Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R1039

    Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1039 van de Commissie van 23 juli 2018 tot verlening van een vergunning voor koper(II)diacetaat-monohydraat, koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten, koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vast), en koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vloeibaar), als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1334/2003, (EG) nr. 479/2006 en (EU) nr. 349/2010 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261 (Voor de EER relevante tekst.)

    C/2018/4766

    PB L 186 van 24.7.2018, p. 3–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2018/1039/oj

    24.7.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 186/3


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1039 VAN DE COMMISSIE

    van 23 juli 2018

    tot verlening van een vergunning voor koper(II)diacetaat-monohydraat, koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten, koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vast), en koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vloeibaar), als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1334/2003, (EG) nr. 479/2006 en (EU) nr. 349/2010 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

    (2)

    Bij Verordening (EG) nr. 1334/2003 van de Commissie (3) en Verordening (EG) nr. 479/2006 van de Commissie (4) is voor de koperverbindingen koper(II)acetaat-monohydraat, koperhydroxidecarbonaat-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, en koper(II)chelaat van glycinehydraat overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn die stoffen vervolgens in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding opgenomen als bestaande producten.

    (3)

    Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening zijn aanvragen ingediend voor de herbeoordeling van koper(II)acetaat-monohydraat, koperhydroxidecarbonaat-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, en koper(II)chelaat van glycinehydraat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. De aanvragers hebben gevraagd deze toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

    (4)

    Uit wetenschappelijke overwegingen heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in haar adviezen van 14 november 2012 (5), 31 januari 2013 (6) en 11 maart 2015 (7) aanbevolen om in het Engels de term „Cupric” (voor tweewaardig koper) door „Copper(II)” (koper(II)) te vervangen, teneinde mogelijke misverstanden te voorkomen. De EFSA heeft ook aanbevolen koper(II)chelaat van aminozuren gezien de chemische eigenschappen ervan in de volgende twee groepen op te splitsen: koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, en koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten.

    (5)

    De EFSA heeft geconcludeerd dat koper(II)diacetaat-monohydraat, koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten, koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vast), en koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vloeibaar) („de betrokken stoffen”) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de veiligheid van de consument en het milieu hebben. Gezien het feit dat deze toevoegingsmiddelen irritatie van de ademhalingswegen, de ogen en de huid kunnen veroorzaken, moeten bij het omgaan met deze toevoegingsmiddelen en voormengsels die deze toevoegingsmiddelen bevatten, passende beschermingsmaatregelen worden genomen om veiligheidsproblemen voor de gebruikers te voorkomen.

    (6)

    Wat het nikkelgehalte van de toevoegingsmiddelen betreft, met name in koper(II)sulfaat-pentahydraat, zouden op bepaalde partijen van het toevoegingsmiddel mogelijk de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) van toepassing kunnen zijn. De exploitant van het diervoederbedrijf dat dergelijke toevoegingsmiddelen in de handel brengt, moet voldoen aan de desbetreffende voorschriften. De EFSA heeft voorts geconcludeerd dat de betrokken stoffen doeltreffend zijn om te voldoen aan de koperbehoeften van dieren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook de verslagen over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd die door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium zijn ingediend.

    (7)

    Uit de beoordeling van de betrokken stoffen blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. De EFSA heeft echter bedenkingen met betrekking tot de strikte naleving van de maximale hoeveelheid koper die aan dieren wordt toegediend als koper aan het drinkwater wordt toegevoegd. Het gebruik van de betrokken stoffen moet daarom worden toegestaan zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening, maar het gebruik ervan via drinkwater moet worden verboden.

    (8)

    Wat de potentiële effecten op het milieu betreft, werd de EFSA verzocht om een wetenschappelijk advies uit te brengen voor een herziening van het huidige maximale kopergehalte in het volledige diervoeder. De EFSA heeft in haar advies van 13 juli 2016 (9) aanbevolen het toegestane maximale kopergehalte in het volledige diervoeder voor verschillende doelsoorten te wijzigen. Deze nieuwe gehalten moeten worden vastgesteld. Voor biggen mag de aanbevolen drastische verlaging tot 25 mg/kg direct na het spenen echter niet in één stap gebeuren om de fysiologische behoeften van de dieren vooral tijdens die gevoelige periode niet in gevaar te brengen, en om andere negatieve gevolgen voor de gezondheid van biggen te vermijden. Met het oog op een verdere vermindering van de maximumgehalten bij de volgende herziening om te voldoen aan het maximumgehalte van 25 mg/kg voor biggen direct na het spenen, moeten exploitanten van diervoederbedrijven en onderzoeksinstellingen ertoe worden aangemoedigd nieuwe wetenschappelijke gegevens te verzamelen over de effecten van de door de EFSA aanbevolen niveaus op de gezondheid en het welzijn van biggen en om snel het gebruik en de doeltreffendheid van alternatieven voor de toevoeging van koper te onderzoeken, zoals vermeld door de EFSA.

    (9)

    Als gevolg van de verlening van nieuwe vergunningen voor koper(II)acetaat-monohydraat, koperhydroxidecarbonaat-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd en koper(II)chelaat van glycinehydraat, moeten de volledige vermeldingen betreffende deze stoffen in de Verordeningen (EG) nr. 1334/2003 en (EG) nr. 479/2006 worden geschrapt. De vergunning voor koper-lysinesulfaat is verstreken op 31 maart 2004. Met het oog op de rechtszekerheid is het passend de vermelding betreffende die stof te schrappen uit Verordening (EG) nr. 1334/2003.

    (10)

    Bij Verordening (EU) nr. 349/2010 van de Commissie (10) en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012 (11), (EU) nr. 1230/2014 (12) en (EU) 2016/2261 (13) van de Commissie is voor verschillende koperverbindingen een vergunning voor gebruik als nutritioneel toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend. Om rekening te houden met de conclusies van de EFSA in haar advies van 13 juli 2016, die ook de wetenschappelijke basis vormden voor de bepalingen betreffende het totale kopergehalte in mengvoeders voor de toevoegingsmiddelen waarvoor bij deze verordening een vergunning wordt verleend, en die hoofdzakelijk verwijzen naar de milieueffecten van de toevoeging van koper aan diervoeder, moeten de in Verordening (EU) nr. 349/2010 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261 vastgestelde maximale kopergehalten in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen van deze verordening wat het kopergehalte in mengvoeder betreft. Daarom moeten Verordening (EU) nr. 349/2010 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (11)

    Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing vereisen van de wijzigingen van de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor koper(II)acetaat-monohydraat, koperhydroxidecarbonaat-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, en koper(II)chelaat van glycinehydraat en de koperverbindingen waarvoor bij Verordening (EU) nr. 349/2010 en bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261 een vergunning is verleend, is het passend een overgangsperiode vast te stellen om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

    (12)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Vergunningverlening

    Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verbindingen van sporenelementen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

    Artikel 2

    Speciale voorwaarden voor het gebruik

    De toegelaten stoffen die in de bijlage zijn opgenomen als toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verbindingen van sporenelementen”, mogen niet worden gebruikt in drinkwater.

    Artikel 3

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2003

    In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1334/2003 worden uit vermelding E4 voor het element Koper — Cu de volgende toevoegingsmiddelen geschrapt: „koper(II)acetaat-monohydraat, koperhydroxidecarbonaat-monohydraat, koper(II)chloride-dihydraat, koper(II)oxide, koper(II)sulfaat-pentahydraat, koper-lysinesulfaat en koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd”.

    Artikel 4

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 479/2006

    In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 479/2006 wordt vermelding E4 betreffende het toevoegingsmiddel „koper(II)chelaat van glycinehydraat” geschrapt.

    Artikel 5

    Wijziging van Verordening (EU) nr. 349/2010

    In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 349/2010 wordt de tekst van de vermelding op regel 3b4.10, achtste kolom, vervangen door:

    „Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).”.

    Artikel 6

    Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 269/2012

    In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 269/2012 wordt de tekst van de vermelding op regel 3b409, achtste kolom, vervangen door:

    „Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).”.

    Artikel 7

    Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1230/2014

    In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1230/2014 wordt de tekst van de vermelding op regel 3b411, achtste kolom, vervangen door:

    „Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).”.

    Artikel 8

    Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2261

    In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2261 wordt de tekst van de vermelding op regel 3b412, achtste kolom, vervangen door:

    „Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).”.

    Artikel 9

    Overgangsmaatregelen

    1.   De stoffen „koper(II)acetaat-monohydraat”, „koperhydroxidecarbonaat-monohydraat”, „koper(II)chloride-dihydraat”, „koper(II)oxide”, „koper(II)sulfaat-pentahydraat”, „koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd” en „koper(II)chelaat van glycinehydraat”, waarvoor bij de Verordeningen (EG) nr. 1334/2003 en (EG) nr. 479/2006 een vergunning is verleend, de koperverbindingen waarvoor bij Verordening (EU) nr. 349/2010 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 269/2012, (EU) nr. 1230/2014 en (EU) 2016/2261 een vergunning is verleend, en voormengsels die deze stoffen bevatten, en die vóór 13 februari 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 13 augustus 2018 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

    2.   De voedermiddelen en mengvoeders die de in lid 1 vermelde stoffen bevatten en die vóór 13 augustus 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 13 augustus 2018 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

    3.   De voedermiddelen en mengvoeders die de in lid 1 vermelde stoffen bevatten en die vóór 13 augustus 2020 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 13 augustus 2018 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

    Artikel 10

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 23 juli 2018.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

    (2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1334/2003 van de Commissie van 25 juli 2003 tot wijziging van de toelatingsvoorwaarden voor een aantal toevoegingsmiddelen van de groep sporenelementen in diervoeders (PB L 187 van 26.7.2003, blz. 11).

    (4)  Verordening (EG) nr. 479/2006 van de Commissie van 23 maart 2006 wat betreft de verlening van een vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen, behorende tot de groep „Verbindingen van sporenelementen” (PB L 86 van 24.3.2006, blz. 4).

    (5)  EFSA Journal 2012;10(12):2969.

    (6)  EFSA Journal 2013;11(2):3107.

    (7)  EFSA Journal 2015;13(4):4057.

    (8)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

    (9)  EFSA Journal 2016;14(8):4563.

    (10)  Verordening (EU) nr. 349/2010 van de Commissie van 23 april 2010 tot verlening van een vergunning voor koperchelaat van het hydroxy-analoog van methionine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 104 van 24.4.2010, blz. 31).

    (11)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 269/2012 van de Commissie van 26 maart 2012 tot verlening van een vergunning voor dikoperchloridetrihydroxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 89 van 27.3.2012, blz. 3).

    (12)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1230/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot verlening van een vergunning voor koper bilysinaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 331 van 18.11.2014, blz. 18).

    (13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2261 van de Commissie van 15 december 2016 tot verlening van een vergunning voor koper(I)oxide als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 342 van 16.12.2016, blz. 18).


    BIJLAGE

    Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

    Naam van de vergunninghouder

    Toevoegingsmiddel

    Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

    Diersoort of -categorie

    Maximumleeftijd

    Minimumgehalte

    Maximumgehalte

    Andere bepalingen

    Einde van de vergunningsperiode

    Gehalte van het element (Cu) in mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

    Categorie: nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verbindingen van sporenelementen

    3b401

    Koper(II)diacetaat-monohydraat

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)diacetaat-monohydraat in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 31 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: Cu(CH3COO)2 · H2O

    CAS-nummer: 6046-93-1

    Analysemethoden  (1)

    Voor de identificatie van koper(II)diacetaat-monohydraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    Europese farmacopee, monografieën 2146 en 20301.

    Voor de kristallografische karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    röntgendiffractie.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Bepaling van het totaalgehalte aan Cu in de voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2), bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b402

    Koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 52 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: CuCO3 · Cu(OH)2 · H2O

    CAS-nummer: 100742-53-8

    Analysemethoden  (1)

    Voor de identificatie van carbonaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    Europese farmacopee, monografie 20301.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b403

    Koper(II)chloride-dihydraat

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)chloride-dihydraat in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 36 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: CuCl2 · 2H2O

    CAS-nummer: 10125-13-0

    Analysemethoden  (1)

    Voor de identificatie van chloride in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    Europese farmacopee, monografie 20301.

    Voor de kristallografische karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    röntgendiffractie.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b404

    Koper(II)oxide

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)oxide in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 77 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: CuO

    CAS-nummer: 1317-38-0

    Analysemethoden  (1)

    Voor de kristallografische karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    röntgendiffractie.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b405

    Koper(II)sulfaat-pentahydraat

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)sulfaat-pentahydraat in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 24 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: CuSO4 · 5H2O

    CAS-nummer: 7758-99-8

    Analysemethoden  (1)

    Voor de identificatie van koper(II)sulfaat-pentahydraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    Europese farmacopee, monografieën 0894 en 20301.

    Voor de kristallografische karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    röntgendiffractie.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Koper(II)sulfaat-pentahydraat mag als een uit een preparaat bestaand toevoegingsmiddel in de handel worden gebracht en worden gebruikt.

    2.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    3.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    4.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b406

    Koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd waarin het koper en de van soja-eiwitten afkomstige aminozuren gecheleerd zijn met datieve covalente bindingen, in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 10 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: Cu(x)1—3 · nH2O, x = anion van een aminozuur afkomstig van een soja-eiwithydrolysaat.

    Maximaal 10 % van de moleculen hebben een atomaire massa van meer dan 1 500 Da.

    Analysemethoden  (1)

    Voor de kwantificering van het gehalte aan aminozuren in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) en fotometrische detectie (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage III, deel F).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

     

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd mag als een uit een preparaat bestaand toevoegingsmiddel in de handel worden gebracht en worden gebruikt.

    2.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    3.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    4.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b407

    Koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)chelaat van eiwithydrolysaten in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 10 % en een minimum van 50 % koper in chelaatvorm

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: Cu(x)1–3 · nH2O, x = anion van een aminozuur afkomstig van een soja-eiwithydrolysaat

    Analysemethoden  (1)

    voor de kwantificering van het gehalte aan eiwithydrolysaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) en fotometrische detectie (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage III, deel F).

    Voor de kwalitatieve verificatie van de chelaatvorming van het koper in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    Fourier-transformatie-infraroodspectroscopie, gevolgd door multivariate regressiemethoden.

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b413

    Koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vast)

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd, in poedervorm, met een minimumgehalte aan koper van 15 % en maximaal 13 % vocht

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: Cu(x)1-3 · nH2O, x = anion van glycine

    Analysemethoden  (1)

    Voor de kwantificering van het glycinegehalte in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) en fotometrische detectie (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage III, deel F).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Alle diersoorten

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    2.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    3.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028

    3b414

    Koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd (vloeibaar)

    Samenstelling van het toevoegingsmiddel

    Koper(II)chelaat van glycine, gehydrateerd, in vloeibare vorm, met een minimumgehalte aan koper van 6 %

    Karakterisering van de werkzame stof

    Chemische formule: Cu(x)1–3 · nH2O, x = anion van glycine

    Analysemethoden  (1)

    Voor de kwantificering van het glycinegehalte in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

    ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) en fotometrische detectie (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage III, deel F).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in voormengsels:

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

    Voor de bepaling van het totaalgehalte aan Cu in voedermiddelen en mengvoeders:

    atoomabsorptiespectrometrie, AAS (Verordening (EG) nr. 152/2009, bijlage IV, deel C); of

    atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, ICP-AES (EN 15510 of CEN/TS 15621).

     

     

     

    Runderen:

    runderen voordat ze beginnen te herkauwen: 15 (totaal);

    andere runderen: 30 (totaal).

    Schapen: 15 (totaal).

    Geiten: 35 (totaal).

    Biggen:

    speenvarkens en gespeende biggen tot vier weken na het spenen: 150 (totaal);

    vanaf de 5e week na het spenen tot maximaal acht weken na het spenen: 100 (totaal).

    Schaaldieren: 50 (totaal).

    Andere dieren: 25 (totaal).

    1.

    Koper(II)chelaat van glycinehydraat (vloeibaar) mag als een uit een preparaat bestaand toevoegingsmiddel in de handel worden gebracht en worden gebruikt.

    2.

    Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

    3.

    Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en passende organisatorische maatregelen vaststellen voor het omgaan met gevaren bij inhalatie of contact met de huid of met de ogen, met name wegens het gehalte aan zware metalen waaronder nikkel. Indien de risico's met deze procedures en maatregelen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, worden bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels passende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.

    4.

    De volgende informatie moet op het etiket worden vermeld:

    voor diervoeder voor schapen als het kopergehalte in het diervoeder meer bedraagt dan 10 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij bepaalde schapenrassen tot vergiftiging leiden.”;

    voor diervoeder voor runderen nadat zij zijn begonnen te herkauwen, als het kopergehalte in het diervoeder minder bedraagt dan 20 mg/kg:

    „Het kopergehalte in dit diervoeder kan bij runderen die grazen op weiden met een hoog molybdeen- of zwavelgehalte, tot een kopertekort leiden.”.

    13 augustus 2028


    (1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op het volgende adres van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports

    (2)  Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1).


    Top