EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R1149

Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

PE/49/2019/REV/1

OJ L 186, 11.7.2019, p. 21–56 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/1149/oj

11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/21


VERORDENING (EU) 2019/1149 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 46 en 48,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting zijn grondbeginselen van de interne markt van de Unie die in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn verankerd.

(2)

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) zet de Unie zich in voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, bevordert zij sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en bestrijdt zij discriminatie. Op grond van artikel 9 VWEU houdt de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting en de bevordering van een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid.

(3)

De Europese pijler van sociale rechten was het onderwerp van een gezamenlijke afkondiging van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdens de sociale top voor eerlijke banen en groei in Göteborg op 17 november 2017. Tijdens die top is de noodzaak beklemtoond om mensen op de eerste plaats te zetten teneinde de sociale dimensie van de Unie verder tot ontwikkeling te brengen, en om convergentie te bevorderen via inspanningen op alle niveaus, zoals bevestigd in de conclusies van de Europese Raad na zijn bijeenkomst op 14 en 15 december 2017.

(4)

In hun gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2018 en 2019 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe verbonden maatregelen te nemen om de sociale dimensie van de Unie te versterken door de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels te verbeteren, de werknemers tegen gezondheidsrisico’s op het werk te beschermen, een rechtvaardige behandeling van iedereen op de arbeidsmarkt van de Unie te waarborgen met behulp van gemoderniseerde regels inzake de detachering van werknemers, en de grensoverschrijdende handhaving van het Unierecht verder te verbeteren.

(5)

Teneinde de rechten van mobiele werkers te beschermen en eerlijke mededinging tussen bedrijven te bevorderen, met name in kleine en middelgrote ondernemingen, is het van cruciaal belang de grensoverschrijdende handhaving van het Unierecht op het gebied van de arbeidsmobiliteit te verbeteren en misbruik aan te pakken.

(6)

Er moet een Europese Arbeidsautoriteit (de „Autoriteit”) worden opgericht met het oog op meer rechtvaardigheid en vertrouwen in de interne markt. De doelstellingen van de Autoriteit moeten duidelijk worden omschreven met een sterke nadruk op een beperkt aantal taken om ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet op gebieden waar de Autoriteit de grootste toegevoegde waarde kan leveren. Daartoe moet de Autoriteit de lidstaten en de Commissie bijstaan bij het versterken van de toegang tot informatie, moet zij de naleving en de samenwerking tussen de lidstaten ondersteunen bij de consequente, efficiënte en doeltreffende toepassing en handhaving van het Unierecht betreffende arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de Unie, en moet zij bemiddelen en tot een oplossing bijdragen als er zich geschillen voordoen.

(7)

Het verbeteren van de toegang van personen en werkgevers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, tot informatie over hun rechten en plichten op het gebied van arbeidsmobiliteit, vrij verkeer van diensten en de coördinatie van de sociale zekerheid, is van essentieel belang om hen in staat te stellen het volledige potentieel van de interne markt te genieten.

(8)

De Autoriteit moet haar activiteiten uitvoeren op het gebied van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de sociale zekerheid, met inbegrip van de vrijheid van verkeer voor werknemers, de detachering van werknemers en uiterst mobiele diensten. Zij moet ook de samenwerking tussen de lidstaten versterken bij de bestrijding van zwartwerk en andere situaties waarin de goede werking van de interne markt in het gedrang komt, zoals brievenbusmaatschappijen en schijnzelfstandigheid, onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om over nationale maatregelen te beslissen. Wanneer de Autoriteit bij de uitvoering van haar activiteiten onregelmatigheden op gebieden van het Unierecht vermoedt, zoals schendingen van de arbeidsvoorwaarden of gezondheids- en veiligheidsvoorschriften, of arbeidsuitbuiting, moet zij hierover verslag kunnen uitbrengen aan, en rond die aangelegenheden kunnen samenwerken met, de nationale autoriteiten van de betrokken lidstaten en waar passend de Commissie en andere bevoegde organen van de Unie.

(9)

Tot het werkterrein van de Autoriteit moeten specifieke, in deze verordening vermelde rechtshandelingen van de Unie behoren, met inbegrip van wijzigingen hiervan. Die lijst moet worden uitgebreid wanneer verdere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie worden goedgekeurd.

(10)

De Autoriteit moet proactief bijdragen aan Unie- en nationale inspanningen op het gebied van arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de sociale zekerheid, door haar taken uit te voeren in volledige samenwerking met de instellingen en organen van de Unie en de lidstaten, en daarbij dubbel werk vermijden, en synergie en complementariteit bevorderen.

(11)

De Autoriteit moet de toepassing en de handhaving van het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening helpen vergemakkelijken en de handhaving van die bepalingen ondersteunen die door middel van algemeen verbindend verklaarde collectieve overeenkomsten worden uitgevoerd overeenkomstig de praktijken van de lidstaten. Daartoe moet de Autoriteit één Uniewebsite opzetten die toegang geeft tot alle relevante websites van de Unie en de nationale websites die zijn opgezet overeenkomstig Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2014/54/EU van het Europees Parlement en de Raad (5). Zonder afbreuk te doen aan de taken en activiteiten van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6) (de „Administratieve Commissie”), moet de Autoriteit ook bijstand verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

(12)

In bepaalde gevallen is sectorspecifiek Unierecht vastgesteld om aan specifieke behoeften in bepaalde sectoren, zoals het internationaal vervoer, met inbegrip van het vervoer over de weg, het spoor, de zee, binnenlandse waterwegen en via de lucht, te voldoen. Binnen het toepassingsgebied van deze verordening moet de Autoriteit zich ook bezighouden met grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit- en socialezekerheidsaspecten van de toepassing van dergelijk sectorspecifiek Unierecht. De reikwijdte van de activiteiten van de Autoriteit, met name de vraag of haar activiteiten moeten worden uitgebreid tot verdere rechtshandelingen van de Unie die de sectorspecifieke behoeften op het gebied van internationaal vervoer betreffen, moet regelmatig worden geëvalueerd en moet, indien nodig, worden herzien.

(13)

De activiteiten van de Autoriteit moeten zich uitstrekken over personen die onderworpen zijn aan het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening, met inbegrip van werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden. Tot deze personen moeten burgers van de Unie behoren, evenals onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven – bijvoorbeeld gedetacheerde werknemers, binnen een onderneming overgeplaatste personen of langdurig ingezetenen – en hun gezinsleden, overeenkomstig het Unierecht waarbij hun mobiliteit binnen de Unie wordt geregeld.

(14)

De oprichting van de Autoriteit mag geen nieuwe rechten of plichten meebrengen voor personen of werkgevers, met inbegrip van marktdeelnemers en organisaties zonder winstoogmerk, aangezien de activiteiten van de Autoriteit die personen en werkgevers moeten betreffen in de mate waarin ze onder het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Meer samenwerking op het gebied van handhaving mag geen buitensporige administratieve lasten opleveren voor mobiele werknemers of werkgevers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, noch de arbeidsmobiliteit ontmoedigen.

(15)

Om ervoor te zorgen dat personen en werkgevers de voordelen kunnen genieten van een eerlijke en doeltreffende interne markt, moet de Autoriteit de lidstaten ondersteunen bij het bevorderen van de mogelijkheden inzake arbeidsmobiliteit of inzake het verlenen van diensten en aanwervingen overal in de Unie, met inbegrip van mogelijkheden voor de toegang tot diensten op het gebied van grensoverschrijdende mobiliteit, zoals de grensoverschrijdende matching van jobs, stages en leerlingplaatsen, en mobiliteitsregelingen, bijvoorbeeld „Je eerste Eures-baan” of „ErasmusPRO”. De Autoriteit moet tevens de transparantie van de informatie, ook over de in het Unierecht bepaalde rechten en plichten, helpen verbeteren, alsook de toegang tot diensten voor personen en werkgevers, in samenwerking met andere informatiediensten van de Unie, zoals „Uw Europa — Advies”, en ertoe bijdragen dat ten volle wordt gebruikgemaakt van en voor consistentie wordt gezorgd met de portaalsite „Uw Europa”, die de ruggengraat moet vormen van de éne digitale toegangspoort die is opgericht bij Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(16)

De Autoriteit moet daartoe samenwerken binnen andere relevante initiatieven en netwerken van de Unie – met name het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het European Enterprise Network, het Border Focal Point Solvit en het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie, evenals in relevante nationale diensten, zoals de overeenkomstig Richtlijn 2014/54/EU door de lidstaten aangewezen organen ter bevordering van gelijke behandeling en ter ondersteuning van werknemers in de Unie en hun familieleden. De Autoriteit moet de Commissie vervangen bij het beheer van het bij Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad (8) opgerichte Europees coördinatiebureau van het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), met inbegrip van de vaststelling van de behoeften van de gebruikers en de vereisten voor de doeltreffendheid van het Eures-portaal en de bijbehorende diensten op het gebied van informatietechnologie (IT), maar met uitzondering van het verlenen van IT en de exploitatie en ontwikkeling van de IT-infrastructuur, waarvoor de Commissie zelf zal blijven zorgen.

(17)

Teneinde te zorgen voor een eerlijke, eenvoudige en doeltreffende toepassing en handhaving van het Unierecht moet de Autoriteit de samenwerking en de tijdige uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bevorderen. Samen met andere personeelsleden is het aan de nationale verbindingsfunctionarissen die binnen de Autoriteit werkzaam zijn, de naleving door de lidstaten van hun samenwerkingsverplichtingen te bevorderen, uitwisselingen tussen lidstaten te versnellen met behulp van procedures die vertragingen moeten verminderen en voor links met andere krachtens het Unierecht opgerichte nationale verbindingsbureaus, organen en contactpunten te zorgen. De Autoriteit moet het gebruik van innovatieve methoden voor doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking stimuleren, met inbegrip van elektronische instrumenten voor de uitwisseling van gegevens, zoals het systeem voor de elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens (EESSI) en het Informatiesysteem interne markt (IMI-systeem), en bijdragen tot de verdere digitalisering van procedures en tot de verbetering van IT-instrumenten voor de uitwisseling van berichten tussen nationale autoriteiten.

(18)

Om de lidstaten beter in staat te stellen de bescherming te garanderen van personen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen en grensoverschrijdende onregelmatigheden aan te pakken met betrekking tot het Unierecht dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, moet de Autoriteit de nationale autoriteiten ondersteunen bij het uitvoeren van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties, onder meer door de uitvoering van de inspecties overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2014/67/EU te vergemakkelijken. Die inspecties moeten plaatsvinden als de lidstaten erom verzoeken of als de lidstaten met het voorstel van de Autoriteit instemmen. De Autoriteit moet strategische, logistieke en technische bijstand verlenen aan de lidstaten die aan de onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties deelnemen, met volledige inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften. De inspecties moeten in overeenstemming met de betrokken lidstaten worden uitgevoerd en binnen het rechtskader van het nationale recht of de nationale praktijk van de lidstaten vallen waar zij plaatsvinden. De lidstaten moeten zorgen voor de follow-up van de resultaten van de onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties overeenkomstig hun nationale recht of praktijk.

(19)

Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties mogen niet in de plaats komen van en geen afbreuk doen aan nationale bevoegdheden. De nationale autoriteiten moeten ook volledig bij dergelijke inspecties betrokken zijn en volledig gezag hebben. Indien vakbonden op nationaal niveau met de inspecties belast zijn, moeten onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties plaatsvinden na instemming van en in samenwerking met de relevante sociale partners.

(20)

Om op de hoogte te blijven van nieuwe trends, uitdagingen of lacunes op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid, moet de Autoriteit, in samenwerking met de lidstaten en waar passend de sociale partners, een analytische en risicobeoordelingscapaciteit ontwikkelen. Daarbij moeten studies en analyses van de arbeidsmarkt worden uitgevoerd, evenals collegiale toetsingen (peer reviews). De Autoriteit moet potentiële onevenwichtigheden in termen van vaardigheden en grensoverschrijdende arbeidsstromen monitoren, met inbegrip van de mogelijke effecten ervan voor de territoriale samenhang. De Autoriteit moet ook de in artikel 10 van Richtlijn 2014/67/EU bedoelde risicobeoordeling ondersteunen. De Autoriteit moet zorgen voor synergieën en complementariteit met agentschappen, diensten of netwerken van de Unie. Daarbij moet onder meer worden gestreefd naar input van Solvit en soortgelijke diensten over sectorspecifieke uitdagingen en steeds terugkerende problemen inzake arbeidsmobiliteit binnen het toepassingsgebied van deze verordening. De Autoriteit moet ook die activiteiten op het gebied van gegevensverzameling vergemakkelijken en stroomlijnen waarin het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening voorziet. Dit brengt geen nieuwe rapportageverplichtingen voor de lidstaten mee.

(21)

Om de capaciteit van de nationale autoriteiten op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van sociale zekerheid te versterken en de samenhang bij de toepassing van het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te verbeteren, moet de Autoriteit operationele bijstand verlenen aan nationale autoriteiten, onder meer door praktische richtsnoeren op te stellen, opleidingen en programma’s voor collegiaal leren te ontwikkelen, ook voor arbeidsinspectiediensten om problemen als schijnzelfstandigheid en misbruik van detacheringen aan te pakken, projecten voor wederzijdse assistentie te bevorderen, uitwisselingen van personeel, zoals de in artikel 8 van Richtlijn 2014/67/EU bedoelde uitwisselingen, te vergemakkelijken en de lidstaten te steunen bij de organisatie van voorlichtingscampagnes om personen en werkgevers over hun rechten en plichten te informeren. De Autoriteit moet de uitwisseling, de verspreiding en de toepassing van goede praktijken en kennis bevorderen, alsook wederzijds begrip van de verschillende nationale stelsels en praktijken bevorderen.

(22)

De Autoriteit moet synergieën tot stand brengen bij haar taak om te zorgen voor een eerlijke arbeidsmobiliteit en het aanpakken van zwartwerk. Voor de toepassing van deze verordening betekent zwartwerk „aanpakken” het voorkomen, tegengaan en bestrijden van zwartwerk, alsmede het bevorderen van de aanmelding van zwartwerk. Voortbouwend op de kennis en de werkmethoden van het Europees Platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk, opgericht bij Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad (9), moet de Autoriteit, met de betrokkenheid van de sociale partners, een permanente werkgroep opzetten, eveneens genaamd het Platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk. De Autoriteit moet zorgen voor een soepele overdracht van de bestaande activiteiten van het platform dat werd opgericht bij Besluit (EU) 2016/344 aan de nieuwe werkgroep binnen de Autoriteit.

(23)

De Autoriteit moet een bemiddelende rol spelen. De lidstaten moeten individuele gevallen voor bemiddeling naar de Autoriteit kunnen verwijzen, nadat zij er niet in zijn geslaagd deze door middel van rechtstreekse contacten en dialoog op te lossen. Bemiddeling mag enkel geschillen tussen lidstaten betreffen, terwijl personen en werkgevers die bij de uitoefening van hun Unierechten moeilijkheden ondervinden, moeten kunnen blijven beschikken over de diensten van de lidstaten en van de Unie die zich specifiek met dergelijke zaken bezighouden, zoals het Solvit-netwerk, waarnaar de Autoriteit dergelijke zaken moet verwijzen. Het Solvit-netwerk moet ook zaken ter overweging naar de Autoriteit kunnen verwijzen die niet kunnen worden opgelost als gevolg van meningsverschillen tussen nationale overheidsdiensten. De Autoriteit moet haar bemiddelende rol kunnen spelen, onverminderd de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het „Hof van Justitie”) betreffende de interpretatie van het Unierecht en onverminderd de bevoegdheid van de Administratieve Commissie.

(24)

Het Europees interoperabiliteitskader biedt beginselen en aanbevelingen om de governance van interoperabiliteitsactiviteiten en de openbare dienstverlening te verbeteren, organisatie- en grensoverschrijdende verbanden op te zetten, processen ter ondersteuning van digitale eind-tot-einddiensten te stroomlijnen en ervoor te zorgen dat bestaande en nieuwe wetgeving de interoperabiliteitsbeginselen ondersteunt. De Europese interoperabiliteitsreferentiearchitectuur (EIRA) is een generieke structuur die beginselen en richtsnoeren omvat voor de uitvoering van interoperabiliteitsoplossingen, als bedoeld in Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad (10). Het Europees interoperabiliteitskader en de EIRA moeten als richtsnoer en steun voor de Autoriteit fungeren op het gebied van interoperabiliteit.

(25)

De Autoriteit moet ernaar streven betere toegang te verlenen tot online-informatie en -diensten voor belanghebbenden op Unie- en nationaal niveau, en moet de informatie-uitwisseling tussen hen onderling faciliteren. Daarom moet de Autoriteit het gebruik van digitale instrumenten waar mogelijk aanmoedigen. Naast IT-systemen en websites spelen digitale instrumenten zoals onlineplatforms en databanken een steeds belangrijkere rol op de markt van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Dergelijke instrumenten zijn dus nuttig om gemakkelijk toegang te verschaffen tot relevante online-informatie, en om de informatie-uitwisseling voor belanghebbenden op Unie- en nationaal niveau betreffende hun grensoverschrijdende activiteiten te vergemakkelijken.

(26)

De Autoriteit moet ernaar streven dat websites en mobiele applicaties voor de uitvoering van de in deze verordening vastgelegde taken voldoen aan de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften van de Unie. Volgens Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun overheidswebsites toegankelijk zijn in overeenstemming met de beginselen van waarneembaarheid, bedienbaarheid, begrijpelijkheid en robuustheid en dat zij voldoen aan de eisen van die richtlijn. Die richtlijn is niet van toepassing op websites of mobiele applicaties van instellingen, organen en instanties van de Unie. De Autoriteit moet er evenwel naar streven om te voldoen aan de in die richtlijn vervatte beginselen.

(27)

De Autoriteit moet worden bestuurd en beheerd overeenkomstig de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen.

(28)

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van Unierecht. Dit houdt in dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Alle partijen moeten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur en de stakeholdergroep. Die doelstelling moet ook worden nagestreefd door de raad van bestuur met betrekking tot zijn voorzitter en vicevoorzitters, samen beschouwd.

(29)

De lidstaten en de Commissie moeten in een raad van bestuur vertegenwoordigd zijn om ervoor te zorgen dat de Autoriteit doeltreffend kan functioneren. Het Europees Parlement en de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau, met een gelijke vertegenwoordiging van de vakbonden en de werkgeversorganisaties en met een adequate vertegenwoordiging van de kleine en middelgrote ondernemingen, kunnen ook vertegenwoordigers in de raad van bestuur benoemen. Bij de samenstelling van de raad van bestuur, met inbegrip van de selectie van de voorzitter en de vicevoorzitter, moet rekening worden gehouden met het evenwicht tussen mannen en vrouwen, ervaring en kwalificaties. Met het oog op het doeltreffend en efficiënt functioneren van de Autoriteit moet de raad van bestuur met name een jaarlijks werkprogramma vaststellen, zijn taken met betrekking tot de begroting van de Autoriteit uitvoeren, de voor de Autoriteit geldende financiële regels vaststellen, een uitvoerend directeur benoemen en de procedures vaststellen die de uitvoerend directeur moet volgen bij het nemen van besluiten met betrekking tot de operationele taken van de Autoriteit. Vertegenwoordigers van derde landen die het Unierecht toepassen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, moeten als waarnemers aan de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen deelnemen.

(30)

In uitzonderlijke gevallen waarin het hoogste niveau aan vertrouwelijkheid moet worden gehandhaafd, mogen de door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige en de vertegenwoordigers van de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau niet aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen. Een dergelijke bepaling moet duidelijk in het reglement van orde van de raad van bestuur worden vastgelegd en beperkt zijn tot gevoelige informatie over individuele gevallen om te waarborgen dat de doeltreffende participatie van de deskundige en de vertegenwoordigers in de werkzaamheden van de raad van bestuur niet onnodig wordt beperkt.

(31)

Er moet een uitvoerend directeur worden benoemd om zorg te dragen voor het algehele administratieve bestuur van de Autoriteit en de uitvoering van de aan de Autoriteit toebedeelde taken. Andere personeelsleden kunnen de uitvoerend directeur vervangen wanneer dit nodig wordt geacht om voor het dagelijks bestuur van de Autoriteit te zorgen overeenkomstig de interne regels van de Autoriteit, zonder dat extra leidinggevende functies worden gecreëerd.

(32)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij de uitvoering van hun taken en in het algemeen belang handelen.

(33)

Op de gebieden binnen het toepassingsgebied van deze verordening moet de Autoriteit op de deskundigheid van relevante belanghebbenden kunnen rekenen via een specifieke stakeholdergroep. De leden moeten vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau zijn, waaronder erkende sectorale sociale partners op Unieniveau die sectoren vertegenwoordigen waar de problemen met betrekking tot arbeidsmobiliteit zich met name voordoen. De stakeholdergroep moet van tevoren worden gebriefd en moet adviezen bij de Autoriteit kunnen indienen, op verzoek of op eigen initiatief. Bij de uitvoering van haar activiteiten houdt de stakeholdergroep naar behoren rekening met het advies en de expertise van het bij Verordening (EG) nr. 883/2004 opgerichte Raadgevend Comité voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en het op grond van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12) opgerichte Raadgevend Comité voor het vrije verkeer van werknemers.

(34)

Om haar volledige autonomie en onafhankelijkheid te waarborgen moet de Autoriteit over een autonome begroting beschikken met inkomsten uit de algemene begroting van de Unie, eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten en eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van de Autoriteit deelnemen. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen moet de Autoriteit ook financiering in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies kunnen krijgen, evenals vergoedingen voor publicaties en eventuele andere door de Autoriteit verleende diensten.

(35)

De voor de werking van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten dienen te worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (Vertaalbureau). De Autoriteit moet met het Vertaalbureau samenwerken om indicatoren inzake kwaliteit, tijdigheid en vertrouwelijkheid vast te stellen, de behoeften en prioriteiten van de Autoriteit duidelijk af te bakenen en transparante en objectieve procedures voor het vertaalproces in het leven te roepen.

(36)

Persoonsgegevens moeten in het kader van deze verordening worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 (13) of (EU) 2018/1725 (14) van het Europees Parlement en de Raad, naargelang welke verordening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om aan de verplichtingen van die verordeningen te voldoen, en met name maatregelen met betrekking tot de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens, de beveiliging van de verwerkingsactiviteiten, de verstrekking van informatie en de rechten van de betrokkenen.

(37)

Met het oog op het transparant functioneren van de Autoriteit moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15) op de Autoriteit van toepassing zijn. De activiteiten van de Autoriteit moeten door de Europese Ombudsman kunnen worden onderzocht overeenkomstig artikel 228 VWEU.

(38)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) moet op de Autoriteit van toepassing zijn en de Autoriteit moet toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

(39)

De gastlidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, moet de best mogelijke voorwaarden bieden voor het efficiënt functioneren van de Autoriteit.

(40)

Met het oog op open en transparante arbeidsvoorwaarden en de gelijke behandeling van de personeelsleden moeten het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, beide vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (17) (hierna respectievelijk „het Statuut” en „de Regeling” genoemd), van toepassing zijn op de personeelsleden en de uitvoerend directeur van de Autoriteit, met inbegrip van de voorschriften inzake het beroepsgeheim of andere gelijkwaardige geheimhoudingsplichten.

(41)

Binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden moet de Autoriteit samenwerken met agentschappen van de Unie, met name met de agentschappen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid, waarbij van hun deskundigheid wordt gebruikgemaakt en naar zoveel mogelijk synergieën wordt gestreefd: de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en, bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de mensenhandel, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust). Met deze samenwerking moet worden gezorgd voor coördinatie, moeten synergieën worden bevorderd en moeten overlappingen tussen hun activiteiten worden voorkomen.

(42)

Op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid moeten de Autoriteit en de Administratieve Commissie nauw samenwerken met als doel synergieën tot stand te brengen en overlappingen te voorkomen.

(43)

Om de activiteiten van bestaande organen binnen het toepassingsgebied van deze verordening een operationele dimensie te verlenen, moet de Autoriteit de taken verrichten van het op grond van Verordening (EU) nr. 492/2011 opgerichte Technisch Comité voor het vrije verkeer van werknemers, het bij Besluit 2009/17/EG van de Commissie (18) ingestelde Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers, waaronder de uitwisseling van informatie over administratieve samenwerking, hulp bij vragen over de uitvoering evenals grensoverschrijdende handhaving, en het bij Besluit (EU) 2016/344 opgerichte platform. Zodra de Autoriteit operationeel is, moeten die organen ophouden te bestaan. De raad van bestuur kan beslissen om speciale werkgroepen of deskundigenpanels in te stellen.

(44)

Het Raadgevend Comité voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en het Raadgevend Comité voor het vrije verkeer van werknemers bieden een forum voor de raadpleging van de sociale partners en regeringsvertegenwoordigers op nationaal niveau. De Autoriteit moet aan hun werkzaamheden bijdragen en kan aan hun vergaderingen deelnemen.

(45)

In het licht van de nieuwe institutionele structuur moeten de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589 worden gewijzigd en moet Besluit (EU) 2016/344 worden ingetrokken zodra de Autoriteit operationeel is.

(46)

De Autoriteit moet de verschillen tussen de nationale stelsels van arbeidsverhoudingen respecteren evenals de autonomie van de sociale partners zoals uitdrukkelijk erkend door het VWEU. Deelname aan de activiteiten van de Autoriteit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaten in het kader van onder meer de relevante en toepasselijke verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), bijvoorbeeld Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, en aan de bevoegdheden van de lidstaten om inzake nationale arbeidsverhoudingen te reguleren, te bemiddelen of te monitoren, met name wat betreft de uitoefening van het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve actie.

(47)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bij te dragen, binnen haar toepassingsgebied, tot het waarborgen van een eerlijke arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de lidstaten en de Commissie bijstand te verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Unie, niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt bij een ongecoördineerd optreden van de lidstaten, maar vanwege de grensoverschrijdende aard van die activiteiten en de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de lidstaten beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(48)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, zoals erkend in artikel 6 VEU,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

BEGINSELEN

Artikel 1

Oprichting, onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt de Europese Arbeidsautoriteit (de „Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit verleent de lidstaten en de Commissie bijstand bij hun effectieve toepassing en handhaving van het Unierecht op het gebied van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de Unie. De Autoriteit treedt op binnen het toepassingsgebied van de in lid 4 genoemde handelingen van de Unie, met inbegrip van alle op die handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten, en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie waarmee taken aan de Autoriteit worden opgedragen.

3.   Deze verordening doet geenszins afbreuk aan de uitoefening van de grondrechten zoals die in de lidstaten en op Unieniveau zijn erkend, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid dan wel het recht of de vrijheid om conform de in de lidstaten bestaande specifieke stelsels van arbeidsverhoudingen andere acties te voeren, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk. Zij doet evenmin afbreuk aan het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen, deze te sluiten en de naleving ervan af te dwingen, of om collectieve actie te voeren overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk.

4.   Het werkterrein van de Autoriteit bestrijkt de volgende handelingen van de Unie, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van deze handelingen:

a)

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

b)

Richtlijn 2014/67/EU;

c)

Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (20), inclusief de bepalingen van Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 (21) en (EEG) nr. 574/72 (22) van de Raad, voor zover deze nog van kracht zijn, Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (23) en Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad (24), waarbij het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt uitgebreid tot onderdanen van derde landen die nog niet onder deze verordeningen vallen op grond van hun nationaliteit alleen;

d)

Verordening (EU) nr. 492/2011;

e)

Richtlijn 2014/54/EU;

f)

Verordening (EU) 2016/589;

g)

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (25);

h)

Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (26);

i)

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27).

5.   De activiteiten van de Autoriteit betreffen ook de bepalingen van deze verordening inzake de samenwerking tussen de lidstaten voor het aanpakken van zwartwerk.

6.   Deze verordening eerbiedigt de bevoegdheden van de lidstaten wat betreft de toepassing en de handhaving van het in de lijst van lid 4 genoemde Unierecht.

De door het Unierecht of door het nationale recht of de nationale praktijk verleende rechten of verplichtingen van personen of werkgevers, en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen van nationale instanties, alsmede de autonomie van de sociale partners, zoals erkend in het VWEU, worden door deze verordening onverlet gelaten.

De bestaande bilaterale overeenkomsten en regelingen voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten, in het bijzonder die welke betrekking hebben op gecoördineerde en gezamenlijke inspecties, worden door deze verordening onverlet gelaten.

Artikel 2

Doelstellingen

De doelstellingen van de Autoriteit bestaan erin bij te dragen tot het waarborgen van eerlijke arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de lidstaten en de Commissie bijstand te verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Unie. Daartoe, en binnen het toepassingsgebied op grond van artikel 1:

a)

bevordert de Autoriteit de toegang tot informatie over rechten en plichten met betrekking tot arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en tot relevante diensten;

b)

bevordert en versterkt de Autoriteit de samenwerking tussen de lidstaten bij de handhaving van het toepasselijke Unierecht in de gehele Unie, onder meer door onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties te vergemakkelijken;

c)

bemiddelt de Autoriteit in en draagt zij bij tot een oplossing voor grensoverschrijdende geschillen tussen lidstaten; en

d)

ondersteunt de Autoriteit de samenwerking tussen lidstaten bij het aanpakken van zwartwerk.

Artikel 3

Juridische status

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die op grond van hun nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven of van de hand doen en in rechte optreden.

HOOFDSTUK II

TAKEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 4

Taken van de Autoriteit

Om haar doelstellingen te verwezenlijken voert de Autoriteit de volgende taken uit:

a)

overeenkomstig de artikelen 5 en 6 bevordert zij de toegang tot informatie en coördineert zij Eures;

b)

overeenkomstig artikel 7 bevordert zij de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen lidstaten met het oog op de consequente, efficiënte en doeltreffende toepassing en handhaving van het toepasselijke Unierecht;

c)

overeenkomstig de artikelen 8 en 9 coördineert en ondersteunt zij onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties;

d)

overeenkomstig artikel 10 voert zij analyses en risicobeoordelingen uit met betrekking tot grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;

e)

overeenkomstig artikel 11 ondersteunt zij de lidstaten bij de capaciteitsopbouw met het oog op de doeltreffende toepassing en handhaving van het toepasselijke Unierecht;

f)

overeenkomstig artikel 12 ondersteunt zij de lidstaten bij het aanpakken van zwartwerk;

g)

overeenkomstig artikel 13 bemiddelt zij bij geschillen tussen de lidstaten over de toepassing van het relevante Unierecht.

Artikel 5

Informatie over arbeidsmobiliteit

De autoriteit verbetert de beschikbaarheid, de kwaliteit en de toegankelijkheid van de aan personen, werkgevers en organisaties van de sociale partners verstrekte informatie van algemene aard over hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de in artikel 1, lid 4, genoemde handelingen van de Unie om de arbeidsmobiliteit binnen de Unie te bevorderen. Daartoe:

a)

draagt de Autoriteit bij tot het verstrekken van relevante informatie over de rechten en plichten van personen in gevallen van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, onder meer door middel van één website voor de hele Unie, die fungeert als enig portaal dat toegang verschaft tot informatiebronnen en -diensten op Unie- en nationaal niveau in alle officiële talen van de Unie, zoals opgericht bij Verordening (EU) 2018/1724;

b)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij de toepassing van Verordening (EU) 2016/589;

c)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het voldoen aan de verplichtingen inzake de toegang tot en de verspreiding van informatie over het vrije verkeer van werknemers, met name zoals vastgesteld in artikel 6 van Richtlijn 2014/54/EU en in artikel 22 van Verordening (EU) 2016/589, over de coördinatie van sociale zekerheid, zoals vastgelegd in artikel 76, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 883/2004, en over de detachering van werknemers, zoals vastgesteld in artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU, onder meer door te verwijzen naar nationale informatiebronnen zoals de unieke officiële nationale websites;

d)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het verbeteren van de nauwkeurigheid, de volledigheid en de gebruikersvriendelijkheid van relevante nationale informatiebronnen en -diensten overeenkomstig de kwaliteitscriteria van Verordening (EU) 2018/1724;

e)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het op vrijwillige basis stroomlijnen van de informatie- en dienstverlening aan personen en werkgevers met betrekking tot grensoverschrijdende mobiliteit;

f)

bevordert de Autoriteit de samenwerking tussen de bevoegde organen die overeenkomstig Richtlijn 2014/54/EU zijn aangewezen om aan personen en werkgevers informatie, advies en bijstand met betrekking tot arbeidsmobiliteit op de interne markt te verstrekken.

Artikel 6

Coördinatie van Eures

Om de lidstaten te ondersteunen bij het verlenen van diensten aan personen en werkgevers via Eures, zoals de grensoverschrijdende matching van vacatures, stages en opleidingsplaatsen met cv’s, en dus ter vergemakkelijking van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, beheert de Autoriteit het Europees coördinatiebureau van Eures, opgericht uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EU) 2016/589.

Met uitzondering van de technische exploitatie en de ontwikkeling van het Eures-portaal en aanverwante IT-diensten, die de Commissie blijft beheren, voert het Europees coördinatiebureau onder het beheer van de Autoriteit zijn taken overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2016/589 uit. De Autoriteit zorgt er onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur, zoals bepaald in artikel 22, lid 4, onder n), van deze verordening, voor dat deze activiteit volledig voldoet aan de vereisten van de toepasselijke gegevensbeschermingswetgeving, met inbegrip van de vereiste een functionaris voor gegevensbescherming aan te stellen, zoals bepaald in artikel 36 van deze verordening.

Artikel 7

Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten

1.   De Autoriteit bevordert de samenwerking en de versnelde uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en ondersteunt hun daadwerkelijke naleving van de samenwerkingsverplichtingen, onder meer inzake de uitwisseling van informatie, die zijn vastgesteld in het Unierecht dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Daartoe is het aan de Autoriteit om met name:

a)

op verzoek van een of meer lidstaten de nationale autoriteiten te helpen bij het identificeren van de relevante contactpunten van de nationale autoriteiten in andere lidstaten;

b)

op verzoek van een of meer lidstaten de follow-up van verzoeken en de uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten te bevorderen door logistieke en technische steun, met inbegrip van vertaal- en tolkendiensten, te verlenen en informatie over de stand van bepaalde zaken uit te wisselen;

c)

beste praktijken onder de lidstaten te bevorderen, deze tussen de lidstaten uit te wisselen en bij te dragen aan de verspreiding ervan onder de lidstaten;

d)

op verzoek van een of meer lidstaten, indien van toepassing, de grensoverschrijdende handhaving van sancties en boetes te bevorderen en te ondersteunen, binnen het toepassingsgebied van deze verordening overeenkomstig artikel 1;

e)

tweemaal per jaar aan de Commissie verslag uit te brengen over onvoldane verzoeken tussen lidstaten en te overwegen of voor die verzoeken een bemiddelingsprocedure wordt gestart overeenkomstig artikel 13, lid 2.

2.   Op verzoek van een of meer lidstaten en bij de uitvoering van haar taken verschaft de Autoriteit informatie om de betrokken lidstaat te ondersteunen bij de doeltreffende toepassing van handelingen van de Unie die onder de bevoegdheid van de Autoriteit vallen.

3.   De Autoriteit bevordert het gebruik van elektronische instrumenten en procedures voor de uitwisseling van berichten tussen nationale autoriteiten, met inbegrip van het IMI-systeem.

4.   De Autoriteit stimuleert het gebruik van innovatieve methoden voor doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking en bevordert het mogelijke gebruik van elektronische uitwisselingsmechanismen en databanken tussen de lidstaten om de realtimetoegang tot gegevens en de opsporing van fraude te vergemakkelijken, en doet eventueel voorstellen voor mogelijke verbeteringen in het gebruik van die mechanismen en databanken. De Autoriteit dient verslagen bij de Commissie in met het oog op de verdere ontwikkeling van mechanismen voor elektronische uitwisseling en databanken.

Artikel 8

Coördinatie en ondersteuning van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties

1.   Op verzoek van een of meer lidstaten coördineert en ondersteunt de Autoriteit onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties op gebieden die onder de bevoegdheid van de Autoriteit vallen. De Autoriteit kan de autoriteiten van de betrokken lidstaten ook op eigen initiatief voorstellen dat zij zelf een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie uitvoeren.

Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties vinden plaats na instemming van de betrokken lidstaten.

Organisaties van de sociale partners op nationaal niveau kunnen zaken onder de aandacht van de Autoriteit brengen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

onderling afgestemde inspecties: inspecties die gelijktijdig in twee of meer lidstaten inzake met elkaar verwante zaken worden verricht waarbij elke nationale autoriteit op haar eigen grondgebied optreedt en die, waar passend, door het personeel van de Autoriteit worden ondersteund;

b)

gezamenlijke inspecties: inspecties die in een lidstaat met deelneming van de nationale autoriteiten van een of meer andere lidstaten worden verricht en die, waar passend, door het personeel van de Autoriteit worden ondersteund.

3.   Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking streven de lidstaten ernaar deel te nemen aan onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties.

Er kan alleen een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie worden uitgevoerd, indien alle deelnemende lidstaten er vooraf mee hebben ingestemd, en deze instemming moet worden medegedeeld via de op grond van artikel 32 aangewezen nationale verbindingsfunctionarissen.

Als een of meer lidstaten besluiten niet aan de onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deel te nemen, voeren de nationale autoriteiten van de andere lidstaten een dergelijke inspectie alleen uit in de deelnemende lidstaten. Lidstaten die besluiten niet deel te nemen, houden de informatie over een dergelijke inspectie vertrouwelijk.

4.   Wanneer een lidstaat besluit niet aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deel te nemen, stelt de Autoriteit de modaliteiten voor een passende follow-up vast en keurt deze goed.

In dergelijke gevallen stelt de betrokken lidstaat de Autoriteit en de andere betrokken lidstaten schriftelijk, ook via elektronische weg, onverwijld in kennis van de redenen van zijn besluit en eventueel van de maatregelen die zij wil nemen om de zaak op te lossen, alsmede van het resultaat van deze maatregelen, zodra deze bekend zijn. De Autoriteit kan voorstellen dat de lidstaat die niet aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie heeft deelgenomen, op vrijwillige basis zijn eigen inspectie uitvoert.

5.   De lidstaten en de Autoriteit zorgen ervoor dat de informatie over voorgenomen inspecties vertrouwelijk blijft ten aanzien van derden.

Artikel 9

Regelingen voor onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties

1.   In een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten en de Autoriteit over de uitvoering van een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie worden de voorwaarden voor het uitvoeren van die inspectie vastgesteld, waaronder de reikwijdte en het doel van de inspectie en in voorkomend geval de regelingen inzake de deelname van het personeel van de Autoriteit aan de inspectie. De overeenkomst kan bepalingen bevatten op grond waarvan overeengekomen en geplande onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties op korte termijn kunnen plaatsvinden. De Autoriteit stelt een modelovereenkomst op overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht of de nationale praktijk.

2.   Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties worden uitgevoerd overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaten waar de inspecties plaatsvinden. De eventuele follow-up van dergelijke inspecties wordt uitgevoerd overeenkomstig het recht of de praktijk van de betrokken lidstaten.

3.   Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties vinden plaats op een operationeel doeltreffende wijze. Daartoe verlenen de lidstaten, in de overeenkomst inzake de inspectie, aan ambtenaren van een andere lidstaat die aan dergelijke inspecties deelnemen, een passende rol en status, overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaat waar de inspectie wordt verricht.

4.   De Autoriteit verleent conceptuele, logistieke en technische steun en waar passend juridisch advies, indien de betrokken lidstaat hierom verzoekt, waaronder vertaal- en tolkendiensten, aan de lidstaten die onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties uitvoeren.

5.   Personeelsleden van de Autoriteit kunnen de inspectie als waarnemer bijwonen, logistieke ondersteuning bieden of aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deelnemen, als de lidstaat op het grondgebied waarvan zij bijstand bij de inspectie verlenen, hier vooraf mee instemt, overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaat.

6.   De autoriteit van een lidstaat die een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie uitvoert, brengt bij de Autoriteit uiterlijk zes maanden na het einde van de inspectie verslag uit over de resultaten van de inspectie in die lidstaat en over het algehele operationele verloop van de onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie.

7.   Het is mogelijk de informatie die is verzameld tijdens onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties te gebruiken als bewijs in gerechtelijke procedures in de betrokken lidstaten, overeenkomstig het recht of de praktijk van die lidstaat.

8.   Informatie over de onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties die zijn gecoördineerd door de Autoriteit, evenals de informatie die is verstrekt door de lidstaten en door de Autoriteit, zoals bedoeld in artikel 8, leden 2 en 3, wordt opgenomen in de verslagen die tweemaal per jaar aan de raad van bestuur moeten worden voorgelegd. Deze verslagen worden tevens aan de stakeholdergroep toegezonden, waarbij de gevoelige informatie op passende wijze is bewerkt. In het jaarlijkse activiteitenverslag van de Autoriteit wordt een jaarverslag over de door de Autoriteit ondersteunde inspecties opgenomen.

9.   Als de Autoriteit tijdens onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties of bij enige andere activiteit onregelmatigheden bij de toepassing van het Unierecht vermoedt, kan zij die vermoede onregelmatigheden waar passend aan de betrokken lidstaat en aan de Commissie melden.

Artikel 10

Analyses en risicobeoordelingen van arbeidsmobiliteit

1.   In samenwerking met de lidstaten en, waar passend, de sociale partners beoordeelt de Autoriteit risico’s en voert zij analyses uit met betrekking tot de arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid in de gehele Unie. De risicobeoordelingen en analytische werkzaamheden richten zich op thema’s als onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt, sectorspecifieke uitdagingen en terugkerende problemen, en de Autoriteit kan tevens gerichte diepgaande analyses en studies van specifieke vraagstukken uitvoeren. Bij de uitvoering van risicobeoordelingen en analytische werkzaamheden maakt de Autoriteit zoveel mogelijk gebruik van relevante en actuele statistische gegevens die zijn verkregen bij eerdere onderzoeken, zorgt zij voor complementariteit met agentschappen of diensten van de Unie en met nationale autoriteiten, agentschappen of diensten, en maakt zij gebruik van hun expertise, onder meer op het gebied van fraude, uitbuiting, discriminatie, de prognose van vaardigheidsbehoeften en gezondheid en veiligheid op het werk.

2.   De Autoriteit organiseert collegiale toetsingen tussen de lidstaten die bereid zijn daaraan deel te nemen om:

a)

eventuele vraagstukken, problemen en specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering en de praktische toepassing van het Unierecht op gebieden die binnen de bevoegdheid van de Autoriteit vallen, evenals de handhaving ervan in de praktijk;

b)

de samenhang bij de dienstverlening aan personen en bedrijven te versterken;

c)

de kennis van en het wederzijds inzicht in verschillende systemen en praktijken te verbeteren en de doeltreffendheid van verschillende beleidsmaatregelen te beoordelen, met inbegrip van preventieve en afschrikkingsmaatregelen.

3.   Wanneer een risicobeoordeling of een ander soort analyse is afgerond, brengt de Autoriteit verslag uit over haar bevindingen bij de Commissie en rechtstreeks bij de betrokken lidstaten en stelt zij mogelijke maatregelen voor om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

De Autoriteit neemt in haar jaarverslagen aan het Europees Parlement en aan de Commissie een overzicht van haar bevindingen op.

4.   De Autoriteit verzamelt waar passend door de lidstaten gebundelde en verstrekte statistische gegevens op de gebieden van het Unierecht die binnen de bevoegdheid van de Autoriteit vallen. De Autoriteit streeft er daarbij naar de huidige gegevensverzameling op die gebieden te stroomlijnen om overlapping bij de gegevensverzameling te voorkomen. In voorkomend geval is artikel 15 van toepassing. Waar passend neemt de Autoriteit contact op met de Commissie (Eurostat) en deelt zij de resultaten van haar activiteiten op het gebied van gegevensverzameling.

Artikel 11

Steun voor capaciteitsopbouw

De Autoriteit steunt de lidstaten bij de capaciteitsopbouw ter bevordering van de consistente handhaving van het Unierecht op alle in artikel 1 genoemde gebieden. De Autoriteit voert met name de volgende activiteiten uit:

a)

in samenwerking met de nationale autoriteiten en, waar passend, de sociale partners, het ontwikkelen van niet-bindende gemeenschappelijke richtsnoeren ten behoeve van de lidstaten en de sociale partners, met inbegrip van richtsnoeren voor inspecties in zaken met een grensoverschrijdend karakter, en van gedeelde definities en gemeenschappelijke begrippen op basis van relevante werkzaamheden op nationaal en Unieniveau;

b)

het bevorderen en ondersteunen van wederzijdse bijstand, in de vorm van „peer-to-peer”-activiteiten of groepsactiviteiten, en van uitwisselingen van personeel en detacheringsprogramma’s tussen nationale autoriteiten;

c)

het bevorderen van de uitwisseling en de verspreiding van ervaringen en goede praktijken, met inbegrip van voorbeelden van samenwerking tussen de relevante nationale autoriteiten;

d)

het ontwikkelen van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, ook voor arbeidsinspectiediensten, en specifiek opleidingsmateriaal, onder meer op basis van online-leren;

e)

het bevorderen van voorlichtingscampagnes, met inbegrip van campagnes om personen en werkgevers, en vooral kleine en middelgrote ondernemingen, te informeren over hun rechten en plichten en hun mogelijkheden.

Artikel 12

Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk

1.   Het overeenkomstig artikel 16, lid 2, opgerichte Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (het „platform”) steunt de werkzaamheden van de Autoriteit bij de aanpak van zwartwerk door:

a)

de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en andere betrokken actoren te versterken met het oog op het doelmatiger en doeltreffender aanpakken van de diverse vormen van zwartwerk en bedrieglijk gemeld werk dat met zwartwerk in verband wordt gebracht, waaronder schijnzelfstandigheid;

b)

de capaciteit van de diverse bevoegde autoriteiten en actoren van de lidstaten voor het aanpakken van zwartwerk met betrekking tot de grensoverschrijdende aspecten ervan te verbeteren; en zo ertoe bij te dragen dat voor iedereen dezelfde regels gelden;

c)

het bewustzijn van het publiek ten aanzien van de diverse aspecten van zwartwerk en de dringende noodzaak van passend optreden te vergroten en de lidstaten ertoe aan te moedigen hun inspanningen voor het aanpakken van zwartwerk op te voeren.

d)

de in de bijlage genoemde werkzaamheden uit te voeren.

2.   Het platform spoort de lidstaten ertoe aan samen te werken door:

a)

optimale praktijken en informatie uit te wisselen;

b)

expertise en analyse te ontwikkelen, waarbij overlapping wordt voorkomen;

c)

innovatieve benaderingen ten aanzien van doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen en te bevorderen, en ervaringen te evalueren;

d)

bij te dragen tot een horizontaal begrip van zaken die verband houden met zwartwerk.

3.   Het platform bestaat uit:

a)

een door elke lidstaat benoemde hooggeplaatste vertegenwoordiger;

b)

een vertegenwoordiger van de Commissie;

c)

ten hoogste vier vertegenwoordigers van sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau, die door die organisaties zijn benoemd, en waarbij de vakbonden in gelijke mate worden vertegenwoordigd als de werkgeversorganisaties.

4.   De volgende stakeholders kunnen in de hoedanigheid van waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van het platform en er wordt naar behoren rekening gehouden met hun bijdragen:

a)

ten hoogste 14 vertegenwoordigers van de organisaties van de sociale partners uit sectoren waar zwartwerk veel voorkomt, die door die organisaties zijn benoemd, en waarbij de vakbonden in gelijke mate worden vertegenwoordigd als de werkgeversorganisaties;

b)

telkens een vertegenwoordiger van Eurofound, EU-OSHA en de IAO;

c)

een vertegenwoordiger van elk derde land dat lid is van de Europese Economische Ruimte.

Andere waarnemers dan die bedoeld in de eerste alinea kunnen worden uitgenodigd om de vergaderingen van het platform bij te wonen en er wordt naar behoren rekening gehouden met hun bijdragen.

Het platform wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Autoriteit.

Artikel 13

Bemiddeling tussen lidstaten

1.   De Autoriteit kan een oplossing faciliteren in geval van een geschil tussen twee of meer lidstaten met betrekking tot individuele gevallen van toepassing van het Unierecht op de gebieden die onder deze verordening vallen, onverminderd de bevoegdheden van het Hof van Justitie. Dergelijke bemiddeling heeft tot doel de verschillende standpunten van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, met elkaar te verzoenen en een niet-bindend advies aan te nemen.

2.   Als een geschil niet kan worden opgelost door rechtstreekse contacten en dialoog tussen de lidstaten die partij zijn bij het geschil, start de Autoriteit een bemiddelingsprocedure, op verzoek van een of meer betrokken lidstaten. De Autoriteit kan ook voorstellen een bemiddelingsprocedure te starten op eigen initiatief. Er wordt alleen bemiddeling uitgevoerd met instemming van alle lidstaten die partij zijn bij het geschil.

3.   De eerste fase van de bemiddeling wordt uitgevoerd tussen de lidstaten die partij zijn bij het geschil en een bemiddelaar, die in onderling overleg een niet-bindend advies uitbrengt. In de eerste fase van de bemiddeling kunnen deskundigen van de lidstaten, van de Commissie en van de Autoriteit een adviserende rol spelen.

4.   Als in de eerste fase van de bemiddeling geen oplossing wordt gevonden, start de Autoriteit een tweede fase van de bemiddeling bij de bemiddelingscommissie, als alle lidstaten die partij zijn bij het geschil, ermee instemmen.

5.   De bemiddelingscommissie, die bestaat uit deskundigen uit andere lidstaten dan die welke partij zijn bij het geschil, probeert de standpunten van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, met elkaar te verzoenen en komt tot een niet-bindend advies. In de tweede fase van de bemiddeling kunnen deskundigen van de Commissie en van de Autoriteit een adviserende rol spelen.

6.   De raad van bestuur stelt het reglement van orde voor de bemiddeling vast, met inbegrip van praktische afspraken en de aanwijzing van bemiddelaars, de toepasselijke termijnen, de betrokkenheid van deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de Autoriteit, en de mogelijkheid dat de bemiddelingscommissie zitting heeft in panels met diverse leden.

7.   De deelname van de lidstaten die partij zijn bij het geschil aan beide fasen van de bemiddeling is vrijwillig. Indien een dergelijke lidstaat besluit niet aan de bemiddeling deel te nemen, brengt hij de Autoriteit en de andere lidstaten die partij zijn bij het geschil schriftelijk, inclusief langs elektronische weg, op de hoogte van de redenen voor zijn beslissing, binnen de termijn als bepaald in het in lid 6 bedoelde reglement van orde.

8.   Wanneer de lidstaten een zaak ter bemiddeling voorleggen, zorgen zij ervoor dat alle persoonsgegevens met betrekking tot die zaak zodanig anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet of niet meer identificeerbaar is. De Autoriteit verwerkt in geen enkel stadium van de bemiddeling persoonsgegevens van personen die bij de zaak betrokken zijn.

9.   De Autoriteit kan niet bemiddelen bij zaken waarvoor al gerechtelijke procedures lopen op nationaal of Unieniveau. Als gerechtelijke procedures worden geïnitieerd tijdens de bemiddeling, wordt de bemiddelingsprocedure geschorst.

10.   De bemiddeling laat de bevoegdheid onverlet van de Administratieve Commissie, inclusief alle door deze commissie genomen besluiten. Bij de bemiddeling wordt rekening gehouden met alle relevante besluiten van de Administratieve Commissie.

11.   Als een geschil geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op kwesties in verband met sociale zekerheid, brengt de Autoriteit dit ter kennis van de Administratieve Commissie.

Om te zorgen voor een goede samenwerking, de activiteiten in onderlinge overeenstemming te coördineren en dubbel werk te voorkomen in bemiddelingsgevallen die zowel betrekking hebben op sociale zekerheid als op de arbeidswetgeving, stellen de Administratieve Commissie en de Autoriteit een samenwerkingsovereenkomst op.

Op verzoek van de Administratieve Commissie en met de instemming van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, verwijst de Autoriteit de kwestie in verband met sociale zekerheid op grond van artikel 74 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 naar de Administratieve Commissie. De bemiddeling kan voortgaan voor de kwesties die geen verband houden met sociale zekerheid.

Op verzoek van een lidstaat die partij is bij het geschil, verwijst de Autoriteit de kwestie inzake de coördinatie van de sociale zekerheid naar de Administratieve Commissie. Die verwijzing kan plaatshebben in elk stadium van de bemiddeling. De bemiddeling kan voortgaan voor de kwesties die geen verband houden met sociale zekerheid.

12.   Uiterlijk drie maanden na de aanneming van het niet-bindende advies brengen de lidstaten die partij zijn bij het geschil bij de Autoriteit verslag uit over de maatregelen die zij naar aanleiding van het advies hebben genomen dan wel, indien zij geen maatregelen hebben genomen, over de redenen waarom zij geen maatregelen hebben genomen.

13.   De Autoriteit brengt tweemaal per jaar verslag uit bij de Commissie over de resultaten van de bemiddelingszaken die zij heeft afgehandeld en over de zaken die niet in behandeling zijn genomen.

Artikel 14

Samenwerking met agentschappen en gespecialiseerde organen

De Autoriteit streeft bij al haar activiteiten naar samenwerking, het voorkomen van dubbel werk en het bevorderen van synergieën en complementariteit met andere gedecentraliseerde agentschappen en gespecialiseerde organen van de Unie, zoals de Administratieve Commissie. Daartoe kan de Autoriteit samenwerkingsovereenkomsten sluiten met relevante agentschappen van de Unie, zoals het Cedefop, Eurofound, het EU-OSHA, de ETF, Europol en Eurojust.

Artikel 15

Interoperabiliteit en uitwisseling van informatie

De Autoriteit zorgt voor de coördinatie, de ontwikkeling en de toepassing van interoperabiliteitskaders om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en met de Autoriteit te waarborgen. Die interoperabiliteitskaders zijn gebaseerd op en worden ondersteund door het Europees interoperabiliteitskader en de in Besluit (EU) 2015/2240 bedoelde Europese interoperabiliteitsreferentiearchitectuur.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN DE AUTORITEIT

Artikel 16

Administratieve en beheerstructuur

1.   De administratieve en beheerstructuur van de Autoriteit bestaat uit:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een stakeholdergroep.

2.   Voor de uitvoering van haar specifieke taken of voor specifieke beleidsgebieden kan de Autoriteit werkgroepen of deskundigenpanels oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten of de Commissie, of externe op basis van een selectieprocedure gekozen deskundigen, of een combinatie daarvan. Zij richt het in artikel 12 bedoelde platform, als een permanente werkgroep, en de in artikel 13 bedoelde bemiddelingscommissie op.

De Autoriteit stelt, na raadpleging van de Commissie, het reglement van orde van deze werkgroepen en panels vast.

Artikel 17

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

één lid van elke lidstaat;

b)

twee leden die de Commissie vertegenwoordigen;

c)

een door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige;

d)

vier leden die de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau vertegenwoordigen, die in gelijke mate de vakbonden en de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen.

Alleen de in de eerste alinea, onder a) en b), genoemde leden hebben stemrecht.

2.   Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid bij diens afwezigheid.

3.   De in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde leden en hun plaatsvervangers worden door hun lidstaat benoemd.

De Commissie benoemt de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde leden.

Het Europees Parlement benoemt de in lid 1, eerste alinea, onder c), bedoelde deskundige.

De sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau benoemen hun vertegenwoordigers en het Europees Parlement benoemt zijn onafhankelijke deskundige nadat zij hebben vastgesteld dat er geen sprake is van een belangenconflict.

De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op de in artikel 1 genoemde gebieden en in het licht van hun relevante leidinggevende administratieve en budgettaire vaardigheden.

Alle in de raad van bestuur vertegenwoordigde partijen trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

4.   Elk lid en elke plaatsvervanger ondertekent bij ambtsaanvaarding een schriftelijke verklaring dat hij niet in een situatie van belangenconflict verkeert. Elk lid en elke plaatsvervanger actualiseert zijn verklaring wanneer zich een verandering in de omstandigheden betreffende belangenconflicten voordoet. De Autoriteit publiceert de verklaringen en de geactualiseerde versies op haar website.

5.   De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Die termijn kan worden verlengd.

6.   Vertegenwoordigers van derde landen die het Unierecht toepassen op de gebieden die onder deze verordening vallen, kunnen als waarnemers aan de vergaderingen en beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen.

7.   Een vertegenwoordiger van Eurofound, een vertegenwoordiger van het EU-OHSA, een vertegenwoordiger van het Cedefop en een vertegenwoordiger van de ETF kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer aan de vergaderingen van de raad van bestuur deel te nemen teneinde de efficiëntie van de agentschappen en de onderlinge synergie te bevorderen.

Artikel 18

Taken van de raad van bestuur

1.   Het is aan de raad van bestuur om met name:

a)

voor de strategische aansturing te zorgen en toezicht op de activiteiten van de Autoriteit te houden;

b)

de jaarlijkse begroting van de Autoriteit met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden goed te keuren en andere taken met betrekking tot de begroting van de Autoriteit uit te voeren op grond van hoofdstuk IV;

c)

het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit te beoordelen en goed te keuren, met inbegrip van een overzicht van de uitvoering van de taken van de Autoriteit, en het jaarlijks uiterlijk op 1 juli bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer in te dienen en het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit openbaar te maken;

d)

de op de Autoriteit toepasselijke financiële regels vast te stellen overeenkomstig artikel 29;

e)

een strategie ter bestrijding van fraude vast te stellen die evenredig is aan het frauderisico, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

f)

regels vast te stellen om belangenconflicten van zijn leden en onafhankelijke deskundigen, de leden van de stakeholdergroep en de leden van de overeenkomstig artikel 16, lid 2, opgerichte werkgroepen en panels van de Autoriteit, alsmede de in artikel 33 bedoelde gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden die niet bij de Autoriteit in dienst zijn, te voorkomen en te behandelen en jaarlijks op zijn website de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur bekend te maken;

g)

de in artikel 36, lid 3, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast te stellen en op gezette tijden bij te werken op basis van een analyse van de behoeften;

h)

zijn reglement van orde vast te stellen;

i)

het reglement van orde voor de bemiddeling op grond van artikel 13 vast te stellen;

j)

werkgroepen en deskundigenpanels op grond van artikel 16, lid 2, op te richten en hun reglement van orde vast te stellen;

k)

overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van de Autoriteit de door het Statuut toegekende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en de door de Regeling toegekende bevoegdheden van het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag uit te oefenen („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

l)

uitvoeringsvoorschriften vast te stellen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

m)

waar passend een interne auditcapaciteit op te bouwen;

n)

de uitvoerend directeur te benoemen en zo nodig zijn ambtstermijn te verlengen of hem uit zijn ambt te ontzetten overeenkomstig artikel 31;

o)

een rekenplichtige te benoemen voor wie het Statuut en de Regeling geldt en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

p)

de procedure voor de selectie van de leden en de plaatsvervangers van de overeenkomstig artikel 23 opgerichte stakeholdergroep vast te stellen en die leden en plaatsvervangers te benoemen;

q)

voor een passende follow-up te zorgen van de bevindingen en aanbevelingen die het resultaat zijn van interne of externe auditverslagen en evaluaties en van onderzoeken van OLAF;

r)

alle beslissingen met betrekking tot de oprichting van de interne comités of andere organen van de Autoriteit – en zo nodig de wijziging ervan – te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de activiteitenbehoeften van de Autoriteit en naar een gezond financieel beheer wordt gestreefd;

s)

het ontwerp van het in artikel 24 bedoelde enig programmeringsdocument van de Autoriteit goed te keuren, vóórdat het voor advies aan de Commissie wordt voorgelegd;

t)

na ontvangst van het advies van de Commissie, het enig programmeringsdocument van de Autoriteit goed te keuren met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur en overeenkomstig artikel 24.

2.   De raad van bestuur keurt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling gebaseerd besluit goed dat de relevante bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur delegeert en de voorwaarden vaststelt waaronder die delegatie van bevoegdheden kan worden geschorst. De uitvoerend directeur kan die bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

3.   Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en van de door de uitvoerend directeur op zijn beurt gedelegeerde bevoegdheden tijdelijk schorsen en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 19

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest een voorzitter en een vicevoorzitter uit de stemgerechtigde leden en streeft naar evenwicht tussen mannen en vrouwen. De voorzitter en de vicevoorzitter worden verkozen met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur.

Als de eerste stemronde geen tweederdemeerderheid oplevert, wordt een tweede stemronde georganiseerd waarbij een gewone meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur volstaat om de voorzitter en de vicevoorzitter te verkiezen.

De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch wanneer hij niet in staat is zijn taken uit te voeren.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt drie jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn automatisch op die datum af.

Artikel 20

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter belegt de vergaderingen van de raad van bestuur.

2.   De voorzitter organiseert de beraadslagingen volgens de punten op de agenda. De in artikel 17, lid 1, eerste alinea, onder c) en d), genoemde leden nemen niet deel aan beraadslagingen over kwesties die verband houden met gevoelige informatie met betrekking tot individuele gevallen, zoals gespecificeerd in het reglement van orde van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt deel aan de beraadslagingen maar heeft geen stemrecht.

4.   De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Bovendien komt de raad van bestuur samen op verzoek van de voorzitter, de Commissie of ten minste één derde van zijn leden.

5.   De raad van bestuur belegt ten minste eenmaal per jaar een vergadering met de stakeholdergroep.

6.   De raad van bestuur kan personen of organisaties die interessant advies kunnen verlenen, inclusief leden van de stakeholdergroep, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

7.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen, met inachtneming van zijn reglement van orde, tijdens de vergaderingen door adviseurs of deskundigen worden bijgestaan.

8.   De Autoriteit verzorgt het secretariaat voor de raad van bestuur.

Artikel 21

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 18, lid 1, onder b) en t), artikel 19, lid 1, en artikel 31, lid 8, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van de stemgerechtigde leden.

2.   Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stem uit te brengen.

3.   De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt deel aan de beraadslagingen maar heeft geen stemrecht.

4.   In het reglement van orde van de raad van bestuur worden meer gedetailleerde stemprocedures vastgesteld, met name de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid en waarin schriftelijke procedures voor de stemming moeten worden gebruikt.

Artikel 22

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het leiden van de Autoriteit en streeft naar een evenwicht tussen mannen en vrouwen binnen de Autoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag aan het Europees Parlement uit over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen om verslag over de uitvoering van zijn taken uit te brengen.

3.   De uitvoerend directeur vertegenwoordigt de Autoriteit in rechte.

4.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan de Autoriteit worden toegewezen, met name:

a)

de dagelijkse leiding van de Autoriteit op zich nemen;

b)

de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;

c)

het ontwerp van het enig programmeringsdocument opstellen en ter goedkeuring bij de raad van bestuur indienen;

d)

het enig programmeringsdocument uitvoeren en bij de raad van bestuur verslag over de uitvoering ervan uitbrengen;

e)

het ontwerp van geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit opstellen en ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;

f)

een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, evenals van onderzoeken van OLAF opstellen, en tweemaal per jaar aan de Commissie en op gezette tijden aan de raad van bestuur verslag over de geboekte vooruitgang uitbrengen;

g)

de financiële belangen van de Unie beschermen door preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en waar passend doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;

h)

een fraudebestrijdingsstrategie voor de Autoriteit te ontwikkelen en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor te leggen;

i)

het ontwerp van de voor de Autoriteit geldende financiële regels op te stellen en aan de raad van bestuur voor te leggen;

j)

de ontwerpverklaring van de geraamde inkomsten en uitgaven voor de Autoriteit als onderdeel van het enig programmeringsdocument van de Autoriteit op te stellen en de begroting van de Autoriteit uit te voeren;

k)

overeenkomstig het in artikel 18, lid 2, bedoelde besluit beslissingen te nemen op het gebied van personeelsbeheer;

l)

beslissingen te nemen over de interne structuren van de Autoriteit, zo nodig met inbegrip van het laten waarnemen van functies die het dagelijks beheer van de Autoriteit kunnen omvatten en, waar nodig, de wijziging daarvan, rekening houdend met de behoeften in verband met de activiteiten van de Autoriteit en een gezond begrotingsbeheer;

m)

indien nodig samen te werken met agentschappen van de Unie en samenwerkingsovereenkomsten met deze agentschappen te sluiten;

n)

de door de raad van bestuur vastgestelde maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2018/1725 door de Autoriteit uit te voeren;

o)

de raad van bestuur in kennis te stellen van de adviezen van de stakeholdergroep.

5.   De uitvoerend directeur beslist of het noodzakelijk is een of meer personeelsleden in een of meer lidstaten te vestigen en of het nodig is een verbindingsbureau in Brussel op te richten om de samenwerking van de Autoriteit met de relevante instellingen en organen van de Unie te bevorderen. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor of een verbindingsbureau te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de lidstaat waar het kantoor of bureau moet worden gevestigd. In het besluit wordt het bereik van de activiteiten in het kantoor of bureau zodanig gespecificeerd dat onnodige kosten en de verdubbeling van de administratieve taken van de Autoriteit worden vermeden. Het kan nodig zijn een vestigingsovereenkomst te sluiten met de lidstaat waar het plaatselijk kantoor of verbindingsbureau moet worden gevestigd.

Artikel 23

Stakeholdergroep

1.   Er wordt een stakeholdergroep opgericht om de raadpleging van relevante belanghebbenden te vergemakkelijken en van hun deskundigheid te profiteren op gebieden die onder deze verordening vallen. De stakeholdergroep wordt aan de Autoriteit toegevoegd en heeft adviserende taken.

2.   De stakeholdergroep wordt vooraf gebriefd en kan op verzoek van de Autoriteit of op eigen initiatief bij de Autoriteit adviezen indienen over:

a)

kwesties in verband met de toepassing en handhaving van het Unierecht op de gebieden die onder deze verordening vallen, inclusief de in artikel 10 bedoelde analyses en risicobeoordeling met betrekking tot grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;

b)

het in artikel 18 bedoelde ontwerp van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit;

c)

het in artikel 24 bedoelde ontwerp van enig programmeringsdocument.

3.   De stakeholdergroep wordt door de uitvoerend directeur voorgezeten en komt ten minste tweemaal per jaar samen op initiatief van de uitvoerend directeur of op verzoek van de Commissie.

4.   De stakeholdergroep bestaat uit twee vertegenwoordigers van de Commissie en tien vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau die in gelijke mate de vakbonden en de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, met inbegrip van erkende sectorale sociale partners van de Unie die bedrijfstakken vertegenwoordigen die in het bijzonder te maken hebben met kwesties in verband met arbeidsmobiliteit.

5.   De leden en plaatsvervangers van de stakeholdergroep worden door hun organisaties voorgedragen en door de raad van bestuur benoemd. De plaatsvervangers worden benoemd door de raad van bestuur onder dezelfde voorwaarden als de leden en vervangen afwezige leden automatisch. In de mate van het mogelijke wordt voor een passend evenwicht tussen mannen en vrouwen gezorgd, evenals voor een adequate vertegenwoordiging van kleine en middelgrote ondernemingen.

6.   De Autoriteit verzorgt het secretariaat voor de stakeholdergroep. De stakeholdergroep keurt haar reglement van orde goed met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden. Het reglement van orde wordt ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorgelegd.

7.   De stakeholdergroep kan deskundigen of vertegenwoordigers van relevante internationale organisaties voor haar vergaderingen uitnodigen.

8.   De Autoriteit maakt de adviezen en aanbevelingen van de stakeholdergroep en de resultaten van haar raadplegingen openbaar, behalve als vertrouwelijkheid vereist is.

HOOFDSTUK IV

VASTSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING VAN DE AUTORITEIT

SECTIE 1

Enig programmeringsdocument van de autoriteit

Artikel 24

Jaarlijkse en meerjarige programmering

1.   Rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie en eventuele adviezen van de stakeholdergroep stelt de uitvoerend directeur jaarlijks overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (28) een ontwerp van het enig programmeringsdocument op, dat met name meerjarige en jaarlijkse programmering bevat.

2.   De raad van bestuur stelt jaarlijks uiterlijk op 30 november het in lid 1 bedoelde ontwerp van het enig programmeringsdocument vast. De raad van bestuur stuurt het document, alsook eventuele later bijgewerkte versies ervan, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast

3.   Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren maatregelen en een indicatie van de aan elke maatregel toegewezen financiële en personele middelen. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 4 bedoelde meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar. De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer de Autoriteit binnen het toepassingsgebied van deze verordening een nieuwe taak toebedeeld krijgt.

Alle wezenlijke wijzigingen van het jaarlijkse werkprogramma worden volgens dezelfde procedure vastgesteld als het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma. De raad van bestuur kan de bevoegdheid om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen aan de uitvoerend directeur delegeren.

4.   Het meerjarige werkprogramma bevat de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat voor elke activiteit ook een indicatie van de financiële en personele middelen die nodig worden geacht om de doelstellingen te verwezenlijken.

De strategische programmering wordt waar passend bijgewerkt, met name in het licht van de resultaten van de in artikel 40 bedoelde evaluatie.

Artikel 25

Vaststelling van de begroting

1.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een voorlopige ontwerpraming op van de inkomsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar, met inbegrip van de personeelsformatie, en stuurt die naar de raad van bestuur.

2.   De voorlopige ontwerpraming stoelt op de doelstellingen en verwachte resultaten van het jaarlijkse programmeringsdocument zoals bedoeld in artikel 24, lid 3, en houdt rekening met de financiële middelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en verwachte resultaten, in overeenstemming met het beginsel van resultaatgericht begroten.

3.   De raad van bestuur stelt op basis van de voorlopige ontwerpraming een ontwerpraming vast van de inkomsten van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze jaarlijks uiterlijk op 31 januari toe aan de Commissie.

4.   De Commissie stuurt de ontwerpraming samen met het ontwerp van de algemene begroting van de Unie naar de begrotingsautoriteit. De ontwerpraming wordt tevens beschikbaar gesteld aan de Autoriteit.

5.   Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en het bedrag van de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van de algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU aan de begrotingsautoriteit voorlegt.

6.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan de Autoriteit goed.

7.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van de Autoriteit vast.

8.   De raad van bestuur stelt de begroting van de Autoriteit vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en zo nodig wordt zij dienovereenkomstig aangepast.

9.   Voor bouwprojecten met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting van de Autoriteit geldt Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

SECTIE 2

Indiening, uitvoering en controle van de begroting van de autoriteit

Artikel 26

Structuur van de begroting

1.   Alle inkomsten en uitgaven van de Autoriteit worden elk begrotingsjaar geraamd en de ramingen worden in de begroting van de Autoriteit opgenomen. Het begrotingsjaar komt overeen met het kalenderjaar.

2.   De inkomsten en uitgaven in de begroting van de Autoriteit zijn in evenwicht.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de inkomsten van de Autoriteit uit:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)

eventuele bijdragen van derde landen die bij de werkzaamheden van de Autoriteit zijn betrokken, als bepaald in artikel 42;

d)

mogelijke financiering van de Unie in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde financiële regels van de Autoriteit en de bepalingen van de relevante instrumenten ter ondersteuning van het beleid van de Unie;

e)

vergoedingen voor publicaties en eventuele andere door de Autoriteit verleende diensten.

4.   De uitgaven van de Autoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de werkingskosten.

Artikel 27

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   De uitvoerend directeur stuurt jaarlijks alle informatie met betrekking tot de resultaten van de evaluatieprocedures naar de begrotingsautoriteit.

Artikel 28

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van de Autoriteit zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   De rekenplichtige van de Autoriteit verstrekt ook de voor consolidatiedoeleinden vereiste boekhoudkundige informatie uiterlijk op 1 maart van het jaar N + 1 aan de rekenplichtige van de Commissie op de wijze en in de vorm die door deze laatste worden vereist.

3.   De Autoriteit zendt uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 het verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit voor het jaar N stelt de rekenplichtige van de Autoriteit de definitieve rekeningen van de Autoriteit op onder zijn eigen verantwoordelijkheid. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt een advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit voor het jaar N.

6.   De rekenplichtige van de Autoriteit dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   Uiterlijk op 15 november van het jaar N + 1 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de website met de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

8.   Uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 stuurt de uitvoerend directeur de Rekenkamer een antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur stuurt dit antwoord ook naar de raad van bestuur en de Commissie.

9.   Overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (29) verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N.

10.   Op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, verleent het Europees Parlement de uitvoerend directeur vóór 15 mei van het jaar N + 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van het jaar N.

Artikel 29

Financiële regels

De financiële regels die op de Autoriteit van toepassing zijn, worden door de raad van bestuur vastgesteld na raadpleging van de Commissie. Zij wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de Autoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK V

PERSONEEL

Artikel 30

Algemene bepaling

Het Statuut en de Regeling, en de voorschriften die in onderling overleg door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit.

Artikel 31

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als tijdelijk functionaris van de Autoriteit overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten. De geselecteerde kandidaat wordt verzocht voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden. Die gedachtewisseling mag de benoeming van de uitvoerend directeur niet onnodig vertragen.

3.   Voor het sluiten van de overeenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Autoriteit vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Vóór het einde van die termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met een evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen van de Autoriteit.

5.   De raad van bestuur kan, rekening houdend met de in lid 4 bedoelde beoordeling, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met hoogstens vijf jaar.

6.   Als op grond van lid 5 de ambtstermijn van een uitvoerend directeur is verlengd, mag hij na afloop van de totale periode niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7.   De uitvoerend directeur kan enkel uit zijn ambt worden ontzet op grond van een besluit van de raad van bestuur. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de in lid 4 bedoelde evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur door de Commissie.

8.   De raad van bestuur neemt met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van zijn ambtstermijn of de ontzetting van de uitvoerend directeur uit zijn ambt.

Artikel 32

Nationale verbindingsfunctionarissen

1.   Elke lidstaat wijst één nationale verbindingsfunctionaris aan die op grond van artikel 33 als nationale deskundige bij de Autoriteit wordt gedetacheerd en werkzaam is op de vestigingsplaats van de Autoriteit.

2.   De nationale verbindingsfunctionarissen helpen bij de uitvoering van de taken van de Autoriteit, inclusief door de in artikel 7 bedoelde samenwerking en uitwisseling van informatie en de coördinatie en ondersteuning van inspecties overeenkomstig artikel 8 te vergemakkelijken. Zij fungeren ook als nationaal contactpunt voor vragen van en over hun lidstaten, hetzij door die vragen rechtstreeks te beantwoorden, hetzij door contact met hun nationale overheidsdiensten te leggen.

3.   De nationale verbindingsfunctionarissen hebben het recht, zoals bepaald bij deze verordening, om bij hun lidstaten om alle relevante informatie te verzoeken en om deze informatie te ontvangen, met volledige inachtneming van het nationale recht of de nationale praktijk van hun lidstaten, met name wat gegevensbescherming en geheimhoudingsregels betreft.

Artikel 33

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Naast de nationale verbindingsfunctionarissen kan de Autoriteit op al haar werkgebieden een beroep doen op andere gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt een besluit vast met regels voor de detachering van nationale deskundigen, met inbegrip van nationale verbindingsfunctionarissen.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 34

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 35

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (30) zijn van toepassing op de Autoriteit.

2.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau.

Artikel 36

Transparantie, bescherming van persoonsgegevens en communicatie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit. De raad van bestuur stelt uiterlijk zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2.   De raad van bestuur stelt maatregelen vast om aan de verplichtingen van Verordening (EU) 2018/1725 te voldoen, met name de verplichtingen met betrekking tot de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van de Autoriteit, de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens, de beveiliging van de verwerkingsactiviteiten, de verstrekking van informatie en de rechten van de betrokkenen.

3.   De Autoriteit kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 4 vermelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 37

Fraudebestrijding

1.   Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te vergemakkelijken, treedt de Autoriteit binnen zes maanden na de datum waarop ze operationeel wordt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt de Autoriteit op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al haar werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om op basis van documenten en controles ter plaatse audits uit te voeren bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die van de Autoriteit middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (31) onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door de Autoriteit gefinancierde overeenkomst.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van de Autoriteit bepalingen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, dergelijke audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 38

Veiligheidsvoorschriften ter bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens

De Autoriteit stelt haar eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (32) en (EU, Euratom) 2015/444 (33) van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van de Autoriteit bestrijken onder meer de uitwisseling, de verwerking en de opslag van deze informatie.

Artikel 39

Aansprakelijkheid

1.   Voor de contractuele aansprakelijkheid van de Autoriteit geldt het recht dat op het betrokken contract van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van arbitrageclausules in de door de Autoriteit gesloten contracten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit alle door haar afdelingen of personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de Autoriteit gelden de bepalingen van het Statuut en de Regeling die op hen van toepassing zijn.

Artikel 40

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk op 1 augustus 2024, en daarna om de vijf jaar beoordeelt de Commissie de prestaties van de Autoriteit ten aanzien van haar doelstellingen, mandaat en taken. Bij de evaluatie worden met name de ervaringen beoordeeld die zijn opgedaan met de bemiddelingsprocedure op grond van artikel 13. Er wordt ook bij nagegaan of het eventueel nodig is het mandaat van de Autoriteit en de reikwijdte van haar activiteiten te wijzigen, inclusief een uitbreiding van die reikwijdte om rekening te houden met sectorspecifieke behoeften, en wat de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen zijn, daarbij ook rekening houdend met het werk dat de agentschappen van de Unie op die gebieden verrichten. Bij de evaluatie worden ook meer synergieën en stroomlijning met agentschappen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid onderzocht. Op basis van de evaluatie kan de Commissie, indien wenselijk, wetgevingsvoorstellen indienen om het toepassingsgebied van deze verordening te herzien.

2.   Als de Commissie van oordeel is dat het voortbestaan van de Autoriteit niet langer gerechtvaardigd is in het licht van haar doelstellingen, mandaat en taken, kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 41

Administratief onderzoek

De activiteiten van de Autoriteit kunnen door de Europese Ombudsman worden onderzocht overeenkomstig artikel 228 VWEU.

Artikel 42

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan de Autoriteit samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties.

Daartoe mag de Autoriteit, onder voorbehoud van machtiging door de raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie of de lidstaten.

2.   De Autoriteit staat open voor de deelname van derde landen die daartoe met de Unie overeenkomsten hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten worden regelingen opgesteld voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van de Autoriteit, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die afspraken in elk geval met het Statuut en de Regeling.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat de Autoriteit binnen haar mandaat en het bestaande institutionele kader opereert door een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur van de Autoriteit te sluiten.

Artikel 43

Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1.   De nodige afspraken over de accommodatie die de gastlidstaat ter beschikking van de Autoriteit moet stellen, en de specifieke regels die in de gastlidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de personeelsleden en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en de lidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, die moet worden gesloten na goedkeuring door de raad van bestuur en uiterlijk op 1 augustus 2021.

2.   De gastlidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, biedt de best mogelijke voorwaarden voor het vlot en efficiënt functioneren van de Autoriteit, met inbegrip van meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 44

Begin van de activiteiten van de Autoriteit

1.   De Autoriteit wordt uiterlijk op 1 augustus 2021 operationeel met de capaciteit om zelf haar begroting uit te voeren.

2.   Het is aan de Commissie om de Autoriteit op te richten en in een beginfase te leiden, totdat de Autoriteit operationeel wordt. Daartoe:

a)

kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om ad interim als uitvoerend directeur te fungeren en de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uit te voeren, totdat de uitvoerend directeur zijn taken opneemt nadat hij overeenkomstig artikel 31 door de raad van bestuur is benoemd;

b)

oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 18, lid 1, onder k), en tot de goedkeuring van een in artikel 18, lid 2, bedoeld besluit;

c)

kan de Commissie de Autoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de Autoriteit uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;

d)

kan de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de raad van bestuur alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van de Autoriteit opgenomen kredieten en contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

Artikel 45

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 883/2004

Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt het volgende punt ingevoegd:

„n bis)

wordt onder „Europese Arbeidsautoriteit” het orgaan verstaan dat bij Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (*1) is opgericht en wordt bedoeld in artikel 74 bis.

(*1)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

2)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 74 bis

De Europese Arbeidsautoriteit

1.   Onverminderd de taken en activiteiten van de Administratieve Commissie ondersteunt de Europese Arbeidsautoriteit de toepassing van deze verordening overeenkomstig haar in Verordening (EU) 2019/1149 vastgestelde taken. De Administratieve Commissie werkt samen met de Europese Arbeidsautoriteit om de activiteiten in onderlinge overeenstemming te coördineren en overlappingen te voorkomen. Daartoe sluit zij met de Europese Arbeidsautoriteit een samenwerkingsovereenkomst.

2.   De Administratieve Commissie kan de Europese Arbeidsautoriteit verzoeken een kwestie in verband met sociale zekerheid die het voorwerp uitmaakt van een bemiddeling overeenkomstig artikel 13, lid 11, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1149, te verwijzen.”.

Artikel 46

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 492/2011

.

Verordening (EU) nr. 492/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 26 wordt het volgende lid toegevoegd:

„De bij Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (*2) opgerichte Europese Arbeidsautoriteit neemt als waarnemer aan de vergaderingen van het raadgevend comité deel en verleent daarbij voor zover relevant technische input en expertise.

(*2)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

2)

de artikelen 29 tot en met 34 worden geschrapt met ingang van de datum waarop de Autoriteit operationeel wordt overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening;

3)

artikel 35 wordt vervangen door:

„Artikel 35

Het reglement van orde van het raadgevend comité, dat van kracht is op 8 november 1968, blijft van toepassing.”;

4)

artikel 39 wordt vervangen door:

„Artikel 39

De administratieve uitgaven van het raadgevend comité worden op de algemene begroting van de Europese Unie in de afdeling betreffende de Commissie geboekt.”

Artikel 47

Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/589

Verordening (EU) 2016/589 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

het opzetten van het Eures-netwerk tussen de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten;”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

de samenwerking tussen de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten bij de uitwisseling van relevante beschikbare gegevens over vacatures, sollicitaties en cv’s;”;

c)

punt f) wordt vervangen door:

„f)

het bevorderen van het Eures-netwerk op Unieniveau door middel van effectieve communicatiemaatregelen van de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten.”;

2)

aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

„8)   „Europese Arbeidsautoriteit”: het op grond van Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (34) opgerichte orgaan;

(34)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

3)

in artikel 4 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De toegankelijkheid van personen met een handicap tot de op het EURES-portaal verstrekte informatie en tot de ondersteunende diensten op nationaal niveau wordt gewaarborgd. De Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de Eures-leden en -partners bepalen hoe zij dit doen op grond van hun respectieve verplichtingen.”;

4)

artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

een binnen de Europese Arbeidsautoriteit opgericht Europees coördinatiebureau, dat verantwoordelijk is om het Eures-netwerk bij te staan bij het verrichten van zijn taken;”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„e)

de Commissie.”;

5)

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende formule wordt vervangen door:

„Het Europees coördinatiebureau staat het Eures-netwerk bij het verrichten van diens taken bij, in het bijzonder bij het, in nauwe samenwerking met de nationale coördinatiebureaus en de Commissie, ontwikkelen en verrichten van de volgende activiteiten:”;

ii)

onder a) wordt punt i) vervangen door:

„i)

als de systeemeigenaar voor het Eures-portaal en de bijbehorende IT-diensten, de vaststelling van de behoeften van de gebruikers en de bedrijfsmatige vereisten die aan de Commissie moeten worden doorgegeven voor de exploitatie en ontwikkeling van het portaal, met inbegrip van systemen en procedures voor de uitwisseling van vacatures, sollicitaties, cv’s, ondersteunende documenten en andere informatie, in samenwerking met andere betrokken informatiediensten of -netwerken en adviesdiensten of -netwerken van de Unie en initiatieven van de Unie;”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Het Europees Coördinatiebureau wordt beheerd door de Europese Arbeidsautoriteit. Het Europees Coördinatiebureau onderhoudt een regelmatige dialoog met de vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Het Europees Coördinatiebureau stelt zijn meerjarige werkprogramma’s op na raadpleging van de in artikel 14 bedoelde coördinatiegroep en van de Commissie.”;

6)

in artikel 9, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

„b)

de samenwerking met de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten inzake de clearance binnen het in hoofdstuk III bepaalde kader;”;

7)

in artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De coördinatiegroep bestaat uit vertegenwoordigers, op het passende niveau, van de Commissie, het Europees Coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus.”;

8)

in artikel 16 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De lidstaten onderzoeken, samen met de Commissie en het Europees Coördinatiebureau, alle mogelijkheden om de beschikbare vacatures bij voorrang te laten vervullen door burgers van de Unie, met het oog op de afstemming van de vraag naar en het aanbod van arbeid in de Unie. De lidstaten kunnen de daartoe noodzakelijke maatregelen nemen.”;

9)

in artikel 19 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten werken onderling en met de Commissie en het Europees Coördinatiebureau samen met betrekking tot de interoperabiliteit van de nationale systemen en de door de Commissie ontwikkelde Europese classificatie. De Commissie houdt de lidstaten op de hoogte van de ontwikkeling van de Europese classificatie.”;

10)

artikel 29 wordt vervangen door:

„Artikel 29

Uitwisseling van informatie over mobiliteitsstromen en -patronen

De Commissie en de lidstaten monitoren de arbeidsmobiliteitsstromen en -patronen binnen de Unie op basis van verslagen van de Europese Arbeidsautoriteit en met behulp van statistische gegevens van Eurostat en beschikbare nationale gegevens en maken de resultaten van de monitoring openbaar.”.

Artikel 48

Intrekking

Besluit (EU) 2016/344 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de Autoriteit operationeel wordt overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening.

Verwijzingen naar het ingetrokken besluit gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 49

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 128.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 16.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(4)  Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).

(5)  Richtlijn 2014/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende maatregelen om de uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten te vergemakkelijken (PB L 128 van 30.4.2014, blz. 8).

(6)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1).

(9)  Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 12).

(10)  Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2-programma) als middel om de overheidssector te moderniseren (PB L 318 van 4.12.2015, blz. 1).

(11)  Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(17)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(18)  Besluit 2009/17/EG van de Commissie van 19 december 2008 tot instelling van een Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 26).

(19)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

(21)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2).

(22)  Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).

(27)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(28)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(29)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(30)  Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

(31)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(32)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(33)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).


BIJLAGE

ACTIVITEITEN VAN HET OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 16, LID 2, OPGERICHTE PLATFORM

Bij de ondersteuning van de doelstellingen van de Autoriteit met betrekking tot de aanpak van zwartwerk streeft het platform in het bijzonder naar:

1)

het verbeteren van de kennis over zwartwerk, met inbegrip van de oorzaken, regionale verschillen en grensoverschrijdende aspecten ervan, door middel van gedeelde definities en gemeenschappelijke concepten, op bewijs gebaseerde meetinstrumenten en het bevorderen van vergelijkende analyse; het ontwikkelen van wederzijds begrip van verschillende systemen en praktijken voor de aanpak van zwartwerk en het analyseren van de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen, met inbegrip van preventieve maatregelen en sancties;

2)

het faciliteren en evalueren van verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, zoals de uitwisseling van personeel, het gebruik van databanken, gezamenlijke activiteiten en gezamenlijke opleidingen, en het opzetten van een systeem voor de uitwisseling van informatie voor administratieve samenwerking met behulp van een specifieke module voor zwartwerk in het kader van het IMI-systeem;

3)

het tot stand brengen van instrumenten, zoals een kennisbank, voor een efficiënte uitwisseling van informatie en ervaringen, en het ontwikkelen van richtsnoeren voor handhaving, handboeken van goede praktijken, gemeenschappelijke beginselen voor inspecties met het oog op het aanpakken van zwartwerk en gemeenschappelijke activiteiten zoals Europese campagnes; het evalueren van de ervaringen met deze instrumenten;

4)

het ontwikkelen van een programma voor peer learning voor de identificatie van goede praktijken op alle gebieden die relevant zijn voor de aanpak van zwartwerk en het organiseren van collegiale toetsingen om de vooruitgang bij de aanpak van zwartwerk te volgen in de lidstaten die aan deze toetsingen wensen deel te nemen;

5)

het uitwisselen van ervaringen die nationale autoriteiten hebben opgedaan bij de toepassing van het Unierecht dat relevant is voor de aanpak van zwartwerk.


Top