Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R0511

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/511 van de Commissie van 24 november 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het bepalen van risicogewogen posten van instellingen voor collectieve belegging in het kader van de beleidsbenadering (Voor de EER relevante tekst)

    C/2022/8377

    PB L 71 van 9.3.2023, p. 1–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/511/oj

    9.3.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 71/1


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/511 VAN DE COMMISSIE

    van 24 november 2022

    tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het bepalen van risicogewogen posten van instellingen voor collectieve belegging in het kader van de beleidsbenadering

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 132 bis, lid 4, derde alinea,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Om onnodige variabiliteit in kapitaalvereisten tussen instellingen te voorkomen en om de beleidsbenadering te kunnen aanwenden in situaties waarin onvoldoende informatie beschikbaar is, moet de methode voor het bepalen van de risicogewogen posten voor een instelling voor collectieve belegging (icb) in het kader van de beleidsbenadering worden gespecificeerd voor de gevallen waarin berekening van de risicogewogen posten door ontbrekende inputs onmogelijk is.

    (2)

    Indien een icb derivatentransacties aangaat en de onderliggende waarden van de derivaten of het onderliggende risico van de derivatenposities onbekend zijn, kunnen instellingen de vervangingswaarde van de posities niet bepalen, en de blootstellingswaarde ervan dus evenmin. In dat geval moeten instellingen hun berekeningen baseren op het notionele bedrag van de derivatenpositie, dat gewoonlijk bekend zou zijn en de beste indicator voor de omvang van de positie zou zijn, zodat een benadering van de blootstellingswaarde wordt gegeven.

    (3)

    Indien het beleggingsbeleid van de icb het aangaan van derivatentransacties niet uitsluit, maar niet voldoende informatie bevat om te bepalen of een onderliggende waarde een blootstelling binnen of buiten de balanstelling vormt, kan niet worden uitgesloten dat een dergelijke blootstelling bestaat. Daarom moet die blootstelling worden meegenomen in de berekening van de risicogewogen posten van de blootstellingen van de icb.

    (4)

    Indien het beleggingsbeleid onvoldoende informatie verschaft over de blootstellingswaarde van een dergelijke positie, kan niet worden uitgesloten dat de blootstellingswaarde de volledige notionele waarde van de derivatenpositie is.

    (5)

    Indien het beleggingsbeleid het notionele bedrag van de derivatenpositie niet specificeert, moet, om ervoor te zorgen dat de benadering prudent genoeg is, dat bedrag worden afgeleid van het in het kader van dat beleid toegestane maximale notionele bedrag van derivaten.

    (6)

    Indien de vervangingswaarde of de potentiële toekomstige blootstelling voor de berekening van het blootstellingsbedrag in verband met het tegenpartijkredietrisico onbekend zijn, moeten instellingen hun berekeningen baseren op de som van de notionele bedragen van de transacties in het samenstel van verrekenbare transacties; dit zou de best beschikbare voorzichtige raming zijn om het gebruik van de beleidsbenadering mogelijk te maken.

    (7)

    Er zijn gevallen waarin het voor instellingen niet mogelijk is om de relevante samenstellen van verrekenbare transacties voor een bepaald type derivaat in de icb vast te stellen, aangezien er geen informatie beschikbaar is over de tegenpartijen of over de vraag of de transacties onderworpen zijn aan een in rechte afdwingbare bilaterale verrekeningsovereenkomst als bedoeld in artikel 272, punt 4), van Verordening (EU) nr. 575/2013. In die gevallen moeten instellingen ervan uitgaan dat voor dat type derivaat geen sprake is van verrekeningseffecten en evenmin van diversificatie van tegenpartijen. Instellingen moeten dus ervan uitgaan dat de icb transacties voor één derivaat is aangegaan met het maximale notionele bedrag dat volgens het beleid voor dat type derivaat is toegestaan.

    (8)

    Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

    (9)

    De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Bepaling van de blootstellingswaarde van de derivatenposities van een icb indien de onderliggende waarde onbekend is voor de toepassing van artikel 132 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013

    1.   Wanneer instellingen de beleidsbenadering toepassen overeenkomstig artikel 132 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en het beleid van de icb niet uitsluit dat de onderliggende waarde van de derivatenpositie van een icb een blootstelling binnen of buiten de balanstelling vormt, maar de blootstellingswaarde of, in het geval van blootstellingen buiten de balanstelling, het toepasselijke percentage overeenkomstig artikel 111 van Verordening (EU) nr. 575/2013 onbekend is, gebruiken instellingen het volledige notionele bedrag van de derivatenpositie als blootstellingswaarde voor de berekening van de risicogewogen posten.

    2.   Voor het bepalen van de blootstellingswaarde als bedoeld in lid 1 gebruiken instellingen, indien het notionele bedrag van de derivatenposities onbekend is, als blootstellingswaarde een voorzichtige raming op basis van het maximale notionele bedrag van de derivaten dat in het kader van het beleid van een icb is toegestaan.

    Artikel 2

    Berekening van de blootstellingswaarden voor het tegenpartijkredietrisico van een samenstel van verrekenbare transacties van derivatenposities van een icb

    1.   Bij de berekening van de blootstellingswaarde van een samenstel van verrekenbare transacties voor tegenpartijkredietrisico overeenkomstig de benaderingen van deel 3, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3, 4 of 5, naargelang het geval, van Verordening (EU) nr. 575/2013 passen instellingen het volgende toe:

    a)

    indien de instelling wegens ontbrekende inputs niet in staat is de vervangingswaarde van het samenstel van verrekenbare transacties te berekenen volgens de desbetreffende benadering, gebruikt zij als vervangingswaarde de som van de notionele bedragen van alle derivaten in het samenstel van verrekenbare transacties;

    b)

    indien de instelling wegens ontbrekende inputs niet in staat is de potentiële toekomstige blootstelling van het samenstel van verrekenbare transacties te berekenen volgens de desbetreffende benadering, vervangt zij deze door 0,15 maal de som van de notionele bedragen van alle derivaten in het samenstel van verrekenbare transacties.

    2.   Bij het berekenen van de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico overeenkomstig lid 1 gebruiken instellingen, indien het notionele bedrag van de derivaten in het samenstel van verrekenbare transacties onbekend is, een voorzichtige raming op basis van het maximale notionele bedrag van de derivaten dat in het kader van het beleid van een icb is toegestaan, om de blootstellingswaarde van dat samenstel van verrekenbare transacties te bepalen.

    3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 gaan instellingen, indien het voor hen niet mogelijk is de relevante samenstellen van verrekenbare transacties voor een bepaald type derivaat in de icb te achterhalen, ervan uit dat de icb transacties voor één derivaat is aangegaan met het maximale notionele bedrag dat volgens het beleid voor dat type derivaat is toegestaan.

    Artikel 3

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 24 november 2022.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

    (2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


    Top