This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02012L0019-20180704
Directive 2012/19/EU of the European Parliament and of the Council of 4 July 2012 on waste electrical and electronic equipment (WEEE) (recast) (Text with EEA relevance)
Consolidated text: Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
02012L0019 — NL — 04.07.2018 — 001.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2012/19/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
L 150 |
93 |
14.6.2018 |
RICHTLIJN 2012/19/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 4 juli 2012
betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
(herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), ter beperking van de gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan, overeenkomstig de artikelen 1 en 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarmee wordt bijgedragen aan een duurzame ontwikkeling.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is als volgt van toepassing op elektrische en elektronische apparatuur (EEA):
a) vanaf 13 augustus 2012 tot 14 augustus 2018 (overgangsperiode), behoudens lid 3, op EEA die onder de in bijlage I genoemde categorieën valt. Bijlage II bevat een indicatieve lijst van EEA die onder de in bijlage I genoemde categorieën valt;
b) vanaf 15 augustus 2018, behoudens lid 3 en 4, op alle EEA. Alle EEA wordt ingedeeld in de in bijlage III genoemde categorieën. Bijlage IV bevat een niet-beperkende lijst van EEA die onder de in bijlage III genoemde categorieën valt (open toepassingsgebied).
2. Deze richtlijn geldt onverminderd de voorschriften van de Gemeenschapswetgeving inzake veiligheid en gezondheid en inzake chemische stoffen, met name Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen ( 1 ), alsook die van de specifieke Uniewetgeving inzake afvalstoffenbeheer en productontwerp.
3. Deze richtlijn is niet van toepassing op de hierna genoemde EEA:
a) apparatuur die noodzakelijk is voor de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van lidstaten, met inbegrip van wapens, munitie en oorlogsmateriaal voor specifiek militaire doeleinden;
b) apparatuur die specifiek is ontworpen en geïnstalleerd om deel uit te maken van andere apparatuur welke is uitgesloten van of niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, die haar functie alleen kan vervullen als zij deel uitmaakt van laatstbedoelde apparatuur;
c) gloeilampen.
4. Behalve op de in lid 3 vermelde apparatuur is deze richtlijn vanaf 15 augustus 2018 niet van toepassing op de hierna genoemde EEA:
a) apparatuur die is ontworpen om de ruimte ingestuurd te worden;
b) grote, niet-verplaatsbare industriële werktuigen;
c) grote, vaste installaties, met uitzondering van apparatuur die niet specifiek is ontworpen en geïnstalleerd als onderdeel van zulke installaties;
d) vervoermiddelen voor personen of goederen, met uitzondering van elektrische tweewielers zonder typegoedkeuring;
e) niet voor de weg bestemde mobiele machines die uitsluitend voor beroepsmatig gebruik ter beschikking zijn gesteld;
f) apparatuur die speciaal is ontworpen uitsluitend voor doeleinden van onderzoek en ontwikkeling en die alleen door een bedrijf aan een ander bedrijf ter beschikking wordt gesteld;
g) medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, wanneer deze hulpmiddelen naar verwachting vóór het einde van hun levensduur infectieus zijn, en actieve implanteerbare medische hulpmiddelen.
5. Uiterlijk 14 augustus 2015 beziet de Commissie het toepassingsgebied van deze richtlijn, dat is vastgelegd in punt b) van lid 1, met inbegrip van de parameters voor het maken van het onderscheid tussen grote en kleine apparatuur in bijlage III, opnieuw, en brengt zij dienaangaande verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. Dit verslag is, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Artikel 3
Definities
1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„elektrische en elektronische apparatuur” of „EEA” : apparaten die afhankelijk zijn van elektrische stromen of elektromagnetische velden om naar behoren te werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden en die bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1 000 volt bij wisselstroom en 1 500 volt bij gelijkstroom; |
b) |
„grote, niet-verplaatsbare industriële installaties” : groot geheel van machines, apparatuur en/of onderdelen die samen werken voor een bepaalde toepassing, op een vaste plaats door vakmensen worden geïnstalleerd of afgebroken en door vakmensen worden gebruikt en onderhouden in een industriële productieomgeving of een centrum voor onderzoek en ontwikkeling; |
c) |
„grote, vaste installatie” : een grootschalig samenstel van diverse typen apparaten en eventueel andere hulpmiddelen die: i) door vakmensen wordt gemonteerd, geïnstalleerd en afgebroken, ii) bestemd is voor permanent gebruik als onderdeel van een gebouw of een structuur op een vooraf bepaalde en speciaal daarvoor bestemde plaats, en iii) uitsluitend door dezelfde speciaal ontworpen apparatuur vervangen kan worden; |
d) |
„niet voor de weg bestemde mobiele machine” : een machine met een interne krachtbron, waarvan de werking ofwel mobiliteit vereist, ofwel permanente of semipermanente beweging tussen een reeks vaste werklocaties tijdens het werk; |
e) |
„afgedankte elektrische en elektronische apparatuur” of „AEEA” : elektrische of elektronische apparaten die afvalstoffen zijn in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG, daaronder begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt; |
f) |
„producent” : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de verkooptechniek, met inbegrip van communicatie op afstand in de zin van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten ( 2 ): i) is gevestigd in een lidstaat en onder zijn eigen naam of merk EEA vervaardigt, of EEA laat ontwerpen of vervaardigen die hij onder zijn naam of merk op het grondgebied van die lidstaat verhandelt, ii) is gevestigd in een lidstaat en op het grondgebied van die lidstaat onder zijn eigen naam of handelsmerk apparatuur wederverkoopt die door andere leveranciers is geproduceerd; hierbij wordt de wederverkoper niet als „producent” aangemerkt wanneer het merkteken van de producent zoals bepaald in punt i) op het apparaat zichtbaar is, iii) is gevestigd in een lidstaat en in die lidstaat beroepsmatig EEA uit een derde land of een andere lidstaat in de handel brengt, of iv) via verkoop op afstand EEA rechtstreeks verkoopt aan particuliere huishoudens of aan andere gebruikers dan particuliere huishoudens in een lidstaat, en is gevestigd in een andere lidstaat of in een derde land. Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst wordt niet als „producent” aangemerkt, tenzij hij tevens optreedt als producent in de zin van het bepaalde onder de punten i) tot en met iv); |
g) |
„distributeur” : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die deel uitmaakt van de toeleveringsketen en EEA aanbiedt op de markt. Deze definitie neemt niet weg dat een distributeur ook tezelfdertijd een producent in de zin van punt f) kan zijn; |
h) |
„AEEA van particuliere huishoudens” : AEEA die afkomstig is van particuliere huishoudens en AEEA die afkomstig is van commerciële, industriële, institutionele en andere bronnen en die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar is. Afval van EEA die waarschijnlijk zowel door particuliere huishoudens als door andere gebruikers dan particuliere huishoudens wordt gebruikt, wordt in elk geval als AEEA van particuliere huishoudens aangemerkt; |
i) |
„financieringsovereenkomst” : een lening-, lease-, huur- of afbetalingsovereenkomst of een regeling met betrekking tot enige apparatuur, ongeacht of volgens die overeenkomst of regeling, dan wel volgens een bijkomende overeenkomst of regeling, eigendomsoverdracht van het apparaat zal of kan plaatsvinden; |
j) |
„op de markt aanbieden” : het in het kader van een commerciële activiteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van een lidstaat; |
k) |
„in de handel brengen” : het voor het eerst beroepsmatig op de markt aanbieden van een product op het grondgebied van een lidstaat; |
l) |
„afzondering” : manuele, mechanische, chemische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat gevaarlijke stoffen, mengsels en onderdelen tijdens het verwerkingsproces in een identificeerbare stroom of als identificeerbaar deel van een stroom zijn afgescheiden. Stoffen, mengsels of onderdelen zijn identificeerbaar als zij kunnen worden gemonitord om te verifiëren of zij worden verwerkt op een wijze die veilig is voor het milieu; |
m) |
„medisch hulpmiddel” : een medisch hulpmiddel of hulpstuk in de zin van artikel 1, lid 2, onder a) of b), van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen ( 3 ), dat EEA is; |
n) |
„medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek” : een hulpmiddel of hulpstuk voor in-vitrodiagnostiek in de zin van artikel 1, lid 2, onder b) of c), van Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ( 4 ), dat EEA is; |
o) |
„actief implanteerbaar medisch hulpmiddel” : actief implanteerbaar medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen ( 5 ), dat EEA is. |
2. Voorts zijn de bij artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde definities van „gevaarlijke afvalstof”, „inzameling”, „gescheiden inzameling”, „preventie”, „hergebruik”, „verwerking”, „nuttige toepassing”, „voorbereiding voor hergebruik”, „recycling” en „verwijdering” van toepassing.
Artikel 4
Productontwerp
De lidstaten stimuleren, onverminderd de voorschriften van de Uniewetgeving inzake het goed functioneren van de interne markt en inzake productontwerp, met inbegrip van Richtlijn 2009/125/EG, samenwerking tussen producenten en recycleerders, en maatregelen ter bevordering van ontwerp en productie van EEA, met name met oog voor het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en de nuttige toepassing van AEEA en de onderdelen en materialen daarvan. In deze context nemen de lidstaten passende maatregelen opdat de eisen inzake ecologisch ontwerp die gericht zijn op het vergemakkelijken van het hergebruik en de verwerking van AEEA, vastgesteld in het kader van Richtlijn 2009/125/EG, worden toegepast en zodat specifieke ontwerpelementen of productieprocessen van de producenten het hergebruik van AEEA niet in de weg staan, tenzij de voordelen van deze elementen of processen zwaarder wegen, bij voorbeeld in verband met milieubescherming en/of veiligheidseisen.
Artikel 5
Gescheiden inzameling
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om de verwijdering van AEEA in de vorm van ongesorteerd stedelijk afval tot een minimum te beperken, een correcte verwerking van alle ingezamelde AEEA te waarborgen en een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA te bereiken, met name, en bij voorrang, voor warmte- of koude-uitwisselende apparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevatten, kwikhoudende fluorescentielampen, fotovoltaïsche panelen en kleine apparatuur als omschreven in categorie 5 en 6 van bijlage III.
2. Wat AEEA van particuliere huishoudens betreft, dragen de lidstaten er zorg voor dat:
a) systemen worden ingevoerd waardoor de laatste houders en de distributeurs dergelijke afvalstoffen ten minste zonder kosten kunnen inleveren. De lidstaten dragen zorg voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de noodzakelijke inzamelingsinrichtingen, met name rekening houdend met de bevolkingsdichtheid;
b) de distributeurs er de verantwoordelijkheid voor dragen dat bij de levering van een nieuw product een gelijke hoeveelheid van zulk afval, ten minste zonder kosten, bij de distributeur kan worden ingeleverd, met dien verstande dat de apparatuur van een gelijkwaardig type is en dezelfde functies had als de geleverde apparatuur. De lidstaten kunnen van deze bepaling afwijken, mits zij ervoor zorgen dat zulks de inlevering van AEEA niet bemoeilijkt voor de laatste houder en dat het kosteloos blijft voor de laatste houder. De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, stellen de Commissie daarvan in kennis;
c) in detailhandelszaken met een verkoopoppervlak voor EEA van ten minste 400 m2, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, de distributeurs zorgen voor de inzameling, die gratis is voor eindgebruikers, van heel kleine AEEA (zonder buitenafmetingen van meer dan 25 cm), zonder de verplichting EEA van een vergelijkbaar type te kopen, tenzij een onderzoek uitwijst dat alternatieve bestaande inzamelingsregelingen waarschijnlijk minstens even doeltreffend zijn. Dergelijke onderzoeken zijn voor het publiek beschikbaar. Ingezamelde AEEA wordt op gepast verwerkt in overeenstemming met artikel 8;
d) het de producenten toegestaan is, onverminderd a), b) en c), individuele en/of collectieve terugnamesystemen voor AEEA uit particuliere huishoudens in te voeren en te exploiteren, mits de systemen overeenkomen met de doelstellingen van deze richtlijn;
e) gelet op de nationale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften en deze van de Unie kan AEEA die is verontreinigd en daardoor een risico oplevert voor de gezondheid en de veiligheid van het personeel, bij inlevering als bedoeld onder a), b) en c) worden geweigerd. De lidstaten stellen voor deze AEEA specifieke regelingen vast.
De lidstaten kunnen specifieke regelingen vaststellen voor de inlevering uit hoofde van a), b) en c) van AEEA, in gevallen waarin essentiële onderdelen ontbreken of indien de apparatuur afvalstoffen bevat, die niet als AEEA kunnen worden aangemerkt.
3. De lidstaten kunnen de marktdeelnemers aanwijzen aan wie het toegestaan is AEEA van particuliere huishoudens in te zamelen als bedoeld in lid 2.
4. De lidstaten kunnen vereisen dat de AEEA die wordt ingeleverd bij de in de leden 2 en 3 bedoelde inzamelingsinrichtingen, wordt afgegeven bij de producenten of derden die in hun naam handelen dan wel, met het oog op de voorbereiding voor hergebruik, bij aangewezen inrichtingen of bedrijven.
5. Wat AEEA van andere dan particuliere huishoudens betreft en onverminderd artikel 13 dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten of derden die in hun naam handelen dergelijk afval inzamelen.
Artikel 6
Verwijdering en vervoer van ingezamelde AEEA
1. De lidstaten verbieden de verwijdering van gescheiden ingezamelde AEEA die de in artikel 8 bedoelde verwerking nog niet heeft ondergaan.
2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de inzameling en het vervoer van gescheiden ingezamelde AEEA op zodanige wijze plaatsvinden dat de voorbereiding voor hergebruik, de recycling en de inperking van gevaarlijke stoffen optimaal kunnen verlopen.
Met het oog op een maximale voorbereiding voor hergebruik bevorderen de lidstaten dat, voorafgaand aan elke verdere overbrenging, de inzamelingssystemen of -faciliteiten, waar dit passend is, in de inzamelpunten voorzien in de scheiding van AEEA die moet worden voorbereid voor hergebruik van ander gescheiden ingezamelde AEEA, met name door personeel van hergebruikcentra toegang te verlenen.
Artikel 7
Inzamelingspercentage
1. Onverminderd artikel 5, lid 1, ziet elke lidstaat toe op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat een jaarlijks een minimum-inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum-inzamelingspercentage 45 %, berekend op basis van het totale gewicht van de AEEA die in de loop van een gegeven jaar overeenkomstig de artikelen 5 en 6 in de betreffende lidstaat is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht. De lidstaten zien erop toe dat het volume van de ingezamelde AEEA tijdens de periode vanaf 2016 tot 2019 geleidelijk toeneemt, tenzij het inzamelingspercentage dat is vastgelegd in de tweede alinea, reeds is bereikt.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum-inzamelingspercentage 65 % van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85 % van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Tot 31 december 2015 blijft er een inzamelingsniveau voor gescheiden inzameling gelden van gemiddeld ten minste vier kilogram AEEA van particuliere huishoudens per inwoner per jaar of dezelfde hoeveelheid in gewicht aan AEEA als in die lidstaat gemiddeld in de voorgaande drie jaar is ingezameld, indien het laatstgenoemde gewicht groter is.
De lidstaten mogen ambitieuzere percentages voor de gescheiden inzameling van AEEA vastleggen en melden dat in voorkomend geval aan de Commissie.
2. Teneinde vast te stellen of het minimum-inzamelingspercentage is bereikt, zorgen de lidstaten ervoor dat informatie over de AEEA die gescheiden is ingezameld overeenkomstig artikel 5, kosteloos aan de lidstaten wordt toegezonden, waarbij op zijn minst informatie wordt verstrekt over AEEA die:
a) is ontvangen door inzamelings- en verwerkingsinrichtingen,
b) is ontvangen door distributeurs,
c) door producenten of derden die in hun naam handelen, gescheiden is ingezameld.
3. Bij wijze van afwijking van lid 1 kunnen Bulgarije, Tsjechië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije wegens hun tekort aan noodzakelijke infrastructuur en hun lage niveau van EEA-verbruik, ertoe besluiten:
a) vanaf 14 augustus 2016 een inzamelingspercentage te halen van AEEA te bereiken van minder dan 45 %, maar hoger dan 40 %, van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in de handel is gebracht, en
b) tegelijkertijd het bereiken van het in de tweede alinea van lid 1 vermelde inzamelingspercentage uit te stellen tot een zelf te bepalen datum die niet later valt dan 14 augustus 2021.
4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter instelling van de nodige overgangsaanpassingen om problemen aan te pakken waar lidstaten mee te maken krijgen bij de naleving van de in lid 1 vastgestelde vereisten.
5. Ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel stelt de Commissie uiterlijk 14 augustus 2015 uitvoeringshandelingen vast waarin een gemeenschappelijke methodiek wordt vastgelegd voor de berekening van het gewicht van de in een lidstaat in de nationale handel gebrachte EEA, alsmede een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van de hoeveelheid geproduceerde AEEA in gewicht in elke lidstaat. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
6. Uiterlijk 14 augustus 2015 presenteert de Commissie een verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de herbeoordeling van de termijnen met betrekking tot de in lid 1 vermelde inzamelingspercentages en over de eventuele vaststelling van afzonderlijke inzamelingspercentages voor één of meer van de in bijlage III vermelde categorieën van soorten van EEA, met name voor warmte- of koude-uitwisselende apparatuur, fotovoltaïsche panelen, kleine apparatuur, kleine IT- en telecommunicatieapparatuur en kwikhoudende lampen. Indien nodig gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
7. Indien de Commissie op basis van een effectenstudie van mening is dat het inzamelingspercentage op basis van geproduceerde AEEA herzien moet worden, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in.
Artikel 8
Passende verwerking
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle gescheiden ingezamelde AEEA passend wordt verwerkt.
2. Passende verwerking, anders dan de voorbereiding voor hergebruik, en handelingen in verband met nuttige toepassing en recycling, omvat ten minste de afzondering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten of in hun naam handelende derden systemen invoeren voor de nuttige toepassing van AEEA met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken. De producenten kunnen deze systemen individueel of collectief invoeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat inrichtingen of bedrijven waar inzamelings- of verwerkingshandelingen worden verricht, de AEEA opslaan en verwerken volgens de technische voorschriften van bijlage VIII.
4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij bijlage VII gewijzigd wordt om andere verwerkingstechnieken die ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu bieden, in te voeren.
De Commissie beoordeelt met voorrang of de formuleringen van de punten betreffende printplaten van mobiele telefoons en lcd-schermen moeten worden gewijzigd. De Commissie wordt verzocht te beoordelen of bijlage VII moet worden gewijzigd ten aanzien van nanomaterialen die zich in EEA bevinden.
5. Voor milieubeschermingsdoeleinden kunnen de lidstaten minimum-kwaliteitsnormen voor de verwerking van ingezamelde AEEA invoeren.
De lidstaten die voor deze kwaliteitsnormen kiezen, brengen deze ter kennis van de Commissie, die deze normen bekendmaakt.
Uiterlijk op 14 februari 2013 verzoekt de Commissie de Europese normalisatie-instellingen Europese normen te ontwikkelen voor de verwerking, met inbegrip van nuttige toepassing, recycling en voorbereiding voor hergebruik, van AEEA. Die normen weerspiegelen de stand van de techniek.
Ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin minimum-kwaliteitsnormen worden vastgelegd, op basis van met name de normen die zijn ontwikkeld door de Europese normalisatie-instellingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
Er wordt een verwijzing gepubliceerd naar de door de Commissie vastgestelde normen.
6. De lidstaten moedigen inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht aan, gecertificeerde milieubeheerssystemen in te voeren in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) ( 6 ).
Artikel 9
Vergunningen
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, in het bezit zijn van een vergunning van de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG.
2. De vrijstelling van de vergunningsvereisten, de voorwaarden voor vrijstelling en de registratie verlopen met inachtneming van respectievelijk artikel 24, 25 en 26 van Richtlijn 2008/98/EG.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat aan de in de leden 1 en 2 bedoelde vergunning of registratie alle voorwaarden zijn verbonden die nodig zijn om aan de voorschriften van artikel 8, leden 2, 3 en 5, te voldoen en de streefcijfers voor nuttige toepassing van artikel 11 te bereiken.
Artikel 10
Overbrenging van AEEA
1. De verwerkingshandelingen mogen ook buiten de betrokken lidstaat of de Unie plaatsvinden, mits de overbrenging van de AEEA in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is ( 7 ).
2. AEEA die buiten de Unie is uitgevoerd wordt, bij de narekening of de in artikel 11 van deze richtlijn bedoelde verplichtingen en streefcijfers bereikt zijn, slechts meegeteld indien de uitvoerder in overeenstemming met Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 en (EG) nr. 1418/2007 kan aantonen dat de verwerking gebeurde in omstandigheden die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn.
3. De Commissie stelt uiterlijk op 14 februari 2014 overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast, waarbij gedetailleerde regels ter aanvulling van die van lid 2 van dit artikel worden vastgesteld, in het bijzonder criteria om te beoordelen of de omstandigheden stroken met de voorschriften van deze richtlijn.
Artikel 11
Streefcijfers inzake nuttige toepassing
1. Wat alle AEEA betreft die gescheiden is ingezameld overeenkomstig artikel 5 en die wordt overgebracht voor verwerking overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 10, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten de in bijlage V vermelde minimale streefcijfers bereiken.
2. Of de streefcijfers werden behaald, wordt voor elke categorie berekend door het gewicht van de AEEA dat de inrichting voor nuttige toepassing of voor recycling/voorbereiding voor hergebruik binnenkomt, na passende verwerking overeenkomstig artikel 8, lid 2, wat nuttige toepassing of recycling betreft, te delen door het gewicht van alle gescheiden ingezamelde AEEA voor elke categorie, uitgedrukt als percentage.
Voorbereidende activiteiten, waaronder sorteren en opslag voorafgaand aan nuttige toepassing, tellen niet mee voor de verwezenlijking van deze streefcijfers.
3. Ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin aanvullende voorschriften inzake de methoden voor het berekenen van de minimale streefcijfers worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
4. De lidstaten zien erop toe dat de producenten, of derden die in hun naam handelen, met het oog op de berekening van deze streefcijfers registers bijhouden van het gewicht aan AEEA en de onderdelen, materialen en stoffen ervan op het moment dat deze de inzamelingsinrichting verlaten (output), de verwerkingsinrichtingen binnenkomen (input) en verlaten (output) en op het moment dat deze de inrichting voor nuttige toepassing of recycling/voorbereiding voor hergebruik binnenkomen (input).
De lidstaten zien er tevens op toe dat, voor de toepassing van lid 6, registers worden bijgehouden van het gewicht aan producten en materialen op het moment dat deze de inrichting voor inzameling of recycling/voorbereiding voor hergebruik verlaten (output).
5. De lidstaten moedigen de ontwikkeling van nieuwe technieken voor nuttige toepassing, recycling en verwerking aan.
6. Op basis van een verslag van de Commissie, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, herbezien het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 14 augustus 2016 de in bijlage V, deel 3, vermelde streefcijfers inzake nuttige toepassing, bestuderen zij de mogelijkheid van de vaststelling van afzonderlijke streefcijfers voor AEEA die moet worden voorbereid voor hergebruik en herbezien zij de in lid 2 vermelde berekeningsmethode, teneinde te bestuderen of het haalbaar is de streefcijfers inzake nuttige toepassing te bepalen op grond van producten en materialen die voortkomen (output) uit de nuttige toepassing, recycling en voorbereiding voor hergebruik.
Artikel 12
Financiering met betrekking tot AEEA van particuliere huishoudens
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten voorzien in ten minste de financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA van particuliere huishoudens, dat is afgegeven bij krachtens artikel 5, lid 2, gecreëerde inzamelingsinrichtingen.
2. De lidstaten kunnen de producenten waar dat op zijn plaats is aanmoedigen om ook de kosten die samenhangen met het inzamelen van AEEA van particuliere huishoudens en het afgeven ervan bij inzamelingsinrichtingen te dragen.
3. Wat producten betreft die na 13 augustus 2005 in de handel zijn gebracht, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen met het afval van zijn eigen producten. De producent kan voor de nakoming van deze verplichting kiezen tussen collectieve of individuele regelingen.
De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten, wanneer zij een product in de handel brengen, een waarborg stellen waaruit blijkt dat het beheer van de AEEA zal worden gefinancierd, en dat zij hun producten duidelijk overeenkomstig artikel 15, lid 2, markeren. Deze waarborg verzekert de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen met betrekking tot dit product. Hij kan de vorm hebben van de deelname van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van AEEA, een recyclingverzekering, of een geblokkeerde bankrekening.
4. De verantwoordelijkheid voor de financiering van de kosten voor het beheer van AEEA die is ontstaan uit apparatuur die op of vóór 13 augustus 2005 in de handel is gebracht („historische voorraad”) berust bij één of meer systemen waaraan alle producenten die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de betrokken kosten ontstaan, naar evenredigheid bijdragen, bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de betrokken apparatuur.
5. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat passende regelingen of vergoedingsprocedures worden ontwikkeld voor de terugbetaling van bijdragen aan de producenten wanneer er EEA is overgebracht om buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat in de handel te worden gebracht. Dergelijke regelingen of procedures kunnen worden ontwikkeld door producenten of derden die in hun naam handelen.
6. De Commissie wordt verzocht om uiterlijk 14 augustus 2015 verslag uit te brengen inzake de mogelijkheid om criteria te ontwikkelen voor de internalisering van de werkelijke kosten aan het einde van de levensduur in de financiering van AEEA door producenten, en zo nodig een wetgevingsvoorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 13
Financiering met betrekking tot AEEA van andere gebruikers dan particuliere huishoudens
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat door de producenten wordt voorzien in de financiering van de kosten voor de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van de AEEA die afkomstig is van andere gebruikers dan particuliere huishoudens en na 13 augustus 2005 in de handel is gebracht.
Voor historische voorraad die wordt vervangen door nieuwe gelijkwaardige producten of door nieuwe producten met dezelfde functie, worden de kosten gedragen door de producenten van deze producten wanneer zij worden geleverd. De lidstaten kunnen als alternatief bepalen dat andere gebruikers dan particuliere huishoudens ook geheel of gedeeltelijk deze kosten dragen.
Voor andere historische voorraad worden de kosten gedragen door de andere gebruikers dan particuliere huishoudens.
2. Producenten en andere gebruikers dan particuliere huishoudens kunnen onverminderd de bepalingen van deze richtlijn andere financieringsregelingen overeenkomen.
Artikel 14
Informatie voor de gebruikers
1. De lidstaten kunnen bepalen dat de producenten bij de verkoop van nieuwe producten de kosten van milieuvriendelijke inzameling, verwerking en verwijdering ten aanzien van de kopers dienen aan te tonen. De aangegeven kosten liggen niet hoger dan de beste raming van de reële kosten.
2. De lidstaten dragen er zorg voor dat gebruikers van EEA in particuliere huishoudens de nodige informatie krijgen over:
a) het voorschrift dat AEEA niet als ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd, maar gescheiden moet worden ingezameld;
b) de voor hen beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen, waarbij zij de coördinatie bevorderen van informatie over de beschikbare inzamelpunten, ongeacht de producenten of andere marktdeelnemers die deze hebben opgezet;
c) hun rol in de bevordering van hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen van AEEA;
d) de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen in EEA;
e) de betekenis van het in bijlage IX weergegeven symbool.
3. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de consumenten deelnemen aan de inzameling van AEEA alsook om hen ertoe aan te zetten het proces van hergebruik, verwerking en nuttige toepassing van AEEA te vergemakkelijken.
4. Teneinde de samen met ongesorteerd stedelijk afval verwijderde AEEA tot een minimum te beperken en de gescheiden inzameling ervan te vergemakkelijken, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten EEA die in de handel wordt gebracht, bij voorkeur overeenkomstig de Europese norm EN 50419 ( 8 ) duidelijk voorzien van het in bijlage IX weergegeven symbool. Bij wijze van uitzondering, wanneer dit wegens de afmetingen of de functie van het product nodig is, wordt het symbool afgedrukt op de verpakking, de gebruiksaanwijzing en het garantiebewijs van de EEA.
5. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde informatie ten dele of in haar geheel wordt verstrekt door de producenten en/of de distributeurs, bijvoorbeeld in de gebruiksaanwijzing of op het verkooppunt en door middel van bewustmakingscampagnes.
Artikel 15
Informatie voor de verwerkingsinstallaties
1. Om de voorbereiding voor hergebruik en de correcte en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA, inbegrepen onderhoud, hergebruik, verbetering en ombouw, te vergemakkelijken, treffen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de producenten voor elk in de handel gebracht nieuw type EEA kosteloos informatie verstrekken over de voorbereiding voor hergebruik en de verwerking, en wel binnen het jaar nadat zij die voor de eerste keer in de Unie in de handel hebben gebracht. Voor zover de centra die de voorbereiding voor hergebruik verrichten en de verwerkings- en recyclinginrichtingen zulks nodig hebben om aan deze richtlijn te kunnen voldoen, bevat de informatie aanwijzingen over de verschillende onderdelen en materialen van de apparatuur, alsook over de plaatsen in de apparatuur waar zich gevaarlijke stoffen en mengsels bevinden. De informatie wordt door de producenten van EEA aan de centra die de voorbereiding voor hergebruik verrichten en de verwerkings- en recyclinginrichtingen verstrekt in de vorm van handboeken of via elektronische media (bv. cd-rom, onlinediensten).
2. Met het oog op een onbetwistbare vaststelling van het tijdstip van het in de handel brengen, zien de lidstaten erop toe dat de EEA wordt voorzien van de expliciete vermelding dat het na 13 augustus 2005 in de handel is gebracht. Daarbij wordt bij voorkeur de Europese norm EN 50419 toegepast.
Artikel 16
Registratie, informatie en rapportage
1. De lidstaten zetten overeenkomstig het bepaalde in lid 2 een register op van producenten, met inbegrip van producenten die EEA leveren door middel van verkoop op afstand. Dat register wordt gebruikt voor de controle op de naleving van de verplichtingen van deze richtlijn.
Producenten die EEA leveren door middel van verkoop op afstand zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder f), iv), worden geregistreerd in de lidstaat waaraan zij verkopen. Wanneer zulke producenten niet zijn geregistreerd in de lidstaat waaraan zij verkopen, worden zij geregistreerd via hun gevolmachtigden als bedoeld in artikel 17, lid 2.
2. De lidstaten dragen er zorg voor dat:
a) elke producent, of elke gevolmachtigde die is aangewezen uit hoofde van artikel 17, conform de voorschriften wordt geregistreerd en in zijn nationale register alle relevante informatie in samenhang met de activiteiten van die producent in die lidstaat online kan invoeren;
b) elke producent, of elke gevolmachtigde die is aangewezen uit hoofde van artikel 17, bij registratie de in bijlage X, deel A, vermelde informatie verstrekt en zich ertoe verbindt die indien nodig te actualiseren;
c) elke producent, of elke gevolmachtigde die is aangewezen uit hoofde van artikel 17, de in bijlage X, deel B, vermelde informatie verstrekt;
d) nationale registers op hun website links aanbieden naar andere nationale registers om in alle lidstaten de registratie van producenten of van gevolmachtigden die zijn aangewezen uit hoofde van artikel 17, te vereenvoudigen.
3. Ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin het registratie- en rapportageformaat, en de frequentie van rapportage aan het register worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
4. De lidstaten verzamelen op jaarlijkse basis gegevens, met inbegrip van onderbouwde ramingen, over de hoeveelheden en categorieën EEA die in de lidstaat in de handel werden gebracht, langs alle wegen werden ingezameld, voorbereid voor hergebruik, gerecycleerd en nuttig toegepast, alsmede over de hoeveelheden gescheiden ingezamelde AEEA die werden uitgevoerd, naar gewicht.
▼M1 —————
6. De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van lid 4 voor elk kalenderjaar aan de Commissie.
Zij rapporteren de gegevens via elektronische weg binnen 18 maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld. De gegevens worden gerapporteerd in het formaat dat door de Commissie in overeenstemming met lid 9 is vastgesteld.
De eerste verslagperiode vangt aan in het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarin het formaat voor de verslaglegging is vastgesteld overeenkomstig lid 9, en omvat de gegevens voor die verslagperiode.
7. De door de lidstaten overeenkomstig lid 6 gerapporteerde gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag.
8. De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 6 gerapporteerde gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar beoordeling. Het verslag bevat een beoordeling van de organisatie van de gegevensverzameling, de bronnen van de gegevens en de in de lidstaten gebruikte methodologie alsmede van de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van de gegevens. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering omvatten. Het verslag wordt opgesteld na de eerste rapportage over de gegevens door de lidstaten en vervolgens om de vier jaar.
9. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om het formaat voor de in lid 6 van dit artikel bedoelde verslaglegging vast te stellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
Artikel 16 bis
Prikkels voor de toepassing van de afvalhiërarchie
Om de doelstellingen van deze richtlijn te helpen verwezenlijken, maken de lidstaten gebruik van economische instrumenten en andere maatregelen om prikkels te bieden voor de toepassing van de afvalstoffenhiërarchie, zoals die welke zijn vermeld in bijlage IV bis bij Richtlijn 2008/98/EG of andere passende instrumenten en maatregelen.
Artikel 17
Gevolmachtigde
1. Elke lidstaat ziet erop toe dat het een producent als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder f), i) tot en met iii), die in een andere lidstaat is gevestigd, bij wijze van uitzondering op artikel 3, lid 1, onder f), i) tot en met iii), toegestaan wordt een op zijn grondgebied gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon aan te wijzen als de gevolmachtigde die verantwoordelijk is voor het nakomen van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen van die producent op dat grondgebied.
2. Elke lidstaat ziet erop toe dat een producent als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder f), iv), die op zijn grondgebied is gevestigd en die EEA aan een andere lidstaat verkoopt, waar deze niet is gevestigd, een gevolmachtigde aanwijst in die lidstaat als de persoon die verantwoordelijk is voor het nakomen van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen van die producent op het grondgebied van die lidstaat.
3. Het aanwijzen van een gevolmachtigde geschiedt per schriftelijke volmacht.
Artikel 18
Administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie
De lidstaten zorgen ervoor dat de voor de uitvoering van deze richtlijn bevoegde autoriteiten met elkaar samenwerken, met name om een adequate informatie-uitwisseling tot stand te brengen om ervoor te zorgen dat producenten aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen, en, waar passend, aan elkaar en aan de Commissie informatie verstrekken teneinde de juiste uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken. De administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie, in het bijzonder tussen nationale registers, geschieden onder meer met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen.
De samenwerking omvat onder meer het verlenen van toegang tot de relevante documenten en informatie, waaronder de inspectieresultaten, onverminderd wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming die gelden in de lidstaat van de autoriteit waarmee om samenwerking wordt verzocht.
Artikel 19
Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 van deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om de bijlagen IV, VII, VIII en IX bij deze richtlijn aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek. De Commissie stelt een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast met betrekking tot elke te wijzigen bijlage. De wijziging van bijlage VII bij deze richtlijn gebeurt met inachtneming van de vrijstellingen krachtens Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ).
Voordat de bijlagen worden gewijzigd, raadpleegt de Commissie onder andere de producenten van EEA, de recycleerders, de verwerkers alsmede de milieuorganisaties, werknemers- en consumentenverenigingen.
Artikel 20
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, en artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 13 augustus 2012. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, en artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een later daarin genoemde datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, en artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of wanneer zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 21
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 22
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 14 februari 2014 in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen ter zake mee.
Artikel 23
Inspecties en controles
1. De lidstaten voeren passende inspecties en controles uit om na te gaan of deze richtlijn correct wordt uitgevoerd.
Deze inspecties hebben ten minste betrekking op:
a) informatie die is gemeld in het kader van de registratie van producenten;
b) de overbrenging, en in het bijzonder de uitvoer van AEEA naar bestemmingen buiten de Unie in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007, en
c) de handelingen die plaatsvinden in verwerkingsinstallaties overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en bijlage VII bij deze richtlijn.
2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de overbrenging van gebruikte EEA waarvan vermoed wordt dat het AEEA is, geschiedt overeenkomstig de minimumvoorschriften van bijlage VI en controleren de overbrenging dienovereenkomstig.
3. De kosten van de passende analyses en inspecties, waaronder de opslagkosten, van gebruikte EEA waarvan vermoed wordt dat het AEEA is, kunnen in rekening worden gebracht aan de producenten, aan derden die in hun naam handelen, of aan andere personen die de overbrenging organiseren van gebruikte EEA waarvan vermoed wordt dat het AEEA is.
4. Ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel en van bijlage VI, en met name van punt 2 van bijlage VI, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin aanvullende voorschriften inzake inspecties en controles worden bepaald. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2.
Artikel 24
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 februari 2014 aan deze richtlijn te voldoen. Zij doen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen toekomen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
3. Mits het met deze richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt, kunnen de lidstaten de bepalingen van artikel 8, lid 6, artikel 14, lid 2, en artikel 15 omzetten door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde instanties en de betrokken bedrijfssectoren. Die overeenkomsten voldoen aan de volgende voorschriften:
a) de overeenkomsten zijn afdwingbaar;
b) de overeenkomsten bevatten doelstellingen en termijnen om die te bereiken;
c) de overeenkomsten worden bekendgemaakt in het staatsblad of een voor het publiek even toegankelijk officieel stuk, en worden aan de Commissie toegezonden;
d) de met een overeenkomst bereikte resultaten worden onder de in die overeenkomst opgenomen voorwaarden geregeld gecontroleerd, aan de bevoegde instanties en de Commissie gemeld en ter beschikking gesteld van het publiek;
e) de bevoegde instanties dragen er zorg voor dat nagegaan wordt in hoeverre met de overeenkomsten vooruitgang geboekt wordt;
f) ingeval een overeenkomst niet wordt nagekomen, moeten de lidstaten de betrokken bepalingen van deze richtlijn door middel van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen uitvoeren.
Artikel 25
Intrekking
Richtlijn 2002/96/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage XI, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 15 februari 2014 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de in bijlage XI, deel B, genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XII.
Artikel 26
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 27
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
Categorieën EEA waarop deze richtlijn van toepassing is tijdens de in artikel 2, lid 1, onder a), bepaalde overgangsperiode
1. Grote huishoudelijke apparaten
2. Kleine huishoudelijke apparaten
3. IT- en telecommunicatieapparatuur
4. Consumentenapparatuur en fotovoltaïsche panelen
5. Verlichtingsapparatuur
6. Elektrisch en elektronisch gereedschap (uitgezonderd grote, niet-verplaatsbare industriële installaties)
7. Speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur
8. Medische hulpmiddelen (uitgezonderd alle geïmplanteerde en geïnfecteerde producten)
9. Meet- en controle-instrumenten
10. Automaten
BIJLAGE II
Indicatieve lijst van EEA die onder de categorieën van bijlage I valt
1. GROTE HUISHOUDELIJKE APPARATEN
Grote koelapparaten
Koelkasten
Diepvriezers
Andere grote apparaten voor koeling, bewaring en opslag van voedsel
Wasmachines
Wasdrogers
Vaatwasmachines
Kooktoestellen
Elektrische fornuizen
Elektrische kookplaten
Magnetrons
Andere grote apparaten voor de bereiding en andere behandelingen van voedsel
Elektrische verwarmingsapparatuur
Elektrische radiatoren
Andere grote toestellen voor de verwarming van kamers, bedden en zitmeubelen
Elektrische ventilatoren
Airconditioners
Andere ventilatie-, afzuig- en airconditioningapparatuur
2. KLEINE HUISHOUDELIJKE APPARATEN
Stofzuigers
Rolvegers
Andere schoonmaakapparaten
Apparaten voor het naaien, breien en weven en andere textielbewerkingen
Strijkijzers en andere apparaten voor het strijken en mangelen en andere verzorging van kleding
Broodroosters
Frituurpannen
Koffiemolens, koffiezetmachines en apparatuur voor het openen of luchtdicht sluiten van recipiënten of verpakkingen
Elektrische messen
Tondeuses, haardrogers, elektrische tandenborstels, scheerapparaten, massage- en andere lichaamsverzorgingsapparaten
Klokken, andere uurwerken en apparatuur voor het meten, aangeven of registreren van tijd
Weegschalen
3. IT- EN TELECOMMUNICATIEAPPARATUUR
Gecentraliseerde gegevensverwerking:
Mainframes
Minicomputers
Afdrukeenheden
Persoonlijk computergebruik:
Personal computers (inclusief processor, muis, scherm en toetsenbord)
Laptops (inclusief processor, muis, scherm en toetsenbord)
Notebookcomputers
Notepadcomputers
Printers
Kopieerapparaten
Elektrische en elektronische typemachines
Zak- en bureaurekenmachines
en andere producten en apparatuur voor het elektronisch verzamelen, opslaan, verwerken, presenteren of communiceren van informatie
Gebruikerseindstations en -systemen
Faxapparaten
Telexapparaten
Telefoons
Munt- en kaarttelefoons
Draadloze telefoons
Cellulaire telefoons
Antwoordapparaten
en andere producten of apparatuur voor het overbrengen met telecommunicatie van geluid, beelden of andere informatie
4. CONSUMENTENAPPARATUUR EN FOTOVOLTAÏSCHE PANELEN
Radiotoestellen
Televisietoestellen
Videocamera's
Videorecorders
Hifirecorders
Geluidsversterkers
Muziekinstrumenten
en andere producten of apparatuur voor het opnemen of weergeven van geluid of beelden, waaronder signalen of andere technieken voor de verspreiding van beeld en geluid dan telecommunicatie
Fotovoltaïsche panelen
5. VERLICHTINGSAPPARATUUR
Armaturen voor fluorescentielampen, uitgezonderd armaturen in huishoudens
Fluorescentielampen (tl-buizen)
Compacte fluorescentielampen
Hogedrukgasontladingslampen, met inbegrip van hogedruknatriumlampen en metaalhalogenidelampen
Lagedruknatriumlampen
Andere verlichting of apparatuur voor het verspreiden of regelen van licht, uitgezonderd gloeilampen
6. ELEKTRISCH EN ELEKTRONISCH GEREEDSCHAP (UITGEZONDERD GROTE, NIET-VERPLAATSBARE INDUSTRIËLE INSTALLATIES)
Boren
Zagen
Naaimachines
Apparatuur voor het draaien, frezen, schuren, slijpen, zagen, snijden, afsnijden, boren, maken van gaten, ponsen, vouwen, buigen of dergelijke bewerkingen van hout, metaal en ander materiaal
Gereedschap voor het klinken, spijkeren of schroeven, of het verwijderen van klinknagels, spijkers en schroeven, of dergelijk gebruik
Gereedschap voor het lassen, solderen of dergelijk gebruik
Apparatuur voor het verstuiven, verspreiden, dispergeren of op andere wijze behandelen van vloeistoffen of gassen
Gereedschap voor het maaien en andere tuinbezigheden
7. SPEELGOED, ONTSPANNINGS- EN SPORTAPPARATUUR
Elektrische treinen en autoracebanen
Handconsoles voor videospellen
Videospellen
Fiets-, duik-, loop-, roeicomputers en dergelijke
Sportapparatuur met elektrische of elektronische onderdelen
Speelautomaten
8. MEDISCHE HULPMIDDELEN (MET UITZONDERING VAN ALLE GEÏMPLANTEERDE EN GEÏNFECTEERDE PRODUCTEN)
Radiotherapeutische apparatuur
Cardiologische apparatuur
Dialyseapparatuur
Beademingstoestellen
Apparatuur voor nucleaire geneeskunde
Laboratoriumapparatuur voor in-vitrodiagnostiek
Analyseapparatuur
Diepvriezers
Apparatuur voor vruchtbaarheidstests
Andere apparaten voor het opsporen, voorkomen, volgen, behandelen en verlichten van ziekten, verwondingen of handicaps
9. MEET- EN REGELAPPARATUUR
Rookmelders
Verwarmingsregelaars
Thermostaten
Meet-, weeg- en afstelapparaten voor huishouden of laboratorium
Andere meet- en regelapparatuur, voor industriële installaties (bv. in regelpanelen)
10. AUTOMATEN
Automaten voor warme dranken
Automaten voor warme/koude flesjes/blikjes
Automaten voor vaste voedingsproducten
Geldautomaten
Alle automaten voor alle soorten producten
BIJLAGE III
CATEGORIEËN EEA WAAROP DEZE RICHTLIJN VAN TOEPASSING IS
1. Warmte- of koude-uitwisselende apparatuur
2. Schermen, monitors en apparatuur met schermen die een oppervlakte hebben van meer dan 100 cm2
3. Lampen
4. Grote apparatuur (met een buitenafmeting van meer dan 50 cm), waaronder, maar niet beperkt tot:
huishoudelijke apparaten; IT- en telecommunicatieapparatuur; consumentenapparatuur; lichtarmaturen; apparatuur voor het weergeven van geluid of beelden, muziekapparatuur; elektrisch en elektronisch gereedschap; speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur; medische hulpmiddelen; meet- en controle-instrumenten; automaten; apparatuur voor het opwekken van elektrische stromen. Tot deze categorie behoren geen apparaten die onder de categorieën 1 tot en met 3 vallen.
5. Kleine apparatuur (zonder buitenafmeting van meer dan 50 cm), waaronder, maar niet beperkt tot:
huishoudelijke apparaten; consumentenapparatuur; lichtarmaturen; apparatuur voor het weergeven van geluid of beelden, muziekapparatuur; elektrisch en elektronisch gereedschap; speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur; medische hulpmiddelen; meet- en controle-instrumenten; automaten; apparatuur voor het opwekken van elektrische stromen. Tot deze categorie behoren geen apparaten die onder de categorieën 1 tot en met 3 en 6 vallen.
6. Kleine IT- en telecommunicatieapparatuur (zonder buitenafmeting van meer dan 50 cm)
BIJLAGE IV
Niet-beperkende lijst van EEA die onder de in bijlage III genoemde categorieën valt
1. Warmte- of koude-uitwisselende apparatuur
Koelkasten, diepvriezers, apparatuur voor de automatische aflevering van koude producten, klimaatregelingsapparatuur, ontvochtigingsapparaten, warmtepompen, oliehoudende radiatoren en andere warmte- of koude-uitwisselende apparatuur waarin andere vloeistoffen dan water worden gebruikt voor de warmte- of koude-uitwisseling.
2. Schermen, monitors en apparatuur met schermen die een oppervlakte hebben van meer dan 100 cm2
Schermen, televisietoestellen, lcd-fotolijsten, monitors, laptops, notebooks.
3. Lampen
Fluorescentielampen (tl-buizen), compacte fluorescentielampen, fluorescentielampen, hogedrukgasontladingslampen, met inbegrip van hogedruknatriumlampen en metaalhalogenidelampen, lagedruknatriumlampen, leds.
4. Grote apparaten
Wasmachines, wasdrogers, vaatwasmachines, kooktoestellen, elektrische fornuizen, elektrische kookplaten, lichtarmaturen, apparatuur voor het weergeven van geluid of beelden, muziekapparatuur (uitgezonderd in kerken geplaatste pijporgels), apparaten voor breien en weven, grote mainframes, grote printers, kopieerapparaten, grote speelautomaten, grote medische hulpmiddelen, grote meet- en regelapparatuur, grote product- of geldautomaten, fotovoltaïsche panelen.
5. Kleine apparaten
Stofzuigers, rolvegers, naaiapparatuur, lichtarmaturen, magnetrons, ventilatieapparatuur, strijkijzers, broodroosters, elektrische messen, waterkokers, klokken en andere uurwerken, elektrische scheerapparaten, weegschalen, haar- en lichaamsverzorgingsapparaten, rekenmachines, radiotoestellen, videocamera's, videorecorders, hifiapparatuur, muziekinstrumenten, apparatuur voor het weergeven van geluid of beelden, elektrisch en elektronisch speelgoed, sportapparatuur, fiets-, duik-, loop-, roeicomputers en dergelijke, rookmelders, verwarmingsregelaars, thermostaten, klein elektrisch en elektronisch gereedschap, kleine medische hulpmiddelen, kleine meet- en regelapparatuur, kleine productautomaten, kleine apparaten met geïntegreerde fotovoltaïsche panelen.
6. Kleine IT- en telecommunicatieapparatuur (zonder buitenafmeting van meer dan 50 cm)
Mobiele telefoons, gps, zakrekenmachines, routers, personal computers, printers, telefoons.
BIJLAGE V
MINIMALE STREEFCIJFERS INZAKE NUTTIGE TOEPASSING, ALS VERMELD IN ARTIKEL 11
Deel 1: Minimale streefcijfers van toepassing per categorie vanaf 13 augustus 2012 tot 14 augustus 2015 met betrekking tot de in bijlage I vermelde categorieën:
a) van AEEA die onder categorie 1 of 10 van bijlage I valt,
— wordt 80 % nuttig toegepast, en
— wordt 75 % gerecycleerd;
b) van AEEA die onder categorie 3 of 4 van bijlage I valt,
— wordt 75 % nuttig toegepast, en
— wordt 65 % gerecycleerd;
c) van AEEA die onder categorie 2, 5, 6, 7, 8 of 9 van bijlage I valt,
— wordt 70 % nuttig toegepast, en
— wordt 50 % gerecycleerd;
d) van gasontladingslampen wordt 80 % gerecycleerd.
Deel 2: Minimale streefcijfers van toepassing per categorie vanaf 15 augustus 2015 tot 14 augustus 2018 met betrekking tot de in bijlage I vermelde categorieën:
a) van AEEA die onder categorie 1 of 10 van bijlage I valt,
— wordt 85 % nuttig toegepast, en
— wordt 80 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
b) van AEEA die onder categorie 3 of 4 van bijlage I valt,
— wordt 80 % nuttig toegepast, en
— wordt 70 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
c) van AEEA die onder categorie 2, 5, 6, 7, 8 of 9 van bijlage I valt,
— wordt 75 % nuttig toegepast, en
— wordt 55 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
d) van gasontladingslampen wordt 80 % gerecycleerd.
Deel 3: Minimale streefcijfers van toepassing per categorie vanaf 15 augustus 2018 met betrekking tot de in bijlage III vermelde categorieën:
a) van AEEA die onder categorie 1 of 4 van bijlage III valt
— wordt 85 % nuttig toegepast, en
— wordt 80 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
b) van AEEA die onder categorie 2 van bijlage III valt
— wordt 80 % nuttig toegepast, en
— wordt 70 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
c) van AEEA die onder categorie 5 of 6 van bijlage III valt
— wordt 75 % nuttig toegepast, en
— wordt 55 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;
d) van AEEA die onder categorie 3 van bijlage III valt, wordt 80 % gerecycleerd.
BIJLAGE VI
MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE OVERBRENGING
1. Om het onderscheid te maken tussen EEA en AEEA, in gevallen waarin de houder van het voorwerp beweert dat hij gebruikte EEA overbrengt of voornemens is over te brengen die géén AEEA is, verlangen de lidstaten van de houder dat hij beschikt over de volgende bewijzen van de juistheid van deze bewering:
a) een kopie van de factuur en het contract met betrekking tot de verkoop en/of de eigendomsoverdracht van de EEA, waarin wordt verklaard dat de apparatuur bestemd is voor onmiddellijk hergebruik en helemaal functioneel is;
b) een bewijs van beoordeling of test, in de vorm van een kopie van de bescheiden (testcertificaat, keuringsbewijs), voor elk stuk dat deel uitmaakt van de zending, alsmede een protocol dat alle in punt 3 gespecificeerde etiketinformatie bevat;
c) een verklaring van de houder die het vervoer van de EEA organiseert, dat de zending geen materiaal of apparatuur omvat die een afvalstof is in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG, en
d) passende bescherming tegen beschadiging tijdens het vervoer en het in- en uitladen, met name door voldoende verpakking en passende stapeling van de lading.
2. Het bepaalde in punt 1, onder a) en b), en punt 3 is niet van toepassing wanneer dit wordt gedocumenteerd door afdoende bewijs dat de overbrenging plaatsvindt in het kader van een overdrachtovereenkomst tussen ondernemingen en dat:
a) de EEA wordt teruggestuurd naar de producent of naar een derde die in diens naam handelt als defect voor reparatie onder garantie met het oog op hergebruik, of
b) de gebruikte EEA voor professioneel gebruik wordt verzonden naar de producent of naar een derde die in diens naam handelt of naar faciliteiten van een derde in landen waar Besluit C(2001)107/def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(92)39/def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing van toepassing is, met als doel om te worden opgeknapt of gerepareerd, krachtens een geldig contract, met het oog op hergebruik, of
c) de defecte gebruikte EEA voor professioneel gebruik, zoals medische hulpmiddelen of onderdelen daarvan naar de producent of naar een derde die in diens naam handelt wordt verzonden, voor analyse van de onderliggende oorzaak, krachtens een geldig contract, wanneer zo'n analyse alleen kan worden uitgevoerd door de producent of derden die in zijn naam handelen.
3. Als bewijs dat de overgebrachte producten gebruikte EEA vormen en geen AEEA, schrijven de lidstaten voor dat met betrekking tot gebruikte EEA de volgende test- en documentatiestappen worden doorlopen:
Stap 1: Testen
a) Er wordt gekeken of het apparaat functioneert en of het gevaarlijke stoffen bevat. Welke tests worden uitgevoerd, hangt af van de aard van de EEA. Voor de meeste gebruikte EEA volstaat een functionaliteitstest van de belangrijkste functies.
b) De uitkomsten van de beoordeling en het testen worden geregistreerd.
Stap 2: Etiket
a) Het etiket wordt stevig, maar niet onlosmakelijk bevestigd hetzij op de (onverpakte) EEA zelf, hetzij op de verpakking, op zodanige wijze dat het kan worden gelezen zonder dat de apparatuur moet worden uitgepakt.
b) Het etiket bevat de volgende informatie:
— benaming (benaming van het apparaat indien opgesomd in, al naar het geval, bijlage II of bijlage IV, en categorie opgenomen in, al naar het geval, bijlage I of bijlage III);
— identificatienummer van het apparaat (typenummer), in voorkomend geval;
— productiejaar (indien bekend);
— naam en adres van het bedrijf dat heeft gecontroleerd of het apparaat goed functioneert;
— resultaten van de tests als omschreven in stap 1 met inbegrip van de datum van de test van de functionele capaciteit;
— aard van de uitgevoerde tests.
4. Naast de in de punten 1, 2 en 3 vermelde documenten dient elke lading (bv. container, vrachtwagen) gebruikte EEA vergezeld te gaan van:
a) een relevant vervoersdocument, bijvoorbeeld de CMR-vrachtbrief of de geleidebrief;
b) een verklaring door de aansprakelijke persoon met betrekking tot zijn verantwoordelijkheid.
5. Bij ontbreken van bewijs dat een voorwerp gebruikte EEA is en niet AEEA volgens de overeenkomstig de punten 1, 2, 3 en 4 vereiste documenten en van passende bescherming tegen beschadiging tijdens het vervoer en het in- en uitladen, met name door voldoende verpakking en passende stapeling van de lading, waarvoor de houder die het vervoer organiseert verantwoordelijk is, dienen de instanties van de lidstaten de betrokken apparaten als AEEA te beschouwen en ervan uit te gaan dat de lading het voorwerp is van illegale overbrenging. In deze omstandigheden wordt met de lading omgegaan overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1013/2006.
BIJLAGE VII
Selectieve behandeling van materialen en onderdelen van AEEA als bedoeld in artikel 8, lid 2
1. Uit gescheiden ingezamelde AEEA moeten ten minste de volgende stoffen, mengsels en onderdelen worden afgezonderd:
— polychloorbifenyl (pcb)-houdende condensatoren overeenkomstig Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (pcb's/PCT's) ( 10 ),
— kwikhoudende onderdelen zoals schakelaars en lampen voor achtergrondverlichting,
— batterijen,
— printplaten van mobiele telefoons in het algemeen en van andere apparaten indien de oppervlakte van de printplaat meer dan 10 cm2 bedraagt,
— tonercassettes met vloeibare of pasteuze toner, en kleurentoner,
— kunststoffen die gebromeerde brandvertragers bevatten,
— asbestafval en onderdelen die asbest bevatten,
— beeldbuizen,
— chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk's en HCFK's) of fluorkoolwaterstoffen (HFK's), koolwaterstoffen (HC's),
— gasontladingslampen,
— lcd-schermen (in voorkomend geval met toebehoren) met een oppervlak van meer dan 100 cm2 en schermen met achtergrondverlichting met behulp van gasontladingslampen,
— uitwendige elektrische kabels,
— onderdelen die vuurvaste keramische vezels bevatten zoals beschreven in Richtlijn 97/69/EG van de Commissie van 5 december 1997 tot drieëntwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling. de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen ( 11 ),
— onderdelen die radioactieve stoffen bevatten, met uitzondering van onderdelen beneden de vrijstellingsdrempels, die vastgesteld zijn in artikel 3 van en bijlage I bij Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren ( 12 ),
— elektrolytische condensatoren die tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen bevatten (hoogte > 25 mm, diameter > 25 mm, of met een naar verhouding vergelijkbaar volume).
Deze stoffen, mengsels en onderdelen dienen te worden verwijderd of nuttig te worden toegepast in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG.
2. De volgende onderdelen van gescheiden ingezamelde AEEA moeten als volgt worden behandeld:
— beeldbuizen: de fluorescerende laag moet worden afgezonderd;
— apparatuur die gassen bevat welke de ozonlaag aantasten of een aardopwarmingspotentieel hebben van meer dan 15 GWP, zoals in isolatieschuim en koelcircuits: deze gassen moeten adequaat worden verwijderd en behandeld. Gassen die de ozonlaag aantasten, worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2009,
— gasontladingslampen: het kwik wordt afgezonderd.
3. De punten 1 en 2 worden, rekening houdend met milieuoverwegingen en de wenselijkheid van voorbereiding voor hergebruik en recycling, zodanig toegepast dat het op milieuverantwoorde wijze voorbereiden voor hergebruik en recycleren van onderdelen van complete apparaten niet bemoeilijkt wordt.
BIJLAGE VIII
TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 3
1. Locaties voor de opslag (ook tijdelijke opslag) van AEEA vóór verwerking (onverminderd de voorschriften van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen ( 13 )):
— ondoorlatende ondergrond van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig bezinktanks en olie- en vuilafscheiders,
— weerbestendige afdekking van geschikte terreinen.
2. Locaties voor de verwerking van AEEA:
— weegapparatuur om het gewicht van het verwerkte afval te bepalen,
— ondoorlatende ondergrond en waterdichte afdekking van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig bezinktanks en olie- en vuilafscheiders,
— geschikte opslag voor gedemonteerde reserveonderdelen,
— geschikte containers voor de opslag van batterijen, pcb/PCT-houdende condensatoren en ander gevaarlijk afval, zoals radioactief afval,
— installaties voor de behandeling van water, overeenkomstig de gezondheids- en milieuvoorschriften.
BIJLAGE IX
SYMBOOL ALS MERKTEKEN VOOR EEA
Het symbool voor gescheiden inzameling van EEA bestaat uit een doorgekruiste verrijdbare afvalbak zoals hieronder afgebeeld. Het symbool moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht.
BIJLAGE X
INFORMATIE VOOR DE REGISTRATIE EN DE RAPPORTAGE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 16
A. Informatie die bij registratie moet worden verstrekt:
1. Naam en adres van de producent of van de gevolmachtigde die is aangewezen uit hoofde van artikel 17 (postcode en plaats, straatnaam en nummer, land, telefoon- en faxnummer, e-mail en een contactpersoon). In geval van een gevolmachtigde als gedefinieerd in artikel 17, tevens de contactgegevens van de producent die wordt vertegenwoordigd.
2. Nationale identificatiecode van de producent, met inbegrip van het Europese of het nationale fiscale nummer van de producent.
3. Categorie van de EEA opgenomen in bijlage I of III, al naar het geval.
4. Soort EEA (huishoudelijke of niet-huishoudelijke apparatuur).
5. Merknaam van de EEA.
6. Informatie over de wijze waarop de producent zijn verantwoordelijkheden nakomt: individueel of via een collectieve regeling, met inbegrip van informatie over de financiële waarborg.
7. Gebruikte verkooptechniek (bijvoorbeeld verkoop op afstand).
8. Verklaring dat de verstrekte informatie in overeenstemming met de waarheid is.
B. Informatie die voor de rapportage moet worden verstrekt:
1. Nationale identificatiecode van de producent.
2. Rapportageperiode.
3. Categorie van de EEA opgenomen in bijlage I of III, al naar het geval.
4. Hoeveelheid in een lidstaat in de nationale handel gebrachte EEA, per gewicht.
5. Hoeveelheid afgedankte EEA, uitgedrukt in gewicht, die gescheiden is ingezameld, gerecycleerd (waaronder ter voorbereiding op hergebruik), nuttig toegepast en verwijderd is in de lidstaat, dan wel binnen of buiten de Unie is overgebracht.
Noot: De informatie bij de punten 4 en 5 dient te worden verstrekt per categorie.
BIJLAGE XI
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met de opeenvolgende wijzigingen
(bedoeld in artikel 25)
Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) |
(PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24) |
Richtlijn 2003/108/EG van het Europees Parlement en de Raad |
(PB L 345 van 31.12.2003, blz. 106) |
Richtlijn 2008/34/EG van het Europees Parlement en de Raad |
(PB L 81 van 20.3.2008, blz. 65) |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 25)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
2002/96/EG |
13 augustus 2004 |
2003/108/EG |
13 augustus 2004 |
2008/34/EG |
— |
BIJLAGE XII
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 2002/96/EG |
Deze richtlijn |
Artikel 1 |
— |
— |
Artikel 1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 2, lid 3, onder a) |
Artikel 2, lid 1 (gedeeltelijk) |
Artikel 2, lid 3, onder b) |
Bijlage IB, punt 5, laatste punt |
Artikel 2, lid 3, onder c) |
Bijlage IB, punt 8 |
Artikel 2, lid 4, onder g) |
— |
Artikel 2, lid 4, onder a) tot en met f), en artikel 2, lid 5 |
Artikel 3, onder a) |
Artikel 3, lid 1, onder a) |
— |
Artikel 3, lid 1, onder b) tot en met d) |
Artikel 3, onder b) |
Artikel 3, lid 1, onder e) |
Artikel 3, onder c) tot en met h) |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, onder i) |
Artikel 3, lid 1, onder f) |
Artikel 3, onder j) |
Artikel 3, lid 1, onder g) |
Artikel 3, onder k) |
Artikel 3, lid 1, onder h) |
Artikel 3, onder l) |
— |
Artikel 3, onder m) |
Artikel 3, lid 1, onder i) |
— |
Artikel 3, lid 1, onder j) tot en met o) |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5, leden 1 en 2 |
Artikel 5, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 5, leden 3 en 4 |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 5, lid 5 |
— |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 7, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 6, lid 1, eerste en tweede alinea, en lid 3 |
Artikel 8, leden 2, 3 en 4 |
Bijlage II, punt 4 |
Artikel 8, lid 4, tweede alinea, eerste zin |
Artikel 6, lid 1, derde alinea |
Artikel 8, lid 5 |
Artikel 6, lid 6 |
Artikel 8, lid 6 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 9, leden 1 en 2 |
Artikel 6, lid 4 |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 6, lid 5 |
Artikel 10, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 7, lid 1 |
— |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 11, lid 1 en bijlage V |
— |
Artikel 11, lid 2 |
— |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 7, lid 3, eerste alinea |
Artikel 11, lid 4 |
Artikel 7, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 7, lid 4 |
— |
Artikel 7, lid 5 |
Artikel 11, lid 5 |
— |
Artikel 11, lid 6 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 12, lid 1 |
— |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 8, lid 2, eerste en tweede alinea |
Artikel 12, lid 3 |
Artikel 8, lid 2, derde alinea |
Artikel 14, lid 1 (gedeeltelijk) |
Artikel 8, lid 3, eerste alinea |
Artikel 12, lid 4 |
— |
Artikel 12, lid 5 |
Artikel 8, lid 3, tweede alinea |
Artikel 14, lid 1 (gedeeltelijk) |
Artikel 8, lid 4 |
— |
Artikel 9, lid 1, eerste alinea |
Artikel 13, lid 1, eerste alinea |
Artikel 9, lid 1, tweede alinea |
— |
Artikel 9, lid 1, derde alinea |
Artikel 13, lid 1, tweede alinea |
Artikel 9, lid 1, vierde alinea |
Artikel 13, lid 1, derde alinea |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 13, lid 2 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 14, lid 2 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 14, lid 3 |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 14, lid 4 |
Artikel 10, lid 4 |
Artikel 14, lid 5 |
Artikel 11 |
Artikel 15 |
Artikel 12, lid 1 (gedeeltelijk) |
Artikel 16, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 12, lid 1, eerste alinea (gedeeltelijk) |
Artikel 16, lid 4 |
Artikel 12, lid 1, tweede alinea |
Artikel 16, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 2 en 3 |
Artikel 12, lid 1, derde alinea |
Artikel 16, leden 3 en 5 |
— |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 12, lid 1, vierde alinea |
Artikel 18 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 16, lid 5 |
Artikel 13 |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
Artikel 14 |
Artikel 21 |
Artikel 15 |
Artikel 22 |
Artikel 16 |
Artikel 23, lid 1 |
— |
Artikel 23, leden 2 tot en met 4 |
Artikel 17, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 24, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 17, lid 4 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 17, lid 5 |
Artikel 7, leden 4 tot en met 7, artikel 11, lid 6, en artikel 12, lid 6 |
— |
Artikel 25 |
Artikel 18 |
Artikel 26 |
Artikel 19 |
Artikel 27 |
Bijlage IA |
Bijlage I |
Bijlage IB |
Bijlage II |
— |
Bijlagen III, IV en VI |
Bijlagen II tot en met IV |
Bijlagen VII tot en met IX |
— |
Bijlagen X en XI |
— |
Bijlage XII |
( 1 ) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
( 2 ) PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.
( 3 ) PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.
( 4 ) PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1.
( 5 ) PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.
( 6 ) PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.
( 7 ) PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6.
( 8 ) Door Cenelec aangenomen in maart 2006.
( 9 ) Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).
( 10 ) PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31.
( 11 ) PB L 343 van 13.12.1997, blz. 19.
( 12 ) PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.
( 13 ) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.