EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02013R0883-20210117
Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999
Consolidated text: Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad
02013R0883 — NL — 17.01.2021 — 002.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 883/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 september 2013 (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU, Euratom) 2016/2030 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 oktober 2016 |
L 317 |
1 |
23.11.2016 |
|
VERORDENING (EU, Euratom) 2020/2223 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 december 2020 |
L 437 |
49 |
28.12.2020 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 883/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 september 2013
betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad
Artikel 1
Doelstelling en taken
Met het oog op een krachtigere bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna tezamen, naargelang van de context, „de Unie” genoemd) worden geschaad, verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding, opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom („het Bureau”) de onderzoekstaken die zijn toevertrouwd aan de Commissie bij:
de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie; en
de toepasselijke overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand die de Unie met derde landen en internationale organisaties heeft gesloten.
Deze verordening geldt onverminderd:
Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht;
het Statuut van de leden van het Europees Parlement;
het Ambtenarenstatuut;
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ).
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
„financiële belangen van de Unie” : inkomsten, uitgaven en activa, vallende onder de begroting van de Europese Unie, respectievelijk onder de begrotingen van de instellingen, organen en instanties of onder de begrotingen die zij beheren en controleren; |
2. |
„onregelmatigheid” : „onregelmatigheid” als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95; |
3. |
„fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad” : hetgeen daaronder wordt verstaan in de toepasselijke handelingen van de Unie, en het begrip „elke andere onwettige activiteit” omvat onregelmatigheden in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95; |
4. |
„administratief onderzoek” („onderzoek”) : alle controles, verificaties en andere acties die het Bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 4 onderneemt, ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatig karakter van de onderzochte activiteiten; die onderzoeken laten de bevoegdheid van het EOM of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake het instellen en voortzetten van strafvervolging onverlet; |
5. |
„betrokken persoon” : enig persoon of enige marktdeelnemer tegen wie vermoedens bestaan van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en tegen wie om die reden een onderzoek door het Bureau wordt ingesteld; |
6. |
„marktdeelnemer” : hetgeen daaronder wordt verstaan in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96; |
7. |
„administratieve regelingen” : door het Bureau overeengekomen regelingen van technische en/of operationele aard die in het bijzonder gericht kunnen zijn op het faciliteren van samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bij de regeling betrokken partijen, uit welke regelingen geen bijkomende juridische verplichtingen voortvloeien; |
8. |
„lid van een instelling” : een lid van het Europees Parlement, een lid van de Europese Raad, een vertegenwoordiger van een lidstaat op ministerniveau in de Raad, een lid van de Commissie, een lid van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), een lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank of een lid van de Rekenkamer, met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit het Unierecht bij het vervullen van taken in die hoedanigheid. |
Artikel 3
Externe onderzoeken
Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de personeelsleden van het Bureau toegang krijgen tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse, en dat zij documenten of gegevens kunnen veiligstellen zodat er geen risico is dat ze verdwijnen. Wanneer apparatuur in particulier bezit voor professionele doeleinden wordt gebruikt, kan die apparatuur onderworpen worden aan verificatie door het Bureau. Het Bureau onderwerpt dergelijke apparatuur enkel aan verificatie onder dezelfde voorwaarden als waaronder en in dezelfde mate als waarin de nationale controleautoriteiten onderzoek mogen doen naar apparatuur in particulier bezit, en enkel indien het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek.
Wanneer zij overeenkomstig dit lid of lid 5 bijstand verlenen, handelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken bevoegde autoriteit. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor dergelijke bijstand de toestemming van een gerechtelijke autoriteit vereist is, wordt die toestemming gevraagd.
Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.
Artikel 4
Interne onderzoeken
Tijdens interne onderzoeken:
heeft het Bureau zonder voorafgaande waarschuwing onmiddellijke toegang tot alle relevante informatie en gegevens met betrekking tot de onderzochte feiten, ongeacht de aard van de informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen en instanties, alsmede tot hun gebouwen. Wanneer apparatuur in particulier bezit voor professionele doeleinden wordt gebruikt, kan die apparatuur worden onderworpen aan verificatie door het Bureau. Het Bureau onderwerpt dergelijke apparatuur enkel aan verificatie voor zover de apparatuur wordt gebruikt voor professionele doeleinden, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de besluiten van de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie, en enkel indien het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek.
Het Bureau is bevoegd om de boekhouding van de instellingen, organen en instanties te controleren. Het Bureau kan alle documenten en de inhoud van alle informatiedragers die deze instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben, kopiëren of daarvan uittreksels verkrijgen en kan, zo nodig, deze documenten of gegevens veiligstellen zodat er geen risico is dat ze verdwijnen;
kan het Bureau ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden verzoeken om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie, die grondig gedocumenteerd is overeenkomstig de toepasselijke Unieregels op het gebied van vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.
In gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het interne onderzoek niet met behulp van de gebruikelijke communicatiekanalen kan worden gewaarborgd, gebruikt het Bureau passende alternatieve kanalen voor de doorgifte van informatie.
In uitzonderlijke gevallen kan het verstrekken van die informatie worden uitgesteld op grond van een met redenen omkleed besluit van de directeur-generaal, waarvan het Comité van toezicht na de beëindiging van het onderzoek in kennis wordt gesteld.
Indien nodig stelt het Bureau ook de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat in kennis. In dat geval zijn de procedurevereisten van artikel 9, lid 4, tweede en derde alinea, van toepassing. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten om naar aanleiding van de aan hen doorgegeven informatie overeenkomstig het nationale recht actie te ondernemen, stellen zij het Bureau desgevraagd daarvan in kennis.
Artikel 5
Opening van een onderzoek
Dit lid is niet van toepassing op onderzoeken door het EOM op grond van Verordening (EU) 2017/1939.
Wanneer een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid overeenkomstig artikel 22 bis van het Ambtenarenstatuut, aan het Bureau informatie verstrekt over een vermoeden van fraude of onregelmatigheid, stelt het Bureau die persoon in kennis van het besluit om al dan niet een onderzoek naar de feiten in kwestie te openen.
Artikel 6
Toegang tot informatie in databases voordat een onderzoek wordt ingesteld
Artikel 7
Uitvoering van de onderzoeken
Op een verzoek van het Bureau, dat schriftelijk wordt toegelicht, met betrekking tot de onderzochte feiten, verstrekken de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Bureau onder dezelfde voorwaarden als deze die op de nationale bevoegde autoriteiten van toepassing zijn, de volgende informatie:
informatie beschikbaar in de in artikel 32 bis, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen;
indien dat voor het onderzoek strikt noodzakelijk is, de registratiegegevens van transacties.
Het verzoek van het Bureau bevat een motivering van de geschiktheid en proportionaliteit van de maatregel met betrekking tot de aard en de ernst van de onderzochte feiten. Dergelijke verzoeken hebben alleen betrekking op de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde informatie.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de betrokken bevoegde autoriteiten voor de toepassing van de punten a) en b) van de eerste alinea.
Wanneer in de loop van een onderzoek blijkt dat het wenselijk zou kunnen zijn om administratieve voorzorgsmaatregelen te nemen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, stelt het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie onverwijld in kennis van het lopende onderzoek. Hierbij wordt de volgende informatie verstrekt:
de identiteit van de betrokken ambtenaar, het betrokken ander personeelslid, het betrokken lid van een instelling of orgaan, het betrokken hoofd van een instantie of het betrokken personeelslid en een samenvatting van de feiten;
alle informatie die de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan helpen bij het nemen van een besluit over passende administratieve voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de financiële belangen van de Unie te beschermen;
de aanbevolen bijzondere maatregelen inzake geheimhouding, met name wanneer onderzoeksmaatregelen worden gebruikt die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoren, of in het geval van een extern onderzoek tot de bevoegdheid van een nationale autoriteit, overeenkomstig de op onderzoeken toepasselijke nationale voorschriften.
De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan te allen tijde het Bureau raadplegen om, in nauwe samenwerking met het Bureau, te besluiten alle passende voorzorgsmaatregelen te nemen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen. De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie stelt het Bureau onverwijld in kennis van alle voorzorgsmaatregelen die zijn genomen.
Artikel 8
Verplichte informatieverstrekking aan het Bureau
Wanneer de instellingen, organen en instanties overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 aan het EOM een melding doen, kunnen zij voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde verplichting door aan het Bureau een afschrift van de aan het EOM toegezonden melding door te geven.
Voorafgaand aan de opening van een onderzoek geven zij, op een verzoek van het Bureau, dat schriftelijk wordt toegelicht, alle documenten of informatie in hun bezit door die nodig zijn om de vermoedens te beoordelen of om de in artikel 5, lid 1, vastgestelde criteria voor de opening van een onderzoek toe te passen.
Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het EOM om het Bureau relevante informatie over zaken te verstrekken overeenkomstig artikel 34, lid 8, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 4, en artikel 101, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2017/1939.
Artikel 9
Procedurewaarborgen
De uitnodiging voor een onderhoud met een betrokken persoon wordt ten minste tien werkdagen van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het laatste geval mag die termijn in geen geval minder dan 24 uur bedragen. De uitnodiging bevat een opsomming van de rechten van de betrokken persoon en vermeldt in het bijzonder het recht zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
De uitnodiging voor een onderhoud met een getuige wordt ten minste 24 uur van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de getuige of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek.
De in de tweede en de derde alinea bedoelde voorschriften gelden niet voor het afnemen van verklaringen in het kader van controles en verificaties ter plaatse. De in artikel 3, leden 7 en 8, bedoelde procedurewaarborgen gelden voor de betrokken persoon, met name het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Wanneer tijdens het onderhoud blijkt dat een getuige een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt het onderhoud beëindigd. De procedureregels van dit lid en van de leden 3 en 4 worden onmiddellijk van toepassing. De getuige wordt onmiddellijk geïnformeerd over zijn rechten als betrokken persoon en ontvangt op zijn verzoek een afschrift van opgetekende, in het verleden door hem afgelegde verklaringen. Het Bureau mag verklaringen die de persoon in het verleden heeft afgelegd, niet tegen hem gebruiken zonder hem eerst in de gelegenheid te stellen die verklaringen van opmerkingen te voorzien.
Het Bureau stelt over elk onderhoud een verslag op en geeft de gehoorde persoon hierin inzage, zodat hij het kan goedkeuren dan wel er opmerkingen over kan maken. Het Bureau verstrekt de betrokken persoon een afschrift van het verslag van het onderhoud.
Daartoe nodigt het Bureau de betrokken persoon uit om schriftelijk dan wel in een onderhoud met door het Bureau aangewezen personeelsleden zijn oordeel over de feiten te geven. De uitnodiging bevat een samenvatting van de feiten die de betrokken persoon betreffen, alsmede de bij de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) 2018/1725 voorgeschreven informatie, en vermeldt de termijn voor het indienen van opmerkingen, die ten minste tien werkdagen vanaf de ontvangst van de uitnodiging tot het maken van opmerkingen bedraagt. Die termijn kan worden ingekort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het eindverslag van het onderzoek wordt naar dat oordeel verwezen.
In terdege gemotiveerde gevallen waarin het nodig is het vertrouwelijk karakter van het onderzoek of een lopend of toekomstig strafrechtelijk onderzoek door het EOM of een nationale gerechtelijke autoriteit veilig te stellen, kan de directeur-generaal, waar passend na raadpleging van het EOM of de betrokken nationale gerechtelijke autoriteit, besluiten de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn opmerkingen te maken, uit te stellen.
In gevallen als bedoeld in artikel 1, lid 2, bijlage IX, van het Ambtenarenstatuut wordt het feit dat de instelling, het orgaan of de instantie niet binnen een termijn van een maand reageert op het verzoek van de directeur-generaal tot opschorting van de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, als een positief antwoord opgevat.
Artikel 9 bis
Toezichthouder op de procedurewaarborgen
Artikel 9 ter
Klachtenmechanisme
Klachten met betrekking tot de in artikel 9, leden 2 en 4, bedoelde termijn worden evenwel ingediend vóór het verstrijken van de in die bepalingen bedoelde termijn van tien dagen.
Binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst bepaalt de Toezichthouder of aan de leden 1 en 2 is voldaan.
Indien aan de leden 1 en 2 is voldaan, verzoekt de Toezichthouder het Bureau om actie te ondernemen teneinde de klacht op te lossen en de Toezichthouder hiervan binnen 15 werkdagen op de hoogte te stellen.
Indien niet aan lid 1 of lid 2 is voldaan, sluit de Toezichthouder het dossier af en stelt hij de klager daarvan onverwijld in kennis.
In uitzonderlijke gevallen kan de Toezichthouder besluiten de termijn voor het uitbrengen van een aanbeveling met nog eens 15 kalenderdagen te verlengen. De Toezichthouder stelt de directeur-generaal schriftelijk in kennis van de redenen voor een dergelijke verlenging.
De Toezichthouder kan aanbevelen dat het Bureau zijn aanbevelingen of verslagen wijzigt of intrekt wegens schending van de in artikel 9 bedoelde procedurewaarborgen of van de regels die van toepassing zijn op door het Bureau uitgevoerde onderzoeken, met name schendingen van procedurevereisten en grondrechten.
Voordat de Toezichthouder een aanbeveling uitbrengt, raadpleegt hij het Comité van Toezicht met het oog op het verkrijgen van een advies.
De Toezichthouder dient de aanbeveling in bij het Bureau en stelt de klager hiervan in kennis.
Indien de Toezichthouder binnen de in dit lid bepaalde termijnen geen aanbeveling uitbrengt, wordt aangenomen dat de Toezichthouder de klacht zonder aanbeveling heeft afgewezen.
De Toezichthouder kan ook getuigen verzoeken om schriftelijk of mondeling toelichtingen te verstrekken die hij relevant acht om de feiten te beoordelen. Getuigen mogen weigeren om dergelijke toelichtingen te verstrekken.
Die uitvoeringsbepalingen omvatten met name nadere regels over:
het indienen van een klacht;
het uitwisselen van informatie tussen het Comité van toezicht, de Toezichthouder en de directeur-generaal;
de procedure voor het behandelen van de kwesties die in een klacht door het Bureau aan de orde zijn gesteld;
het onderzoek van een klacht in een contradictoire procedure overeenkomstig lid 6, eerste alinea;
de uitvaardiging en mededeling van de aanbeveling van de Toezichthouder;
terdege gemotiveerde gevallen waarin de directeur-generaal kan afwijken van de aanbeveling van de Toezichthouder en de in dergelijke gevallen te volgen procedure.
Artikel 10
Geheimhouding en gegevensbescherming
De bevoegde autoriteit kan het Bureau ook toestemming verlenen om vóór het verstrijken van die termijn toegang te verlenen.
De functionaris voor gegevensbescherming is bevoegd voor de verwerking van gegevens door het Bureau en door het secretariaat van het Comité van toezicht.
Overeenkomstig het Ambtenarenstatuut is het de personeelsleden van het Bureau en het personeel van het secretariaat van het Comité van toezicht verboden informatie waarvan zij in hun ambt kennis hebben genomen, aan onbevoegden mede te delen, tenzij die informatie reeds rechtmatig openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt; ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de personeelsleden rusten.
De leden van het Comité van toezicht zijn gebonden aan dezelfde geheimhoudingsplicht in het kader van de uitoefening van hun taken, en blijven na afloop van hun mandaat aan die plicht gebonden.
Artikel 11
Verslag en naar aanleiding van onderzoeken te ondernemen actie
Het verslag gaat waar passend vergezeld van aanbevelingen van de directeur-generaal betreffende te ondernemen actie. Die aanbevelingen vermelden waar passend of er door de instellingen, organen en instanties en door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten tuchtrechtelijke, administratiefrechtelijke, financiële of gerechtelijke acties moeten worden ondernomen; in het bijzonder worden de geschatte in te vorderen bedragen en de voorlopige juridische kwalificatie van de geconstateerde feiten vermeld.
Bij de opstelling van de in lid 1 bedoelde verslagen en aanbevelingen worden de desbetreffende bepalingen van Unierecht en, in zoverre het van toepassing is, van het nationale recht van de betrokken lidstaat in aanmerking genomen.
Verslagen die op basis van de eerste alinea worden opgesteld, vormen, samen met alle bewijsstukken ter ondersteuning van en als bijlage bij die verslagen, toelaatbare bewijsmiddelen:
in niet-strafrechtelijke procedures voor de nationale rechter en in administratieve procedures in de lidstaten;
in strafrechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen, en zij worden beoordeeld volgens dezelfde regels als administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en hebben dezelfde bewijskracht;
in gerechtelijke procedures voor het HvJ-EU en in administratieve procedures binnen de instellingen, organen en instanties.
De lidstaten stellen het Bureau in kennis van alle regels van nationaal recht die relevant zijn voor de toepassing van punt b) van de tweede alinea.
Met betrekking tot punt b) van de tweede alinea zenden de lidstaten het Bureau op zijn verzoek de definitieve beslissing van de nationale rechters toe zodra de betrokken gerechtelijke procedures zijn voltooid en de definitieve rechterlijke beslissing openbaar is geworden.
Deze verordening laat de bevoegdheid van het HvJ-EU en de nationale rechter en de bevoegde instanties in bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures om de bewijskracht van de door het Bureau opgestelde verslagen te beoordelen, onverlet.
Op verzoek van het Bureau zenden de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, binnen een in de aanbevelingen vastgestelde termijn, het Bureau informatie over de genomen maatregelen, zo die er zijn, en, waar toepasselijk, de redenen waarom de aanbevelingen niet zijn uitgevoerd, nadat het Bureau overeenkomstig de eerste alinea van dit lid informatie heeft verstrekt.
▼M2 —————
Artikel 12
Uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
Overeenkomstig artikel 4 en onverminderd artikel 10 geeft de directeur-generaal aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie door, met inbegrip van de identiteit van de betrokken persoon, een samenvatting van de geconstateerde feiten, de voorlopige juridische kwalificatie van die feiten en de inschatting van de gevolgen ervan voor de financiële belangen van de Unie.
Artikel 9, lid 4, is van toepassing.
Artikel 12 bis
Coördinatiediensten fraudebestrijding
Artikel 12 ter
Coördinatie-activiteiten
Artikel 12 quater
Verslag aan het EOM over strafbare gedragingen
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek uitvoert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM reageert binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn.
Artikel 12 quinquies
Geen dubbel onderzoek
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek uitvoert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM reageert binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn.
Artikel 12 sexies
Steun van het Bureau aan het EOM
Tijdens een onderzoek door het EOM, en op verzoek van het EOM overeenkomstig artikel 101, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1939, ondersteunt het Bureau, overeenkomstig zijn mandaat, de activiteit van het EOM, of vult het die activiteit aan, met name door:
informatie en analyses (ook forensische) te verstrekken en deskundigheid en operationele ondersteuning te bieden;
de coördinatie van specifieke acties van de bevoegde nationale bestuurlijke autoriteiten en organen van de Unie te faciliteren;
administratieve onderzoeken te verrichten.
Bij het verlenen van steun aan het EOM ziet het Bureau af van handelingen of maatregelen die het onderzoek of de vervolging in gevaar kunnen brengen.
Een in lid 1 bedoeld verzoek wordt schriftelijk doorgegeven en vermeldt ten minste:
de informatie over het onderzoek van het EOM voor zover relevant voor het doel van het verzoek;
de maatregelen die het EOM het Bureau verzoekt te nemen;
waar passend, de geplande timing om het verzoek uit te voeren.
Zo nodig kan het Bureau om aanvullende informatie verzoeken.
Artikel 12 septies
Aanvullende onderzoeken
Na ontvangst van dergelijke informatie en binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn, kan het EOM bezwaar maken tegen het openen van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen. Indien het EOM bezwaar maakt tegen het openen van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen, stelt het het Bureau zonder onnodige vertraging in kennis wanneer de redenen voor het bezwaar niet langer van toepassing zijn.
Indien het EOM binnen de overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn geen bezwaar maakt, kan het Bureau een onderzoek openen en voert het dit onderzoek uit in continu overleg met het EOM. Als het EOM er nadien bezwaar tegen maakt, schorst het Bureau zijn onderzoek of zet het dit stop, of ziet het af van bepaalde onderzoekshandelingen.
Artikel 12 octies
Werkafspraken en uitwisseling van informatie met het EOM
De werkafspraken omvatten gedetailleerde regelingen over de continue uitwisseling van informatie tijdens de ontvangst en de controle van vermoedens met het oog op de vaststelling van de bevoegdheid ten aanzien van onderzoeken. Ze omvatten ook regelingen inzake de overdracht van informatie tussen het Bureau en het EOM, wanneer het Bureau optreedt ter ondersteuning of ter aanvulling van het EOM. Ze voorzien in termijnen voor het beantwoorden van elkaars verzoeken.
Het Bureau en het EOM vinden overeenstemming over de termijnen en de nadere regelingen met betrekking tot artikel 12 quater, lid 5, artikel 12 quinquies, lid 1, en artikel 12 septies, lid 1. Tot een dergelijke overeenstemming is bereikt, antwoordt het EOM onverwijld op de verzoeken van het Bureau, en in elk geval binnen tien werkdagen na een in artikel 12 quater, lid 5, en artikel 12 quinquies, lid 1, bedoeld verzoek, en binnen twintig werkdagen na een in artikel 12 septies, lid 1, eerste alinea, bedoeld verzoek om informatie.
Voorafgaand aan de vaststelling van de werkafspraken met het EOM zendt de directeur-generaal de ontwerpwerkafspraken ter informatie toe aan het Comité van toezicht, en aan het Europees Parlement en de Raad. Het Comité van toezicht brengt onverwijld advies uit.
Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het Bureau in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover het EOM beschikt, worden zowel het Bureau als het EOM hiervan op de hoogte gebracht. Het Bureau neemt de nodige maatregelen om het EOM op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.
De technische en veiligheidsaspecten van de wederzijdse toegang tot de casemanagementsystemen, met inbegrip van interne procedures om ervoor te zorgen dat elke toegang terdege gemotiveerd wordt voor de uitvoering van hun taken en wordt gedocumenteerd, worden in de werkafspraken vastgesteld.
Artikel 13
Samenwerking van het Bureau met Eurojust en Europol
Wanneer dit de coördinatie en de samenwerking tussen nationale onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten kan ondersteunen en versterken of wanneer het Bureau de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie heeft doen toekomen die aanwijzingen bevat voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en die een ernstige vorm van criminaliteit vertegenwoordigt, verstrekt het Bureau relevante informatie aan Eurojust, voor zover die binnen het mandaat van Eurojust valt.
Artikel 14
Samenwerking met derde landen en internationale organisaties
Het Bureau houdt een register bij van alle doorgiftes van persoonsgegevens, onder vermelding van de redenen voor de doorgifte, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.
Artikel 15
Comité van toezicht
Het Comité van toezicht monitort in het bijzonder de ontwikkelingen betreffende de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van onderzoeken.
Het Comité van toezicht voorziet de directeur-generaal van adviezen, die in voorkomend geval vergezeld gaan van aanbevelingen, onder meer betreffende de middelen die nodig zijn om de onderzoekstaak van het Bureau uit te voeren, alsook betreffende onderzoeksprioriteiten van het Bureau en betreffende de duur van de onderzoeken. Die adviezen kunnen worden uitgebracht op eigen initiatief, op verzoek van de directeur-generaal of op verzoek van een instelling, orgaan of instantie, maar mogen geen inmenging in de verrichting van lopende onderzoeken vormen.
Het Bureau maakt op zijn website zijn antwoorden op de adviezen van het Comité van toezicht bekend.
De instellingen, organen of instanties ontvangen een kopie van de overeenkomstig de derde alinea gegeven adviezen.
Het Comité van toezicht krijgt toegang tot alle informatie en documenten die het nodig acht te hebben voor de uitvoering van zijn taken, met inbegrip van verslagen en aanbevelingen over afgesloten onderzoeken en geseponeerde zaken, doch zonder inmenging in lopende onderzoeken, en met inachtneming van de vereisten in verband met vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.
Het besluit tot benoeming van de leden van het Comité van toezicht voorziet tevens in een reservelijst met potentiële leden die zijn aangewezen om de leden van het Comité van toezicht voor de verdere duur van hun ambtstermijn te vervangen in het geval dat een of meer van die leden zich terugtrekken, overlijden of permanent arbeidsongeschikt worden.
Ambtenaren die in het secretariaat tewerkgesteld zijn, vragen noch aanvaarden van welke regering, instelling, orgaan, instantie of agentschap dan ook instructies voor de vervulling van de toezichthoudende taken van het Comité van toezicht.
Het Comité van toezicht kan aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer verslagen voorleggen over de resultaten van de onderzoeken van het Bureau en de naar aanleiding van die resultaten ondernomen actie.
Artikel 16
Gedachtewisseling met de instellingen
Binnen het doel van lid 1 kan de gedachtewisseling betrekking hebben op elk onderwerp dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeenkomen. De gedachtewisseling kan met name betrekking hebben op:
de strategische prioriteiten voor het beleid van het Bureau inzake onderzoeken;
de uit hoofde van artikel 15 voorziene activiteitenverslagen en adviezen van het Comité van toezicht;
de uit hoofde van artikel 17, lid 4, door de directeur-generaal opgestelde verslagen en, indien passend, andere door de instellingen opgestelde verslagen met betrekking tot het mandaat van het Bureau;
het kader van de betrekkingen tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties, met name het EOM, met inbegrip van alle horizontale en systemische problemen die zich bij de follow-up van de definitieve onderzoeksverslagen van het Bureau hebben voorgedaan;
het kader van de betrekkingen tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van alle horizontale en systemische problemen die zich bij de follow-up van de definitieve onderzoeksverslagen van het Bureau hebben voorgedaan;
de betrekkingen van het Bureau met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties in het kader van de in deze verordening bedoelde regelingen;
de doeltreffendheid van de werkzaamheden van het Bureau met betrekking tot de uitoefening van zijn mandaat.
Artikel 17
Directeur-generaal
De directeur-generaal brengt het Comité van toezicht periodiek op de hoogte van de activiteiten en de uitoefening van de onderzoekstaak van het Bureau, alsmede van de naar aanleiding van onderzoeken ondernomen follow-up-acties.
De directeur-generaal brengt het Comité van toezicht periodiek op de hoogte van:
de gevallen waarin geen gehoor is gegeven aan de aanbevelingen van de directeur-generaal;
de gevallen waarin informatie is doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten of aan het EOM;
de gevallen waarin geen onderzoek geopend is en de gevallen waarin de zaak geseponeerd is;
de duur van onderzoeken overeenkomstig artikel 7, lid 8.
De directeur-generaal stelt richtsnoeren betreffende onderzoeksprocedures vast ten behoeve van de personeelsleden van het Bureau. Die richtsnoeren zijn in overeenstemming met deze verordening en hebben onder meer betrekking op:
de gang van zaken bij de uitvoering van het mandaat van het Bureau;
nadere regels inzake onderzoeksprocedures;
de procedurewaarborgen;
nadere details inzake interne advies- en controleprocedures, met inbegrip van de wettigheidstoetsing;
gegevensbescherming en beleid inzake communicatie en toegang tot documenten als bedoeld in artikel 10, lid 3 ter;
de band met het EOM.
Deze richtsnoeren en eventuele wijzigingen daarvan worden vastgesteld nadat het Comité van toezicht in de gelegenheid is gesteld daarover zijn oordeel te geven, en worden vervolgens ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en ter bekendmaking op de website van het Bureau gepubliceerd in de officiële talen van de instellingen van de Unie.
Over tuchtmaatregelen tegen de directeur-generaal neemt de Commissie een met redenen omkleed besluit dat zij ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van toezicht doet toekomen.
Artikel 18
Financiering
De totale begrotingskredieten voor het Bureau worden opgevoerd op een speciaal begrotingsonderdeel binnen de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Europese Unie en worden in detail vermeld in een bijlage bij die afdeling. De kredieten voor het Comité van toezicht en zijn secretariaat worden opgenomen in de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Europese Unie.
De lijst van het aantal ambten bij het Bureau wordt als bijlage opgenomen bij de lijst van het aantal ambten bij de Commissie. De lijst van het aantal ambten bij de Commissie omvat de ambten voor het secretariaat van het Comité van toezicht.
Artikel 19
Evaluatieverslag en eventuele herziening
Artikel 20
Intrekking
Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 worden ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen in samenhang met de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 21
Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
INGETROKKEN VERORDENINGEN (ALS BEDOELD IN ARTIKEL 20)
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1)
Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad
(PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8)
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 |
Deze verordening |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 1, lid 2 |
— |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 4 |
— |
Artikel 1, lid 5 |
— |
Artikel 2, punt 1 |
— |
Artikel 2, punt 2 |
— |
Artikel 2, punt 3 |
Artikel 2 |
Artikel 2, punt 4 |
— |
Artikel 2, punt 5 |
— |
Artikel 2, punt 6 |
— |
Artikel 2, punt 7 |
Artikel 3, eerste alinea |
Artikel 3, lid 1, eerste alinea |
Artikel 3, tweede alinea |
Artikel 3, lid 1, tweede alinea |
— |
Artikel 3, lid 2 |
— |
Artikel 3, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 3, lid 3, derde alinea |
— |
Artikel 3, lid 4 |
— |
Artikel 3, lid 5 |
— |
Artikel 3, lid 6 |
Artikel 4, lid 1, eerste alinea |
Artikel 4, lid 1, eerste alinea |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 4, lid 3, eerste alinea |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 4, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 4, lid 4 |
Artikel 4, lid 4, eerste zin |
— |
Artikel 4, lid 5 |
Artikel 4, lid 5, eerste alinea |
Artikel 4, lid 6, eerste alinea |
— |
Artikel 4, lid 6, tweede alinea |
Artikel 4, lid 5, tweede alinea |
Artikel 4, lid 6, derde alinea |
Artikel 4, lid 6, onder a) |
Artikel 4, lid 7 |
Artikel 4, lid 6, onder b) |
— |
— |
Artikel 4, lid 8 |
— |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 5, eerste alinea |
Artikel 5, lid 2, eerste alinea |
Artikel 5, tweede alinea |
Artikel 5, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 5, lid 3 |
— |
Artikel 5, lid 4 |
— |
Artikel 5, lid 5 |
— |
Artikel 5, lid 6 |
— |
Artikel 6 |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 7, lid 2, eerste zin |
Artikel 6, lid 3 |
Artikel 7, lid 2, tweede zin |
Artikel 6, lid 4 |
Artikel 3, lid 3, eerste alinea |
— |
Artikel 7, lid 4 |
Artikel 6, lid 5 |
Artikel 7, lid 5 |
Artikel 6, lid 6 |
Artikel 7, lid 3 |
— |
Artikel 7, lid 6 |
— |
Artikel 7, lid 7 |
— |
Artikel 7, lid 8 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 8, lid 3 |
— |
Artikel 9 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 8, lid 2, eerste alinea |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 8, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 8, lid 3 |
— |
Artikel 8, lid 4 |
— |
— |
Artikel 10, lid 4 |
— |
Artikel 10, lid 5 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 11, lid 1, eerste alinea |
— |
Artikel 11, lid 1, tweede alinea |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 9, lid 4 |
Artikel 11, lid 4 |
— |
Artikel 11, lid 5 |
— |
Artikel 11, lid 6 |
— |
Artikel 11, lid 7 |
— |
Artikel 11, lid 8 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 12, lid 2, eerste alinea |
— |
Artikel 12, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 12, lid 2, derde alinea |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 4, lid 4, tweede zin |
— |
Artikel 12, lid 3 |
— |
Artikel 12, lid 4 |
— |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
Artikel 11, lid 1, eerste alinea |
Artikel 15, lid 1, eerste alinea |
— |
Artikel 15, lid 1, tweede alinea |
Artikel 11, lid 1, tweede alinea |
Artikel 15, lid 1, derde alinea |
— |
Artikel 15, lid 1, vierde alinea |
— |
Artikel 15, lid 1, vijfde alinea |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 15, lid 2, eerste alinea |
— |
Artikel 15, lid 2, tweede alinea |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 15, lid 3 |
Artikel 11, lid 4 |
Artikel 15, lid 4 |
— |
Artikel 15, lid 5 |
— |
Artikel 15, lid 6 |
Artikel 11, lid 5 |
Artikel 15, lid 7 |
Artikel 11, lid 6 |
Artikel 15, lid 8 |
Artikel 11, lid 7 |
Artikel 17, lid 5, derde alinea |
Artikel 11, lid 8 |
Artikel 15, lid 9 |
— |
Artikel 16 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 12, lid 3, eerste alinea |
Artikel 17, lid 3 |
Artikel 12, lid 3, tweede alinea |
Artikel 17, lid 4 |
Artikel 12, lid 3, derde alinea |
Artikel 10,lid 3 |
— |
Artikel 17, lid 5, eerste alinea |
— |
Artikel 17, lid 5, tweede alinea |
— |
Artikel 17, lid 6 |
— |
Artikel 17, lid 7 |
— |
Artikel 17, lid 8 |
Artikel 12, lid 4, eerste zin |
Artikel 17, lid 9, eerste alinea |
Artikel 12, lid 4, tweede zin |
Artikel 17, lid 9, tweede alinea |
— |
Artikel 17, lid 10 |
Artikel 13 |
Artikel 18 |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
Artikel 16 |
Artikel 21, lid 1 |
— |
Artikel 21, lid 2 |
— |
Artikel 21, lid 3 |
— |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
( 1 ) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
( 2 ) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
( 3 ) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
( 4 ) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
( 5 ) Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).
( 6 ) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
( 7 ) PB L 26 van 28.1.2012, blz. 30.