EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002L0083

Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering

OJ L 345, 19.12.2002, p. 1–51 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Estonian: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Latvian: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Lithuanian: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Hungarian Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Maltese: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Polish: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Slovak: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Slovene: Chapter 06 Volume 006 P. 3 - 54
Special edition in Bulgarian: Chapter 06 Volume 004 P. 192 - 243
Special edition in Romanian: Chapter 06 Volume 004 P. 192 - 243
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 010 P. 102 - 152

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32009L0138 en zie 32012L0023 en 32013L0058

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2002/83/oj

19.12.2002   

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

L 345/1


RICHTLIJN 2002/83/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 november 2002

betreffende levensverzekering

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan (4), de Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG (5) en Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (derde richtlijn levensverzekering) (6) zijn herhaaldelijk op belangrijke punten gewijzigd. Nu deze richtlijnen opnieuw worden gewijzigd, dient voor de duidelijkheid tot een omwerking van genoemde richtlijnen te worden overgegaan.

(2)

Ter vergemakkelijking van de toegang tot en de uitoefening van het levensverzekeringsbedrijf dienen bepaaldeverschillen die op het gebied van het toezicht bestaan tussen de nationale wetgevingen, te worden afgeschaft. Ter verwezenlijking van dit doel dienen, onder waarborging van een passende bescherming van verzekerden en begunstigden in alle lidstaten, met name de bepalingen te worden gecoördineerd die betrekking hebben op de financiële garanties die van de levensverzekeringsondernemingen worden geëist.

(3)

De interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf dient zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging in de lidstaten als uit dat van het aldaar vrij verrichten van diensten te worden voltooid, opdat het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker wordt gemaakt in de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan en aan de verzekeringnemers de mogelijkheid wordt geboden om niet alleen op in hun land gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben en in andere lidstaten zijn gevestigd.

(4)

Overeenkomstig het Verdrag is iedere discriminatoire behandeling inzake het verrichten van diensten, gebaseerd op de omstandigheid dat een onderneming niet is gevestigd in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, verboden. Dit verbod geldt voor het verrichten van diensten door iedere vestiging van een onderneming in de Gemeenschap: hoofdkantoor, agentschap of bijkantoor.

(5)

Met deze richtlijn is derhalve een belangrijke stap gezet op de weg naar het samenbrengen van de nationale markten in één geïntegreerde markt en die fase moet worden aangevuld met andere communautaire instrumenten teneinde onder waarborging van een adequate bescherming voor de verzekeringnemer, alle verzekeringnemers de mogelijkheid te geven een beroep te doen op elke verzekeraar die zijn hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft en die daar zijn bedrijf uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten.

(6)

Deze richtlijn sluit aan op de communautaire wetgeving op het gebied van levensverzekering die tevens Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (7) omvat.

(7)

De gekozen aanpak behelst een wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van bedrijfseconomisch toezicht, waardoor één en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de lidstaat van herkomst.

(8)

Voor de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf is derhalve één enkele administratieve vergunning vereist, die wordt afgegeven door de autoriteiten van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft. Deze vergunning geeft de onderneming het recht overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten. De lidstaat van het bijkantoor of van de vrije dienstverrichting mag van verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wensen uit te oefenen en waaraan reeds in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, geen nieuwe vergunning verlangen.

(9)

De bevoegde autoriteiten dienen geen vergunning aan een verzekeringsonderneming te verlenen of te handhaven, wanneer de nauwe banden die tussen deze onderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen bestaan, van dien aard zijn dat zij een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken. Verzekeringsondernemingen waaraan reeds vergunning is verleend, moeten bij de bevoegde autoriteiten eveneens aantonen dat zulks niet het geval is.

(10)

De in deze richtlijn gegeven definitie van „nauwe banden” berust op minimumcriteria en belet de lidstaten niet ook bepalingen vast te stellen voor andere situaties dan die welke door genoemde definitie worden bestreken.

(11)

De loutere verwerving van een aanzienlijk percentage van het kapitaal van een vennootschap vormt geen deelneming, in die zin dat er sprake is van nauwe banden, indien deze verwerving slechts als een tijdelijke belegging is bedoeld, die het niet mogelijk maakt invloed uit te oefenen op de structuur en het financieel beleid van de onderneming.

(12)

De beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de lidstaat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat een vergunning weigeren of intrekken, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de verzekeringsonderneming het rechtsstelsel van een lidstaat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere lidstaat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen. Aan een verzekeringsonderneming moet vergunning worden verleend in de lidstaat waar haar statutaire zetel is gelegen. De lidstaten moeten tevens eisen dat het hoofdbestuur van een verzekeringsonderneming zich steeds bevindt in haar lidstaat van herkomst en dat die onderneming daar feitelijk werkzaam is.

(13)

Om praktische redenen moet bij het omschrijven van dienstverrichting rekening worden gehouden met enerzijds de vestiging van de verzekeraar en anderzijds de plaats van verbintenis. Derhalve moet eveneens een omschrijving worden gegeven van verbintenis. Bovendien moeten de werkzaamheden door middel van vestiging worden onderscheiden van de werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten.

(14)

Een indeling naar branche is noodzakelijk, in het bijzonder om de werkzaamheden waarvoor een vergunning verplicht is gesteld, vast te stellen.

(15)

Van het toepassingsgebied van deze richtlijn dienen te worden uitgesloten sommige onderlinge waarborgmaatschappijen, respectievelijk onderlinge verzekeringsmaatschappijen die op grond van de regeling die rechtens op die maatschappijen van toepassing is, aan specifieke voorwaarden inzake zekerheid voldoen en eigen financiële waarborgen bieden. Voorts dienen sommige instellingen wier werkzaamheden zich slechts uitstrekken tot een zeer beperkte sector en statutair beperkt zijn, te worden uitgesloten.

(16)

In iedere lidstaat is voor de uitoefening van het levensverzekeringsbedrijf een overheidsvergunning en overheidstoezicht voorgeschreven, doch de voorwaarden voor de verlening of intrekking van deze vergunning dienen nader te worden vastgesteld. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid van beroep op een rechterlijke instantie tegen een besluit tot afwijzing of intrekking.

(17)

De controlebevoegdheden en -middelen van de bevoegde autoriteiten dienen nader te worden omschreven. Bovendien dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het toezicht op de werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten.

(18)

De verantwoordelijkheid inzake het toezicht op de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen, met name op de solvabiliteit, de vorming van toereikende technische voorzieningen en de dekking van deze voorzieningen met congruente activa dient bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst te berusten.

(19)

Het is dienstig te voorzien in de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financieel stelsel. Teneinde het vertrouwelijk karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, moet de lijst van geadresseerden daarvan strikt beperkt blijven.

(20)

Bepaalde praktijken, zoals fraude en misbruik van voorkennis, kunnen, ook al hebben zij betrekking op andere dan verzekeringsondernemingen, toch de stabiliteit van het financieel stelsel alsmede de integriteit ervan aantasten.

(21)

Bepaald moet worden onder welke voorwaarden de genoemde uitwisseling van informatie is toegestaan.

(22)

Wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, mogen deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden verbinden.

(23)

De lidstaten kunnen met derde landen overeenkomsten over informatie-uitwisseling sluiten, mits met betrekking tot de meegedeelde gegevens passende waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden.

(24)

Ter versterking van het bedrijfseconomisch toezicht op verzekeringsondernemingen en ter bescherming van de cliënten van die ondernemingen dient te worden voorgeschreven dat een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon de bevoegde autoriteiten snel in kennis moet stellen wanneer hij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van zijn taken kennis krijgt van bepaalde feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een verzekeringsonderneming ernstig kunnen aantasten.

(25)

Gelet op het beoogde doel is het wenselijk dat de lidstaten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een verzekeringsonderneming nauwe banden heeft.

(26)

De aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot een verzekeringsonderneming, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een niet-verzekeringsonderneming constateren, houdt op zich geen wijziging in van de aard van hun taken bij deze onderneming, noch van de wijze waarop zij zich van hun taken bij die onderneming dienen te kwijten.

(27)

De uitvoering van de verrichtingen voor het beheer van collectieve pensioenfondsen mag in geen geval afbreuk doen aan de bevoegdheden van de autoriteiten ten aanzien van de lichamen die houder zijn van de activa waarop dat beheer betrekking heeft.

(28)

Een aantal bepalingen van de onderhavige richtlijn stellen minimumnormen vast. De lidstaat van herkomst kan strengere regels opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend.

(29)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten over de nodige controlemiddelen beschikken om te garanderen dat de verzekeringsonderneming overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden op regelmatige wijze uitoefent, ongeacht of dit op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten geschiedt. Zij moeten met name passende vrijwaringsmaatregelen kunnen treffen of sancties kunnen opleggen om onregelmatigheden en inbreuken op de bepalingen inzake het toezicht op het verzekeringswezen te voorkomen.

(30)

De bepalingen betreffende portefeuilleoverdracht dienen bepalingen te behelzen die specifiek van toepassing zijn op de overdracht naar een andere onderneming van de portefeuille van contracten die gesloten zijn in het kader van de vrijheid van dienstverlening.

(31)

De bepalingen betreffende portefeuilleoverdracht dienen overeen te stemmen met de regeling inzake een enkele vergunning waarin deze richtlijn voorziet.

(32)

Aan ondernemingen opgericht na de datums waarnaar wordt verwezen in artikel 18, lid 3, dient de gelijktijdige beoefening van het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf niet te worden toegestaan. Wat betreft de bestaande ondernemingen die deze werkzaamheden op de op hen toepasselijke datums waarnaar in artikel 18, lid 3, wordt verwezen, gelijktijdig uitoefenen, moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden deze te machtigen daarmee voort te gaan, mits zij voor elk van hun bedrijvigheden een gescheiden beheer voeren, zulks ter bescherming van de belangen van, onderscheidenlijk, hen die een levensverzekering en hen die een schadeverzekering hebben afgesloten en opdat de minimale financiële verplichtingen ten laste van de ene werkzaamheid niet worden gedragen door de andere werkzaamheid. Wat betreft deze bestaande ondernemingen die deze werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen, moet de lidstaten ook de mogelijkheid worden geboden om van die op hun grondgebied gevestigde ondernemingen te eisen dat zij aan deze cumulatie van werkzaamheden een einde maken. Voorts dienen de gespecialiseerde ondernemingen aan een bijzonder toezicht te worden onderworpen wanneer een schadeverzekeringsonderneming tot dezelfde financiële groep behoort als een levensverzekeringsonderneming.

(33)

Niets in deze richtlijn verhindert dat een samengestelde onderneming zich opdeelt in twee ondernemingen, waarvan één zich bezighoudt met levensverzekeringen en de andere met schadeverzekeringen en het is wenselijk om de lidstaten in staat te stellen om, met inachtneming van de gemeenschappelijke regels inzake het mededingingsrecht, daartoe het geëigende fiscale regime te scheppen, met name ten aanzien van de meerwaarde die een dergelijke deling met zich zou kunnen brengen, opdat die deling onder zo goed mogelijke voorwaarden zal kunnen plaatsvinden.

(34)

De lidstaten zouden desgewenst aan een en dezelfde onderneming vergunningen moeten kunnen verlenen voor de in bijlage I bedoelde branches en voor de verzekeringsverrichtingen van de branches 1 en 2 van de bijlage bij Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan (8). Die mogelijkheid kan evenwel worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden inzake de naleving van de boekhoudkundige voorschriften en de voorschriften inzake liquidatie.

(35)

Het is voor de bescherming van de verzekerden noodzakelijk dat iedere verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen vormt. Bij de berekening van deze voorzieningen wordt in hoofdzaak van actuariële beginselen uitgegaan. Het is gewenst deze beginselen te coördineren, teneinde de onderlinge erkenning van de in de onderscheiden lidstaten toepasselijke prudentiële voorschriften te vergemakkelijken.

(36)

Het is voorzichtigheidshalve wenselijk om een minimale coördinatie tot stand te brengen van de voorschriften inzake beperking van het voor de berekening van de technische voorzieningen toegepaste rentepercentage. Aangezien de thans voor die beperking bestaande methodes alle in gelijke mate juist, prudentieel en gelijkwaardig zijn, lijkt het passend de lidstaten vrij te laten in de keuze van de te gebruiken methode.

(37)

De regels betreffende de berekening van technische voorzieningen en betreffende de diversificatie, de lokalisatie en de congruentie van de tegenover de technische voorzieningen staande activa moeten worden gecoördineerd teneinde de wederzijdse erkenning van de voorschriften van de lidstaten te vergemakkelijken. Bij deze coördinatie moet rekening worden gehouden met de liberalisatie van het kapitaalverkeer als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag en met de vooruitgang die de Gemeenschap heeft geboekt op de weg naar de Economische en Monetaire Unie.

(38)

De lidstaat van herkomst mag van verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij de activa die tegenover hun technische voorzieningen staan, in bepaalde categorieën activa beleggen aangezien dergelijke vereisten onverenigbaar zijn met de liberalisatie van het kapitaalverkeer als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag.

(39)

De verzekeringsondernemingen moeten niet alleen over voldoende technische voorzieningen, met inbegrip van wiskundige voorzieningen, beschikken om aan de aangegane verplichtingen te voldoen, doch ook over een aanvullende reserve, solvabiliteitsmarge genaamd, gevormd door het vrije vermogen en, met toestemming van de bevoegde autoriteit, door impliciete vermogensbestanddelen, welke fungeert als buffer om ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat op te vangen. Dit vereiste is een wezenlijk aspect van het stelsel van bedrijfseconomisch toezicht ter bescherming van de verzekerden en verzekeringnemers. Voorgeschreven dient te worden dat deze marge in verhouding dient te staan tot de omvang van de verplichtingen en tot de aard en grootte van de risico's die verbonden zijn aan de verschillende werkzaamheden welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen teneinde te verzekeren dat de daartoe opgelegde vereisten worden bepaald aan de hand van objectieve criteria, waardoor voor ondernemingen van overeenkomstige omvang gelijke mededingingsvoorwaarden worden geschapen. Deze marge dient derhalve te verschillen naargelang het beleggingsrisico's, overlijdensrisico's of uitsluitend beheersrisico's betreft. Zij dient zodoende soms te worden bepaald aan de hand van de wiskundige voorzieningen en het risicokapitaal ten laste van de onderneming, aan de hand van de geïnde premies of bijdragen, dan wel alleen aan de hand van de wiskundige voorzieningen en soms aan de hand van het vermogen van de tontinedeelgenootschappen.

(40)

Richtlijn 92/96/EEG voorzag in een voorlopige definitie van een gereglementeerde markt in afwachting van de vaststelling van een richtlijn betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, die dat begrip binnen de Gemeenschap zou harmoniseren. Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (9) voorziet in een definitie van gereglementeerde markt, alhoewel het levensverzekeringbedrijf van zijn toepassingsgebied wordt uitgesloten. Het is aangewezen het begrip van „gereglementeerde markt” eveneens op het levensverzekeringsbedrijf toe te passen.

(41)

De lijst van bestanddelen die in aanmerking kunnen komen voor de vorming van de in deze richtlijn voorgeschreven solvabiliteitsmarge houdt rekening met de nieuwe financiële instrumenten en met de mogelijkheden waarover andere financiële instellingen beschikken met betrekking tot de samenstelling van hun vermogen. Gelet op de marktontwikkelingen op het gebied van de herverzekeringsdekking van de primaire verzekeraars, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben de verlaging van het solvabiliteitsmargevereiste onder bepaalde omstandigheden te beperken. Om de kwaliteit van de solvabiliteitsmarge te verbeteren, dient de mogelijkheid van opname van toekomstige winsten in de beschikbare solvabiliteitsmarge te worden beperkt en aan voorwaarden te worden gebonden en in ieder geval na 2009 te worden beëindigd.

(42)

Het is noodzakelijk een garantiefonds verplicht te stellen van een zodanige omvang en samenstelling dat het waarborgt dat de ondernemingen reeds bij hun oprichting over voldoende middelen beschikken en de solvabiliteitsmarge tijdens de bedrijfsuitoefening in geen geval beneden een minimumveiligheidsmarge daalt. Dit garantiefonds moet geheel of voor een bepaald gedeelte uit expliciete vermogensbestanddelen bestaan.

(43)

Teneinde in de toekomst aanzienlijke verhogingen van het bedrag van het minimumgarantiefonds te vermijden, dient een mechanisme te worden ingesteld dat ervoor zorgt dat dit bedrag automatisch in hetzelfde tempo stijgt als het Europese indexcijfer van de consumentenprijzen in de Gemeenschap. Deze richtlijn stelt minimumnormen voor de solvabiliteitsmargevereisten vast; de lidstaat van herkomst mag strengere regels opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend.

(44)

De in de lidstaten vigerende bepalingen inzake het op de overeenkomsten met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden toepasselijk recht lopen uiteen. De harmonisatie van het recht op het gebied van verzekeringsovereenkomsten is geen prealabele voorwaarde voor de totstandbrenging van de interne markt voor verzekeringen. Derhalve biedt de aan de lidstaten gelaten mogelijkheid om verzekeringsovereenkomsten die op hun grondgebied aangegane verbintenissen behelzen, onder toepassing van hun recht te doen vallen, voldoende waarborgen voor verzekeringnemers. De vrijheid om als op de overeenkomst toepasselijk recht een ander recht te kiezen dan dat van de lidstaat van de verbintenis, kan in bepaalde gevallen worden verleend op grond van regels die rekening houden met de specifieke omstandigheden.

(45)

Wanneer het om een levensverzekeringsovereenkomst gaat, is het dienstig de verzekeringnemer de mogelijkheid te geven de overeenkomst op te zeggen binnen een termijn van 14 tot 30 dagen.

(46)

Het is in het kader van de interne markt in het belang van de verzekeringnemer dat hij toegang heeft tot een zo breed mogelijk gamma van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten, waaruit hij de keuze kan maken die het best aan zijn behoeften voldoet. De lidstaat waar de verbintenis is aangegaan, moet derhalve erop toezien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht, voorzover zij niet in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in deze lidstaat gelden en voorzover dit algemeen belang niet door de voorschriften van de lidstaat van herkomst wordt gevrijwaard, mits deze wettelijke bepalingen zonder discriminatie van toepassing zijn op alle in deze lidstaat werkzame verzekeringsondernemingen, en mits zij objectief nodig zijn en op het beoogde doel zijn toegesneden.

(47)

De lidstaten moeten erop kunnen toezien dat de verzekeringsproducten en de contractuele documenten die worden gebruikt voor de dekking van op hun grondgebied aangegane verbintenissen op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, in overeenstemming zijn met de toepasselijke specifieke wettelijke bepalingen van algemeen belang. De toe te passen toezichtstelsels moeten worden aangepast aan de eisen van de interne markt, zonder dat zij een voorwaarde mogen zijn voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Stelsels van voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden lijken in dit verband niet gerechtvaardigd. Bijgevolg moet worden voorzien in stelsels die beter op de eisen van de interne markt zijn afgestemd en die het de lidstaten mogelijk maken de verzekeringnemers een wezenlijke bescherming te bieden.

(48)

Er dient een samenwerking te worden ingesteld tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen deze autoriteiten en de Commissie.

(49)

Sancties moeten kunnen worden opgelegd wanneer de verzekeringsonderneming zich in de lidstaat waar de verbintenis is aangegaan, niet voegt naar de bepalingen van algemeen belang die op haar van toepassing zijn.

(50)

Het is noodzakelijk maatregelen te treffen voor het geval dat een onderneming in een zodanige financiële situatie komt te verkeren dat het haar moeilijk wordt haar verplichtingen na te komen. In specifieke gevallen waarin de rechten van de verzekeringnemers in het geding komen, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om in een voldoende vroeg stadium in te grijpen; doch in dat geval dienen zij, conform de beginselen van behoorlijk bestuur en eerbiediging van de procedurevoorschriften, de verzekeringsondernemingen in kennis te stellen van de redenen die aan hun optreden ten grondslag liggen. Zolang een dergelijke situatie aanhoudt, dient te worden belet dat de bevoegde autoriteiten officieel verklaren dat de verzekeringsonderneming over een toereikende solvabiliteitsmarge beschikt.

(51)

De lidstaat van herkomst mag, voor de toepassing van de actuariële beginselen overeenkomstig de onderhavige richtlijn, de systematische mededeling eisen van de voor de berekening van de contracttarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen, waarbij deze mededeling van de technische grondslagen de kennisgeving van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden en van de commerciële tarieven van de onderneming uitsluit.

(52)

De consument zal in het kader van een interne markt voor verzekeringen een grotere en meer gediversifieerde keuze uit overeenkomsten hebben. Hij moet om ten volle van deze diversiteit en van een toegenomen concurrentie te kunnen profiteren, over de nodige inlichtingen beschikken om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij zijn behoeften past. Deze behoefte aan inlichtingen is nog sterker omdat de looptijd van de verbintenissen zeer lang kan zijn. Het is dientengevolge wenselijk de minimumvoorschriften te coördineren opdat de consument een duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden producten en over de gegevens betreffende de organismen die bevoegd zijn om kennis te nemen van de klachten van verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden van de overeenkomst.

(53)

De reclame voor verzekeringsproducten is van wezenlijke betekenis voor de vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van verzekeringswerkzaamheden in de Gemeenschap. Het is van belang de verzekeringsondernemingen de mogelijkheid te bieden van alle gebruikelijke middelen voor het maken van reclame in de lidstaat van het bijkantoor of de dienstverrichting gebruik te maken. De lidstaten kunnen niettemin de naleving vereisen van hun voorschriften betreffende de vorm en de inhoud van deze reclame, die voortvloeien uit communautaire regelingen die op het gebied van reclame zijn vastgesteld, dan wel uit bepalingen die door de lidstaten zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang.

(54)

In het kader van de interne markt mag een lidstaat niet langer verbieden dat het verzekeringsbedrijf op zijn grondgebied tegelijkertijd op grond van het recht van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten haar activiteiten uitoefent.

(55)

De verzekeringsverrichtingen zijn in sommige lidstaten niet onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste lidstaten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting van toepassing zijn. Deze heffingen en belastingen in de lidstaten waar zij gelden, verschillen qua structuur en tarieven aanzienlijk. Voorkomen moet worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de lidstaten met zich brengen op het gebied van verzekeringdiensten. Onder voorbehoud van een latere harmonisatie kan de toepassing van de belastingregeling en van de andere heffingen van de lidstaat waar de verbintenis is aangegaan, een dergelijk bezwaar ondervangen en het is de taak van de lidstaten de nadere regels voor het innen van deze heffingen en belastingen vast te stellen.

(56)

Het is van belang een communautaire coördinatie inzake de liquidatie van verzekeringsondernemingen tot stand te brengen. In afwachting hiervan is het van fundamenteel belang ervoor te zorgen dat bij liquidatie van een verzekeringsonderneming het in elke lidstaat opgezette garantiestelsel de gelijke behandeling waarborgt van alle schuldeisers uit hoofde van verzekeringen, zonder onderscheid naar de nationaliteit van deze schuldeisers en ongeacht de wijze waarop de verbintenis is aangegaan.

(57)

De gecoördineerde voorschriften betreffende de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf binnen de Gemeenschap dienen in beginsel eveneens van toepassing te zijn op alle ondernemingen die op de markt werkzaam zijn en derhalve ook op de agentschappen en bijkantoren van de ondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gelegen. Bij deze richtlijn worden ten aanzien van deze agentschappen en bijkantoren bijzondere bepalingen inzake de vorm van het toezicht vastgesteld omdat het vermogen van de ondernemingen waarvan zij afhankelijk zijn, zich buiten de Gemeenschap bevindt.

(58)

Overeenkomsten op basis van wederkerigheid dienen met één of meer derde landen te worden gesloten teneinde een soepeler toepassing van deze bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, zulks onder eerbiediging van het beginsel dat de agentschappen en bijkantoren van deze ondernemingen geen gunstiger behandeling mogen krijgen dan de ondernemingen uit de Gemeenschap.

(59)

Er moet worden voorzien in een soepele procedure aan de hand waarvan de wederkerigheid met derde landen op een communautaire grondslag kan worden beoordeeld. Deze procedure heeft niet ten doel de financiële markten van de Gemeenschap af te sluiten, maar — aangezien de Gemeenschap voornemens is haar financiële markten voor de rest van de wereld open te houden — de liberalisatie van de globale financiële markten in andere derde landen te verbeteren. Deze richtlijn voorziet daartoe in procedures voor onderhandelingen met derde landen. In laatste instantie dient te worden voorzien in de mogelijkheid maatregelen te nemen die opschorting van nieuwe vergunningaanvragen of beperking van het aantal nieuwe vergunningen meebrengen, met gebruikmaking van de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad (10).

(60)

Deze richtlijn dient te voorzien in bepalingen betreffende het bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat geen faillissement heeft plaatsgevonden.

(61)

Teneinde duidelijkheid te brengen in het wettelijk regime dat van toepassing is op het door deze richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf, dienen bepaalde voorzieningen van de Richtlijnen 79/267/EEG, 90/619/EEG en 92/96/EEG te worden aangepast. Ten dien einde dienen sommige voorzieningen betreffende de vaststelling van een solvabiliteitsmarge en betreffende de rechten verkregen door vóór 1 juli 1994 opgerichte bijkantoren van verzekeringsondernemingen te worden gewijzigd. Tevens dient het programma van werkzaamheden van in de Gemeenschap te vestigen bijkantoren van ondernemingen uit derde landen te worden bepaald.

(62)

Technische wijzigingen van de gedetailleerde voorschriften van deze richtlijn kunnen op gezette tijden noodzakelijk zijn teneinde rekening te houden met de toekomstige ontwikkelingen in de verzekeringssector. De Commissie zal, zo nodig, deze wijzigingen aanbrengen in het kader van de haar door het Verdrag verleende uitvoeringsbevoegdheid, na raadpleging van het bij Richtlijn 91/675/EEG van de Raad (11) ingestelde Comité voor het verzekeringswezen. Aangezien deze maatregelen maatregelen van algemene strekking vormen in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG, dienen zij te worden vastgesteld met gebruikmaking van de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

(63)

Volgens artikel 15 van het Verdrag dient rekening te worden gehouden met de inspanning die bepaalde volkshuishoudingen met verschillen in ontwikkeling zich moeten getroosten. Aan bepaalde lidstaten moet dan ook een overgangsregeling worden toegestaan waardoor deze richtlijn geleidelijk kan worden toegepast.

(64)

De Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG stonden een bijzondere afwijking toe wat sommige, ten tijde van de vaststelling van die richtlijnen bestaande ondernemingen betreft. Die hebben sindsdien hun structuur gewijzigd. Bijgevolg hebben zij een dergelijke bijzondere afwijking niet meer nodig.

(65)

Deze richtlijn laat de verplichtingen van lidstaten inzake de termijnen voor omzetting en voor toepassing van de in bijlage V, deel B, vermelde richtlijnen onverlet,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED 10

Artikel 1

Definities 10

Artikel 2

Toepassingsgebied 11

Artikel 3

Uitgesloten werkzaamheden en instellingen 11

TITEL II

TOEGANG TOT HET LEVENSVERZEKERINGSBEDRIJF 12

Artikel 4

Vergunningbeginsel 12

Artikel 5

Reikwijdte van de vergunning 12

Artikel 6

Voorwaarden tot verkrijging van een vergunning 12

Artikel 7

Programma van werkzaamheden 13

Artikel 8

Aandeelhouders en vennoten met een gekwalificeerde deelneming 14

Artikel 9

Afwijzing van de vergunning 14

TITEL III

UITOEFENINGSVOORWAARDEN VOOR HET VERZEKERINGSBEDRIJF 14

Hoofdstuk 1

Beginselen en werkwijzen van financieel toezicht 14

Artikel 10

Bevoegde autoriteiten en doel van toezicht 14

Artikel 11

Toezicht op in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren 14

Artikel 12

Verbod op verplichte overdracht van een deel van de afgesloten verzekeringen 14

Artikel 13

Verslaglegging, prudentiële en statistische informatie:bevoegdheid tot toezicht 14

Artikel 14

Portefeuilleoverdracht 15

Artikel 15

Gekwalificeerde deelneming 15

Artikel 16

Beroepsgeheim 16

Artikel 17

Accountantstaken 18

Artikel 18

Gelijktijdige uitoefening van het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf 18

Artikel 19

Scheiding van levens- en schadeverzekeringsbeheer 19

Hoofdstuk 2

Regels betreffende technische voorzieningen en hun belichaming 19

Artikel 20

Vorming van technische voorzieningen 19

Artikel 21

Premies voor nieuwe zaken 21

Artikel 22

Tegenover technische voorzieningen staande activa 21

Artikel 23

Categorieën van toegestane activa 21

Artikel 24

Regels voor investeringsdiversificatie 22

Artikel 25

Aan icbe's of aan een aandelenindex gekoppelde overeenkomsten 23

Artikel 26

Congruentieregels 24

Hoofdstuk 3

Regels betreffende de solvabiliteitsmarge en het garantiefonds 24

Artikel 27

Beschikbare solvabiliteitsmarg 24

Artikel 28

Vereiste solvabiliteitsmarge 25

Artikel 29

Garantiefonds 26

Artikel 30

Aanpassing van het bedrag van het garantiefonds 26

Artikel 31

Activa die geen technische voorzieningen dekken 26

Hoofdstuk 4

Overeenkomstenrecht en verzekeringsvoorwaarden 27

Artikel 32

Toepasselijk recht 27

Artikel 33

Algemeen belang 27

Artikel 34

Regels betreffende contractuele voorwaarden en tarifering 27

Artikel 35

Opzegtermijn 27

Artikel 36

Informatie aan verzekeringnemers 27

Hoofdstuk 5

In moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkerende verzekeringsondernemingen 28

Artikel 37

Verzekeringsondernemingen in moeilijkheden 28

Artikel 38

Financieel saneringsplan 28

Artikel 39

Intrekking van de vergunning 29

TITEL IV

BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN HET RECHT TOT VRIJE VESTIGING EN TEN AANZIEN VAN DE VRIJHEID VAN DIENSTVERRICHTING 29

Artikel 40

Voorwaarden voor het vestigen van een bijkantoor 29

Artikel 41

Vrijheid van dienstverrichting: voorafgaande kennisgeving aan de lidstaat van herkomst 30

Artikel 42

Vrijheid van dienstverrichting: kennisgeving door de lidstaat van herkomst 30

Artikel 43

Vrijheid van dienstverrichting: wijzigingen van de aard van verbintenissen 30

Artikel 44

Taal 30

Artikel 45

Regels betreffende contractuele voorwaarden en tarifering 30

Artikel 46

Verzekeringsondernemingen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen 30

Artikel 47

Adverteren 31

Artikel 48

Liquidatie 31

Artikel 49

Statistische informatie betreffende grensoverschrijdende werkzaamheden 31

Artiekl 50

Belastingen en heffingen op premies 31

TITEL V

REGELS TOEPASSELIJK OP BINNEN DE GEMEENSCHAP GEVESTIGDE AGENTSCHAPPEN OF BIJKANTOREN VAN ONDERNEMINGEN WAARVAN HET HOOFDKANTOOR BUITEN DE GEMEENSCHAP IS GEVESTIGD 32

Artikel 51

Vergunningbeginselen en -voorwaarden 32

Artikel 52

Regels betreffende bijkantoren van ondernemingen van derde landen 32

Artikel 53

Portefeuilleoverdracht 33

Artikel 54

Technische voorzieningen 33

Artikel 55

Solvabiliteitsmarge en garantiefonds 33

Artikel 56

Voordelen voor ondernemingen met een vergunning in meer dan één lidstaat 34

Artikel 57

Overeenkomsten met derde landen 34

TITEL VI

REGELS TOEPASSELIJK OP DOCHTERONDERNEMINGEN VAN MOEDERONDERNEMINGEN WAAROP HET RECHT VAN EEN DERDE LAND VAN TOEPASSING IS EN OP DE VERWERVING VAN DEELNEMINGEN DOOR ZULKE MOEDERONDERNEMINGEN 34

Artikel 58

Informatieverstrekking aan de Commissie door de lidstaten 34

Artikel 59

Behandeling van verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap door derde landen 34

TITEL VII

OVERGANGS- EN ANDERE BEPALINGEN 35

Artikel 60

Afwijkingen en afschaffing van beperkende maatregelen 35

Artikel 61

Bewijs van betrouwbaarheid 35

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN 36

Artikel 62

Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie 36

Artikel 63

Verslagen betreffende de ontwikkeling van de markt in het kader van het vrij verrichten van diensten 36

Artikel 64

Technische aanpassingen 36

Artikel 65

Comitéprocedure 36

Artikel 66

Door bestaande bijkantoren en verzekeringsondernemingen verkregen rechten 36

Artikel 67

Beroep op de rechter 37

Artikel 68

Herziening van in euro luidende bedragen 37

Artikel 69

Uitvoering van nieuwe bepalingen 37

Artikel 70

Kennisgeving aan de Commissie 37

Artikel 71

Overgangsperiode voor artikel 3, lid 6, en de artikelen 27, 28, 29, 30 en 38 37

Artikel 72

Ingetrokken richtlijnen en de concordantie ervan met de onderhavige richtlijn 37

Artikel 73

Inwerkingtreding 38

Artikel 74

Geadresseerden 38

Bijlage I

Indeling per branche 39

Bijlage II

Congruentieregels 39

Bijlage III

Aan de verzekeringnemer te verstrekken inlichtingen 40

Bijlage IV

 

41

Bijlage V

 

45

Deel A

Ingetrokken richtlijnen met de successieve wijzigingen daarvan (bedoeld in artikel 72) 45

Deel B

Uitvoeringstermijnen (bedoeld in artikel 72) 45

Bijlage VI

Concordantietabel 46

TITEL I

DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„verzekeringsonderneming”: iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 4 vergunning is verleend;

b)

„bijkantoor”: ieder agentschap of bijkantoor van een verzekeringsonderneming;

Met een agentschap of bijkantoor wordt gelijkgesteld, elke duurzame aanwezigheid van een onderneming op het grondgebied van een lidstaat, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap, maar enkel bestaat uit een bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen;

c)

„vestiging”: hoofdkantoor, agentschap of bijkantoor van een onderneming;

d)

„verbintenis”: een verbintenis die wordt geconcretiseerd in de vorm van een verzekering of verrichting als bedoeld in artikel 2;

e)

„lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die de verbintenis aangaat;

f)

„lidstaat van het bijkantoor”: de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd dat de verbintenis aangaat;

g)

„lidstaat van de verbintenis”: de lidstaat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de lidstaat waar zich de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de overeenkomst betrekking heeft;

h)

„lidstaat van dienstverrichting”: de lidstaat van de verbintenis wanneer de verbintenis wordt aangegaan door een in een andere lidstaat gevestigde verzekeringsonderneming of bijkantoor;

i)

„zeggenschap”: de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad (12), of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

j)

„gekwalificeerde deelneming”: het in een onderneming, rechtstreeks of middellijk, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel elke andere mogelijkheid om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waarin men een deelneming heeft.

Voor de toepassing van deze definitie in de artikelen 8 en 15, en voor de andere in artikel 15 genoemde deelnemingspercentages, worden de in artikel 92 van Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (13) bedoelde stemrechten in aanmerking genomen;

k)

„moederonderneming”: een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

l)

„dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

m)

„gereglementeerde markt”:

in het geval van een zich in een lidstaat bevindende markt, een gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 1, punt 13, van Richtlijn 93/22/EEG, en

in het geval van een zich in een derde land bevindende markt, een door de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming erkende financiële markt die aan vergelijkbare vereisten beantwoordt. De financiële instrumenten die op die markt worden verhandeld, moeten van een kwaliteit zijn die vergelijkbaar is met die van de instrumenten welke op de gereglementeerde markt(en) van de betrokken lidstaat worden verhandeld;

n)

„bevoegde autoriteiten”: de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op de verzekeringsondernemingen;

o)

„congruentie”: het feit dat opeisbare verplichtingen in een muntsoort staan tegenover activa die in dezelfde muntsoort uitgedrukt of realiseerbaar zijn;

p)

„lokalisatie van de activa”: aanwezigheid van roerende of onroerende activa binnen een lidstaat zonder dat de roerende activa gedeponeerd behoeven te zijn en zonder dat ten aanzien van onroerende activa beperkende maatregelen zoals vermelding in de openbare registers van toepassing behoeven te zijn; de activa, bestaande uit schuldvorderingen, worden geacht zich te bevinden in de lidstaat waar zij realiseerbaar zijn;

q)

„risicodragend kapitaal”: het bedrag dat gelijk is aan het overlijdenskapitaal verminderd met de wiskundige voorziening van het hoofdrisico;

r)

„nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

i)

een „deelneming”, dit wil zeggen het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

ii)

een „zeggenschapsband”, dat wil zeggen de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, in alle gevallen zoals bedoeld in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt eveneens beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat.

Als een nauwe band tussen twee of meer natuurlijke of rechtspersonen wordt tevens beschouwd een situatie waarin deze personen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon.

2.   Wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de euro, moet vanaf 31 december van elk jaar, als tegenwaarde ervan in nationale valuta in aanmerking worden genomen die welke gold op de laatste dag van de voorgaande maand oktober waarop de tegenwaarden van de euro in alle betrokken valuta's van de Gemeenschap beschikbaar zijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf anders dan in loondienst door ondernemingen welke in een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen, met betrekking tot de hierna omschreven werkzaamheden:

1.

de volgende verzekeringen voorzover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

a)

de levensverzekeringsbranche, dat wil zeggen de branche die onder andere de verzekering bij leven, de verzekering bij overlijden, de gemengde verzekering, de levensverzekering met contraverzekering, de verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte omvat;

b)

de lijfrenteverzekering;

c)

de aanvullende verzekeringen welke door de levensverzekeringsondernemingen worden gesloten, namelijk inzonderheid de verzekering tegen lichamelijk letsel, met inbegrip van arbeidsongeschiktheid, de verzekering bij overlijden ten gevolge van een ongeval, de verzekering tegen invaliditeit ten gevolge van ongeval of ziekte, voorzover deze verschillende verzekeringen een aanvulling vormen op een levensverzekering;

d)

de in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande verzekering genaamd „permanent health insurance” (niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur);

2.

de volgende verrichtingen voorzover zij voortvloeien uit een overeenkomst en voorzover zij gecontroleerd worden door de bevoegde overheidsinstanties voor het toezicht op particuliere verzekeringen:

a)

tontineverrichtingen waarbij deelgenootschappen worden gevormd waarin de deelgenoten zich aaneensluiten om gezamenlijk hun bijdragen te kapitaliseren en het aldus gevormde vermogen te verdelen tussen de overlevenden of tussen de rechthebbenden van de overledenen;

b)

kapitalisatieverrichtingen die zijn gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor tevoren vastgestelde stortingen ineens of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die voor wat betreft hun duur en hun bedrag bepaald zijn;

c)

het beheer van collectieve pensioenfondsen, dat wil zeggen verrichtingen waarbij de betrokken onderneming zich belast met het beheer van beleggingen en met name van de activa welke staan tegenover de voorzieningen van de organen die uitkeringen verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid;

d)

verrichtingen als bedoeld onder c), wanneer deze vergezeld gaan van een verzekeringsgarantie die betrekking heeft hetzij op het behoud van het kapitaal, hetzij op de betaling van een minimuminterest;

e)

door verzekeringsondernemingen gedane verrichtingen zoals die welke zijn bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk 1, van de Franse „Code des assurances”;

3.

de in de wetgeving op de sociale verzekering omschreven of bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven van de mens, voorzover deze in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat door verzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd.

Artikel 3

Uitgesloten werkzaamheden en instellingen

Deze richtlijn heeft geen betrekking op:

1.

de branches welke zijn omschreven in de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG, behoudens de toepassing van artikel 2, punt 1, onder c);

2.

de verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand, waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen, en in het kader waarvan de bijdragen van de leden forfaitair worden vastgesteld;

3.

de verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2 bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid, ongeacht of de uit deze verrichtingen voortvloeiende verbintenissen al dan niet volledig en voortdurend door wiskundige voorzieningen zijn gedekt;

4.

verzekeringen die vallen binnen een wettelijke regeling van sociale zekerheid, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 2, punt 3;

5.

instellingen die uitsluitend uitkeringen bij overlijden waarborgen, wanneer het bedrag van deze uitkeringen niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de begrafeniskosten voor een sterfgeval of wanneer deze uitkeringen in natura geschieden;

6.

onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen waarvan:

de statuten de mogelijkheid bieden hetzij over te gaan tot het heffen van suppletiebijdragen, hetzij tot vermindering van de uitkeringen, hetzij een beroep te doen op de medewerking van derden die tot dat doel een verbintenis hebben aangegaan; en

het jaarlijkse bedrag van de bijdragen, ontvangen uit hoofde van de door deze richtlijn bestreken werkzaamheden, niet meer dan 5 miljoen EUR beloopt gedurende drie achtereenvolgende jaren. Indien dit bedrag gedurende drie achtereenvolgende jaren wordt overschreden, is deze richtlijn vanaf het vierde jaar van toepassing.

Het bepaalde in dit artikel belet evenwel niet dat een onderlinge maatschappij uit hoofde van deze richtlijn een vergunning aanvraagt of haar vergunning behoudt;

7.

het „Versorgungsverband deutscher Wirtschaftsorganisationen” in Duitsland, behoudens in geval van statutenwijziging ten aanzien van de bevoegdheid;

8.

pensioenactiviteiten van pensioenverzekeraars als voorgeschreven in de wet op de pensioenen voor werknemers (TEL) en aanverwante Finse wettelijke regelingen op voorwaarde dat:

a)

pensioenverzekeraars die reeds ingevolge de Finse wet verplicht zijn verschillende stelsels voor boekhouding en beheer van hun pensioenactiviteiten aan te houden, bovendien met ingang van de datum van toetreding voor het uitvoeren van deze activiteiten verschillende rechtspersonen in het leven zullen roepen;

b)

de Finse autoriteiten zonder enig onderscheid alle onderdanen en ondernemingen van de lidstaten zullen toestaan alle in artikel 2 genoemde activiteiten die met deze uitzondering in verband staan, uit te voeren, overeenkomstig de Finse wetgeving, zowel door middel van:

eigendom van of deelneming in een bestaande verzekeringsonderneming of groep verzekeraars;

oprichting van of deelneming in nieuwe verzekeringsondernemingen of groepen van verzekeraars, waaronder pensioenverzekeraars;

c)

de Finse autoriteiten binnen drie maanden na de datum van toetreding een rapport ter goedkeuring aan de Commissie voorleggen, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zijn genomen om TEL-activiteiten te scheiden van normale verzekeringsactiviteiten van Finse verzekeringsondernemingen teneinde te voldoen aan alle vereisten van deze richtlijn.

TITEL II

TOEGANG TOT HET LEVENSVERZEKERINGSBEDRIJF

Artikel 4

Vergunningbeginsel

De toegang tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden wordt afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.

Deze vergunning moet bij de autoriteiten van de lidstaat van herkomst worden aangevraagd door:

a)

de onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van deze lidstaat vestigt;

b)

de onderneming die, na de in de eerste alinea bedoelde vergunning te hebben verkregen, haar werkzaamheden tot een gehele branche of tot andere branches uitbreidt.

Artikel 5

Reikwijdte van de vergunning

1.   De vergunning geldt voor de gehele Gemeenschap. Zij stelt de verzekeringsonderneming in staat aldaar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij in het kader van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten.

2.   De vergunning wordt verleend per branche als omschreven in bijlage I. Zij heeft betrekking op de gehele branche, behalve indien de aanvrager slechts een gedeelte van de tot deze branche behorende risico's wenst te dekken.

De bevoegde autoriteiten kunnen een vergunning die voor een branche is aangevraagd, beperken tot de werkzaamheden van het in artikel 7 genoemde programma van werkzaamheden.

Het staat de lidstaten vrij een vergunning voor meerdere branches te verlenen, voorzover de nationale wetgeving de gelijktijdige uitoefening van deze branches toestaat.

Artikel 6

Voorwaarden tot verkrijging van een vergunning

1.   De lidstaat van herkomst stelt de eis dat de verzekeringsondernemingen die een vergunning aanvragen:

a)

één van de volgende rechtsvormen aannemen:

ten aanzien van het Koninkrijk België: naamloze vennootschap/„société anonyme”, commanditaire vennootschap op aandelen/„société en commandite par actions”, onderlinge verzekeringsvereniging/„association d'assurance mutuelle”, coöperatieve vennootschap/„société coopérative”;

ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken: „aktieselskaber”, „gensidige selskaber”, „pensionskasser omfattet af lov om forsikringsvirksomhed (tværgående pensionskasser)”;

ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland: „Aktiengesellschaft”, „Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit”, „öffentlich-rechtliches Wettbewerbsversicherungsunternehmen”;

ten aanzien van de Franse Republiek: „société anonyme”, „société d'assurance mutuelle”, „institution de prévoyance” overeenkomstig de „Code de la sécurité sociale”, „institution de prévoyance” overeenkomstig de „Code rural”, alsmede de „mutuelles” overeenkomstig de „Code de la mutualité”;

ten aanzien van Ierland: „incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited”, „societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts”, „societies registered under the Friendly Societies Acts”;

ten aanzien van de Italiaanse Republiek: „società per azioni”, „società cooperativa”, „mutua di assicurazione”;

ten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg: „société anonyme”, „société en commandite par actions”, „association d'assurances mutuelles”, „société coopérative”;

ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden: naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij;

ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk: „incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited”, „societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts”, „societies registered or incorporated under the Friendly Societies Acts”, „the association of underwriters known as Lloyd's”;

ten aanzien van de Helleense Republiek: „ανώνυμη εταιρία”;

ten aanzien van het Koninkrijk Spanje: „sociedad anónima”, „sociedad mutua”, „sociedad cooperativa”;

ten aanzien van de Portugese Republiek: „sociedade anónima”, „mútua de seguros”;

ten aanzien van de Republiek Oostenrijk: „Aktiengesellschaft”, „Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit”;

ten aanzien van de Republiek Finland: „keskinäinen vakuutusyhtiö”/„ömsesidigt försäkringsbolag”, „vakuutusosakeyhtiö”/„försäkringsaktiebolag”, „vakuutusyhdistys”/„försäkringsförening”;

ten aanzien van het Koninkrijk Zweden: „försäkringsaktiebolag”, „ömsesidigt försäkringsbolag”, „understödsföreningar”.

De verzekeringsonderneming kan eveneens de vorm aannemen van een Europese vennootschap zodra deze bestaat.

De lidstaten kunnen voorts in voorkomend geval ondernemingen oprichten die een publiekrechtelijke vorm hebben, mits deze instellingen beogen het verzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden;

b)

hun doel beperken tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden en tot de verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit;

c)

een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 7 overleggen;

d)

het in artikel 29, lid 2, bedoelde minimumgarantiefonds bezitten;

e)

daadwerkelijk worden bestuurd door personen van goede reputatie met voldoende beroepskwalificaties of -ervaring.

2.   Wanneer er nauwe banden bestaan tussen de verzekeringsonderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de verzekeringsonderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten verlangen van verzekeringsondernemingen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in dit lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

3.   De lidstaten eisen dat het hoofdbestuur van een verzekeringsonderneming zich bevindt in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd.

4.   De verzekeringsonderneming die de vergunning aanvraagt voor de uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere branches of voor de uitbreiding van een vergunning die slechts een deel van de in een branche ondergebrachte risico's bestrijkt, moet een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 7 overleggen.

Bovendien moet zij aantonen dat zij over de in artikel 28 bedoelde solvabiliteitsmarge beschikt en het in artikel 29, leden 1 en 2, bedoelde garantiefonds bezit.

5.   De lidstaten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan de verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

Niettegenstaande de eerste alinea, en uitsluitend voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de actuariële beginselen, mag de lidstaat van herkomst een systematische mededeling van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen eisen, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die voorzien in de goedkeuring van de statuten en in het mededelen van elk document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is.

Uiterlijk op 1 juli 1999 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de toepassing van dit lid.

6.   De bepalingen van de leden 1 tot en met 5 mogen er niet toe strekken dat bij de behandeling van de aanvraag van een vergunning de economische behoeften van de markt in aanmerking worden genomen.

Artikel 7

Programma van werkzaamheden

Het in artikel 6, lid 1, onder c), en lid 4, genoemde programma van werkzaamheden moet gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

a)

de aard van de verbintenissen die de verzekeringsonderneming voornemens is aan te gaan;

b)

de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

c)

de bestanddelen die het minimumgarantiefonds vormen;

d)

de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het productienet, en de financiële middelen ter dekking daarvan;

en voor de eerste drie boekjaren voorts:

e)

een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat de directe verzekering en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft;

f)

de te verwachten kaspositie;

g)

een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de solvabiliteitsmarge.

Artikel 8

Aandeelhouders en vennoten met een gekwalificeerde deelneming

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verlenen een onderneming geen vergunning die toegang tot het verzekeringsbedrijf geeft, voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van haar directe of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

Deze autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten.

Artikel 9

Afwijzing van de vergunning

Een besluit tot afwijzing moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en aan de betrokken onderneming officieel ter kennis worden gebracht.

Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie tegen een besluit tot afwijzing.

In eenzelfde mogelijkheid van beroep wordt voorzien voor het geval dat de bevoegde autoriteiten zich niet zouden hebben uitgesproken omtrent de aanvraag van een vergunning binnen zes maanden na de datum van ontvangst van dit verzoek.

TITEL III

UITOEFENINGSVOORWAARDEN VOOR HET VERZEKERINGSBEDRIJF

HOOFDSTUK 1

BEGINSELEN EN WERKWIJZEN VAN FINANCIEEL TOEZICHT

Artikel 10

Bevoegde autoriteiten en doel van toezicht

1.   Het financiële toezicht op een verzekeringsonderneming, met inbegrip van het toezicht op de werkzaamheden die zij door bijkantoren en in het kader van dienstverrichting uitoefent, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaat van herkomst. Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de verbintenis redenen hebben om aan te nemen dat de werkzaamheden van een verzekeringsonderneming haar financiële soliditeit kunnen aantasten, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van deze onderneming daarvan in kennis. De autoriteiten van de lidstaat van herkomst gaan na of de onderneming de in deze richtlijn neergelegde prudentiële beginselen in acht neemt.

2.   Het financiële toezicht omvat met name het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, van de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming, alsmede van de vorming van technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen en de tegenover deze voorzieningen staande activa, zulks overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, op grond van de communautaire bepalingen terzake.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst eisen dat er in elke verzekeringsonderneming een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures bestaan.

Artikel 11

Toezicht op in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren

De lidstaat van het bijkantoor bepaalt dat, wanneer een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor daarvan vooraf in kennis te hebben gesteld, zelf en/of door personen die zij daartoe machtigen, ter plaatse de gegevens kunnen verifiëren die voor het financiële toezicht op de verzekeringsonderneming noodzakelijk zijn. De autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor mogen aan deze verificatie deelnemen.

Artikel 12

Verbod op verplichte overdracht van een deel van de afgesloten verzekeringen

De lidstaten mogen aan verzekeringsondernemingen niet de verplichting opleggen aan één of meer door de nationale wetgeving aangewezen lichamen een deel van de door hen afgesloten verzekeringen die betrekking hebben op de in artikel 2 genoemde werkzaamheden over te dragen.

Artikel 13

Verslaglegging, prudentiële en statistische informatie; bevoegdheid tot toezicht

1.   Elke lidstaat legt de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, de verplichting op jaarlijks ten aanzien van al hun verrichtingen verslag uit te brengen over de situatie waarin zij verkeren en over hun solvabiliteit.

2.   De lidstaten eisen van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op hun grondgebied hebben, de periodieke overlegging van de voor het uitoefenen van het toezicht vereiste bescheiden en van de statistische documenten. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar de bescheiden en inlichtingen welke dienstig zijn voor het uitoefenen van het toezicht.

3.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, met inbegrip van de werkzaamheden die buiten dit grondgebied worden verricht, overeenkomstig de richtlijnen van de Raad betreffende deze werkzaamheden en met het oog op de toepassing ervan.

Deze bevoegdheden en middelen moeten aan de bevoegde autoriteiten met name de mogelijkheid verschaffen om:

a)

grondige informatie te verkrijgen over de situatie en alle werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, met name:

door het inwinnen van inlichtingen of het opvragen van documenten betreffende de verzekeringsactiviteiten,

door het verrichten van controles ter plaatse in de bedrijfsruimten van de verzekeringsonderneming;

b)

jegens de verzekeringsonderneming, haar aansprakelijke bestuurders of degenen die zeggenschap over haar hebben, alle afdoende en noodzakelijke maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de verzekeringsonderneming in de onderscheiden lidstaten in acht moet nemen, inzonderheid met het programma van werkzaamheden, voorzover dit laatste verplicht blijft, alsook om misstanden te vermijden of te beëindigen die de belangen der verzekerden zouden schaden;

c)

te bewerkstelligen dat deze maatregelen worden toegepast, zo nodig door de tenuitvoerlegging ervan te gelasten, in voorkomend geval door een beroep te doen op de gerechtelijke instanties.

De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten ook de mogelijkheid bieden alle inlichtingen te verkrijgen betreffende de overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen.

Artikel 14

Portefeuilleoverdracht

1.   Elke lidstaat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, toestemming om hun portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in de Gemeenschap gevestigde overnemende verzekeringsonderneming, indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overnemende verzekeringsonderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

2.   Wanneer een bijkantoor voornemens is zijn portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen, moet de lidstaat van het bijkantoor worden geraadpleegd.

3.   In de gevallen bedoeld in de leden 1 en 2 verlenen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming toestemming voor de overdracht, nadat zij de instemming hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de verbintenis.

4.   De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek hun advies of instemming mede; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen deze termijn hebben gereageerd, wordt zulks gelijkgesteld met een gunstig advies of met een stilzwijgende instemming.

5.   De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de lidstaat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan iedereen die uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende rechten of verplichtingen heeft.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.

Artikel 15

Gekwalificeerde deelneming

1.   De lidstaten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming aan te houden, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van die deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20, 33 of 50 bereikt of overschrijdt of dat de verzekeringsonderneming zijn dochteronderneming wordt.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst beschikken over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten, indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde persoon. Indien er geen bezwaar is, kunnen de autoriteiten een maximumtermijn vaststellen voor de uitvoering van het bedoelde voornemen.

2.   De lidstaten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft zijn rechtstreekse of middellijke gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van de betrokken deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20, 33 of 50 daalt of de onderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.

3.   Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de verzekeringsondernemingen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van de verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal waardoor stijging boven of daling onder één van de drempels als bedoeld in de leden 1 en 2 optreedt.

Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders of vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze met name blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van ter beurze genoteerde vennootschappen.

4.   De lidstaten bepalen dat, indien de door de in lid 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen met name omvatten bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 1 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

Artikel 16

Beroepsgeheim

1.   De lidstaten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend mogen worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele verzekeringsondernemingen niet kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een verzekeringsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke beslissing in liquidatie verkeert, mogen evenwel vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.

2.   Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten uitwisseling van gegevens plaatsvindt als bedoeld in de richtlijnen die van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

3.   De lidstaten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals omschreven in de leden 5 en 6, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de meegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde. De uitwisseling van gegevens moet geschieden ten behoeve van het uitoefenen van de toezichthoudende taak van de genoemde autoriteiten of instanties.

Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

4.   De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig lid 1 of lid 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken voor de uitoefening van hun taken:

voor het onderzoek van de voorwaarden voor de toegang tot het verzekeringsbedrijf en voor het vergemakkelijken van de controle op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, de solvabiliteitsmarge, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of

voor het opleggen van sancties, of

in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of

in rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 67 of bijzondere bepalingen van deze richtlijn en van andere richtlijnen betreffende verzekeringsondernemingen.

5.   De leden 1 en 4 staan niet in de weg aan de uitwisseling van gegevens binnen eenzelfde lidstaat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of, tussen lidstaten, tussen de bevoegde autoriteiten en:

de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,

de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekeringsondernemingen en andere soortgelijke procedures, en

de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de mededeling aan de instanties die belast zijn met de (gedwongen) liquidatie of het beheer van een garantiefonds, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

6.   Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en:

de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van financiële ondernemingen en andere soortgelijke procedures, of

de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, of

de van de verzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die krachtens de wet een controlefunctie ten aanzien van deze ondernemingen uitoefenen, en de organen die met het toezicht op deze actuarissen belast zijn.

De lidstaten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken of controlefuncties;

de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim;

gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mede van de autoriteiten, personen of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

7.   Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten, ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan, toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

De lidstaten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde taken;

de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim;

gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een lidstaat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoekstaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van het derde streepje van de tweede alinea delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld, de identiteit en de precieze opdracht mede van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mede van de autoriteiten of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

De Commissie stelt vóór 31 december 2000 een verslag op over de toepassing van dit lid.

8.   De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan om:

aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit,

in voorkomend geval aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen,

voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en kunnen deze autoriteiten of instanties ook toestaan om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.

9.   Voorts mogen de lidstaten, niettegenstaande de leden 1 en 4, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn terzake van de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het prudentieel toezicht nodig blijkt.

De lidstaten bepalen evenwel dat de gegevens die op grond van de leden 2 en 5 zijn ontvangen, en die welke zijn verkregen naar aanleiding van de in artikel 11 bedoelde verificaties ter plaatse, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

Artikel 17

Accountantstaken

1.   De lidstaten bepalen minimaal:

a)

dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (14), en die bij een verzekeringsonderneming de taken verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad (15), artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad (16), dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:

dat het een inbreuk ten gronde inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen, of

dat het de bedrijfscontinuïteit van de verzekeringsonderneming aantast, of

dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden;

b)

dat dezelfde verplichting rust op deze persoon ten aanzien van feiten en besluiten waarvan hij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van taken als beschreven onder a), bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de verzekeringsonderneming waar deze persoon de bovengenoemde taken uitvoert.

2.   Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

Artikel 18

Gelijktijdige uitoefening van het levens- en het schadeverzekeringsbedrijf

1.   Onverminderd de leden 3 en 7 mag aan geen enkele onderneming tegelijkertijd op grond van deze richtlijn en op grond van Richtlijn 73/239/EEG vergunning worden verleend.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten voorschrijven dat:

de ondernemingen waaraan op grond van deze richtlijn vergunning is verleend, tevens overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG een vergunning kunnen krijgen voor de risico's bedoeld in de punten 1 en 2 van de bijlage van die richtlijn;

de ondernemingen waaraan op grond van artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, uitsluitend voor de risico's bedoeld in de punten 1 en 2 van de bijlage van die richtlijn, vergunning is verleend, tevens een vergunning kunnen krijgen op grond van de onderhavige richtlijn.

3.   Onder voorbehoud van lid 6 mogen de in lid 2 bedoelde ondernemingen en de ondernemingen die op:

1 januari 1981, voor ondernemingen waaraan in Griekenland vergunning is verleend,

1 januari 1986, voor ondernemingen waaraan in Spanje en Portugal vergunning is verleend,

1 januari 1995, voor ondernemingen waaraan in Oostenrijk, Finland en Zweden vergunning is verleend,

15 maart 1979, voor alle andere ondernemingen,

de beide werkzaamheden die door de onderhavige richtlijn en door Richtlijn 73/239/EEG worden bestreken, gelijktijdig uitoefenden, zulks blijven doen mits zij overeenkomstig artikel 19 van de onderhavige richtlijn voor elk van die werkzaamheden een gescheiden beheer voeren.

4.   De lidstaten mogen voorschrijven dat de in lid 2 bedoelde ondernemingen voor hun gehele bedrijf de boekhoudkundige regels in acht dienen te nemen die voor de op grond van deze richtlijn toegelaten verzekeringsondernemingen gelden. Tevens mogen de lidstaten in afwachting van een latere coördinatie op dit gebied verlangen dat wat betreft de regels inzake liquidatie, ten aanzien van de werkzaamheden betreffende de risico's onder de punten 1 en 2 van de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG, die uitgeoefend worden door de in lid 2 vermelde ondernemingen, ook de regels gelden die van toepassing zijn op het levensverzekeringsbedrijf.

5.   Wanneer een onderneming die de in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde werkzaamheden uitoefent, financiële, commerciële of administratieve banden heeft met een verzekeringsonderneming die de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefent, zien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op wier grondgebied zich de hoofdkantoren van deze ondernemingen bevinden, erop toe dat de rekeningen van de betrokken ondernemingen niet worden vervalst ten gevolge van tussen deze ondernemingen gesloten overeenkomsten of door afspraken die de verdeling van de kosten en inkomsten kunnen beïnvloeden.

6.   Elke lidstaat kan de verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, ertoe verplichten binnen de door hem bepaalde termijn een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij op de in lid 3 genoemde datums verrichtten.

7.   De bepalingen van dit artikel worden aan de hand van een verslag van de Commissie aan de Raad, in het licht van de toekomstige harmonisatie van de liquidatievoorschriften, en in elk geval uiterlijk op 31 december 1999, opnieuw onderzocht.

Artikel 19

Scheiding van levens- en schadeverzekeringsbeheer

1.   Het in artikel 18, lid 3, vermelde gescheiden beheer dient zodanig te zijn opgezet dat de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden en die welke worden beoogd in Richtlijn 73/239/EEG gescheiden zijn, opdat:

de belangen van onderscheidenlijk hen die uit hoofde van levensverzekering en hen die uit hoofde van schadeverzekering verzekerd zijn, niet worden geschaad, en met name opdat de winsten uit de levensverzekering aan degenen die een levensverzekering hebben gesloten ten goede komen alsof de verzekeringsonderneming uitsluitend de levensverzekering beoefent;

de financiële minimumverplichtingen, met name de solvabiliteitsmarges die voor een werkzaamheid zijn opgelegd hetzij krachtens deze richtlijn, hetzij krachtens Richtlijn 73/239/EEG, niet door de andere werkzaamheid worden gedragen.

Zodra aan de financiële minimumverplichtingen is voldaan overeenkomstig de voorwaarden van de eerste alinea, tweede streepje, en onder voorbehoud van kennisgeving ervan aan de bevoegde autoriteit, mag de onderneming echter de nog beschikbare expliciete bestanddelen van de solvabiliteitsmarge voor deze of gene werkzaamheid gebruiken.

De bevoegde autoriteiten zien er via analyse van de resultaten van de twee werkzaamheden op toe dat het bepaalde in dit lid wordt nageleefd.

2.

a)

De boekingen moeten zodanig worden gedaan dat de bronnen van de resultaten van elk der twee werkzaamheden „levensverzekering” en „schadeverzekering” tot uiting komen. Te dien einde worden alle inkomsten (met name premies, uitbetalingen van herverzekeraars, inkomsten uit investeringen) en uitgaven (met name verzekeringsuitkeringen, stortingen in de technische voorzieningen, herverzekeringspremies, huishoudelijke uitgaven voor de verzekeringsverrichtingen) op basis van hun oorsprong onderverdeeld. De bestanddelen welke beide werkzaamheden gemeen hebben worden geboekt volgens een verdeelsleutel die door de bevoegde autoriteiten moet zijn aanvaard.

b)

De verzekeringsondernemingen moeten aan de hand van de boekingen een document opstellen waarin afzonderlijk is aangegeven welke bestanddelen behoren tot elk der solvabiliteitsmarges overeenkomstig artikel 27 van deze richtlijn en artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG.

3.   Wanneer één van de solvabiliteitsmarges ontoereikend is, passen de bevoegde autoriteiten op de werkzaamheid in kwestie de maatregelen van de desbetreffende richtlijn toe, ongeacht de resultaten van de andere werkzaamheid. In afwijking van lid 1, eerste alinea, tweede streepje, kunnen deze maatregelen vergunning tot een overdracht van de ene werkzaamheid naar de andere inhouden.

HOOFDSTUK 2

REGELS BETREFFENDE TECHNISCHE VOORZIENINGEN EN HUN BELICHAMING

Artikel 20

Vorming van technische voorzieningen

1.   De lidstaat van herkomst verplicht elke verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen, wiskundige voorzieningen daaronder begrepen, te vormen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.

De omvang van deze voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de volgende beginselen:

A.

i)

De technische voorzieningen betreffende de levensverzekering moeten worden berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende verzekeringsovereenkomst gestelde voorwaarden, met inbegrip van:

alle gegarandeerde uitkeringen, met inbegrip van gegarandeerde afkoopwaarden,

de winstdelingen waarop de verzekerden reeds collectief dan wel individueel recht hebben, ongeacht of die winstdelingen verkregen, bestemd of toegekend zijn,

alle keuzemogelijkheden waarover de verzekerde volgens de voorwaarden van de overeenkomst beschikt,

de bedrijfskosten, met inbegrip van provisies,

daarbij rekening houdend met de in de toekomst te ontvangen premies.

ii)

Er mag gebruik worden gemaakt van een retrospectieve methode indien kan worden aangetoond dat de op grond van deze methode berekende technische voorzieningen niet lager zijn dan die welke het resultaat zouden zijn van een voldoende voorzichtige prospectieve methode, of indien het gebruik van een prospectieve methode voor het betrokken type van overeenkomst niet mogelijk is.

iii)

Een voorzichtige berekening betekent niet dat de waardering plaatsvindt op basis van de meest waarschijnlijk geachte hypothesen, doch dat een redelijke marge in acht wordt genomen voor negatieve afwijkingen in de verschillende betrokken factoren.

iv)

De methode voor de waardering van de technische voorzieningen dient niet enkel op zich voorzichtig te zijn, maar dient dat ook te zijn wanneer rekening wordt gehouden met de methode voor de waardering van de tegenover deze voorzieningen staande activa.

v)

De technische voorzieningen moeten voor elke overeenkomst afzonderlijk worden berekend. Het gebruik van redelijke approximaties of veralgemeningen is echter toegestaan wanneer mag worden aangenomen dat zij nagenoeg dezelfde resultaten zullen opleveren als afzonderlijke berekeningen. Het beginsel van de afzonderlijke berekening sluit de vorming van aanvullende voorzieningen voor algemene risico's die niet afzonderlijk worden behandeld, geenszins uit.

vi)

Wanneer de afkoopwaarde van een overeenkomst gegarandeerd is, moet het bedrag van de wiskundige voorzieningen voor deze overeenkomst te allen tijde ten minste gelijk zijn aan de op dat tijdstip gegarandeerde waarde.

B.

Het toegepaste rentepercentage moet op voorzichtige wijze worden bepaald. Het wordt volgens de voorschriften van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst vastgesteld met toepassing van de volgende beginselen:

a)

voor alle overeenkomsten stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming één of meer maximumrentepercentages vast, met name volgens onderstaande regels:

i)

wanneer de overeenkomsten voorzien in een rentepercentagegarantie stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de onderneming één enkel maximumrentepercentage vast. Het mag verschillend zijn naar gelang van de valuta waarin de overeenkomst luidt, mits het niet hoger is dan 60 % van de rentevoet van de obligatieleningen van de staat in de valuta waarvan de overeenkomst luidt.

Indien de lidstaat besluit om overeenkomstig de tweede zin van de eerste alinea een maximumrentepercentage vast te stellen voor de in de valuta van een lidstaat luidende overeenkomsten, raadpleegt hij vooraf de bevoegde autoriteiten van de lidstaat in de valuta waarvan de overeenkomst luidt;

ii)

indien de activa van de verzekeringsonderneming niet tegen aanschaffingswaarde worden gewaardeerd, kan een lidstaat evenwel voorschrijven dat één of meer maximumrentepercentages kunnen worden vastgesteld met inachtneming van het rendement van de op dat moment in portefeuille aanwezige overeenkomstige activa, verminderd met een voorzichtigheidsmarge en, wat in het bijzonder de overeenkomsten met periodieke premies betreft, tevens rekening houdend met het verwachte rendement van de toekomstige activa. De voorzichtigheidsmarge alsmede het/de maximumpercentage(s) toegepast op het verwachte rendement van de toekomstige activa worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst;

b)

de vaststelling van een maximumrentepercentage impliceert niet dat de verzekeringsonderneming gehouden is dat hoge percentage toe te passen;

c)

de lidstaat van herkomst kan besluiten het onder a) bedoelde maximumpercentage niet toe te passen op de volgende categorieën overeenkomsten:

overeenkomsten in rekeneenheden,

overeenkomsten met eenmalige premie met een looptijd tot en met acht jaar,

overeenkomsten zonder winstdeling, alsmede lijfrenteovereenkomsten zonder afkoopwaarde.

In de in het tweede en het derde streepje van de eerste alinea genoemde gevallen kan men, een voorzichtig rentepercentage kiezend, rekening houden met de valuta waarin de overeenkomst luidt en met de op dat tijdstip in portefeuille zijnde daartegenover staande activa, alsmede, indien de activa van de onderneming tegen hun actuele waarde worden gewaardeerd, met het verwachte rendement van de toekomstige activa.

In geen geval mag het toegepaste rentepercentage hoger zijn dan het rendement van de activa, berekend volgens de boekhoudkundige regels in de lidstaat van herkomst, onder aftrek van een passend percentage;

d)

de lidstaat verlangt dat de verzekeringsonderneming in haar rekeningen een voorziening vormt om de tegenover de verzekerden aangegane renteverbintenissen te kunnen nakomen, wanneer het huidige of verwachte rendement van de activa van de onderneming niet voldoende is om die verbintenissen te dekken;

e)

van de op grond van punt a) vastgestelde maximumrentepercentages wordt mededeling gedaan aan de Commissie en aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die daarom verzoeken.

C.

De statistische elementen voor de berekening en de elementen die met de kosten overeenkomen, moeten met de nodige voorzichtigheid worden gekozen, rekening houdende met de staat van de verbintenis, het type polis, alsmede de voorziene administratieve kosten en provisies.

D.

Voor overeenkomsten met winstdeling moet bij de methode voor berekening van de technische voorzieningen impliciet of expliciet rekening worden gehouden met toekomstige winstdelingen van welke aard ook, en wel op een wijze die consistent is met de andere hypothesen inzake toekomstige ontwikkelingen en met de huidige winstdelingsmethode.

E.

De voorziening voor toekomstige kosten kan impliciet zijn, bijvoorbeeld door op de toekomstige premies een opslag voor beheerskosten in mindering te brengen. De totale impliciete of expliciete voorziening mag evenwel niet geringer zijn dan een voorzichtige schatting van die toekomstige kosten.

F.

De methode van waardering van de technische voorzieningen mag niet van jaar tot jaar zodanig veranderen dat afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit, ten gevolge van arbitraire wijzigingen in de methode of de elementen voor de berekening, en moet van dien aard zijn dat de winstdeling gedurende de looptijd van de overeenkomst op een redelijke wijze wordt vrijgemaakt.

2.   De verzekeringsonderneming moet de grondslagen en methodes die worden gehanteerd voor de berekening van de technische voorzieningen, met inbegrip van de voorzieningen voor winstdeling, ter beschikking van het publiek stellen.

3.   De lidstaat van herkomst verlangt van elke verzekeringsonderneming dat tegenover de technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden congruente activa staan overeenkomstig artikel 26. Wat de in de Gemeenschap uitgeoefende werkzaamheden betreft, moeten deze activa aldaar zijn gelokaliseerd. De lidstaten mogen verzekeringsondernemingen niet verplichten hun activa in een welbepaalde lidstaat te lokaliseren. De lidstaat van herkomst kan evenwel een versoepeling toestaan van de regels inzake de lokalisatie van de activa.

4.   Indien de lidstaat van herkomst vorderingen op herverzekeraars als dekking van de technische voorzieningen aanvaardt, stelt hij het toegestane percentage daarvan vast. Hij kan in dat geval niet de lokalisatie van deze vorderingen eisen.

Artikel 21

Premies voor nieuwe zaken

De premies voor nieuwe zaken moeten voldoende zijn om de verzekeringsonderneming volgens redelijke actuariële hypothesen in staat te stellen aan al haar verplichtingen te voldoen en met name toereikende technische voorzieningen te vormen.

Hiertoe kan rekening worden gehouden met alle aspecten van de financiële positie van de verzekeringsonderneming, zonder dat de inbreng van aan de premies en de opbrengst daarvan vreemde middelen een systematisch en permanent karakter heeft, waardoor de solvabiliteit van de onderneming op termijn in gevaar zou kunnen komen.

Artikel 22

Tegenover technische voorzieningen staande activa

Met betrekking tot de tegenover de technische voorzieningen staande activa moet rekening worden gehouden met de aard van de door de verzekeringsonderneming verrichte transacties, teneinde de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming te waarborgen; de verzekeringsonderneming dient zorg te dragen voor een adequate diversificatie en spreiding van deze beleggingen.

Artikel 23

Categorieën van toegestane activa

1.   De lidstaat van herkomst mag verzekeringsondernemingen alleen toestaan tegenover hun technische voorzieningen de volgende categorieën van activa te stellen:

A.

Beleggingen

a)

obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;

b)

leningen;

c)

aandelen en andere niet-vastrentende deelnemingen;

d)

rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en deelnemingen in andere beleggingsfondsen;

e)

terreinen en gebouwen, alsmede zakelijke rechten op onroerende zaken;

B.

Vorderingen

f)

vorderingen op herverzekeraars, met inbegrip van het aandeel van herverzekeraars in de technische voorzieningen;

g)

deposito's bij en vorderingen op cederende ondernemingen;

h)

vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties;

i)

voorschotten op polissen;

j)

belastingtegoeden;

k)

vorderingen op garantiefondsen;

C.

Andere activa

l)

materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, op grond van een voorzichtige afschrijving;

m)

kasmiddelen en bank- en girosaldi, deposito's bij kredietinstellingen of bij andere instellingen die vergunning hebben om deposito's te ontvangen;

n)

overlopende acquisitiekosten;

o)

lopende interest en huur en andere overlopende posten;

p)

zakelijke rechten waarvan het genot is uitgesteld.

2.   Voor de „association of underwriters known as Lloyd's” omvatten de categorieën activa eveneens de garanties en „letters of credit” die zijn afgegeven door kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) of door verzekeringsondernemingen, alsook de aantoonbare bedragen die voortkomen uit levensverzekeringspolissen voorzover zij aan de leden toebehorende fondsen vertegenwoordigen.

3.   Opname van activa of van een categorie activa in de lijst van lid 1 betekent niet dat al deze activa automatisch moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De lidstaat van herkomst werkt meer gedetailleerde regels uit waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgelegd; in dit verband kan hij, met name voor de vorderingen op herverzekeraars, zakelijke zekerheden of garanties verlangen.

De lidstaat van herkomst neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:

i)

activa die als dekking voor de technische voorzieningen fungeren, worden gewaardeerd met aftrek van de voor de acquisitie van deze activa aangegane schulden;

ii)

alle activa moeten met de nodige voorzichtigheid worden gewaardeerd, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder mogen materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, alleen als dekking van de technische voorzieningen dienen als zij worden gewaardeerd op basis van een voorzichtige afschrijving;

iii)

leningen aan ondernemingen, een staat, een internationale instelling, een lokaal of regionaal bestuur, dan wel aan natuurlijke personen, kunnen alleen worden aanvaard als dekking van de technische voorzieningen indien er sprake is van voldoende sterke garanties, die kunnen berusten op de hoedanigheid van de kredietnemer, hypotheken, garanties van kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen dan wel andere zekerheden;

iv)

afgeleide instrumenten als opties, „futures” en „swaps” ten aanzien van tegenover de technische voorzieningen staande activa, kunnen worden gebruikt voorzover zij het beleggingsrisico helpen beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk maken. Deze instrumenten moeten op voorzichtige grondslag worden gewaardeerd en kunnen in aanmerking worden genomen bij de waardering van de onderliggende activa;

v)

effecten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden alleen als dekking van de technische voorzieningen aanvaard wanneer zij op korte termijn kunnen worden gerealiseerd, of indien het gaat om deelnemingen in kredietinstellingen, in verzekeringsondernemingen, voorzover toegestaan bij artikel 6, en in beleggingsondernemingen die in een lidstaat gevestigd zijn;

vi)

vorderingen op een derde mogen alleen tegenover de technische voorzieningen worden gesteld na aftrek van de schulden op die derde;

vii)

het bedrag van de vorderingen die tegenover de technische voorzieningen mogen worden gesteld, moet met de nodige voorzichtigheid worden berekend, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder zijn vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties slechts toegestaan voorzover zij sedert minder dan drie maanden daadwerkelijk opeisbaar zijn;

viii)

wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de lidstaat van herkomst voor de toepassing van de regels en de beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; de lidstaat van herkomst mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;

ix)

overlopende acquisitiekosten worden alleen als dekking van de technische voorzieningen toegestaan indien zulks strookt met de methoden voor berekening van de wiskundige voorzieningen.

4.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kan de lidstaat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode andere categorieën van activa toestaan voor het dekken van de technische voorzieningen, mits artikel 22 in acht wordt genomen.

Artikel 24

Regels voor investeringsdiversificatie

1.   De lidstaat van herkomst bepaalt dat elke verzekeringsonderneming van de tegenover haar technische voorzieningen staande activa niet meer mag beleggen dan:

a)

10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in één bepaald terrein of gebouw dan wel in verscheidene terreinen of gebouwen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd;

b)

5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van één bepaalde emittent of in leningen aan één bepaalde kredietnemer, tezamen genomen, waarbij niet als leningen in aanmerking worden genomen leningen aan een centrale, regionale of lokale overheid, dan wel aan een internationale organisatie waarvan één of meer lidstaten deel uitmaken. Dit plafond kan tot 10 % worden verhoogd, mits de verzekeringsonderneming niet meer dan 40 % van haar bruto technische voorzieningen belegt in leningen aan of waardepapieren van emittenten en kredietnemers waarin zij meer dan 5 % van haar activa belegt;

c)

5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in niet-gegarandeerde leningen, waarvan 1 % in één enkele niet-gegarandeerde lening, andere dan die welke zijn toegekend aan kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, voorzover artikel 6 dit toestaat, en beleggingsondernemingen die in een lidstaat zijn gevestigd. Deze limieten kunnen, krachtens een per geval door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst genomen besluit, worden verhoogd tot respectievelijk 8 % en 2 %;

d)

3 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in kasmiddelen;

e)

10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen, andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld.

2.   Dat er in lid 1 geen beperkingen worden gesteld aan het beleggen in een bepaalde categorie van activa, betekent niet dat de activa van deze categorie onbeperkt moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De lidstaat van herkomst stelt nadere regels vast waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden bepaald. Hij neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:

i)

de activa die als dekking fungeren van de technische voorzieningen moeten voldoende gediversifieerd en gespreid zijn om te waarborgen dat er geen buitensporige afhankelijkheid van een bepaalde categorie van activa, een specifieke beleggingssector of een specifieke belegging optreedt;

ii)

beleggingen in activa die een hoog risico dragen, hetzij vanwege hun intrinsieke kenmerken, hetzij vanwege de hoedanigheid van de emittent, dienen tot een voorzichtig niveau beperkt te blijven;

iii)

bij de beperkingen met betrekking tot specifieke categorieën van activa moet rekening worden gehouden met de behandeling van de herverzekering voor het berekenen van de technische voorzieningen;

iv)

wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de lidstaat van herkomst voor de toepassing van de regels en beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; hij mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;

v)

het percentage van de tegenover de technische voorzieningen te stellen activa die voor niet-liquide beleggingen zijn aangewend, dient tot een voorzichtig niveau te worden beperkt;

vi)

wanneer de activa ten dele bestaan uit leningen aan of obligaties uitgegeven door bepaalde kredietinstellingen, mag de lidstaat van herkomst bij de toepassing van de in dit artikel vervatte regels en beginselen rekening houden met de door deze kredietinstellingen gehouden onderliggende activa. Deze behandeling mag slechts worden toegepast voorzover de kredietinstelling haar hoofdkantoor heeft in een lidstaat, exclusief in handen is van die lidstaat en/of van de lokale overheden van die lidstaat, en haar werkzaamheden statutair bestaan in het door haar tussenkomst verstrekken van leningen aan de staat of de lokale overheden of van door deze staat of overheden gegarandeerde leningen, dan wel het verstrekken van leningen aan nauw met de staat of de lokale overheden verbonden instanties.

3.   In het kader van de nadere regels waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgesteld, past de lidstaat een strengere behandeling toe op:

leningen die niet voorzien zijn van een bankgarantie, een garantie toegekend door een verzekeringsonderneming, een hypotheek of een andere vorm van zekerheid, dan op leningen die daar wel van zijn voorzien;

icbe's die niet zijn onderworpen aan de coördinatie van Richtlijn 85/611/EEG en andere beleggingsfondsen, dan op icbe's die wel aan die coördinatie zijn onderworpen;

waardepapieren die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, dan op waardepapieren die wel op een gereglementeerde markt worden verhandeld;

obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van andere emittenten dan staten, regionale of lokale overheden van die staten of ondernemingen die behoren tot zone A als bedoeld in Richtlijn 2000/12/EG, of waarvan de emittenten internationale organisaties zijn waartoe geen lidstaat van de Gemeenschap behoort, dan op die zelfde financiële instrumenten uitgegeven door emittenten die wel deze kenmerken vertonen.

4.   De lidstaten mogen het maximum van lid 1, onder b), op 40 % stellen voor bepaalde obligaties die zijn uitgegeven door een kredietinstelling die haar hoofdkantoor in een lidstaat heeft en krachtens de wet onderworpen is aan bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van de houders van deze obligaties. Meer bepaald moeten de bedragen die uit de emissie van deze obligaties worden verkregen overeenkomstig de wet worden belegd in activa die gedurende de gehele looptijd van deze obligaties voldoende dekking bieden voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen en die bij voorrang bestemd worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente in geval de emittent ophoudt te betalen.

5.   De lidstaten mogen van verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij beleggingen in bepaalde categorieën van activa verrichten.

6.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de lidstaat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode afwijkingen toestaan op de regels van lid 1, onder a) tot en met e), mits artikel 22 in acht wordt genomen.

Artikel 25

Aan icbe's of aan een aandelenindex gekoppelde overeenkomsten

1.   Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan de waarde van rechten van deelneming in een icbe of aan de waarde van activa die zijn opgenomen in een door de verzekeringsonderneming gehouden intern fonds, dat gewoonlijk in fracties is verdeeld, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden door deze rechten van deelneming of fracties, dan wel, indien geen fracties zijn gecreëerd, door deze activa.

2.   Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan een aandelenindex of aan een andere referentiewaarde dan die bedoeld in lid 1, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden door de „units” die geacht worden de referentiewaarde te vertegenwoordigen of, indien geen „units” zijn gecreëerd, door activa met een toereikende veiligheid en verhandelbaarheid die zo nauw mogelijk aansluiten bij die waarop de betrokken referentiewaarde is gebaseerd.

3.   De artikelen 22 en 24 zijn niet van toepassing op activa die worden gehouden ter dekking van verplichtingen die rechtstreeks verband houden met de in de leden 1 en 2 bedoelde uitkeringen. Onder „technische voorzieningen” in de zin van artikel 24 worden de technische voorzieningen exclusief die met betrekking tot dergelijke verplichtingen verstaan.

4.   Indien de uitkeringen als bedoeld in de leden 1 en 2 een gegarandeerd rendement of een ander gegarandeerd uitkeringsniveau behelzen, zijn op de daarmee overeenstemmende aanvullende technische voorzieningen de artikelen 22, 23 en 24 van toepassing.

Artikel 26

Congruentieregels

1.   Voor de toepassing van artikel 20, lid 3, en artikel 54 dienen de lidstaten zich ten aanzien van de congruentieregels te voegen naar bijlage II.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 25 bedoelde verbintenissen.

HOOFDSTUK 3

REGELS BETREFFENDE DE SOLVABILITEITSMARGE EN HET GARANTIEFONDS

Artikel 27

Beschikbare solvabiliteitsmarge

1.   Iedere lidstaat verplicht elke verzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, te allen tijde te beschikken over een voldoende beschikbare solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, die ten minste gelijk is aan hetgeen in deze richtlijn als vereiste is gesteld.

2.   De beschikbare solvabiliteitsmarge bestaat uit het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen, met inbegrip van:

a)

het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen, c.q. onderlinge verzekeringsmaatschappijen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan de volgende criteria voldoen:

i)

de statuten bepalen dat er langs deze rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht indien zulks geen daling van de beschikbare solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau veroorzaakt of, na ontbinding van de onderneming, indien alle andere schulden zijn voldaan;

ii)

de statuten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste een maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld van in punt i) bedoelde betalingen voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de voorgenomen betaling kunnen verbieden;

iii)

de relevante bepalingen in de statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten, onverminderd de onder i) en ii) genoemde criteria, hebben verklaard geen bezwaar tegen deze wijziging te hebben;

b)

de (wettelijke of vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan;

c)

de overgebrachte winst of het overgebrachte verlies, na aftrek van de uit te keren dividenden;

d)

voorzover de nationale wetgeving zulks toestaat, uit de op de balans opgenomen winstreserves, wanneer deze kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet beschikbaar zijn gesteld voor uitkering aan de verzekeringnemers.

De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door de verzekeringsonderneming worden gehouden.

3.   De beschikbare solvabiliteitsmarge kan ook bestaan uit:

a)

het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge — naargelang welk bedrag het laagst is —, waarvan niet meer dan 25 % in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, mits bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan, in geval van faillissement of liquidatie van de verzekeringsonderneming, de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip uitstaande schulden zijn voldaan.

Achtergestelde leningen moeten tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

i)

alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

ii)

voor leningen met een vaste looptijd dient de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar te bedragen. Uiterlijk een jaar voor de vervaldag legt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten een plan ter goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de beschikbare solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende minimaal de laatste vijf jaren voor de vervaldag geleidelijk wordt verlaagd. De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende verzekeringsonderneming en haar beschikbare solvabiliteitsmarge niet onder het vereiste niveau daalt;

iii)

leningen waarvan de looptijd niet bepaald is, kunnen slechts worden terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde terugbetaling. In dit laatste geval dient de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten ten minste zes maanden van tevoren in kennis te stellen van de voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de beschikbare en de vereiste solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de beschikbare solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming niet onder het vereiste niveau dreigt te dalen;

iv)

de leningsovereenkomst bevat geen bepalingen op grond waarvan de lening in andere omstandigheden dan bij liquidatie van de verzekeringsonderneming vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald;

v)

de leningsovereenkomst kan alleen worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen de wijziging;

b)

effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan de onder a) bedoelde, ten belope van maximaal 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge — naargelang welk bedrag het laagst is — voor het totaal van deze effecten en van de onder a) vermelde achtergestelde leningen, mits deze aan de volgende voorwaarden voldoen:

i)

zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit;

ii)

de emissie-overeenkomst moet de verzekeringsonderneming de mogelijkheid bieden de betaling van de rente over de lening uit te stellen;

iii)

de vorderingen van de kredietverlener op de verzekeringsonderneming moeten volledig worden achtergesteld bij de vorderingen van alle niet-achtergestelde crediteuren;

iv)

in de documenten met betrekking tot de effectenemissie moet worden bepaald dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden door de schuld en de niet-betaalde rente, terwijl de verzekeringsonderneming haar activiteiten kan voortzetten;

v)

alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen.

4.   Op een met bewijzen gestaafd verzoek van de onderneming aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met de instemming van deze bevoegde autoriteit kan de beschikbare solvabiliteitsmarge ook bestaan uit:

a)

tot 31 december 2009 een bedrag dat gelijk is aan 50 % van de toekomstige winsten van de onderneming, maar niet hoger is dan 25 % van de beschikbare solvabiliteitsmarge of van de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is. Het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt. Deze factor mag ten hoogste 6 bedragen. De geschatte jaarwinst mag niet hoger zijn dan het rekenkundig gemiddelde van de winsten die de laatste vijf boekjaren zijn gemaakt op de in artikel 2, punt 1, bedoelde werkzaamheden.

De bevoegde autoriteiten mogen alleen toestaan dat dit bedrag in de beschikbare solvabiliteitsmarge wordt meegeteld indien:

i)

hun een actuarieel verslag is overgelegd waaruit blijkt dat deze winsten in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd;

ii)

en niet reeds voor een deel rekening is gehouden met de toekomstige winsten die voortvloeien uit de onder c) bedoelde latente netto meerwaarden;

b)

in geval van niet-zillmeren of in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt, het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten; dit bedrag mag voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is, echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen het kapitaal van de branche „levensverzekering” en de wiskundige voorzieningen; dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen;

c)

de latente netto meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa, voorzover deze nettoreserves geen uitzonderlijk karakter hebben;

d)

de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt, tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is.

5.   De wijzigingen die in de leden 2, 3 en 4 moeten worden aangebracht om rekening te houden met ontwikkelingen die een technische aanpassing van de voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen vergen, worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, neergelegde procedure.

Artikel 28

Vereiste solvabiliteitsmarge

1.   Onverminderd artikel 29, wordt de vereiste solvabiliteitsmarge bepaald als aangegeven in de leden 2 tot en met 7, al naargelang de uitgeoefende branches.

2.   Voor de verzekeringen bedoeld in artikel 2, punt 1, onder a) en b), behalve de verzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen, en voor de verrichtingen bedoeld in artikel 2, punt 3, is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van de uitkomsten van de volgende twee berekeningen:

a)

Eerste berekening:

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen met betrekking tot het directe verzekeringsbedrijf en tot de geaccepteerde herverzekeringen zonder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen de wiskundige voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het brutobedrag van de wiskundige voorzieningen; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 85 %;

b)

Tweede berekening:

 

voor overeenkomsten waarbij het risicokapitaal niet negatief is, wordt een component van 0,3 % van dit kapitaal dat ten laste komt van de verzekeringsonderneming, vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het risicokapitaal dat ten laste van de onderneming blijft, na overdracht en retrocessie uit hoofde van herverzekering, en het risicokapitaal zonder aftrek van de herverzekering; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %.

 

Voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden, met een looptijd van ten hoogste drie jaar, bedraagt deze component 0,1 %; voor verzekeringen met een looptijd van meer dan drie, doch niet meer dan vijf jaar, bedraagt deze component 0,15 %.

3.   Voor de aanvullende verzekeringen bedoeld in artikel 2, punt 1, onder c), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeverzekeringsondernemingen zoals vastgesteld bij artikel 16 bis van Richtlijn 73/239/EEG, waarbij het bepaalde in artikel 17 van genoemde richtlijn niet van toepassing is.

4.   Voor de niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur bedoeld in artikel 2, punt 1, onder d), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan:

a)

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel, plus

b)

de vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeverzekeringsondernemingen zoals vastgesteld bij artikel 16 bis van Richtlijn 73/239/EEG, waarbij het bepaalde in artikel 17 van genoemde richtlijn niet van toepassing is. De in artikel 16 bis, lid 6, onder b), van die richtlijn gestelde voorwaarde dat een ouderdomsvoorziening wordt gevormd, kan echter worden vervangen door een bepaling dat de activiteit in het kader van een groep wordt uitgeoefend.

5.   Voor de kapitalisatieverrichtingen bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan 4 % van de wiskundige voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel.

6.   Voor de tontineverrichtingen bedoeld in artikel 2, punt 2, onder a), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan 1 % van het vermogen van de deelgenootschappen.

7.   Voor de in artikel 2, punt 1, onder a) en b), bedoelde verzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen en voor de verrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder c), d) en e), is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van:

a)

voorzover de verzekeringsonderneming een beleggingsrisico draagt, een component van 4 % van de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel;

b)

voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt maar het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast is voor een periode van meer dan vijf jaar, een component van 1 % van de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel;

c)

voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt en het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast is voor een periode van vijf jaar of minder, een bedrag dat gelijk is aan 25 % van de nettobeheerskosten in verband met dergelijke verrichtingen in het voorgaande boekjaar;

d)

voorzover de verzekeringsonderneming een overlijdensrisico dekt, een component van 0,3 % van het risicokapitaal, berekend overeenkomstig lid 2, onder b), van dit artikel.

Artikel 29

Garantiefonds

1.   Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van de in artikel 28 bedoelde vereiste solvabiliteitsmarge. Het wordt gevormd door de in artikel 27, lid 2, lid 3, en — met goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst — lid 4, onder c), vermelde bestanddelen.

2.   Het garantiefonds mag niet minder bedragen dan 3 miljoen EUR.

Iedere lidstaat kan bepalen dat het minimumgarantiefonds voor onderlinge waarborgmaatschappijen, onderlinge verzekeringsmaatschappijen en tontinedeelgenootschappen met een vierde wordt verminderd.

Artikel 30

Aanpassing van het bedrag van het garantiefonds

1.   Het in euro luidende bedrag genoemd in artikel 29, lid 2, wordt jaarlijks en voor de eerste maal op 20 september 2003 aangepast aan de veranderingen in het door Eurostat bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumentenprijzen dat alle lidstaten bestrijkt.

Het bedrag wordt automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen 20 maart 2002 en de actualiseringsdatum, en afgerond op een veelvoud van 100 000 EUR.

Indien deze wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 5 % bedraagt, blijft actualisering achterwege.

2.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van de actualisering, alsmede van de aangepaste bedragen, zoals vermeld in lid 1.

Artikel 31

Activa die geen technische voorzieningen dekken

1.   De lidstaten stellen geen enkel voorschrift vast met betrekking tot de aard van de activa welke aanwezig zijn boven de activa die de in artikel 20 bedoelde technische voorzieningen dekken.

2.   De vrije beschikking over de roerende of onroerende activa die deel uitmaken van het vermogen van de toegelaten verzekeringsondernemingen wordt, onverminderd artikel 20, lid 3, artikel 37, leden 1, 2, 3 en 5, en artikel 39, lid 1, tweede alinea, door de lidstaten niet beperkt.

3.   De leden 1 en 2 laten onverlet de maatregelen welke de lidstaten als eigenaar van of deelnemer in de betrokken verzekeringsondernemingen kunnen nemen, onder volledige waarborging van de belangen van de verzekerden.

HOOFDSTUK 4

OVEREENKOMSTENRECHT EN VERZEKERINGSVOORWAARDEN

Artikel 32

Toepasselijk recht

1.   Het recht dat van toepassing is op de overeenkomsten met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden is het recht van de lidstaat van de verbintenis. Indien zulks volgens het recht van deze staat mogelijk is, kunnen de partijen evenwel het recht van een ander land kiezen.

2.   Wanneer de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, kunnen de partijen het recht kiezen van de lidstaat waarvan hij onderdaan is.

3.   Indien een lidstaat uit meer dan één territoriale eenheid bestaat en elke eenheid daarvan eigen rechtsregels voor verbintenissen uit overeenkomst bezit, wordt voor de vaststelling van het overeenkomstig deze richtlijn toe te passen recht iedere eenheid als een lidstaat beschouwd.

Een lidstaat waarbinnen verschillende territoriale eenheden eigen rechtsregels voor verbintenissen uit overeenkomst bezitten, is niet verplicht de bepalingen van deze richtlijn toe te passen op conflicten tussen het recht van deze eenheden.

4.   Dit artikel laat de toepassing onverlet van de bepalingen van het land van de rechter die, ongeacht het op de overeenkomst toepasselijke recht, het geval dwingend beheersen.

Indien het recht van een lidstaat daarin voorziet, kan gevolg worden toegekend aan de dwingende bepalingen van het recht van de lidstaat van de verbintenis, indien en voorzover die bepalingen volgens het recht van deze lidstaat toepasselijk zijn, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.

5.   Behoudens het in de leden 1 tot en met 4 bepaalde, passen de lidstaten op de in deze richtlijn bedoelde verzekeringsovereenkomsten de algemene bepalingen van hun internationaal privaatrecht inzake verbintenissen uit overeenkomst toe.

Artikel 33

Algemeen belang

De lidstaat van de verbintenis kan de verzekeringnemer niet beletten een overeenkomst te sluiten met een verzekeringsonderneming die volgens de voorwaarden van artikel 4 een vergunning heeft verkregen, voorzover deze overeenkomst niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in de lidstaat van de verbintenis gelden.

Artikel 34

Regels betreffende contractuele voorwaarden en tarifering

De lidstaten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan de verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

Niettegenstaande de eerste alinea, en uitsluitend voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de actuariële beginselen, kan de lidstaat van herkomst een systematische mededeling van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen eisen, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Uiterlijk op 1 juli 1999 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze bepalingen.

Artikel 35

Opzegtermijn

1.   Elke lidstaat schrijft voor dat de verzekeringnemer die een individuele levensverzekering aangaat, beschikt over een termijn van 14 tot 30 dagen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop hij ervan in kennis wordt gesteld dat de overeenkomst is gesloten, om deze overeenkomst op te zeggen.

De kennisgeving van de verzekeringnemer waarin hij de overeenkomst opzegt, heeft ten gevolge dat hij voor de toekomst wordt ontheven van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

De andere rechtsgevolgen en de voorwaarden van de opzegging worden beheerst door het op de overeenkomst toepasselijke recht, als gedefinieerd in artikel 32, met name voor wat betreft de wijze waarop de verzekeringnemer ervan in kennis wordt gesteld dat de overeenkomst gesloten is.

2.   De lidstaten behoeven lid 1 niet toe te passen op overeenkomsten met een looptijd van ten hoogste zes maanden of in gevallen waarin de verzekeringnemer, vanwege zijn positie of de omstandigheden waarin de overeenkomst is gesloten, deze bijzondere bescherming niet nodig heeft. De lidstaten specificeren in hun voorschriften in welke gevallen lid 1 niet van toepassing is.

Artikel 36

Informatie aan verzekeringnemers

1.   Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage III, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.

2.   De verzekeringnemer dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te worden ingelicht over elke wijziging van de in bijlage III, onder B, vermelde gegevens.

3.   De lidstaat van de verbintenis mag van de verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij aanvullende gegevens naast de in bijlage III vermelde gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.

4.   De toepassingsvoorschriften betreffende dit artikel en bijlage III worden door de lidstaat van de verbintenis vastgesteld.

HOOFDSTUK 5

IN MOEILIJKHEDEN OF IN EEN ONREGELMATIGE SITUATIE VERKERENDE VERZEKERINGSONDERNEMINGEN

Artikel 37

Verzekeringsondernemingen in moeilijkheden

1.   Indien een verzekeringsonderneming zich niet voegt naar de bepalingen van artikel 20, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de onderneming haar de vrije beschikking over de activa verbieden, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de verbintenis van hun voornemen op de hoogte te hebben gesteld.

2.   Met het oog op het herstel van de financiële positie van een verzekeringsonderneming waarvan de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 28 voorgeschreven minimum bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een saneringsplan dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij van oordeel zijn dat de financiële positie van de verzekeringsonderneming nog verder zal verslechteren, eveneens de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen in dat geval de autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan de verzekeringsonderneming haar werkzaamheden uitoefent, in kennis van alle genomen maatregelen; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

3.   Indien de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 29 omschreven garantiefonds bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming een plan inzake financiering op korte termijn dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

Voorts kunnen zij de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen de autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan de verzekeringsonderneming werkzaamheden uitoefent, hiervan op de hoogte; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

4.   In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten voorts alle passende maatregelen nemen om de belangen van de verzekerden te beschermen.

5.   Wanneer de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen daarom verzoekt, treft elke lidstaat overeenkomstig zijn nationale wetgeving tevens de nodige maatregelen om de vrije beschikking over de op zijn grondgebied gelokaliseerde activa te kunnen verbieden. De lidstaat van herkomst dient daarbij bekend te maken op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

Artikel 38

Financieel saneringsplan

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten van verzekeringsondernemingen bij welke de rechten van de verzekeringnemers naar hun oordeel in het gedrang komen, een financieel saneringsplan kunnen verlangen. Het financiële saneringsplan moet ten minste voor de volgende drie boekjaren gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

a)

een raming van de kosten van beheer, met name van de algemene lopende kosten en de provisies;

b)

een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat het directe verzekeringsbedrijf en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft;

c)

de te verwachten balanspositie;

d)

een raming van de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de vereiste solvabiliteitsmarge;

e)

het algemene herverzekeringsbeleid.

2.   Wanneer de rechten van de verzekeringnemers door de verslechterde financiële positie van de onderneming in het gedrang komen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de verzekeringsondernemingen kunnen verplichten een hogere vereiste solvabiliteitsmarge aan te houden, teneinde te waarborgen dat de verzekeringsonderneming in staat is in de nabije toekomst aan de solvabiliteitsvereisten te voldoen. Bij de vaststelling van het niveau van deze hogere vereiste solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het in lid 1 bedoelde financiële saneringsplan.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten alle voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen lager kunnen waarderen, met name wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze bestanddelen heeft voorgedaan.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de op herverzekering gebaseerde verlaging van de overeenkomstig artikel 28 bepaalde solvabiliteitsmarge kunnen beperken wanneer:

a)

de aard of de kwaliteit van de herverzekeringsovereenkomsten sinds het laatste boekjaar sterk is veranderd,

b)

er nauwelijks of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van de herverzekeringsovereenkomsten.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteiten op grond van lid 1 van een verzekeringsonderneming een financieel saneringsplan hebben verlangd, onthouden zij zich van de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 14, lid 1, artikel 40, lid 3, tweede alinea, en artikel 42, lid 1, onder a), zolang zij van mening zijn dat de rechten van de verzekeringnemers in het gedrang komen in de zin van lid 1.

Artikel 39

Intrekking van de vergunning

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen de door hen aan een verzekeringsonderneming verleende vergunning intrekken, wanneer de onderneming:

a)

van de vergunning geen gebruikmaakt binnen twaalf maanden, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of gedurende meer dan zes maanden haar werkzaamheden heeft gestaakt, tenzij de vergunning volgens de bepalingen van de betrokken lidstaat in deze gevallen vervalt;

b)

niet meer aan de toegangsvoorwaarden voldoet;

c)

er niet in geslaagd is om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen waarin het in artikel 37 bedoelde sanerings- of financieringsplan voorziet;

d)

ernstig in gebreke blijft te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing zijnde regeling.

Wanneer de vergunning wordt ingetrokken of vervalt, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis; deze moeten passende maatregelen treffen om te beletten dat de betrokken verzekeringsonderneming op hun grondgebied nieuwe werkzaamheden aanvangt, hetzij in het kader van vestiging, hetzij in het kader van vrije dienstverrichting. Zij nemen voorts in samenwerking met deze autoriteiten alle passende maatregelen om de belangen van de verzekerden te beschermen en beperken met name de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 37, lid 1, lid 2, tweede alinea, en lid 3, tweede alinea.

2.   Elk besluit tot intrekking van de vergunning moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en ter kennis van de betrokken verzekeringsonderneming worden gebracht.

TITEL IV

BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN HET RECHT TOT VRIJE VESTIGING EN TEN AANZIEN VAN DE VRIJHEID VAN DIENSTVERRICHTING

Artikel 40

Voorwaarden voor het vestigen van een bijkantoor

1.   Iedere verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

2.   De lidstaten verlangen dat de verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:

a)

de naam van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij voornemens is het bijkantoor te vestigen;

b)

haar programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de voorgenomen verrichtingen en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;

c)

het adres in de lidstaat van het bijkantoor waar documenten kunnen worden opgevraagd en afgeleverd, met dien verstande dat dit hetzelfde adres is als datgene waaraan de mededelingen voor de algemeen gevolmachtigde worden gericht;

d)

de naam van de algemeen gevolmachtigde van het bijkantoor, aan wie voldoende bevoegdheden moeten zijn verleend om de verzekeringsonderneming ten opzichte van derden te verbinden en om haar tegenover de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaat van het bijkantoor te vertegenwoordigen. In het geval van Lloyd's mogen zich bij eventuele geschillen in de lidstaat van het bijkantoor welke voortvloeien uit aangegane verbintenissen, voor de verzekerden geen grotere moeilijkheden voordoen dan bij vergelijkbare geschillen met klassieke verzekeraars. Te dien einde moet onder de bevoegdheden van de algemeen gevolmachtigde in het bijzonder de bekwaamheid vallen om in zijn hoedanigheid van algemeen gevolmachtigde op voor de betrokken „underwriters” van Lloyd's bindende wijze te worden gedagvaard.

3.   Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur, aan de financiële positie van de verzekeringsonderneming of aan de goede reputatie en de beroepskwalificaties of -ervaring van de verantwoordelijke bestuurders en van de algemeen gevolmachtigde, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor en stellen zij de betrokken onderneming hiervan in kennis.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verklaren tevens dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 28 en 29.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor, delen zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens aan de betrokken verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

4.   Voordat het bijkantoor van de verzekeringsonderneming met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 3 bedoelde mededeling, om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de voorwaarden, verband houdende met het algemeen belang, aan te geven waaronder deze werkzaamheden in de lidstaat van het bijkantoor moeten worden uitgeoefend.

5.   Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, mag het bijkantoor worden gevestigd en met zijn werkzaamheden aanvangen.

6.   In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) en d), verstrekte gegevens, stelt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van het bijkantoor schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste één maand vóór de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor overeenkomstig lid 3, respectievelijk lid 4, hun taak kunnen vervullen.

Artikel 41

Vrijheid van dienstverrichting: voorafgaande kennisgeving aan de lidstaat van herkomst

Elke verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer lidstaten uit te oefenen, is gehouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de aard van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan.

Artikel 42

Vrijheid van dienstverrichting: kennisgeving door de lidstaat van herkomst

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst delen binnen één maand na de in artikel 41 bedoelde kennisgeving aan de lidstaat of lidstaten op het grondgebied waarvan de verzekeringsonderneming voornemens is in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uit te oefenen, mee:

a)

dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 28 en 29;

b)

de branches die de verzekeringsonderneming mag uitoefenen;

c)

de aard van de verbintenissen die de verzekeringsonderneming voornemens is aan te gaan in de lidstaat van dienstverrichting.

Zij stellen tegelijkertijd de betrokken verzekeringsonderneming daarvan in kennis.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de in lid 1 bedoelde gegevens niet meedelen binnen de gestelde termijn, delen zij de redenen van deze weigering binnen die zelfde termijn aan de verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering moet beroep openstaan bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

3.   De verzekeringsonderneming kan haar werkzaamheden aanvangen vanaf de officieel bevestigde datum waarop haar bericht is gegeven van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde mededeling.

Artikel 43

Vrijheid van dienstverrichting: wijzigingen van de aard van verbintenissen

Wanneer de verzekeringsonderneming voornemens is in de in artikel 41 bedoelde gegevens een wijziging aan te brengen, volgt zij daartoe de in de artikelen 41 en 42 bepaalde procedure.

Artikel 44

Taal

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor of van de lidstaat van dienstverrichting kunnen voorschrijven dat de gegevens die zij op grond van de bepalingen van deze richtlijn kunnen verlangen met betrekking tot de activiteit van de verzekeringsondernemingen die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn, hun in de officiële taal (of talen) van die lidstaat worden verstrekt.

Artikel 45

Regels betreffende contractuele voorwaarden en tarifering

De lidstaat van het bijkantoor of de lidstaat van dienstverrichting stelt geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de technische grondslagen die met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen worden gehanteerd en de formulieren en andere documenten waarvan de verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers. Voor het toezicht op de naleving van zijn nationale bepalingen betreffende verzekeringsovereenkomsten kan hij van een verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen, slechts een niet-systematische mededeling eisen van die voorwaarden en van de andere documenten waarvan zij gebruik wenst te maken, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Artikel 46

Verzekeringsondernemingen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen

1.   Iedere verzekeringsonderneming die in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uitoefent, moet aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor en/of van de lidstaat van dienstverrichting alle voor de toepassing van dit artikel gevraagde documenten overleggen, voorzover ook de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in deze lidstaten hebben, daartoe zijn gehouden.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat vaststellen dat een verzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van die lidstaat heeft of aldaar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de rechtsvoorschriften van die lidstaat die op haar van toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken verzekeringsonderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid.

3.   Indien de betrokken verzekeringsonderneming niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan in kennis. Deze laatsten treffen onverwijld alle passende maatregelen opdat de betrokken verzekeringsonderneming een eind maakt aan de onregelmatigheid. De aard van deze maatregelen wordt ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat gebracht.

4.   Indien de verzekeringsonderneming, ondanks de door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of die lidstaat geen maatregelen treft, inbreuk blijft maken op de in de betrokken lidstaat geldende rechtsregels, kan deze laatste, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te beteugelen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de onderneming te beletten op zijn grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten. De lidstaten zorgen ervoor dat de voor deze maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied mogelijk worden gemaakt.

5.   De leden 2, 3 en 4 laten de bevoegdheid van de betrokken lidstaten onverlet om in dringende gevallen passende maatregelen te treffen om inbreuken op hun grondgebied te voorkomen. Zo kunnen zij onder meer een verzekeringsonderneming beletten op hun grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

6.   De leden 2, 3 en 4 laten de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om overtredingen op hun grondgebied te bestraffen.

7.   Indien de verzekeringsonderneming die de inbreuk heeft gepleegd, in de betrokken lidstaat een vestiging heeft of er goederen bezit, kunnen de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat, overeenkomstig de nationale wetgeving, de voor deze inbreuk vastgestelde administratieve sancties ten uitvoer leggen ten aanzien van deze vestiging of deze goederen.

8.   Elke op grond van de leden 3 tot en met 7 genomen maatregel die sancties en beperkingen van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf inhoudt, moet met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken verzekeringsonderneming worden gebracht.

9.   De Commissie legt om de twee jaar aan het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor met een overzicht van het aantal en de aard van de gevallen waarin in elke lidstaat in de zin van artikel 40 of van artikel 42 weigering heeft plaatsgevonden of maatregelen zijn genomen overeenkomstig lid 4 van het onderhavige artikel. De lidstaten verlenen aan de Commissie hun medewerking door de nodige informatie te verstrekken voor het opstellen van dat verslag.

Artikel 47

Adverteren

Deze richtlijn belet verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een lidstaat hebben niet, hun diensten met alle beschikbare communicatiemiddelen te adverteren in de lidstaat van het bijkantoor of in de lidstaat van dienstverrichting, mits zij alle eventuele voorschriften inzake vorm en inhoud van dit adverteren in acht nemen die zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang.

Artikel 48

Liquidatie

In geval van liquidatie van een verzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit andere verzekeringsovereenkomsten van deze onderneming, zonder onderscheid naar nationaliteit van verzekerden en begunstigden.

Artikel 49

Statistische informatie betreffende grensoverschrijdende werkzaamheden

Iedere verzekeringsonderneming moet, afzonderlijk voor in het kader van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten tot stand gekomen verrichtingen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis stellen van het bedrag van de geboekte premies, zonder aftrek van herverzekering, per lidstaat en voor elk van de in bijlage I vermelde branches I tot en met IX.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst delen de bedoelde gegevens binnen een redelijke termijn in geaggregeerde vorm mee aan de bevoegde autoriteiten van elke betrokken lidstaat die daarom verzoekt.

Artikel 50

Belastingen en heffingen op premies

1.   Onverminderd een latere harmonisatie is elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de lidstaat van de verbintenis, en wat Spanje betreft, aan de extra heffingen die bij wet zijn ingesteld ten behoeve van het Spaanse „Consorcio de compensación de seguros” voor het vervullen van zijn taak met betrekking tot de compensatie van verliezen die het gevolg zijn van uitzonderlijke gebeurtenissen die zich in deze lidstaat voordoen.

2.   Het recht dat krachtens artikel 32 op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is.

3.   Behoudens een latere harmonisatie past elke lidstaat op de verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied verbintenissen aangaan, zijn nationale bepalingen toe betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen in de zin van lid 1.

TITEL V

REGELS TOEPASSELIJK OP BINNEN DE GEMEENSCHAP GEVESTIGDE AGENTSCHAPPEN OF BIJKANTOREN VAN ONDERNEMINGEN WAARVAN HET HOOFDKANTOOR BUITEN DE GEMEENSCHAP IS GEVESTIGD

Artikel 51

Vergunningbeginselen en -voorwaarden

1.   Voor iedere onderneming waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd, stelt elke lidstaat de toegang op zijn grondgebied tot de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden afhankelijk van een vergunning.

2.   De lidstaat mag een vergunning verlenen, indien de onderneming ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij moet bevoegd zijn tot het verrichten van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden krachtens de nationale wetgeving waaronder zij ressorteert;

b)

zij moet een agentschap of bijkantoor op het grondgebied van deze lidstaat oprichten;

c)

zij moet zich verbinden ter zetel van het agentschap of het bijkantoor een specifieke boekhouding te voeren voor de werkzaamheden die zij aldaar uitoefent en er alle bescheiden met betrekking tot de behandelde zaken te bewaren;

d)

zij moet een algemeen gevolmachtigde aanwijzen, die door de bevoegde autoriteit moet worden toegelaten;

e)

zij moet in de lidstaat van bedrijfsuitoefening over activa beschikken, welke ten minste de helft van het in artikel 29, lid 2, eerste alinea, voor het garantiefonds aangegeven minimum dienen te bedragen, en een vierde gedeelte van dit minimum bij wijze van waarborg deponeren;

f)

zij moet zich verbinden een solvabiliteitsmarge te handhaven overeenkomstig artikel 55;

g)

zij moet een programma van werkzaamheden overleggen overeenkomstig lid 3.

3.   Het in lid 2, onder g), genoemde programma van werkzaamheden van het agentschap of bijkantoor moet gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

a)

de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan;

b)

de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

c)

de omvang van de solvabiliteitsmarge en van het garantiefonds van de onderneming als bedoeld in artikel 55;

d)

de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het productienet, alsmede de financiële middelen ter dekking daarvan;

en moet voor de eerste drie boekjaren voorts bevatten:

e)

een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke uitgaven en ontvangsten, zowel wat de directe verrichtingen en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft;

f)

een opgave van de te verwachten balanspositie;

g)

een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verbintenissen en van de solvabiliteitsmarge.

4.   Een lidstaat mag systematische mededeling eisen van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen, zonder dat dit vereiste voor een verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Artikel 52

Regels betreffende bijkantoren van ondernemingen van derde landen

1.

a)

Behoudens onder b) mogen de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren de in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat niet gelijktijdig uitoefenen met de onder de onderhavige richtlijn vallende werkzaamheden.

b)

Behoudens onder c) mogen de lidstaten bepalen dat de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren die op de voor hen geldende datum als bedoeld in artikel 18, lid 3, deze twee werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat gelijktijdig uitoefenden, deze daar kunnen blijven uitoefenen, mits zij overeenkomstig artikel 19 een gescheiden beheer voeren voor elk van deze werkzaamheden.

c)

Elke lidstaat die uit hoofde van artikel 18, lid 6, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen verplicht heeft een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij op de voor hen geldende datum, bedoeld in artikel 18, lid 3, verrichtten, moet deze verplichting ook opleggen aan de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren die op zijn grondgebied zijn gevestigd en aldaar de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen.

d)

De lidstaten mogen bepalen dat de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren waarvan het hoofdkantoor de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefent en die op de voor hen geldende datum, bedoeld in artikel 18, lid 3, op het grondgebied van een lidstaat uitsluitend de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefenden, hun werkzaamheden kunnen blijven verrichten. Indien de onderneming de in Richtlijn 73/239/EEG bedoelde werkzaamheden op dit grondgebied wil uitoefenen, mag zij de in deze richtlijn genoemde werkzaamheden nog slechts verrichten via een dochteronderneming.

2.   De artikelen 13 en 37 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren.

Voor de toepassing van artikel 37 wordt de bevoegde autoriteit die de totale solvabiliteit van deze agentschappen of bijkantoren controleert, gelijkgesteld met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van het hoofdkantoor.

3.   Bij intrekking van de vergunning door de in artikel 56, lid 2, bedoelde autoriteit, stelt deze de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar de onderneming werkzaam is, hiervan in kennis; deze autoriteiten treffen de nodige maatregelen. Wanneer het besluit tot intrekking is gebaseerd op de ontoereikendheid van de solvabiliteitsmarge berekend volgens artikel 56, lid 1, onder a), trekken ook de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten hun vergunning in.

Artikel 53

Portefeuilleoverdracht

1.   Elke lidstaat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in dezelfde lidstaat gevestigde overnemer, indien de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, of in voorkomend geval die van de in artikel 56 bedoelde lidstaat, verklaren dat de overnemende onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

2.   Elke lidstaat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een verzekeringsonderneming die haar hoofdkantoor in een andere lidstaat heeft, indien de bevoegde autoriteiten van die lidstaat verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

3.   Indien een lidstaat, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming verleent om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigd agentschap of bijkantoor, als bedoeld in deze titel, overtuigt hij zich ervan dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de overnemer, of in voorkomend geval die van de in artikel 56 bedoelde lidstaat, verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, dat de wetgeving van de lidstaat van de overnemer in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht voorziet en dat die lidstaat met de overdracht instemt.

4.   In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen verleent de lidstaat waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd, toestemming voor de overdracht na de instemming te hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de verbintenis, wanneer deze niet de lidstaat is waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd.

5.   De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming hun advies of hun instemming mede binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen die termijn hebben gereageerd, geldt zulks als een gunstig advies of als een stilzwijgende instemming.

6.   De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de lidstaat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan allen voor wie uit de overgedragen overeenkomsten rechten of verplichtingen voortvloeien.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.

Artikel 54

Technische voorzieningen

De lidstaten leggen de ondernemingen de verplichting op voldoende voorzieningen, als bedoeld in artikel 20, te vormen, welke overeenkomen met de op hun grondgebied aangegane verplichtingen. Zij zien erop toe dat het agentschap of bijkantoor tegenover deze voorzieningen gelijkwaardige en congruente activa stelt overeenkomstig bijlage II.

Ten aanzien van het berekenen van deze voorzieningen, het bepalen van de categorieën van beleggingen en het waarderen van de activa alsmede, in voorkomend geval, het bepalen van de grenzen waarbinnen de activa als dekking van deze voorzieningen kunnen worden aanvaard, zijn de wetgevingen van de lidstaten van toepassing.

De betrokken lidstaat eist dat de activa welke deze voorzieningen dekken, op zijn grondgebied zijn gelokaliseerd. Artikel 20, lid 4, is echter van toepassing.

Artikel 55

Solvabiliteitsmarge en garantiefonds

1.   Iedere lidstaat verplicht de op zijn grondgebied opgerichte agentschappen of bijkantoren over een solvabiliteitsmarge te beschikken die bestaat uit de in artikel 27 genoemde bestanddelen. Het minimum van de marge wordt berekend overeenkomstig artikel 28. Voor deze berekening worden echter uitsluitend de verrichtingen van het agentschap of het bijkantoor in aanmerking genomen.

2.   Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van het minimum van de solvabiliteitsmarge.

Het bedrag van dit fonds mag echter niet kleiner zijn dan de helft van het in artikel 29, lid 2, eerste alinea, bedoelde minimum. Het in artikel 51, lid 2, onder e), bedoelde aanvangsdepot wordt daartoe gerekend.

Het garantiefonds en het minimum van dit fonds worden gevormd overeenkomstig artikel 29.

3.   De activa die tegenover het minimum van de solvabiliteitsmarge staan, moeten gelokaliseerd zijn binnen de lidstaat van bedrijfsuitoefening ten belope van het garantiefonds, en, voor het resterende gedeelte, binnen de Gemeenschap.

Artikel 56

Voordelen voor ondernemingen met een vergunning in meer dan één lidstaat

1.   Ondernemingen die in verscheidene lidstaten een vergunning aangevraagd of verkregen hebben, kunnen om de volgende voordelen verzoeken, die slechts gezamenlijk kunnen worden toegekend:

a)

de in artikel 55 bedoelde solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van het geheel van de werkzaamheden die zij binnen de Gemeenschap uitoefenen; in dit geval worden uitsluitend de verrichtingen van alle binnen de Gemeenschap gevestigde agentschappen of bijkantoren bij deze berekeningen in aanmerking genomen;

b)

de in artikel 51, lid 2, onder e), bedoelde waarborg wordt slechts in één van deze lidstaten gestort;

c)

de activa die tegenover het garantiefonds staan, zijn gelokaliseerd in één van de lidstaten waar zij werkzaam zijn.

2.   De aanvraag om in aanmerking te komen voor de in lid 1 bedoelde voordelen dient bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te worden ingediend. In deze aanvraag moet de autoriteit worden aangegeven die in de toekomst toezicht op de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de bijkantoren of agentschappen binnen de Gemeenschap dient te houden. De keuze van de autoriteit moet met redenen worden omkleed. De waarborg moet bij de betrokken lidstaat worden gestort.

3.   De voordelen van lid 1 mogen slechts worden toegekend wanneer de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar de aanvraag is ingediend, hun toestemming verlenen. Zij worden van kracht op het tijdstip waarop de gekozen bevoegde autoriteit zich tegenover de andere bevoegde autoriteiten bereid heeft verklaard, de controle van de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren of agentschappen op zich te nemen.

De gekozen bevoegde autoriteit ontvangt van de andere lidstaten de voor de controle op de totale solvabiliteit vereiste inlichtingen over de op hun grondgebied gevestigde agentschappen of bijkantoren.

4.   De krachtens dit artikel toegekende voordelen dienen op verzoek van één of meer betrokken lidstaten door alle betrokken lidstaten gelijktijdig te worden ingetrokken.

Artikel 57

Overeenkomsten met derde landen

De Gemeenschap kan, in overeenkomstig het Verdrag met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, besluiten tot toepassing van bepalingen welke afwijken van die van deze titel, teneinde, op basis van wederkerigheid, aan de verzekerden van de lidstaten een voldoende bescherming te waarborgen.

TITEL VI

REGELS TOEPASSELIJK OP DOCHTERONDERNEMINGEN VAN MOEDERONDERNEMINGEN WAAROP HET RECHT VAN EEN DERDE LAND VAN TOEPASSING IS EN OP DE VERWERVING VAN DEELNEMINGEN DOOR ZULKE MOEDERONDERNEMINGEN

Artikel 58

Informatieverstrekking aan de Commissie door de lidstaten

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

elke vergunningverlening voor een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen. De Commissie stelt het in artikel 65, lid 1, bedoelde comité daarvan in kennis;

b)

elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt. De Commissie stelt het in artikel 65, lid 1, bedoelde comité daarvan in kennis.

Wanneer een vergunning wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie.

Artikel 59

Behandeling van verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap door derde landen

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die hun verzekeringsondernemingen ondervinden bij vestiging of uitoefening van hun werkzaamheden in een derde land.

2.   De Commissie stelt periodiek een verslag op waarin de in de leden 3 en 4 bedoelde behandeling van verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap in derde landen, met betrekking tot de vestiging en de uitoefening van verzekeringswerkzaamheden en het verwerven van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van derde landen wordt onderzocht. De Commissie legt deze verslagen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen, voor aan de Raad.

3.   Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat een derde land de verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap geen daadwerkelijke toegang tot de markt verleent die vergelijkbaar is met die welke de Gemeenschap toekent aan verzekeringsondernemingen van dat derde land, kan zij aan de Raad voorstellen doen om een passend onderhandelingsmandaat te verkrijgen teneinde voor de verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap vergelijkbare concurrentiemogelijkheden te verkrijgen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

4.   Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat in een derde land verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap geen nationale behandeling krijgen die dezelfde concurrentiemogelijkheden biedt als die welke aan binnenlandse verzekeringsondernemingen worden geboden, en dat de voorwaarden voor daadwerkelijke toegang tot de markt niet zijn vervuld, kan zij onderhandelingen openen om dit euvel te verhelpen.

In de in de eerste alinea bedoelde omstandigheden kan ook, naast het openen van onderhandelingen overeenkomstig de procedure van artikel 65, lid 2, worden besloten dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hun beslissingen moeten beperken of opschorten inzake:

op het tijdstip van het besluit of later ingediende vergunningsaanvragen, en

het verwerven van deelnemingen door rechtstreekse of middellijke moederondernemingen die onder het recht van het betrokken derde land vallen.

De bedoelde maatregelen zijn ten hoogste drie maanden geldig.

Vóór het verstrijken van deze termijn van drie maanden kan de Raad in het licht van het resultaat van de onderhandelingen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten of de genomen maatregelen van toepassing blijven.

Een dergelijke beperking of opschorting geldt niet voor de oprichting van dochterondernemingen door verzekeringsondernemingen of dochterondernemingen daarvan die een vergunning hebben gekregen in de Gemeenschap, noch voor het verwerven van deelnemingen door dergelijke ondernemingen of dochterondernemingen in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap.

5.   Indien de Commissie één van de in de leden 3 en 4 bedoelde vaststellingen doet, stellen de lidstaten haar desgevraagd in kennis van:

a)

elke vergunningaanvraag door een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van het betrokken derde land vallen;

b)

elk door een dergelijke onderneming voorgelegd project voor verwerving van een deelneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap, waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt.

Deze kennisgevingsverplichting vervalt zodra met een derde land als bedoeld in lid 3 of lid 4 een overeenkomst is gesloten of wanneer de in lid 4, tweede en derde alinea, bedoelde maatregelen niet meer van toepassing zijn.

6.   De krachtens dit artikel getroffen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen die de Gemeenschap heeft uit hoofde van bilaterale of multilaterale internationale overeenkomsten inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen.

TITEL VII

OVERGANGS- EN ANDERE BEPALINGEN

Artikel 60

Afwijkingen en afschaffing van beperkende maatregelen

1.   De ondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn opgericht uit hoofde van „Royal Charter”, „Private Act” of „Special Public Act” mogen hun bedrijf in de rechtsvorm waarin zij op 15 maart 1979 waren opgericht, voor onbepaalde tijd voortzetten.

Het Verenigd Koninkrijk maakt van deze ondernemingen een lijst op die zij ter kennis brengt van de andere lidstaten en van de Commissie.

2.   De uit hoofde van de „Friendly Societies Acts” in het Verenigd Koninkrijk geregistreerde maatschappijen mogen de werkzaamheden levensverzekering en spaartransacties die zij op 15 maart 1979 overeenkomstig hun doel verrichtten, voortzetten.

Artikel 61

Bewijs van betrouwbaarheid

1.   Indien een lidstaat van zijn onderdanen een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad of slechts één van deze twee bewijzen eist, aanvaardt deze lidstaat als voldoende bewijs voor de onderdanen van de overige lidstaten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister of, bij ontbreken daarvan, van een door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van de lidstaat van herkomst of oorsprong afgegeven gelijkwaardig document, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan.

2.   Wanneer het in lid 1 bedoelde document niet door de lidstaat van herkomst of oorsprong wordt afgegeven, kan dit worden vervangen door een verklaring onder ede — of, in de lidstaten waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring — welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie of, in voorkomend geval, van een notaris van de lidstaat van herkomst of oorsprong, die een attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht geeft. De verklaring dat er geen faillissement heeft plaatsgehad, mag ook worden afgelegd ten overstaan van een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie van diezelfde staat.

3.   De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

4.   De lidstaten wijzen de autoriteiten en organisaties aan die bevoegd zijn voor de afgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten en stellen de overige lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Iedere lidstaat deelt de overige lidstaten en de Commissie tevens mede bij welke autoriteiten en organisaties de in dit artikel bedoelde documenten tot staving van het verzoek om op het grondgebied van deze lidstaat de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden te mogen uitoefenen, moeten worden ingediend.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 62

Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken nauw samen teneinde het toezicht op de in deze richtlijn bedoelde verzekeringen en verrichtingen binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken.

Iedere lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van de belangrijkste moeilijkheden die de toepassing van deze richtlijn met zich brengt, onder meer van de moeilijkheden die zich voordoen indien een lidstaat een abnormale verplaatsing constateert van de in deze richtlijn bedoelde verzekeringsactiviteit ten nadele van de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen naar agentschappen en bijkantoren die in de nabijheid van zijn grondgebied zijn gelegen.

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten onderzoeken deze moeilijkheden zo spoedig mogelijk teneinde een afdoende oplossing te vinden.

In voorkomend geval dient de Commissie bij de Raad passende voorstellen in.

Artikel 63

Verslagen betreffende de ontwikkeling van de markt in het kader van het vrij verrichten van diensten

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden, en voor de eerste maal op 20 november 1995, een verslag voor over de ontwikkeling van de markt van verzekeringen en verrichtingen in het kader van het vrij verrichten van diensten.

Artikel 64

Technische aanpassingen

De technische aanpassingen die op de hierna genoemde punten in deze richtlijn moeten worden aangebracht, worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, voorziene procedure:

uitbreiding van de lijst van rechtsvormen in artikel 6, lid 1, onder a);

wijziging van de in bijlage I opgenomen lijst, of aanpassing van de terminologie in die lijst, om met de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt rekening te houden;

verduidelijking van de in artikel 27 opgesomde bestanddelen van de solvabiliteitsmarge, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden;

wijziging van het in artikel 29, lid 2, vastgestelde minimumbedrag van het garantiefonds, om met de economische en financiële ontwikkelingen rekening te houden;

wijziging, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden, van de in artikel 23 opgenomen lijst van categorieën van activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aanvaard en van de in artikel 24 vastgestelde voorschriften betreffende de spreiding;

wijziging van de versoepelingen van de congruentieregels, waarin in bijlage II is voorzien, om met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten ter dekking van het valutarisico of de vooruitgang bij de Economische en Monetaire Unie rekening te houden;

verduidelijking van de definities, om een eenvormige toepassing van deze richtlijn in de gehele Gemeenschap te garanderen;

de nodige technische aanpassingen van de voorschriften inzake de vaststelling van de maximumrentepercentages uit hoofde van artikel 20, met name om rekening te houden met de vooruitgang bij de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 65

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Richtlijn 91/675/EEG ingestelde Comité voor het verzekeringswezen.

2.   Waar naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 66

Door bestaande bijkantoren en verzekeringsondernemingen verkregen rechten

1.   De bijkantoren die, overeenkomstig de bepalingen van de lidstaat van het bijkantoor, hun werkzaamheden hebben aangevangen vóór 1 juli 1994, worden geacht onderworpen te zijn geweest aan de procedure van artikel 40, leden 1 tot en met 5.

Zij vallen vanaf genoemde datum onder de artikelen 13, 20, 37, 39 en 46.

2.   De artikelen 41 en 42 doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen door verzekeringsondernemingen welke werkzaam waren in het kader van het vrij verrichten van diensten vóór 1 juli 1994.

Artikel 67

Beroep op de rechter

De lidstaten dragen er zorg voor dat tegen besluiten ten aanzien van een verzekeringsonderneming, die worden genomen op grond van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke in overeenstemming met deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter openstaat.

Artikel 68

Herziening van in euro luidende bedragen

1.   Vóór 15 maart 1985 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de gevolgen van de bij deze richtlijn ingevoerde financiële vereisten voor de situatie van de verzekeringsmarkten van de lidstaten.

2.   De Raad gaat om de twee jaar op voorstel van de Commissie over tot onderzoek naar en, in voorkomend geval, tot herziening van deze in de richtlijn in euro uitgedrukte bedragen waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de economische en monetaire toestand in de Gemeenschap.

Artikel 69

Uitvoering van nieuwe bepalingen

1.   De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 19 juni 2004 te voldoen aan artikel 1, lid 1, onder m), artikel 18, lid 3, artikel 51, lid 2, onder g), lid 3 en lid 4, artikel 60, lid 2, en artikel 66, lid 1. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 17 november 2002 te voldoen aan artikel 16, lid 3. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Tot die datum passen de lidstaten de in bijlage IV, punt 1, genoemde bepaling toe.

3.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 september 2003 te voldoen aan artikel 3, lid 6, en de artikelen 27, 28, 29, 30 en 38. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten schrijven voor dat de in de eerste alinea bedoelde bepalingen voor het eerst van toepassing zijn bij de controle van de jaarrekeningen voor boekjaren die op 1 januari 2004 of in de loop van dat kalenderjaar aanvangen. Tot die datum passen de lidstaten de in bijlage IV, punt 2 en punt 3, genoemde bepalingen toe.

4.   Wanneer de lidstaten de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5.   Uiterlijk 1 januari 2007 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van artikelen 3, punt 6, en de artikelen 27, 28, 29, 30 en 38 en, zo nodig, betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie. Uit dit verslag moet blijken hoe de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in deze richtlijn geboden mogelijkheden, en met name of als gevolg van de aan de nationale toezichthoudende autoriteiten verleende discretionaire bevoegdheid grote verschillen in toezicht op de interne markt zijn ontstaan.

Artikel 70

Informatie van de Commissie

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 71

Overgangsperiode voor artikel 3, punt 6, en de artikelen 27, 28, 29, 30 en 38

1.   De lidstaten kunnen aan verzekeringsondernemingen die op 20 maart 2002 in één of meer van de in bijlage I genoemde branches op hun grondgebied werkzaam zijn, een termijn van vijf jaar toestaan om aan de in artikel 3, punt 6, en de artikelen 27, 28, 29, 30 en 38 van deze richtlijn gestelde voorwaarden te voldoen; de termijn vangt aan op 20 maart 2002.

2.   De lidstaten kunnen aan de in lid 1 bedoelde ondernemingen die na het verstrijken van de termijn van vijf jaar de vereiste solvabiliteitsmarge nog niet volledig hebben bereikt, een aanvullende termijn van ten hoogste twee jaar toestaan, mits deze ondernemingen de maatregelen die zij voornemens zijn te nemen om de marge te bereiken, overeenkomstig artikel 37 ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteiten hebben voorgelegd.

Artikel 72

Ingetrokken richtlijnen en de concordantie ervan met de onderhavige richtlijn

1.   De in bijlage V, deel A, vermelde richtlijnen worden ingetrokken, onverminderd verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage V, deel B, vermelde omzettings- en toepassingstermijnen van deze richtlijnen betreft.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage VI opgenomen concordantietabel.

Artikel 73

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 74

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 november 2002.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

T. PEDERSEN


(1)  PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 1.

(2)  PB C 123 van 25.4.2001, blz. 24.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 15 maart 2001 (PB C 343 van 5.12.2001, blz. 202), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 mei 2002 (PB C 170 E van 16.7.2002, blz. 45) en besluit van het Europees Parlement van 25 september 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4)  PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 11).

(5)  PB L 330 van 29.11.1990, blz. 50. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG (PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1).

(6)  PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

(7)  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7.

(8)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 17).

(9)  PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad.

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11)  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32.

(12)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 283 van 27.10.2001, blz. 28).

(13)  PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1.

(14)  PB L 126 van 12.5.1984, blz. 20.

(15)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 283 van 27.10.2001, blz. 28).

(16)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35).

(17)  PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).


BIJLAGE I

Indeling per branche

I.

Verzekeringen als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder a), b) en c), uitgezonderd die onder II en III.

II.

Verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte.

III.

Verzekeringen als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder a) en b), welke verbonden zijn met beleggingsfondsen.

IV.

„Permanent health insurance” als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder d).

V.

Tontineverrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder a).

VI.

Kapitalisatieverrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b).

VII.

Verrichtingen voor het beheer van collectieve pensioenfondsen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder c) en d).

VIII.

Verrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder e).

IX.

Verrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 3.


BIJLAGE II

Congruentieregels

De valuta waarin de verbintenissen van de verzekeraar opeisbaar zijn, wordt aan de hand van de volgende regels bepaald:

1.

Wanneer de garanties van een overeenkomst in een bepaalde valuta luiden, worden de verbintenissen van de verzekeraar geacht in die valuta opeisbaar te zijn.

2.

De lidstaten kunnen de verzekeringsondernemingen toestaan tegenover hun technische voorzieningen, en met name hun wiskundige voorzieningen, geen congruente activa te stellen indien toepassing van de bovenstaande regels tot gevolg zou hebben dat de onderneming, om aan het congruentiebeginsel te voldoen, in een bepaalde valuta activabestanddelen zou moeten aanhouden ten bedrage van ten hoogste 7 % van de bestaande bestanddelen in andere valuta's.

3.

De lidstaten behoeven van de verzekeringsondernemingen niet te eisen dat zij het congruentiebeginsel toepassen indien de verbintenissen opeisbaar zijn in een andere valuta dan die van één der lidstaten, als de beleggingen in deze valuta aan regels onderworpen zijn, als voor deze valuta transferbeperkingen gelden of als zij, om analoge redenen, niet geschikt is tot dekking van de technische voorzieningen.

4.

Het is de verzekeringsondernemingen toegestaan een bedrag van ten hoogste 20 % van hun verbintenissen in een welbepaalde valuta niet met congruente activa te dekken.

Wel moet het totaal van de activa, alle valuta's tezamen genomen, ten minste gelijk zijn aan het totaal van de verbintenissen, alle valuta's tezamen genomen.

5.

Elke lidstaat kan bepalen dat, wanneer op grond van de bovenstaande regels tegenover verbintenissen activa moeten staan die in de valuta van een lidstaat luiden, ook aan deze regel wordt geacht te zijn voldaan als de activa in euro luiden


BIJLAGE III

Aan de verzekeringnemer te verstrekken inlichtingen

De volgende inlichtingen, die hetzij vóór de sluiting van de overeenkomst (A) hetzij gedurende de looptijd ervan (B) aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld, moeten duidelijk, nauwkeurig en schriftelijk worden verstrekt in een officiële taal van de lidstaat van de verbintenis.

Deze inlichtingen mogen evenwel ook in een andere taal worden gesteld indien de verzekeringnemer daarom verzoekt en de wetgeving van de lidstaat zulks toestaat, dan wel indien de verzekeringnemer vrij het toepasselijke recht kan kiezen.

A.   Vóór de sluiting van de overeenkomst

Inlichtingen betreffende de verzekeringsonderneming

Inlichtingen betreffende de verbintenis

a.1

Naam of firmanaam, rechtsvorm

a.2

Naam van de lidstaat waar het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het agentschap of bijkantoor waarmee de overeenkomst zal worden gesloten, is gevestigd

a.3

Adres van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het agentschap of bijkantoor waarmee de overeenkomst zal worden gesloten

a.4.

Omschrijving van elke verzekeringsdekking en keuzemogelijkheid

a.5.

Looptijd van de overeenkomst

a.6.

Wijze van beëindiging van de overeenkomst

a.7.

Wijze en duur van betaling van de premies

a.8.

Wijze van berekening en toewijzing van winstdelingen

a.9.

Gegevens over de afkoop- en premievrije waarden en in hoeverre deze zijn gegarandeerd

a.10.

Inlichtingen over de premies voor iedere verzekeringsdekking, zowel de hoofddekking als de aanvullende dekkingen, indien zulke inlichtingen dienstig blijken

a.11.

Opsomming van de gebruikte referentiewaarden (rekeneenheden) in fractieverzekeringen

a.12.

Gegevens over de aard van de tegenover de fractieverzekeringen staande activa

a.13.

Wijze van uitoefening van het recht van opzegging

a.14.

Algemene indicatie betreffende de op het type polis toepasselijke belastingregeling

a.15.

Regelingen voor het behandelen van klachten van verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden over de overeenkomst, met inbegrip, in voorkomend geval, van het bestaan van een instantie die belast is met het onderzoeken van klachten, onverminderd de mogelijkheid voor de verzekeringnemer een gerechtelijke procedure aan te spannen

a.16.

Het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, hetzij wanneer de partijen geen vrijheid van rechtskeuze hebben, hetzij ten gevolge van de keuze die de verzekeraar voorstelt als zulks wel het geval is

B.   Gedurende de looptijd

Naast de algemene en bijzondere voorwaarden die aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld, dienen aan deze laatste ook de onderstaande inlichtingen te worden verstrekt gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst:

Inlichtingen betreffende de verzekeringsonderneming

Inlichtingen betreffende de verbintenis

b.1.

Iedere wijziging van de naam of firmanaam, de rechtsvorm of het adres van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het agentschap of bijkantoor waarmede de overeenkomst is gesloten

b.2.

Alle inlichtingen betreffende de punten A.a.4 tot en met A.a.12 in het geval van aanhangsels bij de overeenkomst of wijziging van de daarop van toepassing zijnde wetgeving

b.3

Elk jaar inlichtingen betreffende de situatie van de winstdeling


BIJLAGE IV

1.   Beroepsgeheim

De lidstaten mogen tot 17 november 2002 met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de meegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 16 van deze richtlijn bedoelde.

2.   Van deze richtlijn uitgesloten werkzaamheden en instellingen

Tot de in artikel 69, lid 3, alinea 2, van deze richtlijn bedoelde datum, is deze richtlijn niet van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen waarvan:

de statuten de mogelijkheid bieden hetzij over te gaan tot het heffen van suppletiebijdragen, hetzij tot vermindering van de uitkeringen, hetzij een beroep te doen op de medewerking van derden die tot dat doel een verbintenis hebben aangegaan; en tevens

het jaarlijkse bedrag van de bijdragen, ontvangen uit hoofde van de door deze richtlijn bestreken werkzaamheden, niet meer dan 500 000 EUR beloopt gedurende drie achtereenvolgende jaren. Indien dit bedrag gedurende drie achtereenvolgende jaren wordt overschreden, is deze richtlijn van toepassing vanaf het vierde jaar.

3.   Tot 1 januari 2004 passen de lidstaten de volgende bepalingen toe:

A.   Solvabiliteitsmarge

Tot de in artikel 69, lid 3, tweede alinea, bedoelde datum verplicht iedere lidstaat elke verzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, te beschikken over een voldoende solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.

De solvabiliteitsmarge bestaat:

1.

uit het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen; dit vermogen omvat met name:

het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen, respectievelijk onderlinge verzekeringsmaatschappijen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan de volgende criteria voldoen:

a)

de statuten bepalen dat er vanaf deze rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht als zulks geen daling van de solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau veroorzaakt of, na ontbinding van de onderneming, als alle andere schulden zijn voldaan;

b)

de statuten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste één maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld van elke betaling voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de voorgenomen betaling kunnen verbieden;

c)

de relevante bepalingen in de statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten, onverminderd de criteria onder a) en b), verklaard hebben geen bezwaar tegen deze wijziging te hebben;

de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt;

de (wettelijke of vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan;

de overgebrachte winst;

het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen mogen worden opgenomen, evenwel slechts tot een maximum van 50 % van de marge, waarvan niet meer dan 25 % in achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

in geval van faillissement of liquidatie van de verzekeringsonderneming gelden bindende overeenkomsten op grond waarvan de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip opeisbare schulden zijn voldaan.

Achtergestelde leningen moeten tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

b)

alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

c)

voor leningen met een vaste looptijd dient de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar te bedragen. Uiterlijk één jaar voor de vervaldag legt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten een plan ter goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende minimaal de laatste vijf jaren voor de datum van terugbetaling geleidelijk wordt verlaagd. De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende verzekeringsonderneming en haar solvabiliteitsmarge niet onder het vereiste niveau daalt;

d)

leningen waarvan de looptijd niet bepaald is, kunnen slechts worden terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde terugbetaling. In dit laatste geval dient de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten ten minste zes maanden te voren in kennis te stellen van de voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de daadwerkelijke en de vereiste solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming niet onder het vereiste niveau dreigt te dalen;

e)

de leningovereenkomst bevat geen bepalingen op grond waarvan de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de liquidatie van de verzekeringsonderneming, vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald;

f)

de leningovereenkomst kan alleen worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen de wijziging;

effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten die aan de volgende voorwaarden voldoen, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan bedoeld in het vijfde streepje, ten belope van maximaal 50 % van de solvabiliteitsmarge, voor het totaal van deze effecten en van de in het vijfde streepje vermelde achtergestelde leningen:

a)

zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten;

b)

de emissieovereenkomst moet de verzekeringsonderneming de mogelijkheid bieden de betaling van de rente over de lening uit te stellen;

c)

de vorderingen van de kredietverlener op de verzekeringsonderneming moeten volledig worden achtergesteld bij de vorderingen van alle niet-achtergestelde crediteuren;

d)

in de documenten met betrekking tot de effectenemissie moet worden gestipuleerd dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden door de schuld en de niet-gestorte rente, terwijl de verzekeringsonderneming haar activiteiten kan voortzetten;

e)

alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

2.

voorzover de nationale wetgeving het toestaat, uit de op de balans opgenomen winstreserves, wanneer deze kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet toegekend zijn aan de polishouders;

3.

op een met redenen omkleed verzoek van de onderneming bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied het hoofdkantoor is gevestigd, en met de instemming van deze autoriteit:

a)

uit een bedrag dat 50 % vertegenwoordigt van de toekomstige winsten van de onderneming; het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt; deze factor mag ten hoogste 10 bedragen; de geschatte jaarwinst is het rekenkundig gemiddelde van de winsten die de laatste vijf jaar zijn gemaakt op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde werkzaamheden.

De berekeningsgrondslagen voor de vermenigvuldigingsfactor van de geschatte jaarwinst en de bestanddelen van de gemaakte winst worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in samenwerking met de Commissie in onderlinge overeenstemming vastgesteld. Tot op het tijdstip dat deze overeenstemming is bereikt, worden deze bestanddelen bepaald overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst.

Nadat de bevoegde autoriteiten het begrip „gemaakte winst” hebben vastgesteld, zal de Commissie in het kader van een richtlijn betreffende de harmonisatie van de jaarrekeningen van verzekeringsondernemingen en houdende de coördinatie die vermeld is in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 78/660/EEG, voorstellen indienen voor de harmonisatie van dit begrip;

b)

in geval van niet-zillmeren of in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt, uit het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten; dit bedrag kan echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen de kapitalen van de branche „levensverzekering” en de wiskundige voorzieningen, voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is; dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen;

c)

indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten op wier grondgebied de verzekeringsonderneming haar werkzaamheden uitoefent akkoord gaan, uit de latente meerwaarden welke voortvloeien uit een onderwaardering van de activa en een overwaardering van andere passiva dan de wiskundige voorzieningen, voorzover deze meerwaarden geen uitzonderlijk karakter hebben.

B.   Vereiste solvabiliteitsmarge

Behoudens deel C, wordt de vereiste solvabiliteitsmarge bepaald als hieronder aangegeven, al naargelang de uitgeoefende branches.

a)

Voor de verzekeringen bedoeld in artikel 2, punt 1, onder a) en b), van deze richtlijn behalve de verzekeringen welke verbonden zijn aan beleggingsfondsen en voor de verrichtingen bedoeld in artikel 2, punt 3, van deze richtlijn moet het gelijk zijn aan de som van de uitkomsten van de volgende twee berekeningen:

eerste berekening:

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen voor directe verrichtingen zonder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering alsmede voor de geaccepteerde herverzekeringen wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen de wiskundige voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het bovenbedoelde brutobedrag van de wiskundige voorzieningen; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 85;

tweede berekening:

voor overeenkomsten waarbij het risicokapitaal niet negatief is, wordt een component van 0,3 % van dit kapitaal dat ten laste komt van de verzekeringsonderneming, vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het risicokapitaal dat ten laste van de onderneming blijft, na overdracht en wederoverdracht uit hoofde van herverzekering, en het risicokapitaal zonder aftrek van de herverzekering; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 50;

voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden, met een looptijd van ten hoogste drie jaar, bedraagt bovenbedoelde component 0,1 %; voor verzekeringen met een looptijd van meer dan drie, doch niet meer dan vijf jaar, bedraagt de bovengenoemde component 0,15 %.

b)

Voor de aanvullende verzekeringen bedoeld in artikel 2, punt 1, onder c), van deze richtlijn moet het gelijk zijn aan de uitkomst van de volgende berekening:

samengeteld worden de premies of bijdragen welke op grond van de directe zaken gedurende het laatste boekjaar zijn opgelegd, uit hoofde van alle boekjaren, met inbegrip van bijkomende kosten;

daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de premies welke gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden ontvangen;

afgetrokken worden het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar geannuleerde premies of bijdragen, alsmede het totaalbedrag van de belastingen en rechten op de samengetelde premies of bijdragen.

Nadat het aldus verkregen bedrag in twee gedeelten is gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van maximaal 10 miljoen EUR en een tweede gedeelte dat het restant omvat, worden deze gedeelten vermenigvuldigd met respectievelijk 18 % en 16 % en vervolgens opgeteld.

Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden welke ten laste van de verzekeringsonderneming blijven na overdracht en wederoverdracht uit hoofde van herverzekering, en het brutobedrag van de schaden; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 50.

In het geval van de assuradeursvereniging bekend als Lloyd's wordt bij de berekening van de omvang van de solvabiliteitsmarge uitgegaan van de nettopremies; deze worden vermenigvuldigd met een vast percentage dat jaarlijks wordt vastgesteld en dat wordt bepaald door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van het hoofdkantoor. Dit vaste percentage moet worden berekend op grond van de meest recente statistische gegevens, met name betreffende de betaalde provisies. Deze gegevens, alsmede de verrichte berekening, moeten worden medegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de landen op het grondgebied waarvan Lloyd's is gevestigd.

c)

Voor de niet opzegbare langlopende ziekteverzekeringen bedoeld in artikel 2, punt 1, onder d), van deze richtlijn en voor de kapitalisatieverrichtingen, bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), van deze richtlijn moet het gelijk zijn aan 4 % van de wiskundige voorzieningen, berekend onder de in punt a), eerste berekening, van het onderhavige deel vastgestelde voorwaarden.

d)

Voor de tontineverrichtingen bedoeld in artikel 2, punt 2, onder a), van deze richtlijn moet het gelijk zijn aan 1 % van het vermogen van de deelgenootschappen;

e)

Voor de in artikel 2, punt 1, onder a) en b), bedoelde verzekeringen welke verbonden zijn aan beleggingsfondsen en voor de verrichtingen als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder c), d) en e), van deze richtlijn moet het gelijk zijn aan:

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen berekend overeenkomstig de in punt a), eerste berekening, van het onderhavige deel vastgestelde voorwaarden, voorzover de onderneming een beleggingsrisico draagt, en een aldus berekende component van 1 % van de voorzieningen, voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt, en mits de looptijd van de overeenkomst meer dan vijf jaar bedraagt en het bedrag voor de dekking van de beheerslasten waarin de overeenkomst voorziet, vast is voor een periode van meer dan vijf jaar,

plus

een component van 0,3 % van het risicokapitaal, berekend overeenkomstig de in punt a), tweede berekening, eerste alinea, van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden, voorzover de verzekeringsonderneming een overlijdensrisico draagt.

C.   Garantiefonds

1.

Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van de in deel B bedoelde vereiste solvabiliteitsmarge. Het wordt onder voorbehoud van punt 2 van dit deel tot ten minste 50 % gevormd door de bestanddelen vermeld in de punten 1 en 2 van deel A.

2.

a)

Het minimum van het garantiefonds bedraagt echter 800 000 EUR.

b)

Iedere lidstaat kan bepalen dat het minimum van het garantiefonds voor onderlinge waarborgmaatschappijen, onderlinge verzekeringsmaatschappijen en tontinedeelgenootschappen tot 600 000 EUR wordt verminderd.

c)

Iedere lidstaat kan de in artikel 3, punt 6, tweede streepje, tweede zin, van deze richtlijn bedoelde onderlinge waarborg- of onderlinge verzekeringsmaatschappijen, zodra zij binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, en tontinedeelgenootschappen toestaan dat zij een garantiefonds van ten minste 100 000 EUR vormen, dat met achtereenvolgende tranches van 100 000 EUR geleidelijk op het onder b) van dit deel vastgestelde bedrag wordt gebracht, telkens wanneer de omvang van de ontvangen bijdragen met 500 000 EUR toeneemt.

d)

Het onder a), b) en c) van dit deel bedoelde minimum van het garantiefonds moet worden gevormd door de in de punten 1 en 2 van deel A genoemde bestanddelen.

3.

De onderlinge waarborg- of onderlinge verzekeringsmaatschappijen die in de zin van artikel 6, lid 4, of van artikel 40, van deze richtlijn hun werkzaamheid wensen uit te breiden, kunnen dit slechts doen indien zij onmiddellijk voldoen aan de eisen van punt 2, onder a) en b), van dit deel.


BIJLAGE V

DEEL A

Ingetrokken richtlijnen met de successieve wijzigingen daarvan (bedoeld in artikel 72)

Richtlijn 79/267/EEG van de Raad

 

Richtlijn 90/619/EEG van de Raad

 

Richtlijn 92/96/EEG van de Raad

 

Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (alleen artikel 1, tweede streepje, artikel 2, lid 2, vierde streepje, en artikel 3, lid 1, wat betreft de verwijzingen naar Richtlijn 79/267/EEG)

 

Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad

Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad

Derde Richtlijn 92/96/EEG van de Raad

Derde Richtlijn 92/96/EEG van de Raad

 

Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (alleen artikel 1, tweede streepje, artikel 2, lid 1, derde streepje, artikel 4, lid 1, lid 3 en lid 5, en artikel 5, derde streepje, wat betreft de verwijzingen naar Richtlijn 92/96/EEG)

 

Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (artikel 2, wat betreft de verwijzingen naar Richtlijn 92/96/EEG)

 

Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (artikel 2)

DEEL B

Uitvoeringstermijnen

(bedoeld in artikel 72)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingstermijn

79/267/EEG

(PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1)

15 september 1980

15 september 1981

90/619/EEG

(PB L 330 van 29.11.1990, blz. 50)

20 november 1992

20 mei 1993

92/96/EEG

(PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1)

31 december 1993

1 juli 1994

95/26/EG

(PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7)

18 juli 1996

18 juli 1996

2000/64/EG

(PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27

17 november 2002

17 november 2002

2002/12/EG

(PB L 77 van 20.3.2002, blz.11)

20 september 2003

1 januari 2004


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Onderhavige richtlijn

Richtlijn 79/267/EEG

Richtlijn 90/619/EEG

Richtlijn 92/96/EEG

Richtlijn 95/26/EG

Overige besluiten

 

Artikel 1, lid 1, onder a)

 

 

Artikel 1, onder a)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder b)

 

Artikel 3

Artikel 1, onder b)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder c)

 

Artikel 2, onder c)

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder d)

 

 

Artikel 1, onder c)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder e)

 

 

Artikel 1, onder d)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder f)

 

 

Artikel 1, onder e)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder g)

 

Artikel 2, onder e)

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder h) t/m l)

 

 

Artikel 1, onder f) t/m j)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder m)

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 1, lid 1, onder n)

 

 

Artikel 1, onder l)

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder o), p) en q)

Artikel 5, onder b), c) en d)

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder r)

 

 

 

Artikel 2, lid l

 

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 5, onder a), tweede zin

 

 

 

 

 

Artikel 2

Artikel 1

 

 

 

 

 

Artikel 3, punten 1 t/m 4

Artikel 2

 

 

 

 

 

Artikel 3, punten 5 en 6

Artikel 3

 

 

 

 

 

Artikel 3, punt 7

Artikel 4

 

 

 

 

 

Artikel 3, punt 8

 

 

 

 

Toetredingsakte Oostenrijk, Finland, Zweden, zoals aangepast bij Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS

 

Artikel 4

Artikel 6

 

 

 

 

 

Artikel 5

Artikel 7

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 1

Artikel 8, lid 1

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 2

Artikel 8, lid 1, laatste drie alinea's

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 3

Artikel 8, lid 1 bis

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 4

Artikel 8, lid 2

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 5

Artikel 8, lid 3

 

 

 

 

 

Artikel 6, lid 6

Artikel 8, lid 4

 

 

 

 

 

Artikel 7

Artikel 9

 

 

 

 

 

Artikel 8

 

 

Artikel 7

 

 

 

Artikel 9

Artikel 12

 

 

 

 

 

Artikel 10

Artikel 15

 

 

 

 

 

Artikel 11

Artikel 16

 

 

 

 

 

Artikel 12

Artikel 22, lid 1

 

 

 

 

 

Artikel 13

Artikel 23

 

 

 

 

 

Artikel 14, leden 1 t/m 5

 

 

Artikel 11, leden 2 t/m 6

 

 

 

Artikel 15

 

 

Artikel 14

 

 

 

Artikel 16, leden 1 t/m 5

 

 

Artikel 15, leden 1 t/m 5

 

 

 

Artikel 16, lid 6

 

 

Artikel 15, lid 5 bis

 

 

 

Artikel 16, lid 7

 

 

Artikel 15, lid 5 ter

 

 

 

Artikel 16, lid 8

 

 

Artikel 15, lid 5 quater

 

 

 

Artikel 16, lid 9

 

 

Artikel 15, lid 6

 

 

 

Artikel 17

 

 

Artikel 5 bis

 

 

 

Artikel 18, leden 1 en 2

Artikel 13, leden 1 en 2

 

 

 

 

 

Artikel 18, lid 3

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 18, leden 4 t/m 7

Artikel 13, leden 3 t/m 7

 

 

 

 

 

Artikel 19

Artikel 14

 

 

 

 

 

Artikel 20

Artikel 17

 

 

 

 

 

Artikel 21

 

 

Artikel 19

 

 

 

Artikel 22

 

 

Artikel 20

 

 

 

Artikel 23, lid 1

 

 

Artikel 21, lid 1, eerste alinea

 

 

 

Artikel 23, lid 2

 

 

Artikel 21, lid 1, tweede alinea

 

 

 

Artikel 23, lid 3, eerste alinea

 

 

Artikel 21, lid 1, derde alinea

 

 

 

Artikel 23, lid 3, tweede alinea

 

 

Artikel 21, lid 1, vierde alinea

 

 

 

Artikel 23, lid 4

 

 

Artikel 21, lid 2

 

 

 

Artikel 24

 

 

Artikel 22

 

 

 

Artikel 25

 

 

Artikel 23

 

 

 

Artikel 26

 

 

Artikel 24

 

 

 

Artikel 27

Artikel 18

 

 

 

 

 

Artikel 28

Artikel 19

 

 

 

 

 

Artikel 29

Artikel 20

 

 

 

 

 

Artikel 30

Artikel 20 bis

 

 

 

 

 

Artikel 31

Artikel 21

 

 

 

 

 

Artikel 32

 

Artikel 4

 

 

 

 

Artikel 33

 

 

Artikel 28

 

 

 

Artikel 34

 

 

Artikel 29

 

 

 

Artikel 35

 

Artikel 15

 

 

 

 

Artikel 36

 

 

Artikel 31

 

 

 

Artikel 37

Artikel 24

 

 

 

 

 

Artikel 38

Artikel 24 bis

 

 

 

 

 

Artikel 39

Artikel 26

 

 

 

 

 

Artikel 40

Artikel 10

 

 

 

 

 

Artikel 41

 

Artikel 11

 

 

 

 

Artikel 42

 

Artikel 14

 

 

 

 

Artikel 43

 

Artikel 17

 

 

 

 

Artikel 44

 

 

Artikel 38

 

 

 

Artikel 45

 

 

Artikel 39, lid 2

 

 

 

Artikel 46, leden 1 t/m 9

 

 

Artikel 40, leden 2 t/m 10

 

 

 

Artikel 47

 

 

Artikel 41

 

 

 

Artikel 48

 

 

Artikel 42, lid 2

 

 

 

Artikel 49

 

 

Artikel 43, lid 2

 

 

 

Artikel 50, lid 1

 

 

Artikel 44, lid 2, eerste alinea

 

 

 

Artikel 50, lid 2

 

 

Artikel 44, lid 2, tweede alinea

 

 

 

Artikel 50, lid 3

 

 

Artikel 44, lid 2, derde alinea

 

 

 

Artikel 51, lid 1 t/m lid 2, onder f)

Artikel 27, lid 1 t/m lid 2, onder f)

 

 

 

 

 

Artikel 51, lid 2, onder g)

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 51, leden 3 en 4

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 52

Artikel 31

 

 

 

 

 

Artikel 53

Artikel 31 bis

 

 

 

 

 

Artikel 54

Artikel 28

 

 

 

 

 

Artikel 55

Artikel 29

 

 

 

 

 

Artikel 56

Artikel 30

 

 

 

 

 

Artikel 57

Artikel 32

 

 

 

 

 

Artikel 58

Artikel 32 bis

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 1

Artikel 32 ter, lid 1

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 2

Artikel 32 ter, lid 2

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 3

Artikel 32 ter, lid 3

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 4

Artikel 32 ter, lid 4

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 5

Artikel 32 ter, lid 5

 

 

 

 

 

Artikel 59, lid 6

Artikel 32 ter, lid 7

 

 

 

 

 

Artikel 60, lid 1

Artikel 33, lid 4

 

 

 

 

 

Artikel 60, lid 2

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 61

Artikel 37

 

 

 

 

 

Artikel 62, eerste alinea

Artikel 38

Artikel 28, eerste alinea

 

 

 

 

Artikel 62, tweede t/m vierde alinea

 

Artikel 28, tweede t/m vierde alinea

 

 

 

 

Artikel 63

 

Artikel 29

 

 

 

 

Artikel 64

 

 

Artikel 47

 

 

 

Artikel 65

 

 

Artikel 47

 

 

 

Artikel 66, lid 1, eerste alinea

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 66, lid 1, tweede alinea

 

 

Artikel 48, lid 1

 

 

 

Artikel 66, lid 2

 

 

Artikel 48, lid 2

 

 

 

Artikel 67

 

 

Artikel 50

 

 

 

Artikel 68, lid 1

Artikel 39, lid 1

 

 

 

 

 

Artikel 68, lid 2

Artikel 39, lid 3

 

 

 

 

 

Artikel 69, lid 1

 

 

 

 

 

Nieuw

Artikel 69, lid 2

 

 

 

 

Richtlijn 2000/64/EG, artikel 3, lid 1, eerste alinea

 

Artikel 69, lid 3

 

 

 

 

Richtlijn 2002/12/EG, artikel 3, lid 1, eerste alinea, en Richtlijn 2000/64/EG, artikel 3, lid 2

 

Artikel 69, lid 4

 

 

 

 

Richtlijn 2000/64/EG, artikel 3, lid 1, tweede alinea, en Richtlijn 2002/12/EG, artikel 3, lid 1, tweede alinea

 

Artikel 69, lid 5

 

 

 

 

Richtlijn 2002/12/EG, artikel 3, lid 4

 

Artikel 70

Artikel 41

Artikel 31

Artikel 51, lid 2

Artikel 6, lid 2

Richtlijn 2000/64/EG, artikel 3, lid 2, en Richtlijn 2002/12/EG, artikel 3, lid 3

 

Artikel 71

 

 

 

 

Richtlijn 2002/12/EG, artikel 2

 

Artikel 72

 

 

 

 

 

 

Artikel 73

 

 

 

 

 

 

Artikel 74

 

 

 

 

 

 

Bijlage I

Bijlage

 

 

 

 

 

Bijlage II

 

 

Bijlage I

 

 

 

Bijlage III

 

 

Bijlage II

 

 

 

Bijlage IV

 

 

 

 

 

 

Bijlage V

 

 

 

 

 

 

Bijlage VI

 

 

 

 

 

 


Top