Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0598

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 november 2023.
SP en CI tegen Všeobecná úverová banka a.s.
Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Consumentenkredietovereenkomst – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 1, lid 2 – Beding waarin een dwingende wettelijke bepaling is overgenomen – Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1 – Beding betreffende vervroegde opeisbaarheid – Rechterlijke toetsing – Evenredigheid ten opzichte van de contractuele tekortkomingen van de consument – Artikelen 7 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Overeenkomst gewaarborgd door een zekerheidsrecht op een onroerend goed – Buitengerechtelijke verkoop van de woning van de consument.
Zaak C-598/21.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:845

Zaak C‑598/21

SP
en
CI

tegen

Všeobecná úverová banka a.s.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Krajský súd v Prešove)

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 november 2023

„Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Consumentenkredietovereenkomst – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 1, lid 2 – Beding waarin een dwingende wettelijke bepaling is overgenomen – Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1 – Beding betreffende vervroegde opeisbaarheid – Rechterlijke toetsing – Evenredigheid ten opzichte van de contractuele tekortkomingen van de consument – Artikelen 7 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Overeenkomst gewaarborgd door een zekerheidsrecht op een onroerend goed – Buitengerechtelijke verkoop van de woning van de consument”

  1. Consumentenbescherming – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Uitsluiting van contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen – Beding inzake vervroegde opeisbaarheid – Toepassing van de richtlijn

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art 1, lid 2)

    (zie punten 63‑71)

  2. Consumentenbescherming – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Oneerlijk beding in de zin van artikel 3 – Beoordeling van het oneerlijke karakter door de nationale rechter – Criteria

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, lid 1, art. 4, lid 1, en art. 6, lid 1)

    (zie punten 74‑79)

  3. Consumentenbescherming – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding – Draagwijdte – Nationale wettelijke regeling inzake de buitengerechtelijke executie van een zekerheidsrecht op de woning van een consument – Niet-inaanmerkingneming bij de rechterlijke toetsing van het oneerlijke karakter van een beding betreffende vervroegde opeisbaarheid van de evenredigheid van de aan de kredietgever geboden mogelijkheid om het recht uit te oefenen dat hij aan dat beding ontleent – Ontoelaatbaarheid

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7 en 38; richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, lid 1, art. 4, lid 1, art. 6, lid 1, en art. 7, lid 1)

    (zie punten 80‑90 en dictum)

Samenvatting

SP en CI, verzoekers in het hoofdgeding, hebben een consumentenkredietovereenkomst gesloten die over een periode van 20 jaar moet worden afgelost en die wordt gewaarborgd door een zekerheidsrecht op een onroerend goed, te weten de gezinswoning waarin zij hun woonplaats hadden.

Minder dan een jaar na de sluiting van die overeenkomst en nadat verzoekers in het hoofdgeding in gebreke waren gebleven met de aflossing van termijnen, heeft de kredietgever op grond van een in die overeenkomst opgenomen beding betreffende vervroegde opeisbaarheid, terugbetaling gevorderd van alle in het kader van die kredietovereenkomst verschuldigde bedragen. Vervolgens heeft de kredietgever zijn zekerheidsrecht uitgeoefend door de buitengerechtelijke openbare verkoop van het in zekerheid gegeven onroerend goed.

De Okresný súd Prešov (rechter in eerste aanleg Prešov, Slowakije), bij wie verzoekers een verzoek tot opschorting van deze verkoop hebben ingediend, heeft hun verzoek afgewezen bij een eerste vonnis dat hij vervolgens, na terugverwijzing, heeft bevestigd, ondanks de vernietiging ervan door de Krajský súd v Prešove (rechter in tweede aanleg Prešov, Slowakije). Verzoekers hebben tegen dit tweede vonnis hoger beroep ingesteld bij de Krajský súd v Prešove, de verwijzende rechter. Volgens deze rechter bestaat de mogelijkheid dat de nationale wettelijke regeling die de buitengerechtelijke executie toestaat door openbare verkoop van de woning van de consument, in strijd is met richtlijn 93/13 en met het evenredigheidsbeginsel.

In zijn arrest gaat het Hof in op de uitlegging van richtlijn 93/13 ( 1 ) en, meer in het bijzonder, op de omvang van de rechterlijke toetsing van het oneerlijke karakter van een beding betreffende vervroegde opeisbaarheid in een consumentenkredietovereenkomst, wanneer dat beding de buitengerechtelijke verkoop van de gezinswoning van de consument mogelijk maakt.

Beoordeling door het Hof

In de eerste plaats stelt het Hof vast dat het beding betreffende vervroegde opeisbaarheid, op grond waarvan de schuldeiser de vervroegde terugbetaling van het volledige verschuldigde saldo kan vorderen ingeval de schuldenaar zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt. Het Hof benadrukt dat dit beding, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, bijgevolg niet kan worden aangemerkt als een „beding waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen” in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13. Hoewel in dat beding een aantal bepalingen van nationaal recht ( 2 ) zijn overgenomen, zijn deze bepalingen niet dwingend en voldoen zij niet aan de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 2, voor de toepassing van de daarin neergelegde uitsluiting.

In de tweede plaats herinnert het Hof aan de algemene regels om te toetsen of een contractueel beding dat binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt, oneerlijk is, en brengt het de criteria in herinnering aan de hand waarvan de nationale rechter het eventuele oneerlijke karakter kan achterhalen van een beding in een langlopende hypothecaire leningovereenkomst – zoals het beding betreffende vervroegde opeisbaarheid – dat de voorwaarden vaststelt waaronder de schuldeiser vervroegde aflossing van de lening mag eisen.

Bij die beoordeling is het dus, ten eerste, belangrijk om te weten of aan de mogelijkheid voor de kredietgever om de gehele lening opeisbaar te verklaren de voorwaarde is verbonden dat de consument een hoofdverplichting in het kader van de betreffende contractuele relatie niet nakomt en, ten tweede, of in deze mogelijkheid is voorzien voor gevallen waarin een dergelijke niet-nakoming voldoende ernstig is in verhouding tot de looptijd en het bedrag van de lening. Voorts is het belangrijk om te weten of, ten derde, de mogelijkheid voor de kredietgever afwijkt van de regels van gemeen recht die ter zake toepasselijk zijn bij gebreke van specifieke contractuele bepalingen en, ten vierde, of het nationale recht voorziet in geschikte en doeltreffende middelen die het de aan een dergelijk beding onderworpen consument mogelijk maken om de gevolgen van de opeisbaarheid van de lening ongedaan te maken.

Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding betreffende vervroegde opeisbaarheid, moet de nationale rechter derhalve met name de evenredigheid onderzoeken van de aan de schuldeiser geboden mogelijkheid om krachtens dit beding het geheel aan verschuldigde bedragen te vorderen op basis van de overeenkomst. Derhalve moet die rechter in het bijzonder rekening houden met de mate waarin de consument tekortschiet in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen, zoals het bedrag van de termijnen die niet werden voldaan in verhouding tot het totale kredietbedrag en de duur van de overeenkomst.

Voornoemde criteria zijn echter noch cumulatief of alternatief, noch uitputtend. Zo kunnen, ten eerste, bij de rechterlijke toetsing van het evenredig karakter van het beding betreffende vervroegde opeisbaarheid daarnaast aanvullende criteria worden toegepast, zoals de eventuele verstoring van het contractueel evenwicht die door het beding betreffende vervroegde opeisbaarheid wordt veroorzaakt, en de omstandigheid dat de toepassing ervan, in voorkomend geval, ertoe kan leiden dat de schuldeiser de uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde bedragen invordert door de gezinswoning buiten elke gerechtelijke procedure om te verkopen. Ten tweede moet de rechter, bij de beoordeling van de middelen die de consument de mogelijkheid bieden om de gevolgen van de opeisbaarheid van de lening ongedaan te maken, met name gelet op het fundamentele recht op eerbiediging van de woning ( 3 ), rekening houden met de gevolgen van de uitzetting van de consument en zijn gezin uit de woning waarin zij hun hoofdverblijf hebben. Op grond van deze criteria en rekening houdend met alle omstandigheden waarin de overeenkomst is gesloten, kan de nationale rechter dus besluiten dat het beding betreffende vervroegde opeisbaarheid een oneerlijk karakter heeft indien hij vaststelt dat de kredietgever op grond van dat beding zijn recht kan uitoefenen om de vervroegde terugbetaling te vorderen van het saldo dat op grond van de lening verschuldigd is, zonder rekening te houden met de omvang van de niet-nakoming door de consument ten opzichte van het bedrag van de lening en de periode voor de terugbetaling daarvan.

In die omstandigheden oordeelt het Hof dat richtlijn 93/13, gelezen in het licht van het Handvest ( 4 ), zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan er bij de rechterlijke toetsing van het oneerlijke karakter van een in een consumentenkredietovereenkomst opgenomen beding betreffende vervroegde opeisbaarheid, geen rekening mee wordt gehouden of de aan de kredietgever geboden mogelijkheid om het recht uit te oefenen dat hij aan dat beding ontleent, evenredig is, gelet op bepaalde criteria. Daartoe behoren criteria die met name verband houden met de omvang van de niet-nakoming door de consument van zijn contractuele verplichtingen, zoals het bedrag van de termijnen die niet werden voldaan in verhouding tot het totale kredietbedrag en de duur van de overeenkomst, alsmede met de mogelijkheid dat de toepassing van dat beding ertoe leidt dat de kredietgever de uit hoofde van dat beding verschuldigde bedragen kan invorderen door de verkoop van de gezinswoning van de consument buiten elke gerechtelijke procedure om.


( 1 ) Zie met name artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

( 2 ) In casu artikel 53, lid 9, en artikel 565 van het Slowaaks burgerlijk wetboek.

( 3 ) Zie artikel 7 van het van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

( 4 ) Artikelen 7 en 38 van het Handvest.

Top