This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02003R2160-20210421
Regulation (EC) No 2160/2003 of the European Parliament and of the Council of 17 November 2003 on the control of salmonella and other specified food-borne zoonotic agents
Consolidated text: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
02003R2160 — NL — 21.04.2021 — 008.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EG) Nr. 2160/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 november 2003 (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EG) Nr. 1003/2005 VAN DE COMMISSIE van 30 juni 2005 |
L 170 |
12 |
1.7.2005 |
|
VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006 |
L 363 |
1 |
20.12.2006 |
|
VERORDENING (EG) Nr. 1237/2007 VAN DE COMMISSIE van 23 oktober 2007 |
L 280 |
5 |
24.10.2007 |
|
VERORDENING (EG) Nr. 213/2009 VAN DE COMMISSIE van 18 maart 2009 |
L 73 |
5 |
19.3.2009 |
|
VERORDENING (EG) Nr. 596/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 juni 2009 |
L 188 |
14 |
18.7.2009 |
|
VERORDENING (EU) Nr. 517/2011 VAN DE COMMISSIE van 25 mei 2011 |
L 138 |
45 |
26.5.2011 |
|
VERORDENING (EU) Nr. 1086/2011 VAN DE COMMISSIE van 27 oktober 2011 |
L 281 |
7 |
28.10.2011 |
|
L 158 |
1 |
10.6.2013 |
||
VERORDENING (EU) 2016/429 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 maart 2016 |
L 84 |
1 |
31.3.2016 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EG) Nr. 2160/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 november 2003
inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
HOOFDSTUK I
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
Deze verordening betreft:
de vastlegging van doelstellingen voor de vermindering van de prevalentie van bepaalde zoönoses bij dierpopulaties:
in het stadium van de primaire productie en,
wanneer zulks naar gelang van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker nodig is, in andere stadia van de voedselketen, inclusief levensmiddelen en diervoeders;
de goedkeuring van door de lidstaten en door exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven vastgestelde specifieke bestrijdingsprogramma's;
de vaststelling van specifieke voorschriften inzake bepaalde bestrijdingsmethoden die worden toegepast om de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers te verminderen;
de vaststelling van voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van bepaalde dieren en producten daarvan uit derde landen.
Deze verordening is niet van toepassing op primaire productie:
voor particulier huishoudelijk gebruik, of
die leidt tot rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of plaatselijke detailhandelszaken die de producten rechtstreeks aan de eindverbruiker leveren.
Artikel 2
Definities
In deze verordening worden de volgende definities gebruikt:
de definities, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002;
de definities, vastgesteld in Richtlijn 2003/99/EG, en
de volgende definities:
a) |
„beslag” : op een bedrijf als een epidemiologische eenheid gehouden dier of groep dieren; en |
b) |
„koppel” : alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen. |
Artikel 3
Bevoegde autoriteiten
Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening aan en stelt de Commissie daarvan in kennis. Indien een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst:
deelt hij de Commissie mee welke bevoegde autoriteit als contactpunt voor de contacten met de Commissie zal fungeren en
ziet hij erop toe dat de bevoegde autoriteiten samenwerken om te zorgen dat de voorschriften van deze verordening correct worden toegepast.
De bevoegde autoriteit of autoriteiten is of zijn met name verantwoordelijk voor:
het opstellen van de in artikel 5, lid 1, bedoelde programma's en van eventuele wijzigingen daarvan die nodig kunnen blijken in het licht van de beschikbare gegevens en resultaten;
het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van de aangewende middelen en van de resultaten die zijn verkregen bij de uitvoering van de nationale bestrijdingsprogramma's bedoeld in artikel 5 en het jaarlijks toezenden van deze gegevens en resultaten, inclusief de resultaten van eventuele onderzoeken, aan de Commissie, overeenkomstig de krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG vastgestelde voorschriften, inclusief de termijnen;
het uitvoeren van regelmatige controles ter plaatse van levensmiddelen- en, indien nodig, diervoederbedrijven om na te gaan of de bepalingen van deze verordening in acht worden genomen.
HOOFDSTUK II
COMMUNAUTAIRE DOELSTELLINGEN
Artikel 4
Communautaire doelstellingen inzake het verminderen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers
Er worden communautaire doelstellingen voor het verminderen van de prevalentie van de in bijlage I, kolom 1, genoemde zoönoses en zoönoseverwekkers bij de dierpopulaties die zijn opgenomen in bijlage I, kolom 2, vastgelegd, met inachtneming van met name:
de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen; en
de informatie die aan de Commissie of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is verstrekt uit hoofde van de bestaande communautaire voorschriften, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG, met name artikel 5.
De doelstellingen, en eventuele wijzigingen daarvan, worden door de Commissie vastgelegd. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
De doelstellingen als bedoeld in lid 1 bestaan ten minste uit:
een numerieke uitdrukking van:
het maximumpercentage epidemiologische eenheden dat positief blijft en/of
het minimumpercentage waarmee het aantal positief blijvende epidemiologische eenheden moet worden verminderd;
de maximumtermijn voor het bereiken van de doelstelling;
de definitie van de epidemiologische eenheden als bedoeld onder a);
de definitie van de nodige testschema's om na te gaan of de doelstelling is bereikt; en
de definitie, indien van toepassing, van de serotypes die van belang zijn voor de volksgezondheid, of van andere in bijlage I, kolom 1, genoemde subtypen van zoönoses of zoönoseverwekkers, daarbij rekening houdend met de in lid 6, onder c), opgesomde algemene criteria en met de in bijlage III genoemde specifieke criteria.
Bij het bepalen van elke communautaire doelstelling zorgt de Commissie voor een analyse van de verwachte kosten en baten. In deze analyse wordt in het bijzonder rekening gehouden met de criteria van lid 6, onder c). Desgevraagd verlenen de lidstaten de Commissie alle nodige bijstand om haar in staat te stellen de analyse te maken.
Voordat zij een communautaire doelstelling voorstelt, raadpleegt de Commissie in het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité de lidstaten over het resultaat van haar analyse.
In het licht van de resultaten van deze analyse en de raadpleging van de lidstaten stelt de Commissie waar passend communautaire doelstellingen voor.
In afwijking van lid 2, onder e), en lid 4, zijn gedurende een overgangsperiode evenwel de volgende voorschriften van toepassing op pluimvee.
Bijlage I kan door de Commissie worden gewijzigd met het oog op de onder b), vermelde doelstellingen, in het bijzonder rekening houdende met de onder c), vermelde criteria. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Wijzigingen van bijlage I kunnen de reikwijdte van de voorwaarden betreffende de vastlegging van de communautaire doelstellingen veranderen door aanvulling, beperking of wijziging van de betrokken:
zoönoses of zoönoseverwekkers,
stadia van de voedselketen, en/of
dierpopulaties.
De in overweging te nemen criteria vóór wijziging van bijlage I omvatten in verband met de betrokken zoönose of zoönoseverwekker:
de frequentie ervan bij dierpopulaties en menselijke populaties, in diervoeders en levensmiddelen,
de ernst ervan bij de mens,
de economische gevolgen op het gebied van dierlijke en menselijke gezondheidszorg en voor levensmiddelen- en diervoederbedrijven,
de epidemiologische tendensen bij dierpopulaties en menselijke populaties en in diervoeder en levensmiddelen,
wetenschappelijk advies,
technologische ontwikkelingen, met name in verband met de uitvoerbaarheid van de bestaande bestrijdingsmogelijkheden, en
vereisten en tendensen betreffende fok- en productiemethoden.
HOOFDSTUK III
BESTRIJDINGSPROGRAMMA'S
Artikel 5
Nationale bestrijdingsprogramma's
De nationale bestrijdingsprogramma's:
voorzien in de opsporing van zoönoses en zoönoseverwekkers overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde eisen en minimumbemonsteringsvoorschriften;
bepalen de respectieve verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten en van de exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven;
geven aan welke bestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen ingeval zoönoses en zoönoseverwekkers worden opgespoord, in het bijzonder ter bescherming van de volksgezondheid, met inbegrip van de in bijlage II vermelde specifieke maatregelen;
bieden de mogelijkheid om de voortgang van de nationale bestrijdingsprogramma's te evalueren en de programma's eventueel te herzien, vooral in het licht van de resultaten die zijn verkregen bij de opsporing van zoönoses en zoönoseverwekkers.
De nationale bestrijdingsprogramma's hebben betrekking op ten minste de volgende stadia van de voedselketen:
de productie van diervoeders;
de primaire dierlijke productie;
de verwerking en bereiding van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
Voor Bulgarije en Roemenië is, indien de datum van indiening van de nationale bestrijdingsprogramma's voor de andere lidstaten reeds is verstreken, de indieningsdatum de toetredingsdatum.
Voor Kroatië is, indien de datum van indiening van de nationale bestrijdingsprogramma's voor de andere lidstaten reeds is verstreken, de indieningsdatum de toetredingsdatum.
Artikel 6
Goedkeuring van de nationale bestrijdingsprogramma's
Artikel 7
Bestrijdingsprogramma's van exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven
HOOFDSTUK IV
BESTRIJDINGSMETHODEN
Artikel 8
Specifieke bestrijdingsmethoden
►M5 Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat: ◄
kan worden besloten dat specifieke bestrijdingsmethoden kunnen of moeten worden toegepast met het oog op het terugdringen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers in het stadium van de primaire dierlijke productie en in andere stadia van de voedselketen;
kunnen voorschriften worden aangenomen voor de wijze waarop de onder a) bedoelde methoden mogen worden gebruikt;
kunnen uitvoeringsbepalingen worden aangenomen met betrekking tot de nodige documenten en procedures, alsmede minimumeisen voor de onder a) bedoelde methoden, en
kan worden besloten dat bepaalde specifieke bestrijdingsmethoden niet in het kader van de bestrijdingsprogramma's mogen worden gebruikt.
Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
HOOFDSTUK V
HANDELSVERKEER
Artikel 9
Intracommunautair handelsverkeer
Deze toestemming kan volgens dezelfde procedure worden ingetrokken.
Deze speciale maatregelen omvatten maatregelen op basis van de bepalingen in Beschikking 95/410/EG in de laatste versie vóór de intrekking daarvan en Beschikkingen 2003/644/EG ( 1 ) en 2004/235/EG ( 2 ) van de Commissie in de versies daarvan op het ogenblik van de intrekking van Richtlijn 90/539/EEG.
Artikel 10
Invoer uit derde landen
HOOFDSTUK VI
LABORATORIA
Artikel 11
Referentielaboratoria
Artikel 12
Erkenning van laboratoria, kwaliteitsvoorschriften en erkende testmethoden
De laboratoria die deelnemen aan de op grond van de artikelen 5 en 7 vastgestelde bestrijdingsprogramma's en waar de monsters worden geanalyseerd met het oog op de opsporing van zoönoses en zoönoseverwekkers die zijn vermeld in de lijst in bijlage I, kolom 1, worden
door de bevoegde autoriteit aangewezen; en
passen uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, c.q. uiterlijk 24 maanden nadat er een nieuwe zoönose of zoönoseverwekker aan bijlage I, kolom 1, is toegevoegd, een kwaliteitsborgingssysteem toe dat beantwoordt aan de eisen van de vigerende EN/ISO-norm.
Alternatieve methoden mogen worden gebruikt als die overeenkomstig internationaal erkende voorschriften zijn gevalideerd en resultaten opleveren die gelijkwaardig zijn aan de resultaten van de desbetreffende referentiemethode.
Zo nodig kunnen door de Commissie andere testmethoden worden goedgekeurd. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
HOOFDSTUK VII
UITVOERING
Artikel 13
Uitvoerings- en overgangsmaatregelen
De Commissie kan de nodige overgangsmaatregelen of uitvoeringsmaatregelen vaststellen, met inbegrip van de noodzakelijke wijzigingen in de desbetreffende gezondheidscertificaten. Overgangsmaatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, met inbegrip van maatregelen die haar aanvullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, en in het bijzonder verdere preciseringen van de vereisten die in de bepalingen van deze verordening zijn vastgelegd, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Andere uitvoerings- of overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
Artikel 14
Comitéprocedure
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
Artikel 15
Raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid
De Commissie raadpleegt de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid over alle aangelegenheden binnen de werkingssfeer van deze verordening die belangrijke gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, en in het bijzonder vóór zij communautaire doelstellingen overeenkomstig artikel 4 of specifieke bestrijdingsmethoden overeenkomstig artikel 8 voorstelt.
Artikel 16
Verslag over financiële regelingen
Dit verslag behandelt:
de regelingen die op communautair en nationaal niveau bestaan om de genomen maatregelen ter bestrijding van zoönoses en zoönoseverwekkers te financieren;
het effect dat dergelijke regelingen sorteren op de doeltreffendheid van die maatregelen.
HOOFDSTUK VIII
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
Communautaire controles
Artikel 18
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij wordt van toepassing zes maanden na de datum van haar inwerkingtreding.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
Zoönoses en zoönoseverwekkers waarvoor op communautair niveau doelstellingen inzake vermindering van de prevalentie moeten worden vastgelegd op grond van artikel 4
1. Zoönose of zoönoseverwekker |
2. Dierpopulatie |
3. Stadium van de voedselketen |
4. Uiterste tijdstip vastlegging doelstelling (*1) |
5. Tijdstip met ingang waarvan tests moeten plaatsvinden |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Vermeerderingskoppels van Gallus gallus |
Primaire productie |
►M1 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening ◄ |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Legkippen |
Primaire productie |
24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Slachtkuikens |
Primaire productie |
36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Kalkoenen |
Primaire productie |
48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Beslagen van slachtvarkens |
Slacht |
48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Beslagen van fokvarkens |
Primaire productie |
60 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening |
18 maanden na de in kolom 4 bedoelde datum |
(*1)
Bij deze data wordt ervan uitgegaan dat vergelijkbare gegevens inzake prevalentie ten minste zes maanden voor de vaststelling van de doelstelling beschikbaar zijn. Indien dit niet het geval is, worden de data voor de vaststelling van de doelstelling dienovereenkomstig verschoven. |
BIJLAGE II
BESTRIJDING VAN DE IN BIJLAGE I VERMELDE ZOÖNOSES EN ZOÖNOSEVERWEKKERS
A. Algemene eisen voor nationale bestrijdingsprogramma's
Het programma dient rekening te houden met de aard van de zoönose en/of de zoönoseverwekker en met de specifieke situatie in de lidstaat, en
in het programma moet melding worden gemaakt van het doel ervan, met inachtneming van de omvang van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker;
het programma moet voldoen aan de minimumbemonsteringsvoorschriften van deel B;
het programma moet waar van toepassing voldoen aan de in de delen C tot en met E vastgestelde specifieke eisen, en
in het programma moet melding worden gemaakt van het volgende.
1. Algemeen
1.1. De aanwezigheid van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker in de lidstaat, met een specifieke verwijzing naar de resultaten van de bewaking overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2003/99/EG.
1.2. Het geografische gebied of, indien van toepassing, de epidemiologische eenheden waarop het programma van toepassing is.
1.3. De structuur en organisatie van de betrokken bevoegde autoriteiten.
1.4. De erkende laboratoria waar de in het kader van het programma verzamelde monsters worden onderzocht.
1.5. De bij het onderzoek van de zoönose of zoönoseverwekker gebruikte methoden.
1.6. De officiële controles (inclusief bemonsteringsschema's) van diervoeders, koppels en/of beslagen.
1.7. De officiële controles (inclusief bemonsteringsschema's) in andere stadia van de voedselketen.
1.8. De maatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen met betrekking tot dieren of producten waarbij zoönoses of zoönoseverwekkers zijn gevonden, vooral ter bescherming van de volksgezondheid, alsmede preventieve maatregelen zoals inenting.
1.9. De terzake geldende nationale regelgeving, met inbegrip van de nationale bepalingen aangaande de in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde activiteiten.
1.10. De in het kader van het nationale bestrijdingsprogramma aan levensmiddelen- of diervoederbedrijven verstrekte financiële steun.
2. Levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven waarvoor het programma van toepassing is
2.1. De productiestructuur voor de betrokken soort en de producten daarvan.
2.2. De productiestructuur voor diervoeders.
2.3. Relevante gidsen voor goede veehouderijpraktijken of andere richtsnoeren (bindende of facultatieve) waarin ten minste worden omschreven:
2.4. Veterinair routinetoezicht op de bedrijven.
2.5. Registratie van de bedrijven.
2.6. Door de bedrijven te registreren gegevens.
2.7. Documenten waarvan de dieren bij verzending vergezeld moeten gaan.
2.8. Andere relevante maatregelen om de traceerbaarheid van dieren te garanderen.
B. Minimumbemonsteringsvoorschriften
1. Zodra het desbetreffende in artikel 5 bedoelde bestrijdingsprogramma is goedgekeurd, moet de exploitant van een levensmiddelenbedrijf monsters laten nemen en analyseren voor onderzoek op de in bijlage I, kolom 1, genoemde zoönoses of zoönoseverwekkers, met inachtneming van de in onderstaande tabel vermelde minimumbemonsteringsvoorschriften.
1. Zoönose of zoönoseverwekker |
2. Dierpopulatie |
3. Productiefasen die door de bemonstering bestreken moeten worden |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Vermeerderingskoppels van Gallus gallus: |
|
— opfokkoppels |
— Eéndagskuikens |
|
— Vier weken oud |
||
— Twee weken vóór overgang naar legfase of verplaatsing naar legeenheid |
||
— volwassen vermeerderingskoppels |
— Om de twee weken tijdens de legperiode |
|
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Legkippen: |
|
— opfokkoppels |
— Eéndagskuikens |
|
— Legkippen twee weken vóór overgang naar legfase of verplaatsing naar legeenheid |
||
— legkoppels |
— Om de 15 weken tijdens de legperiode |
|
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Slachtkuikens |
— Dieren die worden afgevoerd voor de slacht (*1) |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Kalkoenen |
— Dieren die worden afgevoerd voor de slacht (*1) |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid |
Beslagen van |
|
— fokvarkens |
— Dieren die worden afgevoerd voor de slacht, of geslachte varkens in het slachthuis |
|
— slachtvarkens |
— Dieren die worden afgevoerd voor de slacht, of geslachte varkens in het slachthuis |
|
(*1)
De resultaten van de analyse van de monsters moeten bekend zijn voordat de dieren het slachthuis verlaten. |
2. De in punt 1 vastgestelde voorschriften laten de voorschriften van de communautaire wetgeving betreffende antemortemkeuring onverlet.
3. De resultaten van de analyse moeten geregistreerd worden, met de volgende informatie:
datum en plaats van bemonstering,
identificatie van het koppel/beslag.
4. Immunologische tests mogen niet worden gebruikt wanneer de dieren zijn gevaccineerd, tenzij is aangetoond dat het gebruikte vaccin niet interfereert met de gebruikte testmethoden.
C. Specifieke eisen voor vermeerderingskoppels van Gallus gallus en fokkalkoenen
1. |
Wanneer op basis van de analyses van de monsters die zijn genomen overeenkomstig deel B of overeenkomstig de in de bijlagen bij de Verordeningen (EG) nrs. 1003/2005 ( 3 ) en 584/2008 ( 4 ) van de Commissie opgenomen testschema's in de in punt 2 vermelde omstandigheden de aanwezigheid van Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium is aangetoond in een vermeerderingskoppel van Gallus gallus of fokkalkoenen, moeten de maatregelen in de punten 3 tot en met 5 worden getroffen. |
2. |
a)
Indien de bevoegde autoriteit de methode voor de analyse van de overeenkomstig deel B genomen monsters heeft goedgekeurd, kan zij eisen dat de maatregelen in de punten 3 tot en met 5 worden getroffen, wanneer de analyse de aanwezigheid van Salmonella enteridis of Salmonella typhimurium aantoont.
b)
In de overige gevallen moeten de in de punten 3 tot en met 5 genoemde maatregelen getroffen worden, wanneer de bevoegde autoriteit op grond van de analyse van de overeenkomstig punt B genomen monsters bevestigt dat er vermoedelijk Salmonella entiridis of Salmonella typhimurium aanwezig is. |
3. |
Niet-bebroede eieren van een koppel moeten worden vernietigd. Dergelijke eieren mogen echter voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium gegarandeerd is overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne. |
4. |
Alle dieren — inclusief eendagskuikens — van het koppel moeten worden geslacht of vernietigd, waarbij elk risico op verspreiding van salmonella zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het slachten moet gebeuren overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne. Van dergelijke dieren afgeleide producten mogen overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne alsmede deel E, zodra dat van toepassing is, voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. Indien deze producten niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, moeten zij worden gebruikt of verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ( 5 ). |
5. |
Als in een broederij nog broedeieren aanwezig zijn van koppels waarin Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium aanwezig is, moeten die eieren worden vernietigd of worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002. |
6. |
Alle verwijzingen in dit deel naar „Salmonella Typhimurium” omvatten ook monofasische Salmonella Typhimurium met de antigene formule ►C1 1,4,[5],12:i:- ◄ . |
D. Specifieke eisen voor koppels van legkippen
1. Eieren mogen niet voor rechtstreekse menselijke consumptie als consumptie-eieren worden gebruikt, tenzij zij afkomstig zijn van een commercieel legkippenkoppel, waarop een nationaal bestrijdingsprogramma op grond van artikel 5 van toepassing is en waarvoor geen officiële restricties gelden.
2. Eieren afkomstig van een koppel met onbekende gezondheidsstatus waarvan wordt vermoed dat het besmet is of dat besmet is met serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld of die als besmettingsbron bij een specifieke door voedsel overgedragen uitbraak bij de mens zijn geïdentificeerd, mogen alleen voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de vernietiging van alle serotypes van Salmonella die van belang zijn voor de volksgezondheid, gegarandeerd is overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.
Eieren afkomstig van een koppel met onbekende gezondheidsstatus waarvan wordt vermoed dat het besmet is of dat besmet is met serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld of die als besmettingsbron bij een specifieke door voedsel overgedragen uitbraak bij de mens zijn geïdentificeerd,
worden beschouwd als eieren van klasse B, als omschreven in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 557/2007 van de Commissie tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1028/2006 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren ( 6 );
worden voorzien van de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 557/2007 bedoelde vermelding die hen duidelijk onderscheidt van eieren van klasse A, voordat zij in de handel worden gebracht;
mogen niet worden binnengebracht in pakstations, tenzij de bevoegde autoriteit tevreden is met de maatregelen ter preventie van mogelijke kruisbesmetting van eieren van andere koppels.
3. Wanneer vogels van een besmet koppel geslacht of vernietigd worden, moeten er maatregelen getroffen worden teneinde het risico van verspreiding van zoönoses zoveel mogelijk te beperken. Het slachten geschiedt overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne. Van dergelijke vogels afgeleide producten mogen overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne alsmede deel E, zodra dat van toepassing is, voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. Indien deze producten niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, moeten zij worden gebruikt of verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.
4. Om vals positieve initiële resultaten uit te sluiten mag de bevoegde autoriteit de in punt 2 van dit deel bedoelde beperkingen opheffen:
wanneer het koppel van legkippen niet de besmettingsbron voor de mens door de consumptie van eieren of eiproducten is als gevolg van een epidemiologisch onderzoek naar door voedsel overgedragen uitbraken overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2003/99/EG, en
wanneer op het koppel een nationaal bestrijdingsprogramma uit hoofde van artikel 5 van toepassing is en de serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld, niet worden bevestigd door het volgende, door de bevoegde autoriteit uitgevoerde bemonsteringsprotocol:
de technische specificaties, als bedoeld in artikel 5 van Beschikking 2004/665/EG van de Commissie (7 monsters); een submonster van 25 g moet echter voor analyse worden verzameld van elk fecaal materiaal en stofmonster; alle monsters moeten afzonderlijk worden geanalyseerd,
of
bacteriologisch onderzoek van de caeca en eileiders van 300 dieren,
of
bacteriologisch onderzoek van de schaal en de inhoud van 4 000 eieren van elk koppel in verzamelmonsters van maximaal 40 eieren.
Naast de onder b) vermelde bemonstering gaat de bevoegde autoriteit na of geen gebruik is gemaakt van antimicrobiële stoffen die het resultaat van de analyses van de monsters zouden kunnen beïnvloeden.
E. Specifieke eisen voor vers vlees
1. Met ingang van 1 december 2011 voldoet vers pluimveevlees van in bijlage I opgenomen dierpopulaties aan het desbetreffende microbiologische criterium overeenkomstig rij 1.28 van bijlage I, hoofdstuk 1, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie ( 7 ).
2. Binnen 72 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden er gedetailleerde regels voor dit criterium vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2. Daarin zullen met name de bemonsteringsschema's en de analysemethoden nader worden vermeld.
3. Het in punt 1 genoemde criterium is echter niet van toepassing voor vers pluimveevlees dat bestemd is voor industriële hittebehandeling of een andere behandeling waarmee salmonella kan worden uitgeschakeld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.
BIJLAGE III
Specifieke criteria om vast te stellen welke serotypen salmonella van belang zijn voor de volksgezondheid
Wanneer bepaald wordt op welke serotypen salmonella die van belang zijn voor de volksgezondheid de communautaire doelstellingen worden toegepast, moet er rekening gehouden worden met de volgende criteria:
de meest voorkomende serotypen salmonella in salmonellose bij de mens, op basis van gegevens die met EG-monitoringssystemen zijn verzameld;
de besmettingsweg (d.w.z. de aanwezigheid van het serotype in de betrokken dierpopulaties en -voeders);
de vraag of recentelijk gebleken is dat het serotype zich snel verspreidt en ziekten verwekt bij mens en dier;
de vraag of bepaalde serotypes verhoogde virulentie vertonen, bijvoorbeeld op het gebied van invasiviteit of resistentie voor specifieke therapieën voor infecties bij mensen.
( 1 ) Beschikking 2003/644/EG van de Commissie van 8 september 2003 tot vaststelling van aanvullende garanties ten aanzien van Salmonellae voor de verzending naar Finland en Zweden van vermeerderingspluimvee en van voor vermeerderings- of voor gebruikskoppels bestemde eendagskuikens (PB L 228 van 12.9.2003, blz. 29).
( 2 ) Beschikking 2004/235/EG van de Commissie van 1 maart 2004 tot vaststelling van aanvullende garanties ten aanzien van Salmonellae voor de verzending naar Finland en Zweden van legkippen (PB L 72 van 11.3.2004, blz. 86).
( 3 ) PB L 170 van 1.7.2005, blz. 12.
( 4 ) PB L 162 van 21.6.2008, blz. 3.
( 5 ) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 1).
( 6 ) PB L 132 van 24.5.2007, blz. 5.
( 7 ) PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.