This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0351
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017.
Europese Commissie tegen Total SA en Elf Aquitaine SA.
Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Markt voor methacrylaat – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreuk makende gedrag van deze laatste – Betaling van de geldboete door de dochteronderneming – Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht van de Europese Unie – Brieven van de rekenplichtige van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente – Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Effectieve rechterlijke bescherming.
Zaak C-351/15 P.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017.
Europese Commissie tegen Total SA en Elf Aquitaine SA.
Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Markt voor methacrylaat – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreuk makende gedrag van deze laatste – Betaling van de geldboete door de dochteronderneming – Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht van de Europese Unie – Brieven van de rekenplichtige van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente – Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Effectieve rechterlijke bescherming.
Zaak C-351/15 P.
Court reports – general
Zaak C‑351/15 P
Europese Commissie
tegen
Total SA
en
Elf Aquitaine SA
„Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Markt voor methacrylaat – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreuk makende gedrag van deze laatste – Betaling van de geldboete door de dochteronderneming – Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht van de Europese Unie – Brieven van de rekenplichtige van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente – Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Effectieve rechterlijke bescherming”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017
Hogere voorziening–Middelen–Ontoereikende of tegenstrijdige motivering–Ontvankelijkheid
(Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)
Hogere voorziening–Middelen–Onjuiste beoordeling van de feiten–Niet-ontvankelijkheid–Toetsing door het Hof van de beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal–Uitgesloten, behoudens het geval van onjuiste opvatting
(Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)
Hogere voorziening–Middelen–Loutere herhaling van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten–Niet-ontvankelijkheid–Betwisting van de uitlegging of de toepassing van het Unierecht door het Gerecht–Ontvankelijkheid
[Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 168, lid 1, d), en art. 169, lid 2]
Beroep tot nietigverklaring–Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld–Begrip–Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren–Brieven van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling van vertragingsrente wordt geëist nadat de geldboete was verlaagd en ten dele was terugbetaald aan de vennootschap die ze aanvankelijk had betaald–Daaronder begrepen
(Art. 263 VWEU)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punt 19)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punt 19)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 30, 31)
Om uit te maken of een handeling vatbaar is voor een beroep tot nietigverklaring, moet op de inhoud van de handeling worden gelet en is de vorm waarin die handeling is gegoten, hierbij in beginsel zonder belang. Alleen maatregelen waarmee bindende rechtsgevolgen worden beoogd die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen, vormen handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring. Bijgevolg is een beroep tot nietigverklaring in principe alleen mogelijk tegen maatregelen waarbij de betrokken instelling na afloop van een administratieve procedure haar standpunt definitief vastlegt. Tussenmaatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit en handelingen ter bevestiging of ter loutere uitvoering kunnen dus niet worden geacht vatbaar te zijn voor beroep, aangezien met dergelijke handelingen geen bindende rechtsgevolgen worden beoogd die autonoom zijn ten opzichte van de rechtsgevolgen van de handeling van de instelling van de Unie die wordt voorbereid, bevestigd of uitgevoerd.
In dit verband moeten brieven waarbij de Commissie van de moedermaatschappijen betaling van vertragingsrente eist over een boete die aan hun dochteronderneming is opgelegd, maar die zij gezamenlijk en hoofdelijk moeten betalen, worden geacht bindende rechtsgevolgen in het leven te roepen die de belangen van die moedermaatschappijen aantasten doordat zij hun rechtspositie aanmerkelijk wijzigen wanneer het aanvankelijke bedrag van deze boete volledig door deze dochteronderneming was betaald en de Commissie bijgevolg op die grond geen betaling van vertragingsrente meer kon eisen van diezelfde moedermaatschappijen. Bijgevolg heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door dergelijke brieven als voor beroep vatbare handelingen in de zin van artikel 263 VWEU te kwalificeren.
(zie punten 35‑37, 40, 45, 48, 49)