Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31964L0222

    Richtlijn 64/222/EEG van de Raad van 25 februari 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht

    PB 56 van 4.4.1964, p. 857–863 (DE, FR, IT, NL)
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1963-1964 blz. 120 - 122

    Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1964/222/oj

    31964L0222

    Richtlijn 64/222/EEG van de Raad van 25 februari 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht

    Publicatieblad Nr. 056 van 04/04/1964 blz. 0857 - 0863
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0011
    Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0112
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0011
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0120
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0025
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0028
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0028


    RICHTLIJN VAN DE RAAD van 25 februari 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht (64/222/EEG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 54, lid 2, artikel 57, artikel 63, lid 2, en artikel 66,

    Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging (1), inzonderheid op titel V, tweede en derde alinea,

    Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten (2), inzonderheid op titel VI, tweede en derde alinea,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

    Overwegende dat ingevolge de Algemene Programma's niet slechts de beperkingen dienen te worden opgeheven, maar ook dient te worden nagegaan of de opheffing daarvan moet worden voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels, alsmede door de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de betrokken werkzaamheden en de uitoefening daarvan, en of eventueel in afwachting van die erkenning of coördinatie overgangsmaatregelen moeten worden genomen;

    Overwegende dat op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht niet in alle Lid-Staten voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden ; dat in de Lid-Staten waar zulks wel het geval is slechts beperkte eisen gelden, te weten het bezit van een bewijs van vakbekwaamheid of een gelijkwaardig diploma, afgegeven op basis van wettelijke voorschriften;

    Overwegende dat het niet mogelijk is gebleken, tegelijk met de opheffing van de bestaande discriminaties tot de voorgeschreven coördinatie over te gaan, daar er ter zake in sommige Lid-Staten slechts een beperkte en in andere Lid-Staten in het geheel geen wettelijke regeling bestaat ; dat (1)PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 36/62. (2)PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 32/62. (3)PB no. 84 van 4.6.1963, blz. 1578/63. (4)Zie blz. 862/64 van dit nummer.

    deze coördinatie op een later tijdstip zal dienen te geschieden;

    Overwegende dat het ook zonder een onmiddellijke coördinatie toch wenselijk blijkt, de totstandkoming van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de betrokken beroepen te bevorderen door het nemen van overgangsmaatregelen als bedoeld in de Algemene Programma's, zulks in de eerste plaats ten einde te vermijden dat de onderdanen van die Staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden aan geen enkele voorwaarde is onderworpen extra worden gehinderd;

    Overwegende dat de overgangsmaatregelen, ten einde aan deze gang van zaken het hoofd te bieden, hoofdzakelijk moeten inhouden dat in de ontvangende Staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden is geregeld, de daadwerkelijke uitoefening van het beroep in het land van herkomst gedurende een redelijke en niet te veraf liggende periode voor het verlenen van deze toegang als voldoende bewijs wordt erkend dat de betrokkene vakkennis bezit, gelijkwaardig aan die, welke van de eigen onderdanen wordt verlangd;

    Overwegende dat voorts voor de staten, die de toegang tot de betrokken werkzaamheden niet afhankelijk stellen van enige wettelijke regeling, de mogelijkheid dient te worden geopend eventueel machtiging te verkrijgen om voor een of meer werkzaamheden van de onderdanen van andere Lid-Staten het bewijs te eisen dat zij de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de uitoefening van de betrokken werkzaamheid in het land van herkomst, ten einde te voorkomen dat zich een buitensporig aantal personen naar deze staten begeeft, die niet zouden kunnen voldoen aan de in het land van herkomst gestelde voorwaarden voor de toegang tot de betreffende werkzaamheid en de uitoefening daarvan;

    Overwegende dat dergelijke machtigingen slechts met grote voorzichtigheid mogen worden verleend, daar zij bij een te algemene toepassing een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrije verkeer ; dat het dan ook dienstig is de geldigheidsduur en het toepassingsgebied ervan te beperken en aan de Commissie de taak op te dragen machtiging tot het nemen van deze maatregelen te verlenen, zoals in het Verdrag over het algemeen wordt voorgeschreven met betrekking tot de toepassing van vrijwaringsmaatregelen;

    Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen hun reden van bestaan verliezen, zodra de coördinatie van de voorwaarden voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid en de uitoefening daarvan, alsmede de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere verplichte titels hun beslag hebben gekregen,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. De Lid-Staten nemen in de hieronder aangegeven omstandigheden de hierna volgende overgangsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van de onder titel I van de Algemene Programma's genoemde natuurlijke personen en vennootschappen op hun grondgebied, alsmede met betrekking tot het verrichten van diensten door deze personen en vennootschappen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht.

    2. De bedoelde werkzaamheden zijn die welke vallen onder de richtlijnen van de Raad van 25 februari 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren en van 25 februari 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht.

    Artikel 2

    Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1, lid 2, genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene, handels- of vakkennis, dan beschouwt deze Lid-Staat als voldoende bewijs van die kennis de daadwerkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende een tijdvak van drie jaren, mits die werkzaamheid niet meer dan twee jaar vóór de datum van indiening van de in artikel 4, lid 2, bedoelde aanvraag werd beëindigd.

    Artikel 3

    1. Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1, lid 2, genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan niet afhankelijk gesteld van het bezit van algemene, handels- of vakkennis en ziet deze Lid-Staat zich gesteld voor ernstige schadelijke gevolgen voortvloeiende uit de toepassing van de in artikel 1, lid 2, bedoelde richtlijnen van de Raad, dan kan deze Lid-Staat de Commissie machtiging vragen gedurende een beperkte periode en voor één of meer bepaalde werkzaamheden van de onderdanen van de overige Lid-Staten, die deze werkzaamheid op zijn grondgebied willen uitoefenen, het bewijs te eisen dat zij voldoen aan de voorwaarden die voor de uitoefening daarvan, hetzij als zelfstandige, hetzij als bedrijfsleider, in het land van herkomst zijn gesteld.

    Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van personen in wier land van herkomst voor de toegang tot de betrokken werkzaamheden geen bepaalde kennis wordt vereist, noch ten aanzien van hen die sedert ten minste vijf jaren in het ontvangende land verblijven.

    2. Op met redenen omkleed verzoek van de belanghebbende Lid-Staat, stelt de Commissie onverwijld de voorwaarden voor en de wijze van toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde machtiging vast.

    Artikel 4

    1. Wordt geacht de werkzaamheid van bedrijfsleider in de zin van de artikelen 2 en 3 uit te oefenen, iedere persoon die in een industriële of handelsonderneming van de overeenkomstige bedrijfstak werkzaam is geweest: a) als leider van het bedrijf of als leider van een filiaal;

    b) als plaatsvervanger van de ondernemer of van de bedrijfsleider indien deze functie, wat de verantwoordelijkheid betreft, overeenkomt met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider.

    2. Het bewijs dat aan de in artikel 2 of in artikel 3, lid 1, omschreven voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door een door de bevoegde instantie of het bevoegde orgaan in het land van herkomst afgegeven verklaring die de belanghebbende overlegt ter staving van zijn verzoek om in het ontvangende land de betrokken werkzaamheid (werkzaamheden) te mogen uitoefenen.

    3. De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 6 gestelde termijn de instanties en organisaties aan die voor de afgifte van bovenbedoelde verklaringen bevoegd zijn en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    Artikel 5

    De bepalingen van deze richtlijn blijven van toepassing totdat de voorschriften betreffende de coördinatie van de nationale regelingen voor de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden in werking treden.

    Artikel 6

    Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn en stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van deze maatregelen.

    Artikel 7

    De Lid-Staten dragen zorg voor kennisgeving aan de Commissie van de tekst van de nationale bepalingen van wezenlijk belang, welke zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.

    Artikel 8

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Brussel, 25 februari 1964.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    H. FAYAT

    RAADPLEGING VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ inzake de ontwerp-richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen voor de groothandel en de werkzaamheden van tussenpersonen A. VERZOEK OM ADVIES

    Tijdens zijn 97e zitting van 25/26 februari 1963 heeft de Raad besloten, overeenkomstig de artikelen 54, lid 2, en 63, lid 2, van het Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen aangaande het Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht.

    Met een brief d.d. 28 februari 1963 heeft de heer Eugène Schaus, Voorzitter van de Raad, het verzoek om advies over deze hierna opgenomen tekst aan de heer E. Roche, Voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité, gezonden.

    Ontwerp-richtlijn betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen) (Artikelen 54 en 63)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

    Gelet op de bepalingen van het Verdrag, en met name op artikel 54, lid 2, en artikel 63, lid 2,

    Gelet op de bepalingen van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging, en met name op titel V, tweede en derde alinea,

    Gelet op de bepalingen van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten, en met name op titel VI, tweede en derde alinea,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

    Gezien het advies van het Europese Parlement,

    Overwegende dat ingevolge de algemene programma's niet slechts de beperkingen dienen te worden opgeheven, maar ook dient te worden nagegaan of de opheffing daarvan moet worden voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels, alsmede door de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de betrokken werkzaamheden en de uitoefening daarvan, en of eventueel in afwachting van die erkenning of coördinatie overgangsmaatregelen moeten worden genomen;

    Overwegende dat op het gebied van de beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie niet in alle Lid-Staten voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden, en dat in de Lid-Staten waar zulks wel het geval is slechts beperkte eisen gelden, zoals het bezit van een bewijs van vakbekwaamheid of een gelijkwaardig diploma, afgegeven op basis van wettelijke voorschriften;

    Overwegende dat het niet noodzakelijk noch mogelijk is gebleken, tegelijk met de opheffing van de bestaande discriminaties tot de voorgeschreven coördinatie over te gaan, daar er ter zake in sommige Lid-Staten slechts een beperkte en in andere Lid-Staten in het geheel geen wettelijke regeling bestaat ; dat deze coördinatie op een later tijdstip zal dienen te geschieden ; dat hetzelfde geldt ten aanzien van de onderlinge erkenning van de titels waarvan in sommige staten de toegang tot de bovenbedoelde werkzaamheden afhankelijk is gesteld, aangezien de eisen in verband met deze titels niet kunnen gelden als met elkander vergelijkbare eisen, zolang een coördinatie van de algemene voorwaarden voor de toegang tot de beroepswerkzaamheden niet heeft plaatsgevonden;

    Overwegende dat het ook zonder een onmiddellijke coördinatie toch wenselijk blijkt, de totstandkoming van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de betrokken beroepen te bevorderen door het nemen van de overgangsmaatregelen die op grond van de algemene programma's kunnen worden toegepast, zulks voornamelijk met het oog op het ontbreken van enige wettelijke regeling in sommige Lid-Staten, en om te vermijden dat deze omstandigheid enerzijds een extra belemmering vormt voor de onderdanen van die staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden aan geen enkele voorwaarde is onderworpen, en anderzijds leidt tot een unilaterale liberalisatie van de vestiging en de diensten in die staten waar geen wettelijke regeling bestaat, wat ten voordele zou strekken van personen die niet in staat waren te voldoen aan de in hun land van herkomst geldende voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden;

    Overwegende dat ter voorkoming van deze gang van zaken de overgangsmaatregelen het volgende moeten inhouden: - de ontvangende staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden wettelijk is geregeld, erkennen de werkelijke uitoefening van het beroep in het land van herkomst gedurende een redelijke en niet te ver af liggende periode als voldoende bewijs dat de betrokkene de vakkennis bezit die van de eigen onderdanen wordt verlangd;

    - een staat die de toegang tot de betrokken werkzaamheden niet afhankelijk stelt van enige wettelijke regeling wordt eventueel gemachtigd, van de onderdanen van andere Lid-Staten het bewijs te eisen dat zij de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheid in het land van herkomst;

    Overwegende dat de overgangsmaatregelen betreffende dit laatste punt slechts met grote voorzichtigheid mogen worden genomen, daar zij de opheffing van de discriminaties gedeeltelijk te niet doen en derhalve - als zij algemeen werden toegepast - een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrije verkeer ; dat het dan ook dienstig is de geldigheidsduur en het toepassingsgebied ervan te beperken en er op toe te zien dat met de belangen van de Gemeenschap en met die van de andere Lid-Staten rekening wordt gehouden, door aan de Commissie de taak op te dragen machtiging tot het nemen van deze maatregelen te verlenen, zoals in het Verdrag over het algemeen wordt voorgeschreven met betrekking tot de toepassing van vrijwaringsmaatregelen;

    Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen hun reden van bestaan verliezen zodra de coördinatie van de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van het beroep alsmede de onderlinge erkenning van de vereiste diploma's, certificaten en andere titels hun beslag hebben gekregen ; dat zij bovendien in ieder geval aan het einde van de overgangsperiode opgeheven moeten zijn, daar zij na dat tijdstip niet in de plaats kunnen treden van de verplichting om de uitdrukkelijk door het Verdrag voorgeschreven maatregelen toe te passen, t.w. de coördinatie van de nationale regelingen en de onderlinge erkenning van de titels die in ieder land worden vereist voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan, als dit nodig mocht blijken om de toegang tot en de uitoefening van deze werkzaamheid te vergemakkelijken;

    Overwegende dat de in deze richtlijn beoogde maatregelen natuurlijk in genen dele afbreuk doen aan de richtlijnen van de Raad van... en van... die er toe strekken in de Lid-Staten, waar aan de eigen onderdanen voor waarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van het beroep, tot algehele opheffing van alle beperkingen te komen ten behoeve van de onderdanen van de overige Lid-Staten, die aan de bedoelde voorwaarden voldoen,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. De Lid-Staten nemen onder de aangegeven voorwaarden de hierna volgende overgangsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van de onder titel I van de algemene programma's genoemde natuurlijke personen en vennootschappen op hun grondgebied, en het verrichten van diensten door deze personen en vennootschappen op het gebied van de zelfstandige beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie.

    2. De bedoelde werkzaamheden zijn die welke worden omschreven in de richtlijnen van de Raad van... resp... betreffende de opheffingen van de discriminerende beperkingen.

    3. De bepalingen van deze richtlijn zijn evenwel niet van toepassing op de handel in vergiftige produkten, vergiftige fytosanitaire produkten en ziekteverwekkende agentia.

    Artikel 2

    1. Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1, lid 2, bedoelde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene, handels- of vakkennis, dan beschouwt deze Lid-Staat als voldoende bewijs van die kennis de werkelijke uitoefening van de betreffende werkzaamheid in een andere Lid-Staat: a) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren, op voorwaarde dat de betrokkene die werkzaamheid niet sedert meer dan twee jaar heeft stopgezet op de datum waarop de in lid 3 hieronder bedoelde aanvraag wordt ingediend;

    b) hetzij als zelfstandige gedurende de twee jaren die onmiddellijk voorafgaan aan de datum waarop die aanvraag wordt ingediend.

    2. Onder bedrijfsleider in de zin van lid 1 a), wordt verstaan iedere persoon die in een industriële of handelsonderneming van de overeenkomstige bedrijfstak werkzaam is geweest: a) als leider van het bedrijf of als leider van een filiaal;

    b) als plaatsvervanger van de bedrijfsleider indien deze functie, wat de economische en commerciële verantwoordelijkheid betreft, overeenkomt met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider.

    3. De Lid-Staat verleent de vergunning tot het uitoefenen van de betrokken werkzaamheid op aanvraag van de belanghebbende ; deze aanvraag moet vergezeld zijn van een verklaring dat het beroep in het land van herkomst werkelijk is uitgeoefend overeenkomstig de in lid 1 genoemde voorwaarden. Deze verklaring wordt afgegeven door de daartoe in het land van herkomst aangewezen instantie.

    Artikel 3

    1. Als in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1, lid 2, genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan niet afhankelijk is gesteld van het bezit van algemene, handels- of vakkennis en deze Lid-Staat op grond van de richtlijnen van de Raad van... resp... gehouden is de bestaande discriminerende beperkingen op te heffen, dan kan aan deze staat op zijn verzoek door de Commissie machtiging worden verleend om gedurende een beperkte periode en voor een of meer bepaalde werkzaamheden van de onderdanen van de overige Lid-Staten, die deze werkzaamheden op zijn grondgebied willen uitoefenen, het bewijs te eisen dat zij voldoen aan de voorwaarden die voor de uitoefening daarvan in het land van herkomst zijn gesteld. De Commissie stelt de voorwaarden en de werkwijze met betrekking tot deze machtiging vast, en met name de geldigheidsduur ervan.

    Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van personen in wier land van herkomst voor de toegang tot de betreffende werkzaamheden geen bepaalde kennis wordt vereist.

    2. In geval van toepassing van lid 1 van dit artikel geeft de Lid-Staat steeds een vergunning af voor het uitoefenen van de betrokken werkzaamheid op eenvoudige overlegging door de belanghebbende, van een verklaring van de daartoe in het land van herkomst aangewezen instantie, waaruit blijkt dat de betrokkene het recht heeft de betreffende werkzaamheid in dat land uit te oefenen.

    Artikel 4

    De in artikel 2 omschreven maatregelen blijven gedurende de overgangsperiode van kracht totdat voorschriften zijn uitgevaardigd betreffende de coördinatie van de nationale regelingen voor de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden alsmede betreffende de onderlinge erkenning van de titels.

    De geldigheidsduur van de in artikel 3 bedoelde maatregelen mag de in de vorige alinea omschreven termijn niet overschrijden.

    Artikel 5

    De Lid-Staten geven elkander alle dienstige inlichtingen betreffende de instanties die zij voor de afgifte van de in artikel 2, lid 3 en in artikel 3, lid 2, genoemde verklaringen aanwijzen. Zij zenden een lijst van deze instanties aan de Commissie.

    Artikel 6

    Binnen zes maanden na kennisgeving van deze richtlijn nemen de Lid-Staten de voor de toepassing ervan vereiste maatregelen ; zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    Artikel 7

    Iedere Lid-Staat die na de kennisgeving van deze richtlijn wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de bedoelde werkzaamheden wil invoeren of daarin belangrijke wijzigingen wil aanbrengen, is gehouden ten behoeve van de onderdanen van de overige Lid-Staten maatregelen voor de toepassing van deze richtlijn te nemen.

    Bovendien wordt de Commissie tijdig van het desbetreffende ontwerp in kennis gesteld om haar opmerkingen dienaangaande te kunnen formuleren.

    Artikel 8

    Deze richtlijn is tot alle Lid-Staten gericht.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    B. ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

    Tijdens zijn XXVIIe zitting, gehouden te Brussel op 27/28/29 maart 1963, heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht:

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

    inzake de "Richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen)"

    HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ,

    Gezien het door de Raad van Ministers van de Europese Economische Gemeenschap op 27 februari 1963 ingediende verzoek om advies inzake het voorstel voor een "Richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen)",

    Gezien artikel 54, lid 2, en 63, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het "Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging" (doc. CES 20/61 d.d. 2 februari 1961),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het "Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten" (doc. CES 19/61 d.d. 2 februari 1961),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel voor een "Richtlijn betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor beroepswerkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren, kunnen worden verwezenlijkt" (doc. CES 42/63 d.d. 4 februari 1963),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel voor een "Richtlijn betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten ten behoeve van tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen) kunnen worden verwezenlijkt" (doc. CES 43/63 d.d. 4 februari 1963);

    Gezien artikel 23 van het Reglement van Orde van het Comité,

    Gezien het advies van de Gespecialiseerde Afdeling voor werkzaamheden anders dan in loondienst en diensten (doc. CES 98/63 fin.),

    Gezien het door de rapporteur, de heer Hieronimi, opgestelde rapport, en de beraadslagingen van het Economisch en Sociaal Comité tijdens de XXVIIe zitting (vergadering van 27 maart 1963),

    Overwegende dat het opheffen van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de groothandel en in de bemiddelingsberoepen op zichzelf niet voldoende is om het vrije verkeer in de zin van artikel 52 t/m 66 van het Verdrag tot stand te brengen,

    Overwegende dat daarentegen de bestaande toelatingsbepalingen de buitenlanders, die hun beroepswerkzaamheden willen uitoefenen, in veel sterkere mate in de weg zouden kunnen staan bij de toegang tot en de uitoefening van hun beroep dan de eigen onderdanen ; dat deze belemmeringen zo spoedig mogelijk, op grond van richtlijnen voor de coördinatie en de erkenning van diploma's, certificaten en andere titels, uit de weg geruimd moeten worden,

    Overwegende dat de coördinatie van de bepalingen voor de toegang tot de beroepen in de groothandel en tot de bemiddelingsberoepen betrekking moet hebben op wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waardoor de toelating afhankelijk wordt gemaakt van het resultaat van een administratieve procedure, die het onderzoeken van de economische behoefte ten doel heeft,

    Overwegende dat deze later tot stand te brengen coördinatie op doeltreffende wijze door overgangsmaatregelen voorbereid kan en moet worden,

    BRENGT VOLGEND ADVIES UIT:

    Het voorstel voor een "Richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige beroepswerkzaamheden in de groothandel en van de tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen)" wordt goedgekeurd onder voorbehoud van onderstaande opmerkingen, suggesties en wijzigingsvoorstellen: 1. De Gespecialiseerde Afdeling acht het zeer belangrijk dat genoemde richtlijn zo spoedig mogelijk en wel gelijktijdig met de "Richtlijn betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor beroepswerkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren, kunnen worden verwezenlijkt" en de "Richtlijn betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten ten behoeve van tussenpersonen in handel en industrie (bemiddelingsberoepen) kunnen worden verwezenlijkt" wordt uitgevaardigd en in de afzonderlijke Lid-Staten van kracht wordt.

    2. De Gespecialiseerde Afdeling spreekt de wens uit dat de Commissie reeds vóór het einde van de overgangstijd en wel zo spoedig mogelijk voorstellen voor een coördinatie op grond van artikel 57, lid 2, van het Verdrag zal doen. Ook de kwestie van het brengen van eenheid in de voor de handelsreizigers geldende voorschriften mag niet buiten beschouwing worden gelaten.

    3. De Afdeling is van mening, dat in de bepalingen voor de toegang tot de beroepen in de groothandel of de bemiddelingsberoepen een eventuele afgifte van een vergunning, die zou worden verlangd, niet afhankelijk mag worden gesteld van het aantal der in de betreffende branche bestaande ondernemingen.

    4. Naar de mening van de Gespecialiseerde Afdeling zou artikel 3 op zichzelf voor de groothandel overbodig kunnen lijken. Wanneer zij hiermee desondanks akkoord gaat, doet zij dit slechts met het oog op de begrijpelijke wens van de Commissie, dat in de richtlijnen voor de uitvoering van de Algemene Programma's een vrijwaringsclausule wordt voorzien. De Afdeling vertrouwt er echter op dat de Commissie aan de Lid-Staten alleen vergunningen in de zin van artikel 3 zal afgeven, wanneer de noodzakelijkheid daartoe is aangetoond.

    5. Met inachtneming van de in het rapport gegeven motivering stelt de Afdeling de volgende wijzigingen voor: a) Voorlaatste overweging (blz. 3, laatste alinea van het voorstel van de Commissie):

    De Duitse en Franse tekst dienen te worden aangepast aan de Italiaanse en Nederlandse, die ongewijzigd blijven

    b) Artikel 2, lid 2:

    De Duitse tekst van lid 2 van artikel 2 dient te worden aangepast aan de Franse, Italiaanse en Nederlandse, die ongewijzigd blijven.

    Aldus besloten te Brussel op 27 maart 1963.

    De Voorzitter

    van het

    Economisch en Sociaal Comité

    Émile ROCHE

    Top