EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0514

Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing

OJ L 150, 20.5.2014, p. 112–142 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 12/04/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/514/oj

20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/112


VERORDENING (EU) Nr. 514/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het beleid van de Unie op het gebied van binnenlandse zaken heeft als doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen: een ruimte zonder interne grenzen, waar mensen kunnen binnenkomen, zich verplaatsen, leven en werken in alle vrijheid, met de zekerheid dat hun rechten volledig worden gerespecteerd en hun veiligheid wordt gewaarborgd, rekening houdende met gemeenschappelijke uitdagingen zoals de totstandbrenging van een alomvattend immigratiebeleid van de Unie om het concurrentievermogen en de sociale samenhang van de Unie te versterken, de invoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, de voorkoming van bedreigingen door ernstige en georganiseerde misdaad en de bestrijding van illegale immigratie, mensenhandel, cybercriminaliteit en terrorisme.

(2)

Er moet een geïntegreerde aanpak voor kwesties die voortvloeien uit de druk van migratie en asielaanvragen en voor het beheer van de buitengrenzen van de Unie worden aangenomen, die waarborgt dat het internationaal recht en de mensenrechten volledig, ook ten aanzien van in derde landen uitgevoerde acties, worden geëerbiedigd; die blijk geeft van solidariteit tussen alle lidstaten en van het besef dat de nationale verantwoordelijkheden in acht moeten worden genomen; terwijl wordt voorzien in een duidelijke taakomschrijving.

(3)

De financiering door de Unie ter ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moet een meerwaarde voor de Unie vormen en een tastbare uiting zijn van de voor de aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen benodigde solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid.

(4)

Een gemeenschappelijk kader moet zorgen voor de noodzakelijke coherentie, vereenvoudiging en uniforme uitvoering van die financiering voor alle betrokken beleidsgebieden.

(5)

De besteding van de middelen op dit gebied moet gecoördineerd worden, om te zorgen voor complementariteit en voor efficiëntie en zichtbaarheid, en om budgettaire synergie te realiseren.

(6)

Een gemeenschappelijk kader moet de beginselen inzake bijstandsverlening bevatten en de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie voor de toepassing ervan vaststellen, onder meer wat betreft de preventie en opsporing van onregelmatigheden en fraude.

(7)

Die financiering door de Unie zal doelmatiger en doelgerichter zijn als de medefinanciering van subsidiabele acties steunt op een strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de Commissie opstelt.

(8)

De maatregelen in en met betrekking tot derde landen die uit de specifieke verordeningen vermeld in deze verordening worden ondersteund („specifieke verordeningen”), dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische instrumenten voor externe bijstand van de Unie worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Die maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtstreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe steun aan te vullen. Het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling dat is omschreven in punt 35 van de Europese consensus inzake ontwikkeling, moet in acht worden genomen. Het is eveneens belangrijk ervoor te zorgen dat de verlening van noodhulp consistent is met en, waar van toepassing, een aanvulling vormt op het humanitair beleid van de Unie en de humanitaire beginselen eerbiedigt die zijn vastgelegd in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp.

(9)

Het externe optreden moet consistent en samenhangend zijn zoals artikel 18, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), voorschrijft.

(10)

Voordat meerjarenprogramma’s worden opgesteld als middel om de doelstellingen van deze financiering door de Unie te verwezenlijken, voeren de lidstaten en de Commissie een beleidsdialoog en stellen zij aldus voor elke lidstaat afzonderlijk een coherente strategie vast. Na de afronding van de beleidsdialoog dient elke lidstaat bij de Commissie een nationaal programma in, waarin wordt omschreven wat die lidstaat zal doen om de doelstellingen van de betrokken specifieke verordening voor de periode 2014-2020 te verwezenlijken. De Commissie dient na te gaan of het nationaal programma strookt met die doelstellingen en met het resultaat van de beleidsdialoog. Voorts moet de Commissie nagaan of de verdeling van de financiering van de Unie tussen de doelstellingen strookt met de minimumpercentages per doelstelling die in de betrokken specifieke verordening zijn bepaald. De lidstaten moeten van die minimumpercentages kunnen afwijken; zij dienen eventuele afwijkingen te motiveren in hun nationale programma’s. De Commissie kan besluiten het nationaal programma niet goed te keuren indien zij van oordeel is dat de motivering van de betrokken lidstaat niet afdoend is. De Commissie informeert het Europees Parlement regelmatig over het resultaat van de beleidsdialogen, over het volledige programmeringsproces, inclusief de opstelling van nationale programma’s, waaronder ook de naleving van de minimumpercentages per doelstelling in de relevante specifieke verordeningen zoals vermeld in deze verordening, alsmede over de uitvoering van de nationale programma’s.

(11)

De strategie moet halverwege de looptijd worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor de periode 2018-2020.

(12)

De lidstaten moeten, op een wijze die strookt met het evenredigheidsbeginsel en met de noodzaak de administratieve lasten voor begunstigden zo veel mogelijk te beperken, met de betrokken instanties en instellingen een partnerschap aangaan om gedurende de hele meerjarenperiode hun nationale programma’s te ontwikkelen en uit te voeren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er geen belangenconflict ontstaat tussen de partners in de verschillende stadia van de programmeringscyclus. Elke lidstaat moet een comité opzetten dat toezicht houdt op het nationaal programma en hem bijstaat bij het evalueren van de uitvoering en de vorderingen bij het verwezenlijken van de programmadoelstellingen. Elke lidstaat moet verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van de praktische regelingen voor het opzetten van het monitoringcomité.

(13)

De subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de nationale programma’s moet volgens het nationale recht worden vastgesteld en is onderworpen aan de gemeenschappelijke beginselen die in deze verordening zijn vastgelegd. De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden vastgesteld zodat de nationale programma’s op eenvormige en billijke wijze worden toegepast.

(14)

Met technische bijstand kunnen de lidstaten de uitvoering van hun nationale programma’s ondersteunen en begunstigden helpen bij het voldoen aan hun verplichtingen en het recht van de Unie. Waar van toepassing zou de technische bijstand de door de bevoegde instanties in derde landen gemaakte kosten kunnen dekken.

(15)

Om in een geschikt kader voor snelle noodhulp te kunnen voorzien, moeten op grond van deze verordening acties kunnen worden ondersteund waarvoor de uitgaven plaatsvonden vóór het verzoek om hulpverlening werd ingediend, doch niet vóór 1 januari 2014, overeenkomstig de bepaling van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) die een dergelijke flexibiliteit in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen toestaat. De steun mag in naar behoren gemotiveerde gevallen tot 100 % van de subsidiabele uitgaven bedragen wanneer dat van wezenlijk belang is voor de uitvoering van de actie, met name wanneer de begunstigde een internationale of een niet-gouvernementele organisatie is. Met noodhulp ondersteunde acties moeten een rechtstreeks gevolg zijn van de noodsituatie en deze mogen niet in de plaats komen van langetermijninvesteringen door de lidstaten.

(16)

De beslissingen die worden genomen en relevant zijn voor de bijdrage van de Uniebegroting moeten goed worden gedocumenteerd zodat er een adequaat auditspoor blijft.

(17)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(18)

In het kader van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie kunnen de lidstaten, de Commissie, de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (5) („OLAF”) zowel aangekondigde als onaangekondigde controles en audits ter plaatse uitvoeren, overeenkomstig het toepasselijke recht.

(19)

De nieuwe structuur van de financiering op het gebied van binnenlandse zaken strekt ertoe de toepasselijke regels te vereenvoudigen en de administratieve last voor de begunstigden te verminderen. Het controlemechanisme moet evenwel efficiënt blijven werken, en daarom is het van belang te wijzen op de toepasselijke regels inzake de bescherming van de financiële belangen van de Unie, die voorzien in zowel aangekondigde als onaangekondigde controles en audits ter plaatse.

(20)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om een goede werking van het beheer- en controlesysteem en de uitvoeringskwaliteit van hun nationale programma’s te waarborgen. Daartoe moet worden vastgesteld aan welke algemene beginselen al deze systemen moeten voldoen en welke essentiële functies zij moeten vervullen.

(21)

De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheer- en controlesystemen, en het voorkomen, opsporen en herstellen van onregelmatigheden en overtredingen van het recht van de Unie moeten nader worden geregeld om ervoor te zorgen dat hun nationale programma’s efficiënt en correct worden uitgevoerd.

(22)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel dienen de lidstaten, via hun beheer- en controlesystemen, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van en het toezicht op de nationale programma’s. De in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun dient te worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.

(23)

De lidstaten dienen ten volle gebruik te maken van de kennis, deskundigheid en ervaring die publiek- of privaatrechtelijke instanties hebben verworven met de uitvoering van eerdere fondsen op het gebied van binnenlandse zaken.

(24)

Alleen door de lidstaten aangewezen verantwoordelijke instanties bieden een redelijke zekerheid dat vóór de toekenning van steun uit de Uniebegroting aan begunstigden de nodige controles worden uitgevoerd. Daarom moet uitdrukkelijk worden bepaald dat alleen uitgaven van aangewezen verantwoordelijke instanties mogen worden vergoed uit de Uniebegroting.

(25)

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie om de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen te controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten worden vastgelegd.

(26)

De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend beheer van de programma’s te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor de betaling van het jaarlijkse saldo en het eindsaldo worden vastgesteld.

(27)

De betaling van voorfinanciering bij de start van een programma waarborgt dat de lidstaten de middelen hebben om begunstigden al vanaf de goedkeuring van het programma steun voor de uitvoering ervan te verlenen. Daarom zijn bepalingen over de bedragen van de initiële voorfinanciering nodig. De initiële voorfinanciering moet volledig zijn afgewikkeld bij de afsluiting van het programma. De verantwoordelijke instanties dienen ervoor te zorgen dat de begunstigden het verschuldigde bedrag onverwijld integraal ontvangen.

(28)

Daarnaast dient via jaarlijkse voorfinanciering ervoor te worden gezorgd dat de lidstaten over toereikende middelen beschikken om hun nationale programma’s uit te voeren. De jaarlijkse voorfinanciering moet ieder jaar bij de betaling van het jaarlijkse saldo worden afgewikkeld.

(29)

Er dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen die bij de driejaarlijkse herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 in de methode van gedeeld beheer worden aangebracht.

(30)

Om de verantwoordingsplicht voor de in een bepaald boekjaar uit de begroting van de Unie medegefinancierde uitgaven aan te scherpen, is een passend kader voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen nodig. Binnen dit kader moet de verantwoordelijke autoriteit bij de Commissie, met betrekking tot een nationaal programma, de documenten bedoeld in de bepalingen inzake gedeeld beheer met de lidstaten van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 indienen.

(31)

Om de betrouwbaarheid van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen in de hele Unie te vergroten, moeten gemeenschappelijke bepalingen worden vastgesteld betreffende de aard en het niveau van de door de lidstaten uit te voeren controles.

(32)

Voor een goed financieel beheer van de middelen van de Unie kan het noodzakelijk zijn dat de Commissie financiële correcties aanbrengt. Met het oog op de rechtszekerheid voor de lidstaten is het van belang te bepalen in welke omstandigheden overtredingen van de wetgeving van de Unie of de lidstaat aanleiding kunnen zijn tot financiële correcties door de Commissie. Om te waarborgen dat er een verband is tussen elke door de Commissie aan de lidstaten opgelegde financiële correctie en de bescherming van de financiële belangen van de Unie, moeten de correcties beperkt blijven tot gevallen waarin de overtreding van het recht van de Unie of van de lidstaat direct of indirect betrekking heeft op de subsidiabiliteit, de regelmatigheid, het beheer of de controle van acties en de uitgaven daarvoor. Met het oog op de evenredigheid is het belangrijk dat de Commissie de aard en de ernst van de overtreding in aanmerking neemt bij haar beslissing over de hoogte van de financiële correctie. Daarom behoren de criteria voor het opleggen van financiële correcties door de Commissie te worden vastgesteld alsmede ook de procedure die kan leiden tot een besluit over de financiële correctie.

(33)

Om de financiële relatie tussen de verantwoordelijke instanties en de begroting van de Unie aan te geven, moet de Commissie jaarlijks de rekeningen van die instanties goedkeuren. Het besluit tot goedkeuring van de rekeningen moet betrekking hebben op de vraag of de ingediende rekeningen volledig, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn, en niet op de vraag of de uitgaven in overeenstemming met het recht van de Unie zijn gedaan.

(34)

De Commissie, die krachtens artikel 17 VEU dient toe te zien op de goede toepassing van het recht van de Unie, moet bepalen of de door de lidstaten verrichte uitgaven in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. De lidstaten moeten het recht hebben hun betalingsbesluiten te verantwoorden. Om de lidstaten juridische en financiële garanties te geven wat betreft de in het verleden verrichte uitgaven dient een maximumtermijn te worden vastgesteld waarbinnen de Commissie moet beslissen welke financiële gevolgen worden verbonden aan de niet-naleving van voorschriften.

(35)

Het is van belang te zorgen voor gezond financieel beheer en een doeltreffende uitvoering, alsmede voor transparantie, rechtszekerheid, de toegankelijkheid van financiering en een gelijke behandeling van begunstigden.

(36)

Om het gebruik van de financiering te vereenvoudigen en het risico van fouten te verkleinen, en tegelijkertijd waar nodig voor differentiatie te zorgen om rekening te houden met specifieke beleidsaspecten, moeten de steunvormen en de geharmoniseerde voorwaarden voor de subsidiabiliteit van uitgavensubsidies, inclusief vereenvoudigde kostenopties, worden vastgesteld. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dienen de lidstaten nationale regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven vast te stellen.

(37)

Om financiële discipline aan te moedigen, moeten regelingen worden vastgesteld voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor een nationaal programma. Met name moet worden vastgesteld wanneer een bedrag van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging bij de uitvoering het gevolg is van gerechtelijke procedures of een administratief beroep met schorsende werking of van overmacht.

(38)

Om te waarborgen dat de algemene regels inzake vrijmaking juist worden toegepast, moet in de vastgestelde regels nauwkeurig worden beschreven hoe de termijnen voor vrijmaking worden vastgesteld en hoe de onderscheiden bedragen worden berekend.

(39)

Het is belangrijk de verwezenlijkingen waaraan de Unie financieel heeft bijgedragen, onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Burgers hebben het recht te weten hoe de financiële middelen van de Unie worden besteed. De verantwoordelijkheid om het publiek op passende wijze voor te lichten, berust bij de Commissie, de verantwoordelijke instanties en de begunstigden. Om met het grote publiek efficiënter te communiceren en de synergiën tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te vergroten, dienen de middelen die in het kader van deze Unie-financiering aan communicatieacties worden toegewezen, ook bij te dragen aan het collectief uitdragen van de beleidsprioriteiten van de Unie, mits deze verband houden met de algemene doelstellingen van de Uniefinanciering op het gebied van binnenlandse zaken.

(40)

Om te zorgen voor een ruime verspreiding van informatie over de financiering onder door de Unie op het gebied van binnenlandse zaken en om potentiële begunstigden in te lichten over financieringsmogelijkheden, moeten op grond van deze verordening gedetailleerde regels worden vastgesteld voor informatie- en communicatieacties en bepaalde technische kenmerken van dergelijke acties, en moet elke lidstaat ten minste een website of portaalsite creëren met de nodige informatie. De lidstaten moeten voorts meer rechtstreekse vormen van communicatiecampagnes ondernemen teneinde de potentiële begunstigden naar behoren op de hoogte te stellen, onder meer door het organiseren van regelmatige openbare evenementen, zogenoemde informatiedagen en opleidingssessies.

(41)

De doeltreffendheid van de ondersteunde acties hangt mede af van de evaluatie en van de verspreiding van de resultaten. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en de kwaliteit van de betreffende informatie wordt gewaarborgd.

(42)

Met het oog op het wijzigen van bepalingen van deze verordening betreffende gemeenschappelijke beginselen inzake de subsidiabiliteit van uitgaven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(43)

Bij de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie deskundigen uit alle lidstaten raadplegen.

(44)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(45)

De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor uitvoeringshandelingen waarin de gezamenlijke verplichtingen van de lidstaten worden vastgesteld, met name over het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de modelformulieren voor het verstrekken van informatie aan de Commissie, gelet op de zuiver technische aard ervan.

(46)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van algemene bepalingen voor de uitvoering van de specifieke verordeningen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(47)

Voor zover deze verordening de nodige algemene regels vaststelt om de uitvoering mogelijk te maken van specifieke verordeningen, die erin voorzien dat de onderhavige verordening op deze specifieke verordeningen van toepassing is, en die handelingen vormen welke het Schengenacquis verder uitwerken wat betreft landen waarop die specifieke verordeningen van toepassing zijn op basis van desbetreffende protocollen gehecht aan het VEU en het VWEU of op basis van desbetreffende overeenkomsten, dient de onderhavige verordening tezamen met deze specifieke verordeningen te worden toegepast. Dat houdt in dat de onderhavige verordening een verband kan leggen met en een direct effect kan hebben op de bepalingen van de specifieke verordeningen die een ontwikkeling vormen van het Schengenacquis, en daardoor een invloed kan hebben op het juridisch kader van het Schengenacquis.

(48)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.

(49)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(50)

Het is aangewezen dat de periode waarin deze verordening van toepassing is in overeenstemming wordt gebracht met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013van de Raad (7). Derhalve dient de onderhavige verordening met ingang van 1 januari 2014 van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

Deze verordening stelt de algemene regels voor de tenuitvoerlegging van de specifieke verordeningen vast wat betreft:

a)

de financiering van uitgaven;

b)

partnerschap, programmering, verslaglegging, toezicht en evaluatie;

c)

de door de lidstaten in te stellen beheer- en controlesystemen, en

d)

de goedkeuring van de rekeningen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „specifieke verordeningen”:

Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8);

Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9);

elke andere verordening die voorziet in de toepassing van deze verordening;

b)   „programmering”: het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene fasen plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van de specifieke verordeningen;

c)   „actie”: een door of onder verantwoordelijkheid van de voor het betrokken nationale programma verantwoordelijke instantie gekozen project of groep projecten, bijdragend tot de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van de specifieke verordeningen;

d)   „actie van de Unie”: een grensoverschrijdende actie of actie die voor de Unie van bijzonder belang is, zoals omschreven in de specifieke verordeningen;

e)   „project”: het specifieke, praktische middel waarmee een begunstigde van een Uniebijdrage een actie geheel of gedeeltelijk uitvoert;

f)   „noodhulp”: een project of groep projecten waarmee een noodsituatie, zoals omschreven in de specifieke verordeningen, wordt aangepakt;

g)   „begunstigde”: de ontvanger van een bijdrage van de Unie in het kader van een project, ongeacht of het gaat om een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie, internationale organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis („ICRK”), of de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 3

Algemene beginselen

1.   De specifieke verordeningen voorzien door middel van nationale programma’s, acties van de Unie en noodhulp, in de verlening van bijstand, die een aanvulling vormt op nationale, regionale en lokale steunmaatregelen die de doelstellingen van de Unie nastreven en aldus een meerwaarde voor de Unie vormen.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun samenhangt met de desbetreffende activiteiten, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en complementair is met de andere instrumenten van de Unie, waarbij zij ook rekening houden met de specifieke context van elke lidstaat.

3.   De in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

4.   De Commissie en de lidstaten dragen, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden en, wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, samen met de Europese Dienst voor extern optreden („EDEO”), zorg voor de coördinatie tussen deze verordening en de specifieke verordeningen, alsmede voor de coördinatie met andere desbetreffende beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie, waaronder die in het kader van het externe optreden van de Unie.

5.   De Commissie en de lidstaten zorgen, waar nodig samen met de EDEO, ervoor dat acties in en met betrekking tot derde landen worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door instrumenten van de Unie worden ondersteund. Zij zien er met name op toe dat die acties:

a)

in overeenstemming zijn met het extern beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

b)

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht;

c)

de belangen van het intern beleid van de Unie dienen en coherent zijn met de activiteiten die binnen de Unie ontplooid worden.

6.   De Commissie en de lidstaten passen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 het beginsel van goed financieel beheer toe, met name overeenkomstig de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid als vastgesteld in artikel 30 van die verordening.

7.   De Commissie en de lidstaten zien, onder meer door toezicht, verslaglegging en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van de in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun.

8.   De Commissie en de lidstaten streven bij het uitvoeren van hun respectieve taken met betrekking tot deze verordening en de specifieke verordeningen naar een vermindering van de administratieve last voor de begunstigden, de lidstaten en de Commissie, en houden daarbij rekening met het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 4

Naleving van het recht van de Unie en van de lidstaten

Op grond van de specifieke verordeningen gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten.

Artikel 5

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening en de specifieke verordeningen gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen, indien onregelmatigheden worden ontdekt, en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en ontmoedigende bestuurlijke en financiële sancties.

2.   De lidstaten nemen maatregelen om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele vertragingsrente. Zij stellen de Commissie in kennis van die onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van elke belangrijke ontwikkelingen in de bijhorende administratieve en gerechtelijke procedures.

3.   Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de desbetreffende bedragen aan de begroting van de Unie.

4.   De lidstaten bieden een doeltreffende fraudepreventie, in het bijzonder op de gebieden met een hoger risiconiveau. Dergelijke preventie is afschrikkend en houdt rekening met de baten en met de proportionaliteit van de maatregelen.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 van dit artikel omschreven verplichtingen van de lidstaten.

6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de frequentie vast waarmee de onregelmatigheden gemeld moeten worden alsmede het rapportageformaat. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

7.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die overeenkomstig deze verordening en de specifieke verordeningen middelen van de Unie hebben ontvangen.

8.   Het OLAF kan onderzoeken uitvoeren, zoals controles en verificaties ter plaatse overeenkomstig de bepalingen en procedures in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11), om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad, in verband met een subsidieovereenkomst, subsidiebesluit of een contract, gefinancierd overeenkomstig deze verordening of de specifieke verordeningen.

9.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze verordening en de specifieke verordeningen, bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 7 en 8, dergelijke audits en onderzoeken overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFSTUK III

FINANCIEEL KADER VOOR ACTIES VAN DE UNIE, NOODHULP EN TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 6

Uitvoeringskader

1.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat beschikbaar is voor acties van de Unie, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingskredieten van de Unie.

2.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling het werkprogramma voor acties van de Unie en noodhulp vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Om de middelen tijdig beschikbaar te maken, kan de Commissie voor noodhulp een afzonderlijk werkprogramma vaststellen.

4.   Acties van de Unie, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie kunnen als volgt worden uitgevoerd direct, door de Commissie of via uitvoerende agentschappen, of indirect, door andere entiteiten en personen dan lidstaten overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 7

Noodhulp

1.   Als reactie op een in de specifieke verordeningen omschreven noodsituatie kan de Commissie besluiten noodhulp te verlenen. In dergelijke gevallen zal zij het Europees Parlement en de Raad tijdig informeren.

2.   Binnen de grenzen van de beschikbare middelen kan de noodhulp 100 % van de subsidiabele uitgaven bedragen.

3.   Noodhulp kan bestaan uit bijstand in lidstaten en in derde landen in overeenstemming met de in de specifieke verordeningen vastgestelde doelstellingen en acties.

4.   Met noodhulp kunnen uitgaven worden ondersteund die zijn gedaan vóór de datum van de indiening van de subsidieaanvraag of van het verzoek om hulp, doch niet voor 1 januari 2014, wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de actie.

5.   Noodhulp kan bestaan in de vorm van rechtstreeks aan de agentschappen van de Unie verstrekte subsidies.

Artikel 8

Acties van de Unie en noodhulp in of met betrekking tot derde landen

1.   De Commissie kan besluiten acties van de Unie en noodhulp in of met betrekking tot derde landen te financieren in overeenstemming met de in de specifieke verordeningen vastgestelde doelstellingen en acties.

2.   Wanneer dergelijke acties direct worden uitgevoerd, kunnen de volgende entiteiten subsidieverzoeken indienen:

a)

lidstaten;

b)

derde landen, in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin een subsidie noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening en van de specifieke verordeningen;

c)

gemengde organen die zijn opgericht door derde landen en de Unie of door lidstaten;

d)

internationale organisaties, waaronder regionale organisaties, organisaties, diensten of missies van de Verenigde Naties, internationale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, alsmede instellingen voor internationale rechtspraak, voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van de betrokken specifieke verordening(en);

e)

het ICRK en de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan;

f)

niet-gouvernementele organisaties die zijn gevestigd en geregistreerd in de Unie en in de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

g)

Unieagentschappen voor noodhulp.

Artikel 9

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   Op initiatief van of namens de Commissie kan op grond van de specifieke verordeningen steun worden verleend voor maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en controle en activiteiten die voor de uitvoering van deze verordening en de specifieke verordeningen nodig zijn.

2.   De maatregelen en activiteiten bedoeld in lid 1 kunnen onder meer omvatten:

a)

ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten;

b)

steun voor institutionele versterking en vergroting van de administratieve capaciteit voor een doeltreffend beheer van deze verordening en de specifieke verordeningen;

c)

maatregelen in verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van deze verordening en de specifieke verordeningen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve bijstand;

d)

evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, met inbegrip van die van algemene aard betreffende de werking van de specifieke verordeningen;

e)

acties om informatie te verspreiden, de totstandkoming van netwerken te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren, te zorgen voor bewustmaking alsook samenwerking en uitwisselingen van ervaringen, ook met derde landen, te bevorderen. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening en de specifieke verordeningen;

f)

het opzetten, actualiseren, beheren en koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en evaluatie;

g)

het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

h)

acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen;

i)

conferenties, studiebijeenkomsten, workshops en andere voorlichtings- en opleidingsactiviteiten over de uitvoering van deze verordening en de specifieke verordeningen voor bevoegde instanties en begunstigden;

j)

acties die verband houden met opsporing en preventie van fraude;

k)

acties in verband met audits.

3.   De maatregelen en activiteiten bedoeld in lid 1 mogen ook betrekking hebben op voorafgaande en latere financiële kaders.

HOOFDSTUK IV

NATIONALE PROGRAMMA’S

AFDELING 1

Programmerings- en uitvoeringskader

Artikel 10

Programmering

De doelstellingen van de specifieke verordeningen worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode van de lidstaten voor de periode 2014-2020, met een tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 15.

Artikel 11

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

1.   De lidstaten en hun bevoegde instanties, zoals nader omschreven in artikel 25, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma’s en voor het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening en de specifieke verordeningen op een passend niveau, overeenkomstig het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat en met naleving van deze verordening en de specifieke verordeningen.

2.   In de regelingen voor de uitvoering en het gebruik van krachtens de specifieke verordeningen verleende steun, en met name de financiële en administratieve middelen die voor verslaglegging, evaluatie, beheer en controle noodzakelijk zijn, wordt, wat de hoogte van de toegewezen steun betreft, rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel, waardoor de administratieve lasten teruggedrongen worden en een efficiënte uitvoering vereenvoudigd wordt.

Artikel 12

Partnerschap

1.   Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken, en met inachtneming van de toepasselijke veiligheidsvoorschriften een partnerschap met de relevante instanties en organen om de in lid 3 bedoelde rol te spelen. Het partnerschap bestaat, waar van toepassing, uit de relevante overheidsinstanties op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het kan ook, indien zinvol geacht, relevante internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, omvatten.

2.   Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

3.   De partners worden door de lidstaat betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van en het toezicht op de nationale programma’s. De samenstelling van het partnerschap kan in diverse stadia van het programma verschillen.

4.   Elke lidstaat richt een monitoringcomité op om de uitvoering van de nationale programma’s te ondersteunen.

5.   De Commissie kan richtsnoeren geven voor het toezicht op nationale programma’s en kan, zo nodig en in overleg met de betrokken lidstaat, met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het monitoringcomité deelnemen.

Artikel 13

Beleidsdialoog

1.   Om de opstelling van de nationale programma’s te vereenvoudigen voeren alle lidstaten en de Commissie een dialoog op het niveau van hoge ambtenaren, met inachtneming van de relevante indicatieve tijdschema’s vastgelegd in artikel 14. De dialoog gaat vooral over de algemene resultaten die door middel van de nationale programma’s moeten worden bereikt om te kunnen voldoen aan de behoeften en prioriteiten van de lidstaten op steungebieden die onder de specifieke verordeningen vallen, gelet op de uitgangssituatie in de betrokken lidstaat en de doelstellingen van de specifieke verordeningen. De dialoog biedt ook de gelegenheid om van gedachten te wisselen over maatregelen van de Unie. Het resultaat van de dialoog vormt een leidraad voor de opstelling en goedkeuring van de nationale programma’s, en omvat de datum waarop wordt verwacht dat de lidstaten hun nationale programma’s bij de Commissie zullen indienen, hetgeen zal toelaten om het programma tijdig goed te keuren. Dat resultaat zal worden vastgelegd in overeengekomen notulen.

2.   In en met betrekking tot derde landen uit te voeren acties mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling zijn gericht en in de beleidsdialoog wordt gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.

3.   Na afsluiting van de beleidsdialogen informeert de Commissie het Europees Parlement over de resultaten.

4.   Indien een lidstaat en de Commissie zulks nodig acht, kan de beleidsdialoog worden herhaald na de in artikel 15 genoemde tussentijdse evaluatie teneinde de behoeften van de lidstaten en de prioriteiten van de Unie opnieuw te beoordelen.

Artikel 14

Voorbereiding en goedkeuring van nationale programma’s

1.   Elke lidstaat stelt op basis van de resultaten van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog een meerjarig nationaal programma vast in overeenstemming met de specifieke verordeningen.

2.   Elk voorgesteld nationaal programma heeft betrekking op de begrotingsjaren van de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 en bevat het volgende:

a)

een beschrijving van de uitgangssituatie in de lidstaat, aangevuld met de gegevens die nodig zijn om de omvang van de behoeften naar behoren te kunnen beoordelen;

b)

een analyse van de behoeften in de lidstaat en de nationale doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze behoeften te voorzien;

c)

een passende strategie om de met de steun van de Uniebegroting na te streven doelstellingen vast te leggen, met streefdoelen voor het bereiken ervan, een indicatief tijdschema en voorbeelden van geplande acties om deze doelstellingen te bereiken;

d)

een omschrijving van de wijze waarop de doelstellingen van de specifieke verordeningen in acht worden genomen;

e)

de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de bij de specifieke verordeningen vastgestelde instrumenten en andere Unie-instrumenten en nationale instrumenten;

f)

informatie over het op te zetten kader voor toezicht en evaluatie en de indicatoren die moeten worden gebruikt om de vorderingen in de uitvoering van de nagestreefde doelstellingen ten opzichte van de uitgangssituatie in de lidstaat te meten;

g)

de uitvoeringsbepalingen voor het nationale programma waarin ook de bevoegde instanties worden aangegeven en een samenvattende beschrijving van het beoogde beheer- en controlesysteem;

h)

een samenvattende beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het in artikel 12 vastgelegde partnerschapsbeginsel;

i)

een ontwerpfinancieringsplan, op indicatieve basis uitgesplitst per begrotingsjaar van de periode, met een indicatie van de uitgaven voor technische bijstand;

j)

de mechanismen en methoden die zullen worden gebruikt om het nationale programma onder de aandacht te brengen.

3.   De lidstaten dienen de voorgestelde nationale programma’s uiterlijk drie maanden na het afsluiten van de in artikel 13 bedoelde beleidsdialoog bij de Commissie in.

4.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, het model vast volgens welke de nationale programma’s moeten worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   Alvorens een voorgesteld nationaal programma goed te keuren, gaat de Commissie na of:

a)

het strookt met de doelstellingen van de specifieke verordeningen en het resultaat van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog;

b)

de verdeling van de financiering van de Unie tussen de doelstellingen in het licht van de eisen van de specifieke verordeningen en, waar van toepassing, de rechtvaardiging van elke afwijking van de in de specifieke verordeningen opgenomen minimumpercentages correct zijn;

c)

de doelstellingen, streefcijfers, indicatoren, het tijdschema en de voorbeelden van geplande acties in het voorgestelde nationaal programma relevant zijn in het licht van de door de lidstaten voorgestelde strategie;

d)

de in lid 2, onder g), bedoelde uitvoeringsbepalingen relevant zijn in het licht van de geplande acties;

e)

het voorgestelde programma in overeenstemming is met het Unierecht;

f)

het complementair is met door andere Uniefondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds, verleende steun;

g)

het, indien van toepassing in het kader van een specifieke verordening, qua doelstellingen en voorbeelden van acties in of met betrekking tot derde landen, samenhangt met de beginselen en doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.

6.   De Commissie doet binnen drie maanden na de datum waarop het voorgestelde nationale programma is ingediend, haar opmerkingen toekomen. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een voorgesteld nationaal programma niet strookt met de doelstellingen van de specifieke verordening, in het licht van de nationale strategie of dat de financiering van de Unie die aan die doelstellingen zijn toegewezen ontoereikend is, of dat het programma niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, verzoekt zij de betrokken lidstaat om alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde nationale programma in voorkomend geval te wijzigen.

7.   Uiterlijk zes maanden na de formele indiening door de lidstaat keurt de Commissie elk nationaal programma goed, op voorwaarde dat adequaat rekening is gehouden met de opmerkingen van de Commissie.

8.   Onverminderd lid 7 informeert de Commissie het Europees Parlement over het definitieve resultaat van de toepassing van de leden 5 en 6, inclusief het in acht nemen of afwijken van de minimumpercentages die per doelstelling zijn vastgelegd in de relevante specifieke verordeningen.

9.   In het licht van nieuwe of onvoorziene omstandigheden kan, op initiatief van de Commissie of de betrokken lidstaat, een goedgekeurd nationaal programma opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien.

Artikel 15

Tussentijdse evaluatie

1.   In 2018 evalueert de Commissie en elke lidstaat de situatie, rekening houdend met de tussentijdse evaluatieverslagen die de lidstaten uit hoofde van artikel 57, lid 1, onder a), hebben ingediend, alsmede rekening houdend met de ontwikkelingen in het Uniebeleid en in de betrokken lidstaat.

2.   Na de evaluatie bedoeld in lid 1 en rekening houdend met de resultaten daarvan kunnen de nationale programma’s worden herzien.

3.   De in artikel 14 vastgestelde regels voor de voorbereiding en de goedkeuring van nationale programma’s gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van de herziene nationale programma’s.

4.   Na de tussentijdse evaluatie brengt de Commissie, als onderdeel van het in artikel 57, lid 2, onder a), bedoelde tussentijdse evaluatieverslag, over de tussentijdse evaluatie verslag uit aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Artikel 16

Financieringsstructuur

1.   Financiële bijdragen in het kader van de nationale programma’s worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2.   De acties die uit de nationale programma’s worden ondersteund, worden medegefinancierd uit publieke of private middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de begroting van de Unie vallen.

3.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven van een project.

4.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % voor specifieke acties of strategische prioriteiten, zoals gedefinieerd in de specifieke verordeningen.

5.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % in uitzonderlijke naar behoren gemotiveerde omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer projecten, vanwege de economische druk op de begroting, anders niet zouden worden uitgevoerd en de doelstellingen van het nationale programma niet zouden worden bereikt.

6.   De bijdrage uit de Uniebegroting aan de technische bijstand op initiatief van lidstaten kan 100 % bedragen van de totale subsidiabele uitgaven.

Artikel 17

Algemene beginselen inzake subsidiabiliteit

1.   De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in deze verordening of de specifieke verordeningen.

2.   Overeenkomstig de specifieke verordeningen moeten uitgaven, om subsidiabel te zijn:

a)

binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van de specifieke verordeningen vallen;

b)

nodig zijn om de onder het betrokken project vallende activiteiten uit te voeren;

c)

redelijk zijn en stroken met de beginselen van goed financieel beheer, met name wat prijs-kwaliteitverhouding en kosteneffectiviteit betreft.

3.   Uitgaven komen voor steun krachtens de specifieke verordeningen in aanmerking wanneer:

a)

zij door een begunstigde zijn gedaan tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022, en

b)

zij werkelijk door de aangewezen verantwoordelijke instantie zijn betaald tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2023.

4.   In afwijking van lid 3, komen in 2014 betaalde uitgaven ook voor steun in aanmerking wanneer ze door de verantwoordelijke instantie betaald zijn voordat die overeenkomstig artikel 26 formeel is aangewezen, mits het beheer- en controlesysteem dat voor de formele aanwijzing toegepast werd, in essentie hetzelfde zijn als het systeem dat na de formele aanwijzing van de verantwoordelijke instantie gebruikt wordt.

5.   Uitgaven die in betalingsverzoeken van de begunstigde aan de verantwoordelijke instantie worden opgenomen, worden gestaafd door facturen of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige bewijskracht, behalve voor vormen van steun overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), c) en d). Voor dergelijke vormen van steun zijn, in afwijking van lid 3 van dit artikel, de in het betalingsverzoek opgenomen bedragen de door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigde terugbetaalde kosten.

6.   Netto-inkomsten die tijdens de uitvoering van een project rechtstreeks door dat project worden gegenereerd en waarmee bij de goedkeuring van het project geen rekening is gehouden, worden ten laatste in het door de begunstigde ingediende verzoek om eindbetaling van de subsidiabele uitgaven van het project in mindering gebracht.

Artikel 18

Subsidiabele uitgaven

1.   Subsidiabele uitgaven kunnen als volgt worden vergoed:

a)

vergoeding van werkelijk gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, in voorkomend geval gecombineerd met afschrijvingskosten;

b)

standaardschalen van eenheidskosten;

c)

vast bedrag;

d)

forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

2.   De in lid 1 bedoelde subsidievormen mogen worden gecombineerd als elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of als zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een actie of voor opeenvolgende fasen van een actie.

3.   Als de uitvoering van een project uitsluitend de openbare aanbesteding van werken, goederen of diensten behelst, is alleen lid 1, onder a), van toepassing. Wanneer de openbare aanbesteding binnen een project zich beperkt tot bepaalde categorieën kosten, kunnen alle in lid 1 vermelde vormen worden toegepast.

4.   De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

a)

een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:

i)

statistische gegevens of andere objectieve informatie;

ii)

de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden, of

iii)

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

b)

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijke type project en begunstigde;

c)

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de betrokken lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijk type project en begunstigde.

5.   In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elk project worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van het project en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

6.   Wanneer bij de uitvoering van een project indirecte kosten ontstaan, mogen deze op een van de volgende manieren als vast percentage worden berekend:

a)

een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, mits het percentage wordt berekend volgens een eerlijke, billijke en controleerbare methode of volgens een methode die wordt toegepast op grond van regelingen voor volledig door de betrokken lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijk type project en begunstigde;

b)

een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten zonder dat de betrokken lidstaat moet berekenen welk percentage van toepassing is;

c)

een vast percentage dat wordt toegepast op de subsidiabele directe kosten op basis van bestaande methoden en overeenkomstige percentages, die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijk type project en begunstigde.

7.   Om de personeelskosten die gepaard gaan met de uitvoering van een concrete actie te bepalen, mag het uurloon worden berekend door het meest recente bruto jaarcijfer voor de arbeidskosten te delen door 1 720 uren.

8.   Naast de in lid 4 vastgelegde methoden kunnen de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen, wanneer de bijdrage uit de Uniebegroting niet hoger is dan 100 000 EUR, per geval worden bepaald op grond van een van tevoren door de verantwoordelijke instantie overeengekomen ontwerpbegroting.

9.   Afschrijvingskosten kunnen als subsidiabel worden beschouwd indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

de subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe;

b)

het bedrag van de uitgaven wordt voldoende gestaafd met ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen voor subsidiabele kosten wanneer het in de in lid 1, onder a), bedoelde vorm wordt vergoed;

c)

de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor het project;

d)

er is geen steun uit de Uniebegroting verleend voor de aankoop van de afgeschreven activa.

10.   Onverminderd artikel 43, voor de toepassing van lid 8 van dit artikel, mogen lidstaten die niet de euro als munteenheid hebben gebruikmaken van de omrekeningskoers van de euro die op de datum waarop het project wordt goedgekeurd of de projectovereenkomst wordt ondertekend, is vastgesteld op basis van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers die elektronisch door de Commissie wordt gepubliceerd. De omrekeningskoers van de euro mag niet worden veranderd in de loop van het project.

Artikel 19

Niet-subsidiabele uitgaven

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de begroting van de Unie in het kader van de specifieke verordeningen:

a)

debetrente;

b)

de aankoop van niet-bebouwde grond;

c)

de aankoop van bebouwde grond, wanneer de grond noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, wanneer dat bedrag meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van het betrokken project uitmaakt;

d)

belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve indien deze krachtens het nationale recht inzake btw niet terugvorderbaar is.

Artikel 20

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1.   Op initiatief van een lidstaat kunnen krachtens de specifieke verordeningen voor elk nationaal programma acties ter voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming, controle en audit worden ondersteund, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van deze verordening en de specifieke verordeningen te versterken.

2.   De maatregelen bedoeld in lid 1 kunnen met name betrekking hebben op:

a)

uitgaven voor de voorbereiding, de selectie, de beoordeling, het beheer van en het toezicht op het programma, acties of projecten;

b)

uitgaven voor audits en controles ter plaatse van acties of projecten;

c)

uitgaven voor evaluaties van het programma, acties of projecten;

d)

uitgaven in verband met voorlichting, verspreiding van informatie en transparantie in verband met het programma, acties of projecten, onder meer uitgaven ten gevolge van de toepassing van artikel 53 en uitgaven voor informatie- en voorlichtingscampagnes over de thema’s van het programma die onder andere op lokaal vlak worden georganiseerd;

e)

uitgaven voor aankoop, installatie en onderhoud van computersystemen voor het beheer, de controle en de evaluatie van deze verordening en de specifieke verordeningen;

f)

uitgaven voor vergaderingen van de monitoringcomités en subcomités in verband met de uitvoering van acties; met inbegrip van de kosten van deskundigen en andere deelnemers aan deze comités, evenals van deelnemers die uit een derde land afkomstig zijn, wanneer hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van programma’s, acties of projecten;

g)

uitgaven om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van deze verordening en de specifieke verordeningen te versterken.

3.   De lidstaten mogen de kredieten gebruiken om steun te verlenen aan acties om de administratieve lasten voor de begunstigden en voor de in artikel 25 bedoelde bevoegde instanties verminderen, met inbegrip van systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, en aan acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de krachtens de specifieke verordeningen verleende steun administratief te beheren en te gebruiken.

4.   De acties mogen ook betrekking hebben op voorafgaande en latere financiële kaders.

5.   Wanneer een of meer bevoegde instanties gemeenschappelijk zijn aan meer dan één nationaal programma, kunnen de kredieten voor technische bijstand voor elk van de betrokken programma’s geheel of gedeeltelijk worden samengevoegd.

AFDELING 2

Beheer en controle

Artikel 21

Algemene beginselen van beheer- en controlesystemen

Elke lidstaat zet voor de uitvoering van zijn nationaal programma beheer- en controlesystemen op die bestaan uit:

a)

een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

d)

computersystemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor verslaglegging;

e)

als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: procedures voor verslaglegging en toezicht;

f)

regelingen voor audits van de werking van de beheer- en controlesystemen;

g)

systemen en procedures om voor een adequaat auditspoor te zorgen;

h)

de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente op betalingsachterstand.

Artikel 22

Verantwoordelijkheden in het kader van gedeeld beheer

Conform het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten en de Commissie voor het beheer en de controle van nationale programma’s verantwoordelijk overeenkomstig hun in deze verordening en de specifieke verordeningen vastgestelde respectieve verantwoordelijkheden.

Artikel 23

Verantwoordelijkheden van begunstigden

Begunstigden werken ten volle met de Commissie en bevoegde instanties samen wanneer deze hun functies en taken in verband met deze verordening en de specifieke verordeningen uitoefenen.

Artikel 24

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en deze verordening.

2.   De lidstaten waarborgen dat hun beheer- en controlesystemen voor nationale programma’s overeenkomstig deze verordening worden opgezet en dat die systemen doeltreffend functioneren.

3.   De lidstaten stellen alle bevoegde instanties voldoende middelen ter beschikking om hun taken tijdens de programmeerperiode te kunnen uitvoeren.

4.   De lidstaten stellen transparante regels en procedures vast voor het selecteren en uitvoeren van projecten overeenkomstig deze verordening en de specifieke verordeningen.

5.   Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voorwaarden vast waaraan dat systeem voor elektronische gegevensuitwisseling moet voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Bevoegde instanties

1.   Voor de toepassing van deze verordening en de specifieke verordeningen wordt onder de bevoegde instanties verstaan:

a)

een verantwoordelijke instantie: een overheidsorgaan van de betrokken lidstaat dat het aangewezen orgaan is in de zin van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en dat als enige verantwoordelijk is voor het goede beheer van en het toezicht op het nationaal programma en zorgt voor alle communicatie met de Commissie;

b)

een auditinstantie: een nationale overheidsinstantie of een nationaal overheidsorgaan dat functioneel onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en belast is met het jaarlijks uitbrengen van het advies bedoeld in artikel 59, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

c)

indien nodig, één gedelegeerde instantie of meerdere gedelegeerde instanties: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die bepaalde taken van de verantwoordelijke instantie uitvoert onder de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke instantie.

2.   Elke lidstaat stelt voorschriften vast waarbij de betrekkingen tussen de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

Artikel 26

Aanwijzing van verantwoordelijke instanties

1.   Overeenkomstig artikel 59, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de formele aanwijzing op ministerieel niveau van de instanties in de lidstaten die bevoegd zijn voor het beheer en de controle van uitgaven op grond van deze verordening, en wel zo spoedig mogelijk na de goedkeuring van het nationaal programma.

2.   De aanwijzing bedoeld in lid 1 wordt verleendop voorwaarde dat de instantie voldoet aan de in of krachtens deze verordening vastgelegde aanwijzingscriteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten, voorlichting en communicatie, en toezicht.

3.   De aanwijzing van een verantwoordelijke instantie wordt gebaseerd op een advies van een auditorgaan, die de Auditinstantie kan zijn, die beoordeelt of de verantwoordelijke instantie aan de aanwijzingscriteria voldoet. Dat orgaan kan de autonome openbare instelling zijn die verantwoordelijk is voor toezicht op, evaluatie en audit van de administratie. Het auditorgaan werkt onafhankelijk van de verantwoordelijke instantie en voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit. Overeenkomstig artikel 59, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kunnen de lidstaten zich bij het nemen van een besluit inzake de aanwijzing laten leiden door de vraag of de beheer- en controlesystemen in essentie dezelfde zijn als die welke golden voor de vorige periode en of deze afdoende gefunctioneerd hebben. Indien uit de bestaande audit- en controleresultaten blijkt dat de aangewezen organen niet langer voldoen aan de aanwijzingscriteria, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de tekortkomingen bij de uitvoering van de taken van deze organen worden verholpen, welke maatregelen onder meer beëindiging van de aanwijzing kunnen inhouden.

4.   Om een goede werking van dit systeem te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:

a)

de minimumvoorwaarden voor de aanwijzing van de verantwoordelijke instanties met betrekking tot de interne omgeving, controleactiviteiten, informatie en communicatie en toezicht, alsmede de procedure voor de verlening en beëindiging van de aanwijzing;

b)

regels betreffende het toezicht op en de procedure voor de herziening van de aanwijzing van verantwoordelijke instanties;

c)

de verplichtingen van de verantwoordelijke instanties wat betreft openbare interventie, alsmede de inhoud van hun verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle.

Artikel 27

Algemene beginselen inzake controles door verantwoordelijke instanties

1.   De verantwoordelijke instanties voeren een systematische administratieve controle uit en vullen dergelijke controle aan met controles ter plaatse, in voorkomend geval met inbegrip van onaangekondigde controles ter plaatse, van de in de jaarrekeningen aangegeven uitgaven die verband houden met de verzoeken om eindbetaling van de begunstigden, teneinde over voldoende zekerheid te beschikken.

2.   Wat controles ter plaatse betreft, trekt de verantwoordelijke instantie haar steekproef voor controles uit de gehele populatie van begunstigden en bestaat de steekproef, waar dat dienstig is, uit een aselect gedeelte en een op een risicoanalyse gebaseerd gedeelte teneinde een representatief foutenpercentage en een minimale betrouwbaarheidsgraad te verkrijgen en ook de grootste fouten erbij te betrekken.

3.   De verantwoordelijke instantie stelt over elke controle ter plaatse een verslag op.

4.   Indien geconstateerde problemen een systemisch karakter blijken te vertonen en dus een risico voor andere projecten kunnen inhouden, zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat er een nader onderzoek wordt verricht, zo nodig met aanvullende controles, om de omvang van die problemen vast te stellen en om na te gaan of het foutenpercentage boven het aanvaardbare niveau ligt. De verantwoordelijke instantie neemt de noodzakelijke preventieve en corrigerende maatregelen en deelt deze aan de Commissie mee in de in artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde samenvatting.

5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die gericht zijn op het verwezenlijken van een eenvormige toepassing van dit artikel. Die voorschriften kunnen met name betrekking hebben op:

a)

de administratieve controles en controles ter plaatse, met inbegrip van onaangekondigde controles ter plaatse, die door de verantwoordelijke instantie moeten worden verricht om na te gaan of voldaan wordt aan de verplichtingen, vastleggingen en subsidiabiliteitsregels die uit de toepassing van de onderhavige verordening en van de specifieke verordeningen voortvloeien, waaronder de termijn voor bewaring van de tot staving dienende stukken;

b)

de minimumomvang van de controles ter plaatse die voor een doeltreffend beheer van de risico’s nodig zijn, en de omstandigheden waaronder de lidstaten die controles moeten opvoeren of, wanneer de beheer- en controlesystemen goed functioneren en de foutenpercentages op een aanvaardbaar niveau liggen, deze juist mogen verminderen;

c)

de voorschriften en methoden voor de verslaglegging over de verrichte controles en verificaties, en de resultaten daarvan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 28

Betaling aan begunstigden

De verantwoordelijke instanties zorgen ervoor dat de begunstigden het totale bedrag van de overheidssteun zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 29

Functies van de auditinstantie

1.   Ter ondersteuning van het advies overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, waarborgt de auditinstantie dat er audits worden uitgevoerd van de beheer- en controlesystemen en op een passende steekproef van de uitgaven in de jaarrekeningen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het statuut van de auditinstanties en de voorwaarden waaraan hun audits moeten voldoen.

2.   Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditinstantie, draagt de auditinstantie er zorg voor dat die andere instantie over de vereiste deskundigheid beschikt en de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.   De auditinstantie ziet erop toe dat de auditwerkzaamheden voldoen aan internationaal aanvaarde auditnormen.

Artikel 30

Samenwerking met auditinstanties

1.   De Commissie werkt met de auditinstanties samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en zij wisselt zo snel mogelijk de uitkomst van de audits van de beheer- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk en op evenredige wijze gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om onnodig dubbel werk te voorkomen.

2.   De Commissie en de auditinstanties vergaderen regelmatig om van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheer- en controlesystemen.

Artikel 31

Controles en audits door de Commissie

1.   Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van de aanwijzingsprocedure, het verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo als bedoeld in artikel 44, jaarverslagen over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheer- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van de nationale programma’s doeltreffend functioneren.

2.   Onverminderd de door de lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie audits of controles ter plaatse verrichten op voorwaarde, behalve in dringende gevallen, dat zij de bevoegde instantie daarvan ten minste twaalf werkdagen van te voren in kennis stellen. De Commissie doet recht aan het evenredigheidsbeginsel door rekening te houden met de noodzaak te voorkomen dat de lidstaten onnodige dubbele audits of controles uitvoeren, met de mate van risico voor de begroting van de Unie en met de noodzaak de administratieve lasten voor begunstigden zo veel mogelijk te beperken. Aan deze audits of controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaten deelnemen.

3.   Bij deze audits of controles kan in het bijzonder:

a)

de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen in een nationaal programma of een deel ervan worden geverifieerd;

b)

worden nagegaan of de administratieve werkwijzen in overeenstemming zijn met voorschriften van de Unie;

c)

worden nagegaan of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze corresponderen met de in het kader van de nationale programma’s gesteunde acties;

d)

worden nagegaan hoe de acties zijn uitgevoerd en gecontroleerd;

e)

het goed financieel beheer van acties en/of het nationale programma worden beoordeeld.

4.   Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die bevoegd zijn tot het verrichten van audits of controles ter plaatse, krijgen inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens, ongeacht de aard van de drager, over projecten en technische bijstand of tot de beheer- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens. De in dit lid beschreven bevoegdheden laten de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren, onverlet. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale rechtbanken en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtssubjecten.

5.   Op verzoek van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat aanvullende controles uit van of onderzoeken naar de acties die onder deze verordening vallen. Personeelsleden van de Commissie of door haar gemachtigde personen kunnen daaraan deelnemen. Ter verbetering van de controles kan de Commissie met instemming van de betrokken lidstaten overheidsdiensten van deze lidstaten bij bepaalde controles of onderzoeken betrekken.

6.   De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheer- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig de toepasselijke voorschriften te waarborgen.

AFDELING 3

Financieel beheer

Artikel 32

Vastleggingen in de begroting

1.   De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk nationaal programma geschieden in jaarlijkse tranches in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.   Het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een nationaal programma vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van die verordening.

3.   De vastlegging in de begroting voor de eerste tranche geschiedt voor elk nationaal programma na de goedkeuring van het nationale programma door de Commissie.

4.   De vastleggingen in de begroting voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in lid 2 van dit artikel bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 16 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing is.

Artikel 33

Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

1.   Betalingen van de Commissie van de bijdrage uit de Uniebegroting aan een nationaal programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste betrokken openstaande vastlegging.

2.   De betalingen gebeuren in de vorm van initiële voorfinanciering, jaarlijkse voorfinanciering, betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo.

3.   Artikel 90 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.

Artikel 34

Cumulatie van initiële voorfinanciering en jaarlijkse saldi

1.   De totale som van de initiële voorfinancieringsbetalingen en de betalingen van de jaarlijkse saldi mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage uit de begroting van de Unie aan het betrokken nationale programma.

2.   Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, kunnen de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie blijven indienen.

Artikel 35

Regelingen voor voorfinancieringen

1.   Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het nationale programma betaalt de Commissie de aangewezen verantwoordelijke instantie binnen een periode van vier maanden een initieel voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Die initiële voorfinanciering bedraagt 4 % van de totale bijdrage uit de begroting van de Unie aan het betrokken nationale programma. Het kan over twee te betalen tranches worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

2.   Vóór 1 februari 2015 wordt een jaarlijks voorfinancieringsbedrag van 3 % van de totale bijdrage uit de Uniebegroting voor het betrokken nationale programma betaald. Voor de jaren in de periode 2016-2022 bedraagt dat 5 % van de totale bijdrage uit de begroting van de Unie aan het betrokken nationale programma.

3.   Als een nationaal programma in 2015 of later wordt goedgekeurd, worden de initiële voorfinanciering en de jaarlijkse voorfinanciering uiterlijk 60 dagen na goedkeuring van het nationaal programma betaald, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

4.   Wanneer de totale bijdrage uit de begroting van de Unie aan het nationale programma wordt gewijzigd, worden zowel de initiële als de jaarlijkse voorfinancieringsbedragen dienovereenkomstig herzien en komen de nieuwe bedragen in het financieringsbesluit te staan.

5.   Voorfinanciering wordt gebruikt voor betalingen aan begunstigden die het nationale programma uitvoeren alsmede voor bevoegde instanties voor uitgaven in verband met technische bijstand. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

Artikel 36

Goedkeuring van voorfinanciering

1.   Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het nationaal programma integraal zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie overeenkomstig artikel 40.

2.   Het als jaarlijkse voorfinanciering betaalde bedrag wordt overeenkomstig artikel 39 behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

3.   Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen in artikel 44 bedoeld betalingsverzoek is toegezonden binnen een termijn van 36 maanden te rekenen vanaf de betaling van de eerste tranche van de initiële voorfinanciering.

4.   De renteopbrengsten van de initiële voorfinanciering worden voor het betrokken nationaal programma bestemd en wordt in mindering gebracht op het bedrag aan overheidsuitgaven dat in het verzoek om eindbetaling is vermeld.

Artikel 37

Interne bestemming van ontvangsten

1.   Als interne bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden beschouwd:

i)

bedragen die volgens de artikelen 45 en 47 van deze verordening aan de begroting van de Unie worden betaald, plus interest;

ii)

bedragen die na afsluiting van de programma’s onder het voorgaande meerjarig financiële kader aan de begroting van de Unie worden betaald, met inbegrip van de interest.

2.   De in lid 1 bedoelde bedragen worden aan de begroting van de Unie betaald en, worden bij hergebruik in eerste instantie gebruikt voor het financieren van uitgaven krachtens de specifieke verordeningen.

Artikel 38

Definitie van het begrotingsjaar

Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, de gedane uitgaven en de geïnde ontvangsten die de verantwoordelijke instantie voor de periode die begint op 16 oktober van jaar „N-1” en eindigt op 15 oktober van jaar „N”, heeft opgenomen in de rekeningen.

Artikel 39

Betaling van het jaarlijkse saldo

1.   De Commissie betaalt het jaarlijkse saldo, op basis van het vigerende financieringsplan, de jaarrekeningen voor het overeenkomstige begrotingsjaar van het nationale programma en het betrokken goedkeuringsbesluit.

2.   De jaarrekeningen omvatten de betalingen door de verantwoordelijke instantie, met inbegrip van de betalingen in verband met technische bijstand, tijdens het begrotingsjaar waarvoor aan de in artikel 27 bedoelde controlevoorschriften is voldaan.

3.   Het jaarlijkse saldo wordt, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen, betaald uiterlijk zes maanden nadat de in artikel 44, lid 1, en artikel 54 bedoelde informatie en documenten door de Commissie ontvankelijk zijn bevonden en de laatste jaarrekening is goedgekeurd.

Artikel 40

Afsluiting van het programma

1.   De lidstaten dienen uiterlijk 31 december 2023 de volgende documenten in:

a)

de voor de laatste jaarrekeningen vereiste informatie overeenkomstig artikel 44, lid 1;

b)

een verzoek tot betaling van het eindsaldo, en

c)

het in artikel 54, lid 1, bedoelde eindverslag over de uitvoering van het nationaal programma.

2.   De door de verantwoordelijke instantie in de periode van 16 oktober 2022 tot en met 30 juni 2023 verrichte betalingen worden in de laatste jaarrekeningen opgenomen.

3.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten betaalt de Commissie het eindsaldo, op basis van het vigerende financieringsplan, de laatste jaarrekeningen en het betrokken goedkeuringsbesluit.

4.   De betaling van het eindsaldo geschiedt, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen, uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard. Onverminderd artikel 52 worden de na de saldobetaling resterende vastleggingen uiterlijk binnen zes maanden door de Commissie vrijgemaakt.

Artikel 41

Onderbreking van de betalingstermijn

1.   De betalingstermijn na een betalingsverzoek kan door de gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maximaal zes maanden worden onderbroken als ten minste één van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

er zijn op basis van door een auditorgaan van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie duidelijke aanwijzingen voor significante tekortkomingen in de werking van het beheer- en controlesysteem;

b)

de gedelegeerde ordonnateur moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van hem ter kennis gebrachte informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c)

een of meer van de op grond van artikel 44, lid 1, vereiste documenten zijn niet ingediend.

De lidstaat kan ermee instemmen dat de duur van de onderbreking met nog eens drie maanden wordt verlengd.

2.   De gedelegeerd ordonnateur beperkt de onderbreking tot het deel van de uitgaven waarop het betalingsverzoek betrekking heeft waarvoor de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden bepaald om welk deel van de uitgaven het gaat. De gedelegeerd ordonnateur stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk schriftelijk in kennis van de reden voor de onderbreking en verzoekt hen de situatie te corrigeren. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt de onderbreking zodra de nodige maatregelen zijn genomen.

Artikel 42

Schorsing van betalingen

1.   De Commissie kan de betaling van het jaarlijkse saldo geheel of gedeeltelijk schorsen wanneer:

a)

de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen van het nationaal programma ernstige tekortkomingen vertoont die de bijdrage van de Unie aan het nationaal programma in gevaar brengen, en waarvoor geen correctiemaatregelen zijn genomen;

b)

uitgaven in de jaarrekeningen die verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen die niet is gecorrigeerd, of

c)

de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie die aanleiding geeft tot een onderbreking krachtens artikel 41.

2.   De Commissie kan besluiten de betaling van een jaarlijks saldo geheel of gedeeltelijk te schorsen na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

3.   De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de betaling van een jaarlijks saldo op als de betrokken lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken.

Artikel 43

Gebruik van de euro

1.   De bedragen die worden vermeld in nationale programma’s die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenramingen, in uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro.

2.   De lidstaten die op de datum van een betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro. Die bedragen worden in euro omgerekend aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken nationale programma is opgenomen. De wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

3.   Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 2 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie.

AFDELING 4

Goedkeuring van rekeningen en financiële correcties

Artikel 44

Verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo

1.   Uiterlijk op 15 februari van het jaar volgend op het begrotingsjaar dient elke lidstaat bij de Commissie de overeenkomstig artikel 59, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vereiste documenten en informatie in. De ingediende documenten dienen als verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo. De termijn van 15 februari kan bij uitzondering door de Commissie worden verlengd tot uiterlijk 1 maart na kennisgeving door de betrokken lidstaat. De lidstaten mogen die informatie op het passende niveau publiceren.

2.   De Commissie mag een lidstaat verzoeken verdere informatie te verstrekken ten behoeve van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen. Als een lidstaat niet binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt, kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op basis van de informatie waarover zij beschikt.

3.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de modellen vast volgens dewelke de in lid 1 vermelde documenten moeten worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 45

Jaarlijkse goedkeuring van rekeningen

1.   Uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het begrotingsjaar neemt de Commissie een besluit over de goedkeuring van de jaarrekeningen van elk nationaal programma. Het besluit inzake goedkeuring van de rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van de ingediende jaarrekeningen en laat eventuele latere financiële correcties onverlet.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de regelingen betreffende de uitvoering van de procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 46

Financiële correcties door de lidstaten

De lidstaten passen de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met individuele en/of systemische onregelmatigheden die bij nationale programma’s zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan erin dat de betrokken bijdrage uit de begroting van de Unie volledig of gedeeltelijk wordt ingetrokken. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de Uniebegroting en passen een evenredige correctie toe. Ingetrokken en teruggevorderde bedragen met inbegrip van de desbetreffende rentevergoedingen worden opnieuw toegewezen aan het betrokken nationale programma, behalve de bedragen die voortkomen uit onregelmatigheden die zijn vastgesteld door de Rekenkamer en de diensten van de Commissie, inclusief OLAF. De betrokken lidstaten betalen de bedragen die na de afsluiting van het nationale programma nog worden teruggevorderd, terug aan de Uniebegroting.

Artikel 47

Conformiteitsgoedkeuring en financiële correcties door de Commissie

1.   De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een nationaal programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de betrokken lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht zijn verricht, van elke financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie of de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheer- en controlesystemen van lidstaten.

2.   Een inbreuk op het toepasselijke recht leidt alleen tot een financiële correctie ten aanzien van uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd, en als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de inbreuk heeft gevolgen voor de selectie van een project in het kader van het nationale programma, of in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is deze gevolgen vast te stellen, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad;

b)

de inbreuk heeft gevolgen voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag of, in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is de financiële gevolgen te kwantificeren, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad.

3.   De Commissie neemt bij haar besluit over de financiële correctie uit hoofde van lid 1 het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht, alsook met de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Unie.

4.   Voordat enig besluit tot weigering van financiering wordt vastgesteld, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten van haar verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden daarop, waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over de te nemen maatregelen.

5.   Financiering kan niet worden geweigerd voor:

a)

uitgaven die de verantwoordelijke instantie heeft gedaan meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld;

b)

uitgaven voor meerjarenacties die onder de nationale programma’s vallen, waarvoor de meest recente verplichting die aan de begunstigde is opgelegd, dateert van meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld;

c)

uitgaven voor andere acties uit nationale programma’s dan de onder b) bedoelde acties, waarvoor de betaling of, in voorkomend geval, de betaling van het eindsaldo door de verantwoordelijke instantie is verricht meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld.

6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de regelingen betreffende de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 21, onder h), van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, VWEU en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (12) onverlet.

Artikel 49

Terugbetaling

1.   Elke aan de algemene begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 80 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Die vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.   Elke vertraging in de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens betalingsachterstand, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

AFDELING 5

Vrijmaking

Artikel 50

Beginselen

1.   Nationale programma’s worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat de aan een vastlegging verbonden bedragen die niet uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op dat van de vastlegging onder de in artikel 35 bedoelde initiële en jaarlijkse voorfinanciering en onder een in artikel 44 bedoeld betalingsverzoek vallen, worden vrijgemaakt. De Commissie berekent het bedrag voor de vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015-2020 op te tellen.

2.   In afwijking van lid 1, zijn de termijnen voor vrijmaking niet van toepassing op de jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014.

3.   Als de eerste jaarlijkse vastlegging betrekking heeft op de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015, zijn de termijnen voor de vrijmaking in afwijking van lid 1 niet van toepassing op de jaarlijkse toewijzing in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015. In dat geval berekent de Commissie het in lid 1 bedoelde bedrag door één vijfde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015 bij elk van de vastleggingen voor 2016-2020 op te tellen.

4.   De vastlegging voor het laatste jaar van de periode wordt vrijgemaakt overeenkomstig de voorschriften die voor de afsluiting van de programma’s worden gevolgd.

5.   Elke vastlegging die op de laatste dag waarop uitgaven subsidiabel zijn in de zin van artikel 17, lid 3, nog openstaat en waarvoor de verantwoordelijke instantie binnen zes maanden na die datum geen betalingsverzoek heeft ingediend, wordt ambtshalve vrijgemaakt.

Artikel 51

Uitzonderingen op de vrijmaking

1.   Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren:

a)

acties die zijn geschorst door gerechtelijke procedures of een administratief beroep met schorsende werking, of

b)

wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het nationale programma of een deel ervan. Verantwoordelijke instanties die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het nationale programma of een deel ervan aantonen.

De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd. Wanneer de schorsing of overmacht langer dan één jaar duurt, kan de verlaging verscheidene keren worden aangevraagd, naargelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

2.   De lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie toe over de in lid 1 genoemde uitzonderingen teneinde het bedrag uiterlijk aan het eind van het voorgaande jaar te kunnen declareren.

3.   Het gedeelte van de vastleggingen waarvoor op 31 december van jaar N + 2 wel een betalingsverzoek is ingediend, maar waarvan de Commissie de vergoeding heeft verlaagd of geschorst, wordt bij de berekening van de ambtshalve vrij te maken bedragen niet meegerekend.

Artikel 52

Procedure

1.   Wanneer het risico bestaat dat vastleggingen overeenkomstig artikel 50 worden vrijgemaakt laat de Commissie dat zo snel mogelijk aan de lidstaat weten.

2.   De Commissie informeert de verantwoordelijke instantie op basis van de informatie waarover zij op 31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt.

3.   De betrokken lidstaat heeft twee maanden de tijd met het vrij te maken bedrag in te stemmen of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.   De Commissie gaat over tot de ambtshalve vrijmaking uiterlijk negen maanden na de laatste uiterste data die voortvloeien uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3.

5.   Ingeval een bedrag ambtshalve wordt vrijgemaakt, wordt de bijdrage uit de begroting van de Unie voor het betrokken nationale programma voor het betrokken jaar met dit bedrag verlaagd. De bijdrage van de Unie aan het financieringsplan wordt proportioneel verlaagd, tenzij de lidstaat een herzien financieringsplan overlegt.

HOOFDSTUK V

INFORMATIE, COMMUNICATIE, TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGLEGGING

Artikel 53

Informatie en publiciteit

1.   De lidstaten en de verantwoordelijke instanties zijn verantwoordelijk voor:

a)

een website of portaalsite die informatie bevat over en toegang verschaft tot de nationale programma’s in die lidstaat;

b)

de voorlichting van potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van de nationale programma’s;

c)

het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van de specifieke verordeningen door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en effecten van de nationale programma’s.

2.   De lidstaten zorgen voor transparantie wat de uitvoering van de nationale programma’s betreft en houden een lijst bij van de acties die per nationaal programma worden ondersteund, die via de website of portaalsite toegankelijk is. De lijst van de acties bevat actuele informatie over de eindbegunstigden, de benaming van de projecten en het bedrag van de financiering van de Unie die aan de projecten is toegewezen.

3.   In de regel wordt de informatie openbaar gemaakt, behalve wanneer ze niet voor iedereen toegankelijk is vanwege de vertrouwelijke aard ervan, met name omdat ze verband houdt met veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van persoonsgegevens.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast stellen teneinde regels vast te stellen met betrekking tot de op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en op begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen.

5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen vast. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vast.

Artikel 54

Uitvoeringsverslagen

1.   De verantwoordelijke instantie dient uiterlijk op 31 maart 2016 en vervolgens uiterlijk op 31 maart van elk volgend jaar tot en met 2022 bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van elk nationaal programma in het voorafgaande jaar en mag die informatie op het passende niveau publiceren. Het in 2016 in te dienen verslag heeft betrekking op de begrotingsjaren 2014 en 2015. Uiterlijk op 31 december 2023 dienen de lidstaten een eindverslag in over de uitvoering van de nationale programma’s.

2.   In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over:

a)

de uitvoering van de nationale programma’s onder verwijzing naar de financiële gegevens en de indicatoren;

b)

alle significante kwesties die van invloed zijn op de resultaten van het nationale programma.

3.   In het licht van de in artikel 15 bedoelde tussentijdse evaluatie omvat het jaarverslag over de uitvoering dat in 2017 wordt ingediend, een uiteenzetting en beoordeling van:

a)

de in lid 2 bedoelde informatie;

b)

de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de nationale programma’s die met de bijdrage uit de begroting van de Unie worden nagestreefd;

c)

de betrokkenheid van relevante partners zoals bedoeld in artikel 12.

4.   Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2020 wordt ingediend en het eindverslag over de uitvoering omvatten naast de in lid 2 bedoelde informatie en beoordeling, ook informatie over en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationale programma, rekening houdend met de resultaten van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle in die leden voorgeschreven informatie bevatten. Wanneer de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de betrokken lidstaat mee, anders wordt het verslag ontvankelijk geacht.

6.   De Commissie deelt de betrokken lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van het jaarverslag over de uitvoering haar opmerkingen over dat verslag mee. Wanneer de Commissie geen opmerkingen maakt binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

7.   De Commissie kan opmerkingen maken over punten in het jaarlijkse uitvoeringsverslag van de verantwoordelijke autoriteit die de uitvoering van het nationale programma beïnvloeden. De verantwoordelijke autoriteit verstrekt de nodige informatie in verband met eventueel gemaakte opmerkingen, en brengt de in voorkomend geval getroffen maatregelen ter kennis van de Commissie. De Commissie wordt uiterlijk binnen drie maanden volgend op de datum waarop dergelijke opmerkingen zijn gemaakt, in kennis gesteld.

8.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de modellen vast volgens dewelke de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering moeten worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 55

Het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie

1.   De Commissie zorgt, in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten, voor een regelmatig toezicht op deze en de specifieke verordeningen.

2.   De uitvoering van de specifieke verordeningen wordt geëvalueerd door de Commissie, in partnerschap met de lidstaten en overeenkomstig artikel 57.

3.   Er wordt een gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie opgezet voor de meting van de relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid, meerwaarde, en duurzaamheid van de acties en de vereenvoudiging en de vermindering van de administratieve lasten in het licht van de doelstellingen van deze en de specifieke verordeningen en de prestaties van deze en de specifieke verordeningen als instrumenten die bijdragen tot de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen.

5.   De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het toezicht op en de evaluatie van deze verordening en de specifieke verordeningen.

6.   De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van de specifieke verordeningen worden uitgevoerd, en acties op grond van andere desbetreffende beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven van de Unie.

7.   De Commissie besteedt, overeenkomstig artikel 8, bijzondere aandacht aan het toezicht op en de evaluatie van acties en programma’s die verband houden met derde landen.

Artikel 56

Evaluatie van nationale programma’s door de lidstaten

1.   De lidstaten voeren de in artikel 57, lid 1, bedoelde evaluaties uit. De in 2017 uit te voeren evaluatie moet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van nationale programma’s overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie.

2.   De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor de in lid 1 bedoelde evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over indicatoren in het gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie.

3.   De in artikel 57, lid 1, bedoelde evaluaties worden uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de verantwoordelijke instanties, de auditinstanties en de instanties waaraan taken worden gedelegeerd. Die deskundigen kunnen verbonden zijn aan een autonome openbare instelling die verantwoordelijk is voor het toezicht op, de evaluatie en audit van de administratie. De Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de evaluaties.

4.   De in artikel 57, lid 1, bedoelde evaluaties worden volledig openbaar gemaakt behalve wanneer de informatie niet voor iedereen toegankelijk is vanwege de vertrouwelijke aard ervan, met name omdat ze verband houdt met veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 57

Evaluatieverslagen door de lidstaten en de Commissie

1.   Overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie dienen de lidstaten de volgende stukken bij de Commissie in:

a)

uiterlijk op 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van acties en de vooruitgang met de verwezenlijking van de doelstellingen van hun nationale programma’s;

b)

uiterlijk op 31 december 2023 een verslag over de evaluatie achteraf van de resultaten van acties onder de nationale programma’s.

2.   Op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s de volgende stukken in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van de onderhavige verordening en van de specifieke verordeningen op Unieniveau. Dat tussentijds evaluatieverslag bevat tevens een beoordeling van de tussentijdse evaluatie die overeenkomstig de onderhavige verordening en de specifieke verordeningen is verricht;

b)

uiterlijk op 30 juni 2024 een verslag over de evaluatie achteraf van de gevolgen van deze en de specifieke verordeningen na afsluiting van de nationale programma’s.

3.   Bij de evaluatie achteraf door de Commissie worden ook de gevolgen van de specifieke verordeningen voor de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht onderzocht wat betreft de bijdrage ervan aan de volgende doelstellingen:

a)

de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur van grensbeveiliging, samenwerking inzake rechtshandhaving en crisisbeheersing;

b)

het doeltreffende beheer van migratiestromen in de Unie;

c)

de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

d)

de eerlijke en gelijke behandeling van onderdanen van derde landen;

e)

solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne veiligheid;

f)

een gemeenschappelijke aanpak van de Unie van migratie en veiligheid ten opzichte van derde landen.

4.   De op grond van dit artikel opgestelde evaluatieverslagen worden volledig openbaar gemaakt, behalve wanneer de informatie niet voor iedereen toegankelijk is vanwege de vertrouwelijke aard ervan, met name omdat ze verband houdt met veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek en bescherming van persoonsgegevens.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 58

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 5, artikel 26, lid 4, artikel 29, lid 1, artikel 53, lid 4, en artikel 55, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handeling vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 21 mei 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met drie jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich daar uiterlijk drie maanden vóór afloop de termijn van zeven jaar tegen verzetten.

3.   De in artikel 5, lid 5, artikel 26, lid 4, artikel 29, lid 1, artikel 53, lid 4, en artikel 55, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het doet niet af aan de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een krachtens artikel 5, lid 5, artikel 26, lid 5, artikel 29, lid 1, artikel 53, lid 4, en artikel 55, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 59

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de Fondsen voor asiel, migratie en integratie, en interne veiligheid, dat hierbij wordt opgericht. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan, behoudens voor artikel 14, lid 4, artikel 24, lid 5, artikel 45, lid 2, artikel 47, lid 6, en artikel 53, lid 5, van de onderhavige verordening.

Artikel 60

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2020 herzien het Europees Parlement en de Raad, op grond van een voorstel van de Commissie, deze verordening.

Artikel 61

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 108.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 23.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(8)  Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, tot wijziging van Beschikking 2008/381/EG van de Raad en tot intrekking van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (zie bladzijde 168 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, en tot intrekking van Besluit 2007/125/JBZ van de Raad (zie bladzijde 93 van dit Publicatieblad).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).


Top