EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012L0029

Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

OJ L 315, 14.11.2012, p. 57–73 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 015 P. 58 - 74

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 15/11/2012

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2012/29/oj

14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/57


RICHTLIJN 2012/29/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, met als hoeksteen de wederzijdse erkenning van beslissingen van rechterlijke instanties in burgerlijke en strafzaken.

(2)

De Unie wil zich inzetten voor de bescherming van, en voor de invoering van minimumnormen met betrekking tot, slachtoffers van misdrijven en de Raad heeft daartoe Kaderbesluit 2001/220/JBZ van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (4) vastgesteld. In het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (5), dat de Europese Raad aannam op zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009, werd de Commissie en de lidstaten verzocht na te gaan hoe de wetgeving en de praktische ondersteuningsmaatregelen ter bescherming van slachtoffers kunnen worden verbeterd, met in het bijzonder aandacht voor ondersteuning en erkenning van alle slachtoffers, met inbegrip van slachtoffers van terrorisme, als een prioriteit.

(3)

Artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van minimumvoorschriften die in de lidstaten van toepassing zijn ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van slachtoffers van misdrijven.

(4)

In zijn resolutie van 10 juni 2011 over een routekaart ter versterking van de rechten en de bescherming van slachtoffers, met name in strafrechtelijke procedures (6) („de routekaart van Boedapest”) heeft de Raad gesteld dat er op Unieniveau maatregelen moeten worden genomen ter versterking van de rechten, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van misdrijven. Om dit doel te verwezenlijken, en overeenkomstig die resolutie, strekt deze richtlijn ertoe de beginselen van Kaderbesluit 2001/220/JBZ te herzien en aan te vullen en de slachtofferbescherming in de gehele Unie, met name in het kader van strafprocedures, naar een aanzienlijk hoger niveau te tillen.

(5)

In zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (7) heeft het Europees Parlement er bij de lidstaten op aangedrongen hun nationale wetgeving en beleid ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen en actie te ondernemen om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name door middel van preventiemaatregelen, en verzocht het de Unie het recht op bijstand en ondersteuning te waarborgen voor alle slachtoffers van geweld.

(6)

In zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (8) stelde het Europees Parlement een strategie voor ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en genitale verminking bij vrouwen, als basis voor toekomstige strafrechtelijke wetgevingsinstrumenten ter bestrijding van gendergerelateerd geweld, zoals een kader voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (beleid, preventie, bescherming, vervolging, voorzieningen en partnerschap), gevolgd door een actieplan van de Unie. Internationale regelgeving op dit gebied omvat het op 18 december 1979 vastgestelde VN-Verdrag betreffende de afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW), de aanbevelingen en beslissingen van de CEDAW-commissie en het op 7 april 2011 vastgestelde Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

(7)

In Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (9) wordt een mechanisme vastgesteld voor de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in strafzaken tussen lidstaten. Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (10) en Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (11) komen tegemoet aan, onder meer, de specifieke behoeften van de bijzondere categorieën slachtoffers van mensenhandel, seksueel misbruik van kinderen, seksuele uitbuiting en kinderpornografie.

(8)

In Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (12) wordt onderkend dat terrorisme een van de ernstigste schendingen is van de beginselen waarop de Unie is gebaseerd, waaronder het beginsel van de democratie, en wordt bevestigd dat het onder meer een bedreiging vormt voor het beginsel van de vrije uitoefening van de mensenrechten.

(9)

Criminaliteit is zowel een vergrijp tegen de samenleving als een schending van de individuele rechten van het slachtoffer. Slachtoffers van strafbare feiten moeten als zodanig worden erkend en op een respectvolle, tactvolle en professionele manier worden behandeld, zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd, geslacht, genderexpressie, genderidentiteit, seksuele gerichtheid, verblijfsstatus of gezondheid. In alle contacten met een bevoegde autoriteit die in het kader van strafprocedures optreedt en organisaties die in contact komen met slachtoffers, zoals slachtofferhulp- of herstelrechtorganisaties, moet rekening worden gehouden met de persoonlijke situatie en onmiddellijke behoeften, de leeftijd, het geslacht, de eventuele handicap en het ontwikkelingsniveau van slachtoffers van strafbare feiten, en hun lichamelijke, geestelijke en morele integriteit moet volledig worden gerespecteerd. Slachtoffers van strafbare feiten moeten worden beschermd tegen secundaire en herhaalde victimisatie, tegen intimidatie en tegen vergelding, passende ondersteuning krijgen om hun herstel te bevorderen en voldoende toegang tot de rechter krijgen.

(10)

Deze richtlijn heeft geen betrekking op de voorwaarden voor het verblijf van slachtoffers van strafbare feiten op het grondgebied van de lidstaten. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in deze richtlijn opgenomen rechten niet afhangen van de verblijfsstatus van het slachtoffer op hun grondgebied of van diens burgerschap of nationaliteit. De aangifte van een strafbaar feit en de deelname aan een strafprocedure scheppen geen rechten met betrekking tot de verblijfsstatus van het slachtoffer.

(11)

Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften vast. De lidstaten mogen de in deze richtlijn opgenomen rechten uitbreiden teneinde in een hoger niveau van bescherming te voorzien.

(12)

De in deze richtlijn opgenomen rechten laten de rechten van de dader onverlet. De term „dader” verwijst naar een persoon die is veroordeeld voor een strafbaar feit. Voor de toepassing van deze richtlijn verwijst de term evenwel ook naar een verdachte of beklaagde voorafgaand aan enige vaststelling van schuld of veroordeling, zonder afbreuk te doen aan het vermoeden van onschuld.

(13)

Deze richtlijn is van toepassing met betrekking tot strafbare feiten die in de Unie zijn gepleegd en op strafprocedures die in de Unie plaatsvinden. Zij verleent alleen rechten aan slachtoffers van buiten de Unie gepleegde strafbare feiten, indien de desbetreffende strafprocedures in de Unie plaatsvinden. Aangiften die zijn gedaan bij bevoegde autoriteiten buiten de Unie, zoals ambassades, geven geen aanleiding tot de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen.

(14)

Bij de toepassing van deze richtlijn moet, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het op 20 november 1989 vastgestelde Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, het belang van het kind voorop staan. Kindslachtoffers moeten worden beschouwd en behandeld als personen die de in deze richtlijn opgenomen rechten ten volle genieten, en moeten het recht krijgen deze rechten uit te oefenen op een manier die rekening houdt met hun vermogen een eigen mening te vormen.

(15)

Wanneer de lidstaten deze richtlijn toepassen, moeten zij ervoor zorgen dat slachtoffers met een handicap in staat zijn ten volle gebruik te maken van de in deze richtlijn opgenomen rechten, op gelijke voet met anderen, onder meer door de toegang tot het gebouw waar de strafprocedure wordt gehouden en de toegang tot informatie te vergemakkelijken.

(16)

Slachtoffers van terrorisme hebben geleden onder een aanval die uiteindelijk tot doel had, de samenleving als geheel te treffen. Zij kunnen bijgevolg behoefte hebben aan bijzondere aandacht, ondersteuning en bescherming, ten gevolge van het specifieke karakter van het strafbare feit dat tegen hen is gepleegd. Slachtoffers van terrorisme kunnen aanzienlijke publieke belangstelling te verduren krijgen en hebben vaak behoefte aan sociale erkenning en aan een respectvolle behandeling door de samenleving. De lidstaten moeten daarom in het bijzonder rekening houden met de behoeften van slachtoffers van terrorisme, en moeten ernaar streven hun waardigheid en veiligheid te beschermen.

(17)

Geweld dat zich richt tegen een persoon wegens het geslacht, de genderidentiteit of de genderexpressie van die persoon of waaronder personen van een bepaald geslacht in onevenredige mate te lijden hebben, wordt aangemerkt als gendergerelateerd geweld. Het kan resulteren in lichamelijke, seksuele, emotionele of psychologische schade, dan wel economisch nadeel voor het slachtoffer. Gendergerelateerd geweld wordt aangemerkt als een vorm van discriminatie en als een schending van de fundamentele vrijheden van het slachtoffer, en omvat geweld in hechte relaties, seksueel geweld (onder meer verkrachting, aanranding en seksuele intimidatie), mensenhandel en slavernij, en verschillende vormen van schadelijke praktijken zoals gedwongen huwelijken, genitale verminking bij vrouwen en zogenaamde „eergerelateerde misdrijven”. Vrouwelijke slachtoffers van gendergerelateerd geweld, en hun kinderen, hebben vaak behoefte aan bijzondere ondersteuning en bescherming, in verband met het hoge risico van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding in verband met dergelijk geweld.

(18)

Waar geweld in een hechte relatie wordt gepleegd, wordt het gepleegd door een persoon die de huidige of voormalige echtgeno(o)t(e) of partner of een ander familielid van het slachtoffer is, ongeacht of de dader een woning met het slachtoffer deelt of heeft gedeeld. Achter dergelijk geweld kan lichamelijk, seksueel, psychologisch of economisch geweld schuilgaan en het kan resulteren in lichamelijk of geestelijk letsel, emotionele schade of economisch nadeel. Geweld in hechte relaties is een ernstig en vaak verborgen sociaal probleem, dat een systematisch psychologisch en lichamelijk trauma kan veroorzaken dat ernstige gevolgen heeft, omdat de dader een persoon is in wie het slachtoffer vertrouwen moet kunnen stellen. Slachtoffers van geweld in hechte relaties kunnen daarom behoefte hebben aan bijzondere beschermingsmaatregelen. Vrouwen zijn onevenredig vaak het slachtoffer van dit soort geweld, en de situatie kan nog worden verergerd als de vrouw economisch, sociaal of met betrekking tot haar recht op verblijf afhankelijk is van de dader.

(19)

Een persoon moet als slachtoffer worden beschouwd, ongeacht of een dader geïdentificeerd, aangehouden, vervolgd of veroordeeld is, en of er tussen hen familiebanden bestaan. Het is mogelijk dat familieleden van het slachtoffer eveneens schade wordt berokkend als gevolg van het strafbare feit. In het bijzonder familieleden van een slachtoffer wiens overlijden een rechtstreeks gevolg is van een strafbaar feit, kan schade worden berokkend als gevolg van het strafbare feit. Dergelijke familieleden, die indirecte slachtoffers van het strafbare feit zijn, moeten daarom eveneens gebruik kunnen maken van de door deze richtlijn geboden bescherming. De lidstaten moeten evenwel in staat zijn procedures vast te stellen die het aantal familieleden dat aanspraak kan maken op de in deze richtlijn opgenomen rechten, beperken. In het geval van een kind moet het kind of, tenzij dit niet in het belang van het kind is, de drager van de ouderlijke verantwoordelijkheid het recht krijgen de in deze richtlijn opgenomen rechten namens het kind uit te oefenen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale administratieve procedures die vereist zijn om vast te stellen dat een persoon een slachtoffer is.

(20)

De rol van het slachtoffer in het strafrechtstelsel en of het slachtoffer actief kan deelnemen aan de strafprocedure verschilt van lidstaat tot lidstaat, afhankelijk van het nationale stelsel, en wordt bepaald door één of meerdere van de volgende criteria: of volgens het nationale stelsel het slachtoffer juridisch partij in de strafprocedure is; of het slachtoffer wettelijk verplicht is of wordt verzocht actief deel te nemen aan de strafprocedure, bijvoorbeeld als getuige; en/of het slachtoffer volgens het nationale recht het recht heeft actief deel te nemen aan de strafprocedure en hierom te verzoeken, terwijl slachtoffers volgens het nationale stelsel juridisch geen partij zijn in de strafprocedure. De lidstaten moeten bepalen volgens welke van deze criteria de reikwijdte van de in deze richtlijn opgenomen rechten wordt vastgesteld, indien in het toepasselijke strafrechtstelsel wordt verwezen naar de rol van het slachtoffer.

(21)

Bevoegde autoriteiten, slachtofferhulporganisaties en herstelrechtorganisaties moeten informatie en advies, voor zover mogelijk, door middel van verschillende media geven en op een manier die voor het slachtoffer begrijpelijk is. Dergelijke informatie en advies moeten worden verstrekt in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen. Tevens moet worden gegarandeerd dat het slachtoffer in de loop van de procedure kan worden begrepen. In dit verband moet rekening worden gehouden met de kennis die het slachtoffer heeft van de taal waarin de informatie wordt verstrekt, met zijn leeftijd, ontwikkelingsniveau, intellectuele en emotionele vermogen, geletterdheid en met een eventuele geestelijke of lichamelijke handicap. In het bijzonder moet rekening worden gehouden met moeilijkheden op het vlak van begrijpen of communiceren die te wijten kunnen zijn aan een bepaalde handicap, zoals gehoor- of spraakstoornissen. In de loop van de strafprocedure moet eveneens rekening worden gehouden met het vermogen van het slachtoffer om informatie mee te delen.

(22)

Voor de toepassing van deze richtlijn moet het moment waarop een aangifte wordt gedaan, worden beschouwd als vallend binnen het bestek van de strafprocedure. Dit dient ook situaties te omvatten waarin de autoriteiten ambtshalve een strafprocedure inleiden naar aanleiding van een tegen een slachtoffer gepleegd strafbaar feit.

(23)

Vanaf het eerste contact met een bevoegde autoriteit moet informatie over vergoeding van kosten worden verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van een brochure waarin de basisvoorwaarden voor een dergelijke vergoeding van kosten worden toegelicht. In dit vroege stadium van de strafprocedure mag van de lidstaten niet worden geëist dat zij een beslissing nemen over de vraag of het betrokken slachtoffer voldoet aan de voorwaarden voor vergoeding van kosten.

(24)

Het slachtoffer dat aangifte doet van een strafbaar feit, moet van de politie een schriftelijke bevestiging van zijn aangifte krijgen waarin de basisgegevens van het strafbare feit staan vermeld, zoals het soort strafbare feit, het tijdstip en de plaats van het strafbare feit, en alle schade die of al het nadeel dat door het strafbare feit is veroorzaakt. Deze bevestiging moet een dossiernummer en het tijdstip en de plaats van aangifte van het strafbare feit bevatten, opdat zij kan dienen als bewijs dat aangifte is gedaan van het strafbare feit, bijvoorbeeld in verband met verzekeringsclaims.

(25)

Onverminderd regelgeving met betrekking tot verjaringstermijnen, mag het uitstellen van de aangifte van een strafbaar feit, uit angst voor vergelding, vernedering of stigmatisering, niet ertoe leiden dat de aangifte van het slachtoffer niet wordt erkend.

(26)

De informatie die wordt verstrekt, moet voldoende gedetailleerd zijn om te waarborgen dat het slachtoffer op een respectvolle manier wordt behandeld en met kennis van zaken een beslissing kan nemen over zijn deelname aan de procedure. Van zeer groot belang hiertoe is dat het slachtoffer informatie krijgt over de actuele stand van zaken van elke procedure. Dit geldt ook voor informatie op grond waarvan een slachtoffer kan beslissen of hij verzoekt om toetsing van een beslissing tot niet-vervolging. Tenzij anders bepaald, moet het mogelijk zijn om de aan het slachtoffer medegedeelde informatie mondeling of schriftelijk, waaronder langs elektronische weg, te verstrekken.

(27)

Informatie voor het slachtoffer moet naar het laatst bekende postadres of het door het slachtoffer aan de bevoegde autoriteit verstrekte elektronische contactadres worden gestuurd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in verband met het grote aantal slachtoffers in een bepaalde zaak, moet het mogelijk zijn informatie te verstrekken via de media, via een officiële website van de bevoegde autoriteit of via een vergelijkbaar communicatiekanaal.

(28)

De lidstaten mogen niet worden verplicht informatie te verstrekken indien het vrijgeven ervan het goede verloop van een zaak kan beïnvloeden of een bepaalde zaak of persoon kan schaden, of indien zij dit strijdig achten met hun wezenlijke veiligheidsbelangen.

(29)

De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen dat het slachtoffer actuele contactgegevens krijgt ten behoeve van communicatie over zijn zaak, tenzij hij heeft verklaard die gegevens niet te willen ontvangen.

(30)

Onder „beslissing” in de context van het recht op informatie, vertolking en vertaling moet uitsluitend worden verstaan de schuldigverklaring of het anderszins beëindigen van de strafprocedure. De redenen voor die beslissing moeten aan het slachtoffer worden meegedeeld door middel van een afschrift van het document waarin de beslissing is opgenomen, of door middel van een beknopte samenvatting daarvan.

(31)

Het recht op informatie over het tijdstip en de plaats van een terechtzitting dat voortvloeit uit de aangifte van een tegen het slachtoffer gepleegd strafbaar feit, moet ook van toepassing zijn op de informatie over het tijdstip en de plaats van een zitting die verband houdt met een beroep dat is ingesteld tegen een uitspraak in de zaak.

(32)

Specifieke informatie over de vrijlating of de ontsnapping van de dader moet, op verzoek, worden verstrekt aan het slachtoffer, ten minste in de gevallen waarin een gevaar of een aanwijsbaar risico zou kunnen bestaan dat hem schade wordt berokkend, doch niet indien vaststaat dat de dader als gevolg van de kennisgeving het risico zou lopen dat hem schade wordt berokkend. Indien er een aanwijsbaar risico is dat de dader als gevolg van de kennisgeving schade wordt berokkend, moet de bevoegde autoriteit alle andere risico's in overweging nemen wanneer zij een passende maatregel vaststelt. De verwijzing naar „aanwijsbaar risico van schade voor de slachtoffers” moet factoren bestrijken als de aard en de ernst van het strafbare feit en het risico van vergelding. Gevallen waarin lichte overtredingen werden begaan en waarin er dus slechts een gering risico van schade voor het slachtoffer is, moeten derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

(33)

Het slachtoffer moet informatie krijgen over zijn recht op beroep tegen een beslissing tot vrijlating van de dader, indien de nationale wetgeving in dat recht voorziet.

(34)

Gerechtigheid kan niet daadwerkelijk worden bereikt als het slachtoffer niet de kans krijgt om de omstandigheden van het strafbare feit uit te leggen en bewijzen aan te voeren op een manier die voor de bevoegde autoriteiten begrijpelijk is. Voorts is het belangrijk ervoor te zorgen dat het slachtoffer op een respectvolle manier wordt behandeld en hem in staat te stellen toegang te hebben tot zijn rechten. Daarom moet hij tijdens ondervragingen en om hem in staat te stellen actief aan de terechtzitting deel te nemen, kosteloos door een tolk worden bijgestaan, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel. Voor andere aspecten van de strafprocedure kan het antwoord op de vraag of vertolking en vertaling nodig zijn, variëren naargelang van het onderwerp, de rol van het slachtoffer in het betrokken strafrechtstelsel, zijn betrokkenheid in de procedure en zijn specifieke rechten. In die andere gevallen behoeft er slechts voor vertolking en vertaling te worden gezorgd voor zover het slachtoffer deze nodig heeft om zijn rechten te kunnen uitoefenen.

(35)

Het slachtoffer moet het recht hebben volgens nationale procedures bezwaar te maken tegen een beslissing waarbij wordt vastgesteld dat er geen vertolking of vertaling nodig is. Dit recht houdt geen verplichting in voor de lidstaten om in een afzonderlijk mechanisme of in een klachtenprocedure te voorzien om bezwaar te kunnen maken tegen deze beslissing, en mag niet tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure leiden. Een interne toetsing van de beslissing overeenkomstig bestaande nationale procedures zou volstaan.

(36)

Het feit dat het slachtoffer geen wijdverspreide taal spreekt, mag als zodanig geen reden zijn om te beslissen dat vertolking of vertaling tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure zou leiden.

(37)

Ondersteuning moet beschikbaar zijn vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten weten dat er een slachtoffer is, tijdens de gehele duur van de strafprocedure en gedurende een passende termijn daarna, overeenkomstig de behoeften van het slachtoffer en de in deze richtlijn opgenomen rechten. De ondersteuning moet op velerlei manieren worden verleend, zonder buitensporige formaliteiten, en over een geografisch voldoende groot gebied binnen de lidstaat om alle slachtoffers in staat te stellen er een beroep op te doen. Slachtoffers die aanzienlijke schade hebben geleden als gevolg van de ernst van het strafbare feit, kunnen een beroep doen op gespecialiseerde hulporganisaties.

(38)

Aan personen die bijzonder kwetsbaar zijn of zich in situaties bevinden waarin zij worden blootgesteld aan een bijzonder hoog risico op schade, zoals mensen die het slachtoffer zijn van herhaald geweld in hechte relaties, en slachtoffers van gendergerelateerd geweld of van andere strafbare feiten in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan of inwoner zijn, moet gespecialiseerde ondersteuning en wettelijke bescherming worden verstrekt. Gespecialiseerde hulporganisaties moeten gebaseerd zijn op een geïntegreerde en doelgerichte benadering, die in het bijzonder rekening houdt met de specifieke behoeften van slachtoffers, de ernst van de als gevolg van het strafbare feit geleden schade, alsmede de relatie tussen slachtoffers, daders, kinderen en hun ruimere sociale omgeving. Een belangrijke taak van deze organisaties en hun personeel, aan wie een belangrijke rol toekomt bij het verlenen van ondersteuning aan het slachtoffer bij het herstel en het te boven komen van mogelijke schade of een mogelijk trauma als gevolg van een strafbaar feit, moet erin bestaan het slachtoffer te informeren over de in deze richtlijn opgenomen rechten zodat hij beslissingen kan nemen in een ondersteunende omgeving waarin hij met waardigheid, respect en gevoel wordt behandeld. De soorten ondersteuning die door deze gespecialiseerde hulporganisaties moeten worden geboden, kunnen omvatten: het verschaffen van onderdak en veilige opvang, eerste medische zorg, doorverwijzing voor medisch en forensisch onderzoek met het oog op bewijsvergaring in het geval van verkrachting of aanranding, kort- of langdurende psychologische bijstand, traumazorg, juridisch advies, belangenbehartiging en specifieke diensten voor kinderen als directe of indirecte slachtoffers.

(39)

Van slachtofferhulporganisaties wordt niet geëist dat zij zelf uitvoerige gespecialiseerde en professionele expertise verschaffen. Slachtofferhulporganisaties moeten slachtoffers zo nodig bijstaan wanneer zij een beroep wensen te doen op bestaande professionele ondersteuning, bijvoorbeeld van een psycholoog.

(40)

Hoewel de hulpverlening niet mag afhangen van het feit dat het slachtoffer bij een bevoegde autoriteit, bijvoorbeeld de politie, aangifte doet van een strafbaar feit, zijn die autoriteiten vaak het best in staat om het slachtoffer over de bestaande ondersteuning te informeren. De lidstaten worden derhalve aangemoedigd om een kader te scheppen voor de doorverwijzing van slachtoffers naar slachtofferhulporganisaties, en er daarbij voor te zorgen dat de voorschriften inzake gegevensbescherming kunnen en worden nageleefd. Herhaalde doorverwijzingen moeten worden vermeden.

(41)

Het recht van het slachtoffer te worden gehoord moet worden geacht te zijn verleend indien hem wordt toegestaan schriftelijke verklaringen of toelichtingen te verstrekken.

(42)

Het recht van kindslachtoffers te worden gehoord in een strafprocedure, mag niet worden uitgesloten op grond van het enkele feit dat het slachtoffer een kind is of op grond van de leeftijd van dat slachtoffer.

(43)

Het recht op toetsing van een beslissing tot niet-vervolging moet worden geacht betrekking te hebben op beslissingen van het openbaar ministerie en onderzoeksrechters of rechtshandhavingsautoriteiten zoals politiefunctionarissen, maar niet op beslissingen van rechtbanken. Elke toetsing van een beslissing tot niet-vervolging moet worden uitgevoerd door een andere persoon of autoriteit dan die welke de beslissing heeft genomen, tenzij de oorspronkelijke beslissing uitgaat van de hoogste vervolgingsautoriteit en er geen rechtsmiddel tegen kan worden ingesteld; in dat geval kan de toetsing door diezelfde autoriteit worden uitgevoerd. Het recht op toetsing van een beslissing tot niet-vervolging heeft geen betrekking op bijzondere procedures, zoals procedures tegen leden van het parlement of de regering, in verband met de uitoefening van hun ambt.

(44)

Een beslissing waarmee de strafprocedure wordt beëindigd, moet ook die gevallen omvatten waarin het openbaar ministerie besluit de aanklacht in te trekken of de procedure te staken.

(45)

In het geval dat een beslissing van het openbaar ministerie leidt tot een buitengerechtelijke schikking en daarmee tot beëindiging van de strafprocedure, wordt het slachtoffer het recht van toetsing van de beslissing tot niet-vervolging alleen ontzegd indien de schikking een waarschuwing of een verplichting bevat.

(46)

Herstelrechtvoorzieningen, met inbegrip van bijvoorbeeld bemiddeling tussen het slachtoffer en de dader, het inschakelen van „family group conferences” en „sentencing circles”, kunnen zeer nuttig zijn voor het slachtoffer, maar moeten met de nodige waarborgen worden omgeven om secundaire en herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding te voorkomen. De betrokken organisaties moeten daarom in de eerste plaats de belangen en behoeften van het slachtoffer behartigen, zorgen voor herstel van de door hem geleden schade en verdere schade voorkomen. Bij het doorverwijzen van een zaak naar herstelrechtorganisaties en het doorlopen van een herstelrechtproces moet rekening worden gehouden met factoren zoals de aard en de ernst van het strafbare feit, de ernst van het eruit voortvloeiende trauma, de herhaaldelijke aantasting van de fysieke, seksuele of psychologische integriteit van het slachtoffer, een eventuele machtsongelijkheid en de leeftijd, het ontwikkelingsniveau of de intellectuele vermogens van het slachtoffer, die zijn vermogen om met kennis van zaken een keuze te maken, kunnen beperken of verminderen of die afbreuk kunnen doen aan een positief resultaat voor het slachtoffer. Herstelrechtprocessen moeten in beginsel vertrouwelijk zijn, tenzij de partijen anders overeengekomen zijn of door het nationale recht anders wordt vereist op grond van een dwingende reden van algemeen belang. Het algemeen belang kan vereisen dat factoren, zoals het tijdens het proces uiten van bedreigingen of plegen van vormen van geweld, worden bekendgemaakt.

(47)

Van slachtoffers mag niet worden verwacht dat zij kosten maken in verband met hun deelname aan een strafprocedure. De lidstaten moeten worden verplicht alleen noodzakelijke uitgaven van het slachtoffer in verband met zijn deelname aan de strafprocedure te vergoeden en van hen kan niet worden gevergd dat zij de honoraria voor juridische bijstand aan het slachtoffer vergoeden. De lidstaten moeten in staat zijn in het nationale recht voorwaarden voor de vergoeding van kosten op te leggen, zoals termijnen voor het eisen van terugbetaling, standaardtarieven voor reis- en verblijfkosten en maximumbedragen voor dagvergoedingen wegens derving van inkomsten. Het recht op vergoeding van kosten in strafprocedures mag niet ontstaan in een situatie waarin een slachtoffer een verklaring over een strafbaar feit aflegt. Kosten behoeven alleen te worden vergoed indien het slachtoffer is verplicht of door de bevoegde autoriteiten is verzocht aanwezig te zijn en actief aan de strafprocedure deel te nemen.

(48)

Tijdens de strafprocedure in beslag genomen voorwerpen moeten zo snel mogelijk aan het slachtoffer van het strafbare feit worden teruggegeven, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden zoals in een geschil over de eigendom of als het bezit van het voorwerp of het voorwerp zelf illegaal is. Het recht op teruggave van voorwerpen dient de rechtmatige retentie ervan, met het oog op een andere gerechtelijke procedure, onverlet te laten.

(49)

Het recht op een beslissing inzake de vergoeding van schade door de dader en de in dat verband toepasselijke procedure moeten ook gelden voor slachtoffers die in een andere lidstaat verblijven dan de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd.

(50)

De in deze richtlijn opgenomen verplichting tot toezending van aangiften mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om een procedure te beginnen, noch aan de regels betreffende geschillen in verband met de uitoefening van rechtsmacht, zoals bepaald in Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (13).

(51)

Indien het slachtoffer het grondgebied van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd, heeft verlaten, kan die lidstaat niet langer verplicht worden bijstand, ondersteuning en bescherming te bieden, behalve voor aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met de strafprocedure die wordt gevoerd met betrekking tot het betrokken strafbare feit, zoals speciale beschermingsmaatregelen ter terechtzitting. De lidstaat van verblijf van het slachtoffer moet de bijstand, ondersteuning en bescherming verlenen die nodig is voor het herstel van het slachtoffer.

(52)

Er moeten maatregelen beschikbaar zijn om de veiligheid en de waardigheid van het slachtoffer en zijn gezinsleden te beschermen tegen secundaire en herhaalde victimisatie, tegen intimidatie en tegen vergelding, zoals tussentijdse voorlopige maatregelen, beschermingsbevelen of gebieds- of contactverboden.

(53)

Het risico op secundaire en herhaalde victimisatie, op intimidatie en op vergelding door de dader dan wel als gevolg van de deelname aan de strafprocedure moet worden beperkt door de procedure op een gecoördineerde en respectvolle manier te laten verlopen, zodat het slachtoffer vertrouwen kan krijgen in de autoriteiten. Het contact met de bevoegde autoriteiten moet zo vlot mogelijk verlopen, en onnodig contact met het slachtoffer moet zoveel mogelijk worden vermeden, bijvoorbeeld doordat ondervragingen op video worden opgenomen en het gebruik van de opnamen in de gerechtelijke procedure wordt toegelaten. De rechtspraktijk moet over zoveel mogelijk middelen kunnen beschikken die voorkomen dat het slachtoffer in de gerechtelijke procedure getraumatiseerd raakt, bijvoorbeeld als gevolg van oogcontact met de dader, diens familieleden, diens medeplichtigen of het publiek. De lidstaten moeten daarom worden aangemoedigd om in het bijzonder in verband met gerechtsgebouwen en politiebureaus haalbare en praktische maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de gebouwen voorzien zijn van faciliteiten, zoals afzonderlijke ingangen en wachtkamers voor slachtoffers. Daarnaast moeten de lidstaten het verloop van de strafprocedure voor zover mogelijk zodanig plannen dat contacten tussen slachtoffers en hun gezinsleden en daders worden voorkomen, bijvoorbeeld door slachtoffers en daders op verschillende tijdstippen voor een zitting op te roepen.

(54)

De bescherming van het privéleven van het slachtoffer kan van groot belang zijn om secundaire en herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding te voorkomen en kan met verschillende maatregelen worden bereikt, bijvoorbeeld doordat informatie over de identiteit en de verblijfplaats van het slachtoffer niet of slechts in beperkte mate wordt vrijgegeven. Dergelijke bescherming is met name belangrijk voor kindslachtoffers en omvat de niet-openbaarmaking van de naam van het kind. Er kunnen zich echter uitzonderlijke gevallen voordoen waarin het kind voordeel kan hebben bij de openbaarmaking van informatie of zelfs bij de publicatie van informatie op grote schaal, bijvoorbeeld indien een kind is ontvoerd. Maatregelen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van beelden van slachtoffers en hun familieleden moeten altijd in overeenstemming zijn met het recht op een eerlijk proces en de vrijheid van meningsuiting, als erkend in de artikelen 6 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(55)

Sommige slachtoffers lopen in bijzondere mate het risico van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding door de dader tijdens de strafprocedure. Het is mogelijk dat een dergelijk risico verband houdt met de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer of het soort, de aard of de omstandigheden van het strafbare feit. Een dergelijk risico kan alleen daadwerkelijk worden vastgesteld aan de hand van een individuele beoordeling, die zo snel mogelijk moet worden verricht. Deze individuele beoordeling moet voor alle slachtoffers worden verricht, om te bepalen of zij risico lopen op secundaire en herhaalde victimisatie, op intimidatie en op vergelding en welke bijzondere beschermingsmaatregelen zij nodig hebben.

(56)

Bij de individuele beoordeling moet rekening worden gehouden met de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, zoals zijn leeftijd, geslacht, genderidentiteit of genderexpressie, etnische afkomst, ras, religieuze overtuiging, seksuele gerichtheid, gezondheid, handicap, verblijfsstatus, communicatiemoeilijkheden, verhouding tot of afhankelijkheid van de dader, eerdere ervaring met strafbare feiten. Er moet ook rekening gehouden worden met het soort of de aard en de omstandigheden van het strafbare feit, zoals of het gaat om een haatmisdrijf, een strafbaar feit ingegeven door vooroordeel of door discriminatie, seksueel geweld, geweld in een hechte relatie, of de dader zich in een machtspositie bevond, of de woonplaats van het slachtoffer gelegen is in een gebied met hoge criminaliteitscijfers of in een door bendes gecontroleerd gebied, dan wel of het land van herkomst van het slachtoffer niet de lidstaat is waar het strafbare feit werd begaan.

(57)

Slachtoffers van mensenhandel, terrorisme, georganiseerde criminaliteit, geweld in hechte relaties, seksueel geweld of seksuele uitbuiting, gendergerelateerd geweld, haatmisdrijven, en slachtoffers met een handicap en kindslachtoffers dreigen vaak te worden blootgesteld aan secundaire en herhaalde victimisatie, aan intimidatie en aan vergelding. Daarom moet met speciale aandacht worden beoordeeld of slachtoffers van dergelijke strafbare feiten het risico van dergelijke victimisatie, intimidatie en vergelding lopen, en moet er een sterke veronderstelling zijn dat de betrokken slachtoffers baat zullen hebben bij bijzondere beschermingsmaatregelen.

(58)

Aan slachtoffers die als kwetsbaar voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding zijn geïdentificeerd, moeten passende maatregelen worden aangeboden om hen in de loop van de strafprocedure te kunnen beschermen. De exacte aard van deze maatregelen moet op basis van de individuele beoordeling worden bepaald, rekening houdend met de wens van het slachtoffer. De reikwijdte van deze maatregelen moet worden bepaald onverminderd de rechten van de verdediging en overeenkomstig de regels inzake de beoordelingvrijheid van de rechter. Of het slachtoffer behoefte heeft aan bijzondere maatregelen moet in belangrijke mate worden bepaald door de bezorgdheid en de vrees die hij ervaart.

(59)

Directe operationele behoeften en beperkingen kunnen beletten dat, bijvoorbeeld, het slachtoffer steeds door dezelfde politiefunctionaris wordt ondervraagd; voorbeelden van dergelijke beperkingen zijn ziekte, moederschaps- of ouderschapsverlof. Verder kan het gebeuren dat een speciaal voor het ondervragen van slachtoffers ingerichte ruimte niet beschikbaar is wegens, bijvoorbeeld, een aan de gang zijnde renovatie. Indien sprake is van dergelijke operationele of praktische beperkingen, kan het zijn dat het niet mogelijk is in een concreet geval een naar aanleiding van een individuele beoordeling voorgenomen bijzondere maatregel te nemen.

(60)

Als er overeenkomstig deze richtlijn een voogd of een vertegenwoordiger voor het kind moet worden aangesteld, kunnen deze functies door dezelfde persoon of door een rechtspersoon, een instelling of een autoriteit worden uitgeoefend.

(61)

Alle bij de strafprocedure betrokken functionarissen van wie het waarschijnlijk is dat zij in persoonlijk contact komen met slachtoffers, moeten een passende basisopleiding en bijscholing kunnen volgen en ontvangen, op een niveau dat aangepast is aan hun contact met slachtoffers, zodat ze slachtoffers kunnen herkennen en hun behoeften kunnen onderkennen, en er op een respectvolle, tactvolle, professionele en niet-discriminerende manier mee kunnen omgaan. Personen van wie het waarschijnlijk is dat zij betrokken zijn bij een individuele beoordeling die tot doel heeft de behoefte aan specifieke bescherming van een slachtoffer te bepalen en vast te stellen of het slachtoffer bijzondere beschermingsmaatregelen behoeft, moeten daarvoor een specifieke opleiding krijgen. De lidstaten moeten zorgen voor een dergelijke opleiding en bijscholing voor politiediensten en gerechtelijk personeel. De opleiding moet tevens worden aangemoedigd voor advocaten, het openbaar ministerie en rechters, en voor praktijkbeoefenaren die slachtofferhulp- of herstelrechtvoorzieningen aanbieden. Deze verplichting moet ook een opleiding omvatten over de specifieke hulporganisaties waarnaar slachtoffers moeten worden doorverwezen, dan wel een gespecialiseerde opleiding wanneer de betrokkenen beroepshalve veel te maken hebben met slachtoffers met bijzondere behoeften, alsook een specifieke psychologische opleiding, voor zover van toepassing. Indien nodig moet deze opleiding genderspecifiek zijn en worden aangevuld met richtsnoeren, aanbevelingen en uitwisseling van beste praktijken, overeenkomstig de routekaart van Boedapest.

(62)

De lidstaten moeten organisaties uit het maatschappelijk middenveld, onder meer erkende en actieve niet-gouvernementele organisaties die werken met slachtoffers van strafbare feiten, stimuleren en nauw met hen samenwerken, in het bijzonder in het kader van beleidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma's en opleiding, alsook bij het toezien op en evalueren van de effecten van maatregelen ter ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De overheidsdiensten moeten op een gecoördineerde manier samenwerken en op alle administratieve niveaus — op het niveau van de Unie, en op het nationale, regionale en plaatselijke niveau — aan de samenwerking deelnemen, opdat slachtoffers van een strafbaar feit de bijstand, ondersteuning en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Om te voorkomen dat slachtoffers herhaaldelijk worden doorverwezen, moet aan hen bijstand worden verleend bij het vinden van en het zich wenden tot de bevoegde autoriteiten. De lidstaten moeten zich beraden op het instellen van „één-contactpunt”- of „één-loket”-regelingen, die tegemoet komen aan de diverse behoeften van slachtoffers die bij een strafprocedure betrokken zijn, zoals de behoefte aan informatieverstrekking, bijstand, ondersteuning, bescherming en schadevergoeding.

(63)

Om aangifte van strafbare feiten aan te moedigen en te vergemakkelijken en slachtoffers in staat te stellen de cyclus van herhaalde victimisatie te doorbreken, is het noodzakelijk dat de slachtoffers beschikken over betrouwbare ondersteunende organisaties en dat de bevoegde autoriteiten bereid zijn op een respectvolle, tactvolle, professionele en niet-discriminerende manier te reageren op de aangiften van slachtoffers. Hierdoor kan het vertrouwen van slachtoffers in de strafrechtstelsels van lidstaten worden vergroot en het aantal niet-aangegeven strafbare feiten worden verminderd. Praktijkbeoefenaren van wie het waarschijnlijk is dat zij aangiften van slachtoffers van strafbare feiten ontvangen, moeten naar behoren worden opgeleid om de aangifte van strafbare feiten te vergemakkelijken, en er moeten maatregelen worden genomen om aangifte door derden, bijvoorbeeld door organisaties uit het maatschappelijk middenveld, mogelijk te maken. Aangiften moeten met behulp van communicatietechnologie, zoals e-mail, video-opnamen of online elektronische formulieren, kunnen worden gedaan.

(64)

Systematische en adequate verzameling van statistische gegevens wordt erkend als een essentieel onderdeel van doeltreffende besluitvorming op het gebied van de in deze richtlijn opgenomen rechten. Om de beoordeling van de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken, moeten de lidstaten aan de Commissie relevante statistische gegevens mededelen die verband houden met de toepassing van nationale procedures op slachtoffers van strafbare feiten, onder meer ten minste het aantal en de aard van de gemelde strafbare feiten, en, voor zover deze gegevens bekend en beschikbaar zijn, het aantal slachtoffers, hun leeftijd en geslacht. De desbetreffende statistische gegevens kunnen gegevens zijn, geregistreerd door de justitiële autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties, alsmede, voor zover mogelijk, administratieve gegevens, verzameld door diensten voor gezondheidszorg of maatschappelijk welzijn en door openbare en niet-gouvernementele organisaties voor slachtofferhulp- en herstelrechtvoorzieningen en andere organisaties die met slachtoffers van strafbare feiten werken. Justitiële gegevens kunnen informatie omvatten over aangegeven strafbare feiten, het aantal zaken dat wordt onderzocht en personen die worden vervolgd en veroordeeld. Administratieve gegevens die bij bepaalde diensten berusten, kunnen, voor zover mogelijk, gegevens omvatten over de manier waarop slachtoffers gebruikmaken van voorzieningen die worden verstrekt door overheidsinstanties en openbare en particuliere hulporganisaties, zoals het aantal verwijzingen door de politie naar slachtofferhulporganisaties, het aantal slachtoffers dat om ondersteuning vraagt, of het aantal dat al dan niet ondersteuning krijgt of aan een herstelrechtproces deelneemt.

(65)

Deze richtlijn beoogt de bepalingen van Kaderbesluit 2001/220/JBZ te wijzigen en uit te breiden. Omdat het gaat om talrijke en substantiële wijzigingen, moet dat kaderbesluit voor de duidelijkheid in zijn geheel worden vervangen ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de vaststelling van deze richtlijn.

(66)

In deze richtlijn worden de grondrechten en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht genomen. Deze richtlijn streeft er met name naar het recht op waardigheid, leven, lichamelijke en geestelijke integriteit, vrijheid en veiligheid, eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven, het recht op eigendom, het non-discriminatiebeginsel, het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de rechten van het kind, van ouderen en van personen met een handicap, en het recht op een eerlijk proces te bevorderen.

(67)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van minimumnormen betreffende de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en mogelijke effecten van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(68)

De bij de toepassing van deze richtlijn verwerkte persoonsgegevens moeten worden beschermd overeenkomstig Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (14) en overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat door alle lidstaten is geratificeerd.

(69)

De verderstrekkende bepalingen in andere rechtshandelingen van de Unie die op een doelgerichtere wijze tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van bepaalde categorieën van slachtoffers, zoals slachtoffers van mensenhandel en slachtoffers van kindermisbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie, worden door deze richtlijn onverlet gelaten.

(70)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wensen deel te nemen.

(71)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(72)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 17 oktober 2011 (15) een op artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (16) gebaseerd advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Deze richtlijn heeft tot doel ervoor te zorgen dat slachtoffers van strafbare feiten passende informatie, ondersteuning en bescherming krijgen en aan de strafprocedure kunnen deelnemen.

De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers op een respectvolle, tactvolle, geïndividualiseerde, professionele en niet-discriminerende manier worden erkend en bejegend in alle contacten met slachtofferhulp- of herstelrechtorganisaties of een bevoegde autoriteit, die in het kader van de strafprocedure optreedt. De in deze richtlijn opgenomen rechten worden jegens slachtoffers op niet-discriminerende wijze toegepast, mede wat hun verblijfsstatus betreft.

2.   Wanneer het slachtoffer een kind is, zorgen de lidstaten ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn, de belangen van het kind op de eerste plaats komen en per geval worden beoordeeld. Een kindvriendelijke aanpak, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau, de meningen, behoeften en zorgen van het kind, prevaleert. Het kind en, in voorkomend geval, de drager van de ouderlijke verantwoordelijkheid of andere wettelijke vertegenwoordiger, worden geïnformeerd over alle maatregelen en rechten die specifiek verband houden met het kind.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„slachtoffer”:

i)

een natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel, heeft geleden;

ii)

familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit en die schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van die persoon;

b)

„familieleden”: de echtgenoot, de persoon die met het slachtoffer in een vaste intieme relatie, in een gemeenschappelijk huishouden en duurzaam en ononderbroken samenwoont, de bloedverwanten in rechte lijn, de broers en zussen, en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn;

c)

„kind”: elke persoon die jonger is dan 18 jaar;

d)

„herstelrecht”: een proces waarbij het slachtoffer en de dader in staat worden gesteld, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan het oplossen, met de hulp van een onpartijdige derde, van zaken die het gevolg zijn van het strafbare feit.

2.   De lidstaten kunnen procedures vaststellen om:

a)

het aantal familieleden dat aanspraak kan maken op de in deze richtlijn opgenomen rechten, te beperken, telkens rekening houdend met de specifieke omstandigheden, en

b)

met betrekking tot lid 1, onder a), ii), te bepalen welke familieleden voorrang krijgen wat betreft de uitoefening van de in deze richtlijn opgenomen rechten.

HOOFDSTUK 2

VERSTREKKEN VAN INFORMATIE EN ONDERSTEUNING

Artikel 3

Recht te begrijpen en te worden begrepen

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om het slachtoffer bij het eerste contact en tijdens alle verdere noodzakelijke contacten met een bevoegde autoriteit in het kader van de strafprocedure te helpen begrijpen en zelf ook te worden begrepen, onder meer wanneer door die autoriteit informatie wordt verstrekt.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de communicatie met het slachtoffer in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen, mondeling of schriftelijk, plaatsvindt. Bij de communicatie wordt rekening gehouden met de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, waaronder eventuele handicaps die het vermogen van het slachtoffer om te begrijpen of te worden begrepen kunnen beïnvloeden.

3.   Behoudens wanneer dit strijdig zou zijn met de belangen van het slachtoffer of wanneer afbreuk zou worden gedaan aan de rechtsgang, staan de lidstaten toe dat het slachtoffer zich bij het eerste contact met een bevoegde autoriteit laat vergezellen door een persoon naar keuze, indien het slachtoffer, gezien de effecten van het strafbare feit, ondersteuning behoeft bij het begrijpen of begrepen worden.

Artikel 4

Recht op informatie bij het eerste contact met een bevoegde autoriteit

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging vanaf zijn eerste contact met een bevoegde autoriteit de volgende informatie wordt aangeboden, teneinde hem in staat te stellen toegang te hebben tot de in deze richtlijn opgenomen rechten:

a)

welk soort ondersteuning het slachtoffer kan krijgen en van wie, waaronder, indien van belang, basisinformatie over de toegang tot medische zorg, gespecialiseerde ondersteuning, waaronder psychologische zorg en alternatieve huisvesting;

b)

hoe de procedures omtrent de aangifte van een strafbaar feit verlopen en welke rol het slachtoffer in die procedures speelt;

c)

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer bescherming, waaronder beschermingsmaatregelen, kan krijgen;

d)

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer toegang krijgt tot juridisch advies, rechtsbijstand en andere vormen van advies;

e)

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen;

f)

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer aanspraak kan maken op vertolking en vertaling;

g)

indien het slachtoffer woonachtig is in een andere lidstaat dan die waarin het strafbare feit werd gepleegd, welke bijzondere maatregelen, procedures of regelingen beschikbaar zijn om zijn belangen te beschermen in de lidstaat waar het eerste contact met de bevoegde autoriteit plaatsvindt;

h)

de beschikbare procedures om klachten in te dienen als de bevoegde autoriteit, die in het kader van de strafprocedure optreedt, zijn rechten niet eerbiedigt;

i)

de contactgegevens voor communicatie over zijn zaak;

j)

de beschikbare herstelrechtvoorzieningen;

k)

hoe en onder welke voorwaarden het slachtoffer de kosten als gevolg van zijn deelname aan de strafprocedure vergoed kan krijgen.

2.   Hoe uitgebreid of gedetailleerd de in lid 1 bedoelde informatie is, kan verschillen al naargelang van de specifieke behoeften en persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer en de aard van het strafbare feit of het soort strafbare feit. Aanvullende details kunnen ook in latere fasen worden verstrekt, afhankelijk van de behoeften van het slachtoffer en het belang, in iedere fase van de procedure, van dergelijke details.

Artikel 5

Rechten van het slachtoffer bij het doen van aangifte

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer een schriftelijke bevestiging ontvangt van zijn formele aangifte bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat, waarin de basiselementen van het betreffende strafbare feit worden vermeld.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een slachtoffer dat aangifte wil doen van een strafbaar feit en de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt of spreekt, in staat wordt gesteld aangifte te doen in een taal die hij begrijpt, of de nodige taalkundige bijstand krijgt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer dat de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt of spreekt, op zijn verzoek kosteloos vertalingen van de in lid 1 bedoelde schriftelijke bevestiging van zijn aangifte ontvangt in een taal die hij begrijpt.

Artikel 6

Recht op informatie over zijn zaak

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om de volgende informatie te ontvangen over de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar feit, en dat hij deze informatie, op verzoek, ontvangt:

a)

een beslissing om het onderzoek niet voort te zetten of te beëindigen of de dader niet te vervolgen;

b)

het tijdstip en de plaats van de terechtzitting en de aard van het aan de dader ten laste gelegde.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel, zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om de volgende informatie te ontvangen over de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar feit, en dat hij deze informatie, op verzoek, ontvangt:

a)

elke eindbeslissing in een strafzaak;

b)

informatie waardoor het slachtoffer de stand kan kennen van de strafprocedure, behalve in de uitzonderlijke gevallen waarin het goede verloop van de zaak door een dergelijke kennisgeving nadelig kan worden beïnvloed.

3.   De in lid 1, onder a), en lid 2, onder a), bedoelde informatie omvat de motivering of een korte samenvatting van de motivering van de betrokken beslissing, behalve in het geval van een door een jury uitgesproken beslissing of een beslissing waarvan de motivering vertrouwelijk is, in welke gevallen de motivering krachtens het nationale recht niet behoeft te worden verstrekt.

4.   De wens van het slachtoffer al dan niet informatie te ontvangen is bindend voor de bevoegde autoriteit, tenzij de informatie moet worden verstrekt omdat het slachtoffer gerechtigd is actief deel te nemen aan de strafprocedure. De lidstaten staan het slachtoffer toe te allen tijde zijn wens te wijzigen en houden daarmee rekening.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer de mogelijkheid krijgt zich zonder onnodige vertraging ervan op de hoogte te laten stellen dat de persoon die zich wegens het gepleegde strafbare feit dat hem betreft in voorlopige hechtenis bevindt, vervolgd wordt of veroordeeld is, in vrijheid wordt gesteld of uit de gevangenis is ontsnapt. Tevens zorgen de lidstaten ervoor dat het slachtoffer in kennis wordt gesteld van de maatregelen die ter zijner bescherming genomen zijn in het geval van vrijlating of ontsnapping van de dader.

6.   Het slachtoffer ontvangt, op verzoek, de in lid 5 bedoelde informatie ten minste in de gevallen waarin een gevaar of een aanwijsbaar risico bestaat dat hem schade wordt berokkend, doch niet indien er een aanwijsbaar risico bestaat dat de dader als gevolg van de kennisgeving schade wordt berokkend.

Artikel 7

Recht op vertolking en vertaling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in de strafprocedure in het toepasselijke strafrechtstelsel, het slachtoffer dat de taal van de strafprocedure niet begrijpt of spreekt, op verzoek, kosteloos door een tolk wordt bijgestaan, ten minste wanneer hij in de loop van de strafprocedure door onderzoeks- en gerechtelijke instanties wordt gehoord of ondervraagd — onder meer door de politie — en wanneer hij actief deelneemt aan de terechtzitting en eventueel noodzakelijke tussentijdse zittingen.

2.   Onverminderd de rechten van de verdediging en overeenkomstig de regels inzake de beoordelingvrijheid van de rechter kan gebruik worden gemaakt van communicatietechnologie zoals videoconferentie, telefoon of het internet, tenzij de aanwezigheid van de tolk ter plaatse vereist is om te waarborgen dat het slachtoffer zijn rechten kan uitoefenen of de procedure kan begrijpen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan het slachtoffer dat de taal van de strafprocedure niet begrijpt of spreekt, overeenkomstig diens rol in de strafprocedure in het toepasselijke strafrechtstelsel, op verzoek, kosteloos een vertaling wordt verstrekt van informatie die essentieel is om zijn rechten in de strafprocedure te kunnen uitoefenen, in een taal die hij begrijpt, voor zover dergelijke informatie aan het slachtoffer ter beschikking wordt gesteld. Vertalingen van dergelijke informatie omvatten ten minste iedere beslissing die een einde maakt aan de strafprocedure in verband met het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit, alsmede, op verzoek van het slachtoffer, de motivering of een korte samenvatting van de motivering van de beslissing, behalve in het geval van een door een jury uitgesproken beslissing of een beslissing waarvan de motivering vertrouwelijk is, in welke gevallen de motivering krachtens het nationale recht niet behoeft te worden verstrekt.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan het slachtoffer dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b), het recht heeft geïnformeerd te worden over het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, en de taal van de bevoegde autoriteit niet begrijpt een vertaling wordt verstrekt van de informatie waarop hij, op verzoek, recht heeft.

5.   Een document kan op gemotiveerd verzoek van het slachtoffer als essentieel worden aangemerkt. Onderdelen van essentiële documenten die niet relevant zijn om het slachtoffer in staat te stellen actief deel te nemen aan de strafprocedure, behoeven niet te worden vertaald.

6.   Onverminderd de leden 1 en 3, kan, in plaats van een schriftelijke vertaling, een mondelinge vertaling of samenvatting van de essentiële documenten worden verstrekt, op voorwaarde dat de mondelinge vertaling of samenvatting de eerlijke procesvoering onverlet laat.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit beoordeelt of het slachtoffer vertolking of vertaling als bedoeld in de leden 1 en 3 nodig heeft. Het slachtoffer kan bezwaar maken tegen de beslissing geen vertolking of vertaling te verstrekken. De procedureregels voor een dergelijk bezwaar worden door het nationale recht bepaald.

8.   De vertolking en vertaling, alsmede de behandeling van het bezwaar tegen de beslissing geen vertolking of vertaling te verstrekken uit hoofde van dit artikel, mogen niet tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure leiden.

Artikel 8

Recht op toegang tot slachtofferhulporganisaties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, overeenkomstig zijn behoeften, voor, tijdens en gedurende een passende termijn na de strafprocedure kosteloos toegang heeft tot slachtofferhulporganisaties, die vertrouwelijk en in het belang van het slachtoffer handelen. De familieleden van het slachtoffer hebben toegang tot slachtofferhulporganisaties, overeenkomstig hun behoeften en de mate waarin hen als gevolg van het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit schade is berokkend.

2.   De lidstaten bevorderen dat het slachtoffer door de bevoegde autoriteit waarbij aangifte is gedaan en door andere relevante instanties wordt doorverwezen naar slachtofferhulporganisaties.

3.   De lidstaten nemen maatregelen om naast of als geïntegreerd deel van algemene slachtofferhulporganisaties kosteloze en gespecialiseerde hulporganisaties die vertrouwelijk handelen op te richten, of om slachtofferhulporganisaties in staat te stellen een beroep te doen op bestaande gespecialiseerde instanties die dergelijke gespecialiseerde ondersteuning verstrekken. Het slachtoffer heeft toegang tot die organisaties overeenkomstig zijn behoeften en zijn familieleden hebben toegang overeenkomstig hun behoeften en de mate waarin hen als gevolg van het tegen het slachtoffer gepleegde strafbare feit schade is berokkend.

4.   Slachtofferhulporganisaties en alle gespecialiseerde hulporganisaties kunnen als openbare of niet-gouvernementele organisaties worden opgericht en op professionele of vrijwillige basis worden georganiseerd.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de beschikbaarheid van slachtofferhulp niet afhankelijk is van de vraag of een slachtoffer aangifte van een strafbaar feit doet bij een bevoegde autoriteit.

Artikel 9

Ondersteuning door slachtofferhulporganisaties

1.   De slachtofferhulporganisaties, als bedoeld in artikel 8, lid 1, zorgen ten minste voor het volgende:

a)

informatie, advies en ondersteuning die relevant is voor de rechten van het slachtoffer, onder meer inzake toegang tot nationale stelsels voor vergoeding van schade als gevolg van strafbare feiten, en over diens rol in de strafprocedure, onder meer ter voorbereiding op het bijwonen van de terechtzitting;

b)

informatie over of rechtstreekse doorverwijzing naar relevante bestaande gespecialiseerde hulporganisaties;

c)

emotionele en, waar beschikbaar, psychologische ondersteuning;

d)

advies over financiële en praktische kwesties naar aanleiding van het strafbare feit;

e)

tenzij anderszins verstrekt door andere openbare of particuliere organisaties, advies over het risico en het voorkomen van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding.

2.   De lidstaten sporen de slachtofferhulporganisaties aan om bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke behoeften van slachtoffers die aanzienlijke schade hebben geleden als gevolg van de ernst van het strafbare feit.

3.   Tenzij anderszins verleend door andere openbare of particuliere organisaties, ontwikkelen en voorzien de in artikel 8, lid 3, bedoelde gespecialiseerde hulporganisaties ten minste in:

a)

een toevluchtsoord of andere passende tussentijdse opvang voor slachtoffers die wegens een dreigend risico van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding een veilige schuilplaats nodig hebben;

b)

gerichte en geïntegreerde ondersteuning voor slachtoffers met specifieke behoeften, zoals slachtoffers van seksueel geweld, slachtoffers van gendergerelateerd geweld en slachtoffers van geweld in hechte relaties, onder meer traumazorg en counseling.

HOOFDSTUK 3

DEELNAME AAN DE STRAFPROCEDURE

Artikel 10

Recht te worden gehoord

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer in de loop van de strafprocedure kan worden gehoord en bewijselementen kan aanvoeren. Wanneer een kindslachtoffer gehoord moet worden, moeten de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind op passende wijze in aanmerking worden genomen.

2.   De procedurevoorschriften op grond waarvan het slachtoffer tijdens de strafprocedure kan worden gehoord en bewijselementen kan aanvoeren, worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 11

Rechten in geval van een beslissing tot niet-vervolging

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer overeenkomstig zijn rol in het toepasselijke strafrechtstelsel, het recht heeft op toetsing van de beslissing tot niet-vervolging. De procedureregels voor de toetsing worden door het nationale recht bepaald.

2.   Wanneer volgens het nationale recht de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel slechts wordt vastgesteld na de beslissing tot vervolging van de dader, zorgen de lidstaten ervoor dat ten minste het slachtoffer van een ernstig strafbaar feit het recht heeft op toetsing van de beslissing tot niet-vervolging. De procedureregels voor de toetsing worden door het nationale recht bepaald.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om voldoende informatie te ontvangen, en dat hij op zijn verzoek voldoende informatie ontvangt om te kunnen beslissen of hij verzoekt om toetsing van een beslissing tot niet-vervolging.

4.   Wanneer de beslissing tot niet-vervolging is genomen door de hoogste vervolgingsautoriteit, tegen wier beslissing volgens het nationale recht geen rechtsmiddel kan worden ingesteld, kan de toetsing door die autoriteit zelf worden uitgevoerd.

5.   De leden 1, 3, en 4 zijn niet van toepassing in het geval dat uit de beslissing van het openbaar ministerie tot niet-vervolging een buitengerechtelijke schikking voortvloeit, voor zover nationaal recht dit mogelijk maakt.

Artikel 12

Recht op waarborgen in het kader van herstelrechtvoorzieningen

1.   De lidstaten nemen maatregelen ter bescherming om het slachtoffer te vrijwaren van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding die bij de verstrekking van alle herstelrechtvoorzieningen in acht moeten worden genomen. Die maatregelen zorgen ervoor dat het slachtoffer dat ervoor kiest deel te nemen aan herstelrechtprocessen toegang heeft tot veilige en competente herstelrechtorganisaties, onder ten minste de volgende voorwaarden:

a)

van de herstelrechtvoorzieningen wordt alleen gebruik gemaakt in het belang van het slachtoffer, na afweging van de veiligheidsaspecten, en met diens vrijwillige en met kennis van zaken gegeven toestemming die te allen tijde mag worden ingetrokken;

b)

alvorens toe te stemmen in deelname aan het herstelrechtproces, krijgt het slachtoffer volledige en objectieve informatie over dat proces en de mogelijke resultaten ervan, alsook informatie over de procedures volgens welke erop zal worden toegezien dat een eventuele overeenkomst wordt uitgevoerd;

c)

de dader heeft de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen, erkend;

d)

de overeenkomst komt vrijwillig tot stand en mag later in een strafprocedure in aanmerking worden genomen;

e)

hetgeen wordt besproken in een herstelrechtproces dat niet in het openbaar plaatsvindt, is vertrouwelijk en wordt naderhand niet bekendgemaakt, tenzij de partijen daarin toestemmen of bekendmaking volgens het nationale recht vereist is wegens een dwingende reden van algemeen belang.

2.   De lidstaten vergemakkelijken de doorverwijzing van zaken, waar passend, naar herstelrechtorganisaties, onder meer door het opstellen van procedures of richtsnoeren waarin de voorwaarden voor een dergelijke doorverwijzing zijn vastgelegd.

Artikel 13

Recht op rechtsbijstand

De lidstaten zorgen ervoor dat, als het slachtoffer de status heeft van partij in de strafprocedure, hij toegang heeft tot rechtsbijstand. De voorwaarden of procedureregels inzake de toegang van slachtoffers tot rechtsbijstand worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 14

Recht op vergoeding van de kosten

De lidstaten bieden het slachtoffer dat actief deelneemt aan de strafprocedure de mogelijkheid om de hieruit voortvloeiende kosten vergoed te krijgen, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel. De voorwaarden of procedureregels inzake de vergoeding van kosten van slachtoffers worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 15

Recht op teruggave van voorwerpen

De lidstaten zorgen ervoor dat, bij beslissing van een bevoegde autoriteit, voorwerpen die kunnen worden teruggegeven en die in de loop van de strafprocedure in beslag zijn genomen, onverwijld aan het slachtoffer worden teruggegeven, tenzij deze voorwerpen nog nodig zijn voor de strafprocedure. De voorwaarden of procedureregels voor teruggave van de voorwerpen aan het slachtoffer worden door het nationale recht bepaald.

Artikel 16

Recht op een beslissing inzake schadevergoeding door de dader in de loop van de strafprocedure

1.   De lidstaten waarborgen het slachtoffer het recht om in de loop van de strafprocedure binnen een redelijke termijn een beslissing inzake schadevergoeding door de dader te verkrijgen, tenzij in het nationale recht is bepaald dat deze beslissing in een andere gerechtelijke procedure moet worden genomen.

2.   De lidstaten bevorderen maatregelen om de dader ertoe te bewegen de schade op passende wijze aan het slachtoffer te vergoeden.

Artikel 17

Rechten van slachtoffers die in een andere lidstaat wonen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten passende maatregelen kunnen nemen om de problemen in verband met het feit dat het slachtoffer in een andere lidstaat woont dan die waar het strafbare feit werd gepleegd, zo beperkt mogelijk te houden, in het bijzonder wat het verloop van de procedure betreft. Daartoe moeten de autoriteiten van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd:

a)

een verklaring kunnen afnemen van het slachtoffer onmiddellijk nadat de aangifte van het strafbare feit bij de bevoegde autoriteit is ingediend;

b)

voor het verhoor van het slachtoffer dat in het buitenland woont, zoveel als mogelijk gebruik kunnen maken van de bepalingen inzake videoconferentie en telefoonconferentie die zijn opgenomen in de Overeenkomst van 29 mei 2000 (17) betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van een strafbaar feit dat is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar hij woont, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn woonplaats aangifte kan doen, indien hij dit niet heeft kunnen doen in de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd of, bij een strafbaar feit dat in het nationale recht van die lidstaat als ernstig wordt aangemerkt, indien hij dat niet wenst te doen in die lidstaat.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit waarbij het slachtoffer aangifte doet, deze onverwijld toezendt aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd, indien de lidstaat waar aangifte werd gedaan haar bevoegdheid om de procedure aanhangig te maken niet heeft uitgeoefend.

HOOFDSTUK 4

BESCHERMING VAN SLACHTOFFERS EN ERKENNING VAN SLACHTOFFERS MET SPECIFIEKE BESCHERMINGSBEHOEFTEN

Artikel 18

Recht op bescherming

Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat er maatregelen beschikbaar zijn die het slachtoffer en zijn familieleden bescherming bieden tegen secundaire en herhaalde victimisatie, tegen intimidatie en tegen vergelding, alsook tegen het risico van emotionele of psychologische schade bij het slachtoffer, en die de waardigheid van het slachtoffer beschermen bij ondervraging of bij verhoor als getuige. Zo nodig omvatten dergelijke maatregelen ook door het nationale recht bepaalde procedures voor de fysieke bescherming van het slachtoffer en zijn familieleden.

Artikel 19

Recht contact tussen slachtoffer en dader te vermijden

1.   De lidstaten scheppen de voorwaarden waaronder contact tussen het slachtoffer en, zo nodig, zijn familieleden, en de dader kan worden vermeden in gebouwen waar de strafprocedure wordt gevoerd, tenzij de strafprocedure dit contact vereist.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat nieuwe gerechtsgebouwen afzonderlijke wachtruimten voor slachtoffers hebben.

Artikel 20

Recht op bescherming van slachtoffers tijdens het strafrechtelijk onderzoek

Onverminderd de rechten van de verdediging en in overeenstemming met de regels inzake de beoordelingsvrijheid van de rechter, zorgen de lidstaten ervoor dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek:

a)

de ondervraging van het slachtoffer geen onnodige vertraging oploopt nadat bij de bevoegde autoriteit aangifte van het strafbare feit is gedaan;

b)

het aantal ondervragingen van het slachtoffer tot het minimum wordt beperkt en ondervraging alleen plaatsvindt als dat strikt noodzakelijk is met het oog op het strafrechtelijk onderzoek;

c)

het slachtoffer zich mag laten vergezellen door zijn wettelijke vertegenwoordiger en een persoon naar keuze, tenzij een gemotiveerde beslissing in tegengestelde zin is genomen;

d)

medische onderzoeken tot een minimum worden beperkt en alleen worden uitgevoerd indien dat strikt noodzakelijk is met het oog op de strafprocedure.

Artikel 21

Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten tijdens de strafprocedure passende maatregelen kunnen nemen om de persoonlijke levenssfeer te beschermen, waaronder de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer die bij de in artikel 22 bepaalde individuele beoordeling in aanmerking worden genomen, alsmede beeldmateriaal van het slachtoffer en zijn familieleden. Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle rechtmatige maatregelen kunnen nemen om publieke verspreiding van gegevens die identificatie van een kindslachtoffer mogelijk maken, te voorkomen.

2.   Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit en de persoonsgegevens van het slachtoffer, sporen de lidstaten de media aan tot het nemen van zelfregulerende maatregelen, met eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en van informatie en de vrijheid en het pluralisme van de media.

Artikel 22

Individuele beoordeling van slachtoffers om specifieke beschermingsbehoeften te bepalen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer, volgens de nationale procedures, aan een tijdige en individuele beoordeling wordt onderworpen om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen en om te bepalen of en in welke mate het slachtoffer tijdens de strafprocedure van bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24 gebruik moet kunnen maken, gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding.

2.   De individuele beoordeling houdt in het bijzonder rekening met:

a)

de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer;

b)

het soort strafbaar feit of de aard van het strafbare feit, en

c)

de omstandigheden van het strafbare feit.

3.   In het kader van de individuele beoordeling gaat bijzondere aandacht uit naar slachtoffers die aanzienlijke schade hebben geleden als gevolg van de ernst van het strafbare feit; slachtoffers van strafbare feiten die zijn ingegeven door vooroordelen of discriminatie die in het bijzonder verband kunnen houden met hun persoonlijke kenmerken; slachtoffers wier relatie met en afhankelijkheid van de dader hen bijzonder kwetsbaar maken. In dit verband worden slachtoffers van terrorisme, georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, gendergerelateerd geweld, geweld in een hechte relatie, seksueel geweld, uitbuiting of haatmisdrijven; en slachtoffers met een handicap naar behoren in overweging genomen.

4.   Voor de toepassing van deze richtlijn worden kindslachtoffers beschouwd als slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften, gelet op hun kwetsbaarheid voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding. Om te bepalen of en in welke mate zij gebruik zouden kunnen maken van bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24, worden kindslachtoffers onderworpen aan een individuele beoordeling in de zin van lid 1 van dit artikel.

5.   De individuele beoordeling kan, afhankelijk van de ernst van het strafbare feit en de schade die het slachtoffer kennelijk heeft geleden, meer of minder uitgebreid zijn.

6.   Het slachtoffer wordt nauw bij een dergelijke individuele beoordeling betrokken en er wordt rekening gehouden met zijn wensen, waaronder de wens om geen aanspraak te maken op bijzondere maatregelen in de zin van de artikelen 23 en 24.

7.   Indien de elementen die ten grondslag liggen aan de individuele beoordeling aanzienlijk zijn gewijzigd, zorgen de lidstaten ervoor dat de beoordeling tijdens de gehele strafprocedure wordt geactualiseerd.

Artikel 23

Recht op bescherming van slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften tijdens de strafprocedure

1.   Onverminderd de rechten van de verdediging en in overeenstemming met de regels inzake de beoordelingsvrijheid van de rechter, zorgen de lidstaten ervoor dat het als gevolg van een individuele beoordeling in de zin van artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met bijzondere beschermingsbehoeften dat in aanmerking komt voor bijzondere maatregelen, gebruik kan maken van de maatregelen in de zin van de leden 2 en 3 van dit artikel. Een op grond van de individuele beoordeling voorziene bijzondere maatregel wordt niet ter beschikking gesteld indien deze wegens operationele of praktische beperkingen niet realiseerbaar is, of wanneer het noodzakelijk is het slachtoffer dringend te ondervragen en het slachtoffer zelf of een derde schade kan leiden of afbreuk kan worden gedaan aan de rechtsgang, indien dat niet gebeurt.

2.   Tijdens het strafrechtelijk onderzoek kan het overeenkomstig artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met specifieke beschermingsbehoeften, aanspraak maken op de volgende maatregelen:

a)

ondervragingen van het slachtoffer gedaan in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte;

b)

ondervragingen van het slachtoffer gedaan door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid;

c)

alle ondervragingen van het slachtoffer gedaan door dezelfde personen, tenzij dit indruist tegen de goede rechtsbedeling;

d)

alle ondervragingen van het slachtoffer van seksueel geweld, gendergerelateerd geweld of geweld in hechte relaties wordt, tenzij hij door een openbare aanklager of een rechter wordt ondervraagd, indien het slachtoffer dat wenst, gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht als het slachtoffer, mits dit geen afbreuk doet aan het verloop van de strafprocedure.

3.   Tijdens de strafprocedure komt het overeenkomstig artikel 22, lid 1, geïdentificeerde slachtoffer met specifieke beschermingsbehoeften in aanmerking voor de volgende maatregelen:

a)

dat tussen slachtoffer en daders, onder meer tijdens het afleggen van een getuigenverklaring, geen oogcontact kan plaatsvinden, doordat gebruik wordt gemaakt van passende middelen, waaronder communicatietechnologie;

b)

dat het slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn, met name door middel van geschikte communicatietechnologie;

c)

dat over zijn privéleven geen nodeloze vragen worden gesteld, die geen verband houden met het strafbare feit, en

d)

dat de zitting achter gesloten deuren kan plaatsvinden.

Artikel 24

Recht op bescherming van kindslachtoffers tijdens de strafprocedure

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, als het slachtoffer een kind is, naast de in artikel 23 bedoelde, ook de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

tijdens het strafrechtelijk onderzoek mag van elke ondervraging van het kindslachtoffer een audiovisuele opname worden gemaakt, die in de strafprocedure als bewijs mag worden gebruikt;

b)

de bevoegde autoriteiten wijzen, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel, met het oog op het strafrechtelijk onderzoek en de strafprocedure een bijzondere vertegenwoordiger van het kindslachtoffer aan, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid het kind niet kunnen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het kindslachtoffer, of indien het kindslachtoffer niet begeleid is of van zijn familie is gescheiden;

c)

het kindslachtoffer dat recht heeft op een advocaat, heeft in een strafprocedure waarin er een belangenconflict is of kan bestaan tussen het kindslachtoffer en de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, recht op juridisch advies en vertegenwoordiging in eigen naam.

De procedureregels voor de in de eerste alinea, onder a), bedoelde audiovisuele opname en het gebruik daarvan worden bepaald door het nationale recht.

2.   Indien er onzekerheid bestaat over de leeftijd van een slachtoffer, en er voldoende reden is om aan te nemen dat het slachtoffer een kind is, wordt het slachtoffer voor de toepassing van deze richtlijn verondersteld een kind te zijn.

HOOFDSTUK 5

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 25

Opleiding van praktijkbeoefenaren

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de functionarissen van wie het waarschijnlijk is dat zij met het slachtoffer in contact komen, zoals politiefunctionarissen en gerechtelijk personeel, zowel algemene als gespecialiseerde opleidingen krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun contact met het slachtoffer, teneinde hen bewuster te maken van de behoeften van het slachtoffer, en hen in staat te stellen op een onpartijdige, respectvolle en professionele manier met het slachtoffer om te gaan.

2.   Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de verschillen in rechterlijke organisatie binnen de Unie, verzoeken de lidstaten degenen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding van rechters en openbare aanklagers in strafprocedures om algemene en gespecialiseerde opleidingen aan te bieden om die rechters en openbare aanklagers bewuster te maken van de behoeften van het slachtoffer.

3.   Met gepast respect voor de onafhankelijkheid van de advocatuur, bevelen de lidstaten aan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de advocatenopleiding, zowel algemene als gespecialiseerde opleidingen beschikbaar stellen om advocaten bewuster te maken van de behoeften van slachtoffers.

4.   Via hun overheidsdiensten of door subsidiëring van slachtofferhulporganisaties stimuleren de lidstaten initiatieven die ervoor zorgen dat degenen die slachtofferhulp- en herstelrechtvoorzieningen aanbieden, een passende opleiding krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun contact met het slachtoffer, en professionele normen in acht nemen waardoor gegarandeerd wordt dat zij hun werkzaamheden op een onpartijdige, respectvolle en professionele manier verrichten.

5.   Overeenkomstig de betrokken taken en volgens de aard en de mate van het contact tussen de praktijkbeoefenaar en het slachtoffer, is de opleiding erop gericht de praktijkbeoefenaar in staat te stellen slachtoffers te erkennen en hen op een respectvolle, professionele en niet-discriminerende manier te bejegenen.

Artikel 26

Samenwerking en coördinatie van diensten

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten, teneinde de toegang van slachtoffers tot de in deze richtlijn opgenomen en uit hoofde van het nationale recht verleende rechten, te verbeteren. Deze samenwerking is ten minste gericht op:

a)

de uitwisseling van beste praktijken;

b)

overleg in individuele gevallen, en

c)

steun voor Europese netwerken die zich bezighouden met aangelegenheden welke rechtstreeks relevant zijn voor de rechten van het slachtoffer.

2.   De lidstaten nemen passende maatregelen, onder meer via het internet, om de bekendheid van de in deze richtlijn uiteengezette rechten te vergroten, om de negatieve effecten van het strafbare feit alsmede de risico's van secundaire en herhaalde victimisatie, van intimidatie en van vergelding te beperken, in het bijzonder voor risicogroepen zoals kinderen, slachtoffers van gendergerelateerd geweld en slachtoffers van geweld in hechte relaties. Die maatregelen kunnen voorlichtings- en bewustmakingscampagnes en onderzoeks- en opleidingsprogramma's omvatten, indien passend in samenwerking met maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden.

HOOFDSTUK 6

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 16 november 2015 aan deze richtlijn te voldoen.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 28

Verstrekken van gegevens en statistieken

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 16 november 2017 en vervolgens om de drie jaar de beschikbare data mee waaruit blijkt hoe slachtoffers toegang hebben gehad tot de in deze richtlijn opgenomen rechten.

Artikel 29

Verslag

De Commissie legt uiterlijk op 16 november 2017 een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en waarin tevens de op grond van de artikelen 8, 9 en 23, genomen maatregelen worden beschreven; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 30

Vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten betreffende de termijnen voor omzetting in nationaal recht, wordt Kaderbesluit 2001/220/JBZ door deze richtlijn vervangen ten aanzien van de lidstaten die aan de vaststelling hiervan deelnemen.

Ten aanzien van de lidstaten die aan de vaststelling van deze richtlijn deelnemen, gelden verwijzingen naar dat kaderbesluit als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 39.

(2)  PB C 113 van 18.4.2012, blz. 56.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 oktober 2012.

(4)  PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1.

(5)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(6)  PB C 187 van 28.6.2011, blz. 1.

(7)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.

(8)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.

(9)  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.

(10)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.

(11)  PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.

(12)  PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3.

(13)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42.

(14)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(15)  PB C 35 van 9.2.2012, blz. 10.

(16)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(17)  PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.


Top