Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CO0035

Enercon/Gamesa Eólica

Zaak C‑35/14 P

Enercon GmbH

tegen

Gamesa Eólica SL

„Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Hogere voorziening die een ‚andere partij in de procedure voor de kamer van beroep’ heeft ingesteld zonder voor het Gerecht een memorie van antwoord te hebben neergelegd — Geen hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening”

Samenvatting – Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2015

Hogere voorziening – Ontvankelijkheid – Hogere voorziening ingesteld door een partij in de procedure voor de kamer van beroep die heeft deelgenomen aan de procedure voor het Gerecht – Geen hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht – Niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, tweede alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 134, lid 1, en 135, lid 1)

Op grond van artikel 56, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie staat hogere voorziening open voor elke partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere interveniërende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.

Uit de bewoordingen van artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat een partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) die niet de verzoekende partij in de procedure voor het Gerecht is, slechts de hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht kan hebben wanneer zij in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn op het verzoekschrift heeft geantwoord.

Overeenkomstig artikel 135, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht dienen het Bureau en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift een memorie van antwoord in.

Een partij in de procedure voor de kamer van beroep die niet heeft deelgenomen aan de procedure voor het Gerecht, in de zin van artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van deze rechterlijke instantie, in het bijzonder nu zij geen eigen conclusies heeft voorgedragen en niet te kennen heeft gegeven dat zij de conclusies van een van de andere partijen ondersteunt, heeft dus niet de hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht verkregen en is overeenkomstig artikel 56, tweede alinea, van het Statuut van het Hof dus niet bij machte hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht in te stellen. Dienaangaande zij benadrukt dat op basis van het feit dat tussen de diensten van het Hof en een verzoekende partij brieven zijn uitgewisseld, geen voorbarig oordeel over de ontvankelijkheid van een door deze partij ingesteld beroep kan worden geveld.

(cf. punten 21‑23, 25)

Top

Zaak C‑35/14 P

Enercon GmbH

tegen

Gamesa Eólica SL

„Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Hogere voorziening die een ‚andere partij in de procedure voor de kamer van beroep’ heeft ingesteld zonder voor het Gerecht een memorie van antwoord te hebben neergelegd — Geen hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening”

Samenvatting – Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2015

Hogere voorziening — Ontvankelijkheid — Hogere voorziening ingesteld door een partij in de procedure voor de kamer van beroep die heeft deelgenomen aan de procedure voor het Gerecht — Geen hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht — Niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, tweede alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 134, lid 1, en 135, lid 1)

Op grond van artikel 56, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie staat hogere voorziening open voor elke partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere interveniërende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.

Uit de bewoordingen van artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat een partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) die niet de verzoekende partij in de procedure voor het Gerecht is, slechts de hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht kan hebben wanneer zij in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn op het verzoekschrift heeft geantwoord.

Overeenkomstig artikel 135, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht dienen het Bureau en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift een memorie van antwoord in.

Een partij in de procedure voor de kamer van beroep die niet heeft deelgenomen aan de procedure voor het Gerecht, in de zin van artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van deze rechterlijke instantie, in het bijzonder nu zij geen eigen conclusies heeft voorgedragen en niet te kennen heeft gegeven dat zij de conclusies van een van de andere partijen ondersteunt, heeft dus niet de hoedanigheid van interveniërende partij voor het Gerecht verkregen en is overeenkomstig artikel 56, tweede alinea, van het Statuut van het Hof dus niet bij machte hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht in te stellen. Dienaangaande zij benadrukt dat op basis van het feit dat tussen de diensten van het Hof en een verzoekende partij brieven zijn uitgewisseld, geen voorbarig oordeel over de ontvankelijkheid van een door deze partij ingesteld beroep kan worden geveld.

(cf. punten 21‑23, 25)

Top