This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0552
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 september 2017.
Europese Commissie tegen Ierland.
Niet-nakoming – Vrij verrichten van diensten – Motorvoertuigen – Huur of lease van een voertuig van een dienstverrichter gevestigd in een lidstaat, door een persoon woonachtig in een andere lidstaat – Registratiebelasting – Betaling van de gehele belasting op het moment van registratie – Voorwaarden voor terugbetaling van de heffing – Evenredigheid.
Zaak C-552/15.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 september 2017.
Europese Commissie tegen Ierland.
Niet-nakoming – Vrij verrichten van diensten – Motorvoertuigen – Huur of lease van een voertuig van een dienstverrichter gevestigd in een lidstaat, door een persoon woonachtig in een andere lidstaat – Registratiebelasting – Betaling van de gehele belasting op het moment van registratie – Voorwaarden voor terugbetaling van de heffing – Evenredigheid.
Zaak C-552/15.
Zaak C‑552/15
Europese Commissie
tegen
Ierland
„Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Motorvoertuigen - Huur of lease van een voertuig van een dienstverrichter gevestigd in een lidstaat, door een persoon woonachtig in een andere lidstaat - Registratiebelasting - Betaling van de gehele belasting op het moment van registratie - Voorwaarden voor terugbetaling van de heffing - Evenredigheid”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 september 2017
Beroep wegens niet-nakoming-Precontentieuze procedure-Voorwerp-Afbakening van het voorwerp van het geschil
(Art. 258 VWEU)
Beroep wegens niet-nakoming-Recht van beroep van de Commissie-Termijn voor uitoefening-Geen-Vrije keuze van het tijdstip voor het instellen van het beroep
(Art. 258 VWEU)
Beroep wegens niet-nakoming-Onderzoek van de gegrondheid door het Hof-Situatie die in aanmerking moet worden genomen-Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn
(Art. 258 VWEU)
Beroep wegens niet-nakoming-Inleidend verzoekschrift-Uiteenzetting van de bezwaren en middelen-Vormvereisten-Ondubbelzinnige formulering van conclusies
[Art. 258 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 120, c)]
Vrij verrichten van diensten-Beperkingen-Nationale regeling die ingezetenen voorschrijft bij voorbaat de gehele registratiebelasting te betalen die van toepassing is bij definitieve registratie, ongeacht de verwachte reële gebruiksduur van het in de betrokken lidstaat ingevoerde voertuig-Ontoelaatbaarheid-Rechtvaardiging-Milieubescherming-Geen-Schending van het evenredigheidsbeginsel.
(Art. 56 VWEU)
Vrij verrichten van diensten-Beperkingen-Nationale regeling die ingezetenen voorschrijft bij voorbaat de gehele registratiebelasting te betalen die van toepassing is bij definitieve registratie, ongeacht de verwachte reële gebruiksduur van het in de betrokken lidstaat ingevoerde voertuig-Terugbetaling van die registratiebelasting in een later stadium zonder rente en na inhouding van 500 EUR-Ontoelaatbaarheid
(Art. 56 VWEU)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 28, 29)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 34, 36)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 35, 63)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 38)
Door voor te schrijven dat de volledige belasting ter zake van de registratie van voertuigen die van toepassing is bij definitieve registratie, bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte beperkte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in een lidstaat, terwijl de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is, komt die lidstaat de verplichtingen niet na die krachtens artikel 56 VWEU op hem rusten.
Door een dergelijke verplichting kan de huur of lease van voertuigen bij een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat, namelijk duurder worden dan wanneer de huur‑ of leaseovereenkomst wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde vennootschap, omdat een dergelijke verplichting bij de afschrijving van de belasting discriminerend uitvalt ten nadele van in een andere lidstaat gevestigde huur‑ of leasebedrijven.
Deze verplichting om bij voorbaat de volledige registratiebelasting te voldoen kan de ingezetenen er immers van weerhouden een beroep te doen op huur‑ en leasediensten van voertuigen die worden aangeboden door in andere lidstaten gevestigde dienstverleners, maar ook deze dienstverleners ervan weerhouden huur‑ of leasediensten van voertuigen aan te bieden aan die ingezetenen. Een dergelijke verplichting vormt dus een bij artikel 56 VWEU in beginsel verboden beperking op het vrij verrichten van diensten.
Met betrekking tot de vraag of een dergelijke beperking gerechtvaardigd is, kunnen de doelstellingen in verband met de compensatie van de kosten van de wegeninfrastructuur, het toezicht op het verkeer, noodhulpdiensten en registratiediensten die het gebruik van voertuigen meebrengt, niettemin niet rechtvaardigen dat de volledige registratiebelasting bij voorbaat moet worden betaald, ongeacht de gebruiksduur van het voertuig in de betrokken lidstaat.
Zuiver economische doelstellingen kunnen namelijk geen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een beperking op het vrij verrichten van diensten rechtvaardigen.
Een van de door het Hof erkende dwingende redenen van algemeen belang is evenwel de bescherming van het milieu. Met name het tegengaan van de huur of lease van voertuigen met een hoog brandstofverbruik kan een doel van algemeen belang zijn.
Wat de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel door een dergelijk nationaal stelsel betreft, kan door de invoering van een aanvullende factor, namelijk de geplande gebruiksduur op het grondgebied van de betrokken lidstaat op het moment van de aanvankelijke betaling van de registratiebelasting, de doelstelling van milieubescherming worden verwezenlijkt door middel van een minder beperkende maatregel, zonder dat eraan wordt afgedaan dat de heffingsgrondslag wordt bepaald door de waarde van het voertuig op de vrije markt en het niveau van CO2-uitstoot.
(cf. punten 78, 82, 88‑90, 102, 108, dictum 1)
Door voor te schrijven dat de volledige belasting ter zake van de registratie van voertuigen die van toepassing is bij definitieve registratie, bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte beperkte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in een lidstaat, terwijl de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is, door niet te voorzien in de betaling van rente bij de terugbetaling van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen en door op de terug te betalen registratiebelasting een bedrag van 500 EUR in te houden uit hoofde van administratiekosten, komt die lidstaat de verplichtingen niet na die krachtens artikel 56 VWEU op hem rusten.
Indien is voorzien in een procedure voor terugbetaling van een dergelijke belasting, heeft het feit dat voor die procedure onevenredige voorwaarden gelden op zich namelijk een ontmoedigend effect, ongeacht of de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet kan worden bepaald en tevoren bekend is.
Een stelsel dat berust op het vermoeden dat een deel van de aanvankelijk voldane registratiebelasting te veel is betaald en dus moet worden terugbetaald, zonder dat voorzien is in de betaling van rente over die bedragen, verlicht het kasstroomnadeel dat wordt veroorzaakt doordat bij voorbaat de volledige belasting is betaald, echter niet. Het ontbreken van rentebetaling is dus niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
Bovendien kan de verplichting om 500 EUR te betalen uit hoofde van administratiekosten een belastingplichtige ervan weerhouden de terugbetalingsprocedure in te leiden en doorkruist zij dus het door die procedure beoogde doel. In dat verband mogen de bedrijfskosten van een stelsel voor de inning van de registratiebelasting, ingeval een lidstaat dat stelsel zo inricht dat de terugbetaling van een deel van die belasting in sommige situaties onvermijdelijk is, niet worden gefinancierd door middel van een inhouding op het bedrag dat verschuldigd is aan degenen die recht hebben op terugbetaling. Een inhouding van 500 EUR op het bedrag van de terug te betalen registratiebelasting uit hoofde van administratiekosten is derhalve evenmin in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
(cf. punten 108, 112, 117, 120, 122‑124, dictum 1 en 2)