EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0523

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 oktober 2015.
Aannemingsbedrijf Aertssen NV en Aertssen Terrassements SA tegen VSB Machineverhuur BV e.a.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 1 – Werkingssfeer – Klacht met burgerlijkepartijstelling – Artikel 27 – Litispendentie – Vordering ingediend bij een gerecht van een andere lidstaat – Lopend gerechtelijk onderzoek – Artikel 30 – Datum waarop een gerecht wordt geacht te zijn aangezocht.
Zaak C-523/14.

Court reports – general

Zaak C‑523/14

Aannemingsbedrijf Aertssen NV

en

Aertssen Terrassements SA

tegen

VSB Machineverhuur BV e.a.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Gelderland)

„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 1 — Werkingssfeer — Klacht met burgerlijkepartijstelling — Artikel 27 — Litispendentie — Vordering ingediend bij een gerecht van een andere lidstaat — Lopend gerechtelijk onderzoek — Artikel 30 — Datum waarop een gerecht wordt geacht te zijn aangezocht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 oktober 2015

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Toepassingsgebied — Burgerlijke en handelszaken — Begrip — Klacht met burgerlijkepartijstelling bij een onderzoeksrechter, strekkende tot vergoeding van de door de klager gestelde schade — Daaronder begrepen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 1)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Litispendentie — Vorderingen waarbij partijen dezelfde zijn en die op dezelfde oorzaak berusten en hetzelfde onderwerp hebben — Begrip

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 27)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Litispendentie — Vordering ingediend bij een gerecht — Begrip — Klacht met burgerlijkepartijstelling bij een onderzoeksrechter, strekkende tot vergoeding van door de klager gestelde schade — Daaronder begrepen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 27, lid 1)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Litispendentie — Datum waarop een gerecht is aangezocht — Datum waarop een klacht met burgerlijkepartijstelling bij een onderzoeksrechter is ingediend — Voorwaarde — Stuk dat niet vóór die indiening hoeft te worden betekend of ter kennis hoeft te worden gebracht

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 30)

  1.  Artikel 1 van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een bij een onderzoeksrechter ingediende klacht met burgerlijkepartijstelling binnen de werkingssfeer van die verordening valt voor zover zij ertoe strekt, geldelijke vergoeding voor de door de klager gestelde schade te verkrijgen.

    Om te bepalen of een materie binnen de werkingssfeer van die verordening valt, moet de aard van de rechtsbetrekkingen tussen partijen bij het geschil of het voorwerp van het geschil worden onderzocht. De civielrechtelijke vordering tot vergoeding van de schade die een particulier door een strafbaar feit heeft geleden, heeft een civielrechtelijk karakter, ook al wordt zij in het kader van een strafvervolging ingesteld. Hieruit volgt dat ook al heeft de klacht met burgerlijkepartijstelling tot doel de strafvervolging in gang te zetten, en is het door het aangezochte gerecht geleide onderzoek van strafrechtelijke aard, dat niet wegneemt dat zij mede ertoe strekt, een geschil te beslechten waarin particulieren het oneens zijn over de vergoeding van de schade die een van die personen meent te hebben geleden door frauduleuze handelingen van de anderen. Bijgevolg moet de rechtsverhouding tussen partijen als „privaatrechtelijke rechtsbetrekking” worden aangemerkt en valt zij dus onder het begrip „burgerlijke en handelszaken” in de zin van verordening nr. 44/2001.

    (cf. punten 30‑32, 36, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 42‑46)

  3.  Artikel 27, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een vordering in de zin van deze bepaling aanhangig is in het geval dat bij een onderzoeksrechter een klacht met burgerlijkepartijstelling is ingediend ofschoon het gerechtelijk vooronderzoek nog niet is voltooid.

    Wanneer een persoon zich civiele partij heeft gesteld voor een onderzoeksrechter, zou het aanzoeken van iedere andere rechterlijke instantie van een andere lidstaat met betrekking tot dezelfde civiele vordering, te weten een vordering waarbij partijen dezelfde zijn en die op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp heeft, tot parallel lopende procedures leiden en het gevaar doen ontstaan dat onverenigbare beslissingen worden gegeven – wat tegen dat doel zou indruisen – indien de toepassing van dat artikel was uitgesloten. Daartoe is irrelevant dat over de uitkomst van de instructie onzekerheid bestaat. Onzekerheid is immers inherent aan elk type aanhangige vordering en doet zich dus voor in alle gevallen waarin een situatie van litispendentie zich kan voordoen.

    (cf. punten 50‑52, dictum 2)

  4.  Artikel 30 van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een persoon een klacht met burgerlijkepartijstelling bij een onderzoeksrechter indient door de indiening van een stuk dat volgens de toepasselijke bepalingen van nationaal recht niet vóór die indiening hoeft te worden betekend of ter kennis hoeft te worden gebracht, de datum waarop die rechter moet worden geacht te zijn aangezocht, de datum is waarop die klacht is ingediend.

    (cf. punt 60, dictum 3)

Top