = 0 * , verticale hoek V = 0 * ) benevens het punt dat bij deze proeven als referentiepunt moet worden genomen ;

1.2.3 . twee monsters ; indien het mistlicht achter niet naar believen op beide zijden van het voertuig kan worden aangebracht , mogen de twee overgelegde monsters aan elkaar gelijk zijn en alleen geschikt zijn om op de rechter - of de linkerzijde van het voertuig te worden aangebracht ;

1.2.4 . een extra monster , dat het laboratorium dient te bewaren voor het geval latere verificatie noodzakelijk mocht blijken .

2 . OPSCHRIFTEN

2.1 . De ter EEG-goedkeuring aangeboden monsters van een type mistlicht achter moeten :

2.1.1 . voorzien zijn van het fabrieks - of handelsmerk van de aanvrager ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn ;

2.1.2 . voorzien zijn van een duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) ;

2.1.3 . een voldoende grote plaatsruimte hebben voor het EEG-goedkeuringsmerk met inbegrip van de aanvullende symbolen , als bedoeld onder 4 ; deze plaats moet op de onder 1.2.2 genoemde tekeningen zijn aangegeven .

3 . EEG-GOEDKEURING

3.1 . Wanneer de twee overeenkomstig punt 1.2.3 ingediende monsters voldoen aan de bijlagen 0 , II en III wordt de EEG-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer toegekend .

3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type mistlicht achter .

3.3 . Wanneer de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een mistlicht achter en andere lichten omvat , kan een collectief EEG-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits het mistlicht achter voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijnen die daarop van toepassing zijn .

4 . HET MERKEN

4.1 . Op elk mistlicht achter dat overeenstemt met een op grond van deze richtlijn goedgekeurd type , moet een EEG-goedkeuringsmerk zijn aangebracht .

4.2 . Dit merk bestaat

uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " , gevolg door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst :

1 voor Duitsland

2 voor Frankrijk

3 voor Italië

4 voor Nederland

6 voor België

11 voor het Verenigd Koninkrijk

13 voor Luxemburg

18 voor Denemarken

IRL voor Ierland ,

en uit een EEG-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type mistlicht achter opgestelde EEG-goedkeuringsformulier .

4.3 . Aan het EEG-goedkeuringsmerk wordt het aanvullende symbol " F " toegevoegd .

4.4 . Het EEG-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .

4.5 . Het EEG-goedkeuringsmerk en het aanvullende symbool moeten zodanig op de lens of op een van de lenzen worden aangebracht dat ze onuitwisbaar en goed leesbaar zijn , ook wanneer de mistlichten achter op het voertuig zijn aangebracht .

4.6 . Een voorbeeld van een EEG-goedkeuringsmerk met aanvullend symbool is in aanhangsel I weergegeven .

4.7 . In geval van toekenning van een collectief EEG-goedkeuringsnummer als bepaald in punt 3.3 voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een mistlicht achter en andere lichten omvat , kan één enkel EEG-goedkeuringsmerk worden aangebracht , dat bestaat uit :

- een rechthoek waarbinnen de letter " e " , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst ,

- een EEG-goedkeuringsnummer ,

- de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit hoofde waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .

4.8 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofde waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .

4.9 . Voorbeelden van EEG-goedkeuringsmerken van een inrichting met verschillende lichten worden in aanhangsel II gegeven .

Aanhangsel I

Voorbeeld van een EEG-goedkeuringsmerk : zie P.b .

Aanhangsel II

Voorbeeld van EEG-goedkeuringsmerk : zie P.b .

Voorbeelden van merken van een inrichting met verschillende lichten ( samengebouwd ) waarvoor de EEG-goedkeuring is verleend : zie P.b .

BIJLAGE III

FOTOMETRISCHE METINGEN

1 . Bij de fotometrische metingen moeten storende weerkaatsingen worden vermeden door een passende afscherming .

2 . De metingen moeten als volgt worden uitgevoerd :

2.1 . de meetafstand moet zodanig zijn dat de wet van het omgekeerde van het kwadraat van de afstand van toepassing is ;

2.2 . de meetapparatuur moet zodanig zijn dat de hoekopening van de lichtgevoelige apparatuur , gezien vanuit het referentiepunt van het licht , ligt tussen 10' en 1 * ;

2.3 . aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt voldaan wanneer deze lichtsterkte wordt bereikt in een richting die niet meer dan 15' van de waarnemingsrichting afwijkt .

3 . De richting H = 0 * en V = 0 * komt overeen met de referentie-as ( op het voertuig moet deze horizontaal zijn , evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig en in de richting van het voorgeschreven zicht ) . Zij loopt door het referentiepunt .

Figuur : zie P.b .

3.1 . De lichtsterkte buiten de aslijnen wordt gemeten binnen de uit die gevormd wordt door de buitenste meetrichtingen ( zie bovenstaand schema ) .

Top