Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0581

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 juni 2020.
    RB tegen TÜV Rheinland LGA Products GmbH en Allianz IARD SA.
    Prejudiciële verwijzing – Recht van de Europese Unie – Algemene beginselen – Artikel 18 VWEU – Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit – Toepasselijkheid van het Unierecht – Ondeugdelijke borstimplantaten – Wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor de productie van medische hulpmiddelen – Verzekeringsovereenkomst die voorziet in een geografische beperking van de door de verzekering geboden dekking.
    Zaak C-581/18.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:453

    Zaak C581/18

    RB

    tegen

    TÜV Rheinland LGA Products GmbH
    en
    Allianz IARD SA

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Frankfurt am Main)

     Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 juni 2020

    „Prejudiciële verwijzing – Recht van de Europese Unie – Algemene beginselen – Artikel 18 VWEU – Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit – Toepasselijkheid van het Unierecht – Ondeugdelijke borstimplantaten – Wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor de productie van medische hulpmiddelen – Verzekeringsovereenkomst die voorziet in een geografische beperking van de door de verzekering geboden dekking”

    1.        Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van nationaliteit – Verbod – Werkingssfeer – Voorwaarden

    (Art. 18 VWEU)

    (zie punten 31‑33)

    2.        Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van nationaliteit – Verbod – Werkingssfeer – Wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor de productie van medische hulpmiddelen – Clausule die de verzekeringsdekking beperkt tot schadegevallen die zich voordoen in één enkele lidstaat – Situatie die niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt – Daarvan uitgesloten

    (Art. 18 VWEU; richtlijn 2009/103 van het Europees Parlement en de Raad; richtlijnen 85/374 en 93/42 van de Raad, derde overweging)

    (zie punten 36‑38, 41, 44, 45, 58, 60 en dictum)

    3.        Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van nationaliteit – Verbod – Werkingssfeer – Situatie die binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt – Strekking – Uitoefening van een van de in het VWEU neergelegde fundamentele vrijheden – Bestaan van een specifiek verband tussen de desbetreffende persoon, dienst of goederen en de gestelde discriminatie

    (Art. 18, eerste alinea, VWEU)

    (zie punten 45, 46)

    4.        Vrij verrichten van diensten – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Verzekeringsovereenkomst die is afgesloten tussen twee in dezelfde lidstaat gevestigde vennootschappen – Daarvan uitgesloten – Derde bij de overeenkomst die in een andere lidstaat woont – Geen invloed

    (Art. 56 VWEU)

    (zie punten 51‑53)

    Samenvatting

    Het algemeen verbod van discriminatie op grond van nationaliteit kan niet worden ingeroepen ter betwisting van een clausule die is opgenomen in een tussen een fabrikant van medische hulpmiddelen en een verzekeringsmaatschappij afgesloten overeenkomst en die de dekking van de wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering territoriaal beperkt

    In het arrest TÜV Rheinland LGA Products en Allianz IARD (C‑581/18) van 11 juni 2020 heeft de Grote kamer van het Hof geoordeeld dat het algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit(1) niet van toepassing is op een clausule in een overeenkomst tussen een verzekeringsmaatschappij en een fabrikant van medische hulpmiddelen die de geografische reikwijdte van de dekking van de wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor die hulpmiddelen beperkt tot schadegevallen die zich voordoen op het grondgebied van één enkele lidstaat, aangezien een dergelijke situatie bij de huidige stand van het Unierecht niet binnen de werkingssfeer van dat recht valt.

    In 2006 zijn in Duitsland bij een aldaar wonende Duitse onderdaan borstimplantaten geplaatst die waren geproduceerd door Poly Implant Prothèses SA (hierna: „PIP”), een in Frankrijk gevestigde vennootschap. Sinds 1997 was TÜV Rheinland LGA Products GmbH (hierna: „TÜV Rheinland”) overeenkomstig richtlijn 93/42 betreffende medische hulpmiddelen(2) door PIP belast met de beoordeling van het kwaliteitssysteem dat was ingevoerd voor het ontwerp, de fabricage en de eindcontrole van de door PIP gefabriceerde borstimplantaten. Na verschillende inspecties bij PIP had TÜV Rheinland het kwaliteitssysteem goedgekeurd en de EG-onderzoekscertificaten, die de overeenstemming van deze implantaten met de eisen van die richtlijn garanderen, verlengd.

    Voorts had PIP bij de onderneming AGF IARD SA, die werd opgevolgd door Allianz IARD SA (hierna: „Allianz”), een verzekeringsovereenkomst afgesloten ter dekking van haar wettelijke aansprakelijkheid voor de productie van die implantaten. Deze overeenkomst bevatte een clausule die de geografische reikwijdte van de door de verzekering geboden dekking beperkte tot schadegevallen die zich voordeden in Europees Frankrijk of in de Franse overzeese departementen en gebiedsdelen.

    In 2010 heeft de Agence française de sécurité sanitaire des produits de santé (Frans agentschap voor de sanitaire veiligheid van gezondheidsproducten) vastgesteld dat de door PIP geproduceerde borstimplantaten waren gevuld met niet-toegelaten industriële siliconen. PIP werd in 2011 vereffend. Voorts heeft het Bundesinstitut für Arzneimittel und Medizinprodukte (federaal instituut voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, Duitsland) de betrokken patiëntes in 2012 aangeraden om de door PIP vervaardigde implantaten preventief te laten verwijderen, wegens het risico op vroegtijdige breuk van die implantaten en het inflammatoire karakter van de gebruikte siliconen.

    De patiënte in kwestie heeft bij de bevoegde Duitse rechter een vordering tot schadevergoeding ingesteld die gezamenlijk en hoofdelijk was gericht tegen de arts die bij haar de ondeugdelijke borstimplantaten had ingebracht, en tegen TÜV Rheinland en Allianz. Zij heeft met name aangevoerd dat zij naar Frans recht over een rechtstreeks vorderingsrecht tegen Allianz beschikte, ook al bevatte de verzekeringsovereenkomst een clausule die de verzekeringsdekking beperkte tot schadegevallen die zich voordeden in Frankrijk. Volgens haar was die clausule namelijk in strijd met het Unierecht. Nadat haar beroep in eerste aanleg was verworpen, heeft zij hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Hessen, Frankfurt am Main, Duitsland), die zich afvraagt of deze clausule verenigbaar is met het in artikel 18, eerste alinea, VWEU neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, en dienaangaande verschillende prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan het Hof.

    Het Hof heeft allereerst onderzocht of artikel 18, eerste alinea, VWEU op de onderhavige zaak van toepassing is. Het Hof heeft in dit verband in herinnering gebracht dat volgens vaste rechtspraak voor de toepassing van die bepaling aan twee cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan: in de eerste plaats moet de aan de aangevoerde discriminatie ten grondslag liggende situatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, en in de tweede plaats mag op een dergelijke situatie geen enkele in de Verdragen neergelegde bijzondere regel van toepassing zijn die discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt.

    Om na te gaan of in casu aan de eerste voorwaarde is voldaan, is het Hof ten eerste nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie in het Unierecht is geregeld. Het heeft erop gewezen dat het afgeleide recht (met name de richtlijnen 93/42 en 85/374(3)) geen bepalingen bevat die fabrikanten van medische hulpmiddelen verplichten om een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten ter dekking van de aan die hulpmiddelen verbonden risico’s, of die een dergelijke verzekering regelen. Het Hof is tot de slotsom gekomen dat, bij de huidige stand van het Unierecht, de wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering van fabrikanten van medische hulpmiddelen voor schade in verband met deze hulpmiddelen niet door dit recht wordt geregeld.

    Het Hof is ten tweede nagegaan of de aan de orde zijnde situatie binnen de werkingssfeer van een in het VWEU neergelegde fundamentele vrijheid valt vanwege het bestaan van een specifiek verband tussen die situatie en een dergelijke vrijheid, waardoor die situatie binnen de werkingssfeer van de Verdragen zou vallen in de zin van artikel 18, eerste alinea VWEU.

    Wat om te beginnen het vrije verkeer van burgers van de Unie betreft, heeft het Hof erop gewezen dat de patiënte in kwestie geen gebruik heeft gemaakt van haar vrijheid van verkeer, aangezien zij betaling vordert van een verzekeringsvergoeding voor schade veroorzaakt door de plaatsing van borstimplantaten in de lidstaat waar zij woont, zodat er geen specifiek verband bestaat tussen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie en die vrijheid. Wat vervolgens de vrijheid van dienstverrichting betreft, heeft het Hof opgemerkt dat er ook geen specifiek verband is tussen de aan de orde zijnde situatie en die vrijheid omdat, ten eerste, de patiënte in kwestie medische zorg heeft genoten in de lidstaat waar zij woont, en, ten tweede, de betrokken verzekeringsovereenkomst is afgesloten tussen twee ondernemingen die in dezelfde lidstaat, namelijk in Frankrijk, zijn gevestigd. Wat ten slotte het vrije verkeer van goederen betreft, heeft het Hof vastgesteld dat het hoofdgeding geen betrekking heeft op het grensoverschrijdende verkeer van goederen als zodanig – wat het grensoverschrijdende verkeer van de betrokken borstimplantaten betreft, is er overigens geen sprake geweest van discriminerende belemmeringen – maar op schade die is veroorzaakt door goederen die het voorwerp zijn geweest van een dergelijk verkeer. Bijgevolg is er ook geen specifiek verband tussen de aan de orde zijnde situatie en het vrije verkeer van goederen.

    Het Hof is dan ook tot de slotsom gekomen dat deze situatie niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht in de zin van artikel 18, eerste alinea, VWEU valt, zodat de toepassing van die bepaling op deze zaak moet worden uitgesloten.


    1      Als bedoeld in artikel 18, eerste alinea, VWEU.


    2      Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB 1993, L 169, blz. 1).


    3      Richtlijn van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB 1985, L 210, blz. 29).

    Top