Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.
Dokument 62014CJ0146
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C‑146/14 PPU
Bashir Mohamed Ali Mahdi
(verzoek van de Administrativen sad Sofia-grad om een prejudiciële beslissing)
„Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen — Richtlijn 2008/115/EG — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Artikel 15 — Bewaring — Verlenging van bewaring — Verplichtingen van de administratieve of rechterlijke autoriteit — Rechterlijke controle — Derdelander zonder identiteitsdocumenten — Belemmeringen voor de uitvoering van het verwijderingsbesluit — Weigering van de ambassade van het betrokken derde land om een identiteitsdocument af te geven voor de terugkeer van de staatsburger van dat land — Risico op onderduiken — Redelijk vooruitzicht op verwijdering — Geen medewerking — Eventuele verplichting van de betrokken lidstaat om een voorlopig document betreffende de status van de betrokkene af te geven”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 juni 2014
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Eventuele verlenging van de bewaring – Besluit genomen aan het einde van de maximale aanvankelijke periode van bewaring – Besluit dat in de vorm van een schriftelijke handeling met een motivering feitelijk en rechtens moet worden genomen
(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 6 en 47; richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 2, 3, 5 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Toetsing met redelijke tussenpozen aan de voorwaarden voor bewaring – Geen procedureregels in het Unierecht – Bevoegdheid van de lidstaten
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 3)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Eventuele verlenging van de bewaring – Omvang van de controle door de rechterlijke autoriteit waaraan een verzoek tot verlenging is voorgelegd
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 3 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Nationale regeling die voorziet in verlenging van de bewaring op de enkele grond van het ontbreken van identiteitsdocumenten – Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 1 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Eventuele verlenging van de bewaring – Gebrek aan medewerking – Begrip
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 6, sub a)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders – Richtlijn 2008/115 – Bewaring met het oog op verwijdering – Derdelander zonder identiteitsdocumenten die door de nationale rechter is vrijgelaten op grond dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is – Verplichting om een verblijfsvergunning of een toestemming tot verblijf te verstrekken – Geen – Verplichting om een schriftelijke bevestiging van de situatie die derdelander te verstrekken
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 4)
Artikel 15, leden 3 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat elk besluit dat door een bevoegde autoriteit aan het einde van de maximale duur van de aanvankelijke bewaring van een derdelander wordt vastgesteld over het vervolg dat aan deze bewaring moet worden gegeven, een schriftelijk besluit moet zijn waarin de feitelijke en juridische gronden ter rechtvaardiging van dit besluit zijn opgenomen.
Alleen in lid 2 van artikel 15 van richtlijn 2008/115 wordt immers uitdrukkelijk de vaststelling van een schriftelijk besluit geëist, namelijk bij het vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden. Dit vereiste om een schriftelijk besluit vast te stellen, moet aldus worden begrepen dat het noodzakelijkerwijs betrekking heeft op elk besluit betreffende de verlenging van de bewaring. De bepalingen van artikel 15 van deze richtlijn vereisen echter niet de vaststelling van een schriftelijk besluit betreffende de periodieke toetsing. De autoriteiten die op grond van artikel 15, lid 3, eerste volzin, van die richtlijn met redelijke tussenpozen de bewaring van een derdelander toetsen, zijn dus niet verplicht om bij elke toetsing een uitdrukkelijk besluit vast te stellen met een uiteenzetting van de feitelijke en juridische elementen die dit besluit motiveren.
De autoriteit waarbij een procedure tot toetsing is ingeleid na afloop van de door artikel 15, lid 5, van diezelfde richtlijn toegestane maximumduur van de aanvankelijke inbewaringstelling, dient echter schriftelijk en met opgave van redenen te beslissen over het vervolg dat aan deze bewaring moet worden gegeven. In een dergelijk geval maken de toetsing van de bewaring en de vaststelling van het besluit over het vervolg dat aan de bewaring moet worden gegeven, immers deel uit van eenzelfde procedurele fase. Bijgevolg moet dit besluit voldoen aan de vereisten van artikel 15, lid 2, van richtlijn 2008/115. Een dergelijk besluit moet krachtens artikel 15, lid 3, van die richtlijn hoe dan ook worden gecontroleerd door een rechterlijke autoriteit.
(cf. punten 44, 47‑49, 52, dictum 1)
Het Unierecht staat niet in de weg aan een nationale regeling die, onder waarborging van de eerbiediging van de grondrechten en van de volledige doeltreffendheid van de Unierechtelijke bepalingen, de autoriteit die krachtens artikel 15, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, met redelijke tussenpozen de bewaring van een derdelander toetst, ertoe verplicht om na afloop van elke toetsing een uitdrukkelijke handeling vast te stellen waarin de feitelijke en juridische redenen zijn vermeld die deze handeling rechtvaardigen. Een dergelijke verplichting zou uitsluitend uit het nationale recht voortvloeien.
(cf. punten 50, 51)
Artikel 15, leden 3 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat bij de controle die moet worden verricht door de rechterlijke autoriteit waarbij een verzoek tot verlenging van de bewaring van een derdelander is ingediend, die autoriteit per geval ten gronde moet kunnen beslissen over de verlenging van de bewaring van de betrokken derdelander, over de mogelijkheid de bewaring te vervangen door een minder dwingende maatregel of over de invrijheidsstelling van de betrokkene, waarbij deze autoriteit aldus bevoegd is om zich te baseren op de feiten en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die haar heeft geadieerd, en op de feiten, bewijzen en opmerkingen die haar eventueel tijdens deze procedure ter kennis zijn gebracht.
Een juridische autoriteit die beslist op een verzoek tot verlenging van de bewaring, moet immers kunnen beslissen over elk relevant feitelijk en juridisch element om te bepalen of een verlenging van de bewaring gerechtvaardigd is gelet op de uit artikel 15 van richtlijn 2008/115 voortvloeiende vereisten, wat een grondig onderzoek van de feitelijke elementen van elk concreet geval impliceert. Wanneer de aanvankelijk gelaste bewaring niet langer is gerechtvaardigd ten aanzien van deze vereisten, moet de bevoegde rechterlijke autoriteit haar beslissing in de plaats kunnen stellen van die van de administratieve autoriteit of, in voorkomend geval, van die van de rechterlijke autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast, en kunnen beslissen over de mogelijkheid om een vervangende maatregel of de invrijheidstelling van de betrokken derdelander te gelasten. Daartoe moet de rechterlijke autoriteit die beslist op een verzoek tot verlenging van de bewaring, in staat zijn rekening te houden zowel met de feitelijke elementen en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast, als met elke eventuele opmerking van de betrokken derdelander. Bovendien moet zij elk ander voor haar beslissing relevant element kunnen achterhalen indien zij dit noodzakelijk acht. Daaruit volgt dat de bevoegdheden van de rechterlijke autoriteit in het kader van een controle in geen geval beperkt kunnen zijn tot de elementen die de betrokken administratieve autoriteit heeft aangevoerd.
(cf. punten 62, 64, dictum 2)
Artikel 15, leden 1 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een aanvankelijk bewaringstijdvak van zes maanden kan worden verlengd op de enkele grond dat de betrokken derdelander niet over identiteitsdocumenten beschikt. Het staat uitsluitend aan de verwijzende rechterlijke instantie om per geval de feitelijke omstandigheden van de zaak in kwestie te beoordelen teneinde te bepalen of in feite een minder dwingende maatregel aan deze derdelander kan worden opgelegd, dan wel of er ten aanzien van hem een risico op onderduiken bestaat.
(cf. punt 74, dictum 3)
Artikel 15, lid 6, sub a, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een derdelander die geen identiteitsdocument heeft verkregen waarmee hij uit de betrokken lidstaat had kunnen worden verwijderd, alleen dan kan worden geacht niet te hebben meegewerkt in de zin van deze bepaling, indien uit het onderzoek van het gedrag van deze onderdaan tijdens het bewaringstijdvak blijkt dat hij niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de verwijdering en deze verwijdering wegens dat gedrag wellicht meer tijd zal vergen dan voorzien.
Bovendien vereist artikel 15, lid 6, van richtlijn 2008/115 dat, alvorens te onderzoeken of de betrokken derdelander blijk geeft van een gebrek aan medewerking, de betrokken autoriteit in staat is aan te tonen dat de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, langer duurt dan voorzien, wat vereist dat de betrokken lidstaat actief inspanningen blijft leveren om identiteitsdocumenten voor deze derdelander te verkrijgen.
Voor de vaststelling dat de betrokken lidstaat redelijke inspanningen heeft geleverd om de verwijdering uit te voeren en dat de betrokken derdelander daaraan niet meewerkt, is aldus vereist dat de feitelijke elementen betreffende de volledige duur van de aanvankelijke bewaring grondig worden onderzocht. Dit onderzoek is een vraag van feitelijke aard die zich in het kader van een procedure krachtens artikel 267 VWEU aan beoordeling door het Hof onttrekt en tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort.
(cf. punten 83‑85, dictum 4)
Richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat niet ertoe kan worden verplicht aan een derdelander die niet over identiteitsdocumenten beschikt en die dergelijke documenten niet van zijn land van herkomst heeft verkregen, een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te verstrekken indien een nationale rechter deze derdelander in vrijheid heeft gesteld wegens het ontbreken van een redelijk vooruitzicht op verwijdering in de zin van artikel 15, lid 4, van deze richtlijn. In een dergelijk geval moet die lidstaat deze derdelander echter wel een schriftelijke bevestiging van zijn situatie verstrekken.
(cf. punt 89, dictum 5)
Zaak C‑146/14 PPU
Bashir Mohamed Ali Mahdi
(verzoek van de Administrativen sad Sofia-grad om een prejudiciële beslissing)
„Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen — Richtlijn 2008/115/EG — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Artikel 15 — Bewaring — Verlenging van bewaring — Verplichtingen van de administratieve of rechterlijke autoriteit — Rechterlijke controle — Derdelander zonder identiteitsdocumenten — Belemmeringen voor de uitvoering van het verwijderingsbesluit — Weigering van de ambassade van het betrokken derde land om een identiteitsdocument af te geven voor de terugkeer van de staatsburger van dat land — Risico op onderduiken — Redelijk vooruitzicht op verwijdering — Geen medewerking — Eventuele verplichting van de betrokken lidstaat om een voorlopig document betreffende de status van de betrokkene af te geven”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 juni 2014
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Eventuele verlenging van de bewaring — Besluit genomen aan het einde van de maximale aanvankelijke periode van bewaring — Besluit dat in de vorm van een schriftelijke handeling met een motivering feitelijk en rechtens moet worden genomen
(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 6 en 47; richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 2, 3, 5 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Toetsing met redelijke tussenpozen aan de voorwaarden voor bewaring — Geen procedureregels in het Unierecht — Bevoegdheid van de lidstaten
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 3)
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Eventuele verlenging van de bewaring — Omvang van de controle door de rechterlijke autoriteit waaraan een verzoek tot verlenging is voorgelegd
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 3 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Nationale regeling die voorziet in verlenging van de bewaring op de enkele grond van het ontbreken van identiteitsdocumenten — Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, leden 1 en 6)
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Eventuele verlenging van de bewaring — Gebrek aan medewerking — Begrip
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 6, sub a)
Grenscontroles, asiel en immigratie — Immigratiebeleid — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115 — Bewaring met het oog op verwijdering — Derdelander zonder identiteitsdocumenten die door de nationale rechter is vrijgelaten op grond dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is — Verplichting om een verblijfsvergunning of een toestemming tot verblijf te verstrekken — Geen — Verplichting om een schriftelijke bevestiging van de situatie die derdelander te verstrekken
(Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 4)
Artikel 15, leden 3 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat elk besluit dat door een bevoegde autoriteit aan het einde van de maximale duur van de aanvankelijke bewaring van een derdelander wordt vastgesteld over het vervolg dat aan deze bewaring moet worden gegeven, een schriftelijk besluit moet zijn waarin de feitelijke en juridische gronden ter rechtvaardiging van dit besluit zijn opgenomen.
Alleen in lid 2 van artikel 15 van richtlijn 2008/115 wordt immers uitdrukkelijk de vaststelling van een schriftelijk besluit geëist, namelijk bij het vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden. Dit vereiste om een schriftelijk besluit vast te stellen, moet aldus worden begrepen dat het noodzakelijkerwijs betrekking heeft op elk besluit betreffende de verlenging van de bewaring. De bepalingen van artikel 15 van deze richtlijn vereisen echter niet de vaststelling van een schriftelijk besluit betreffende de periodieke toetsing. De autoriteiten die op grond van artikel 15, lid 3, eerste volzin, van die richtlijn met redelijke tussenpozen de bewaring van een derdelander toetsen, zijn dus niet verplicht om bij elke toetsing een uitdrukkelijk besluit vast te stellen met een uiteenzetting van de feitelijke en juridische elementen die dit besluit motiveren.
De autoriteit waarbij een procedure tot toetsing is ingeleid na afloop van de door artikel 15, lid 5, van diezelfde richtlijn toegestane maximumduur van de aanvankelijke inbewaringstelling, dient echter schriftelijk en met opgave van redenen te beslissen over het vervolg dat aan deze bewaring moet worden gegeven. In een dergelijk geval maken de toetsing van de bewaring en de vaststelling van het besluit over het vervolg dat aan de bewaring moet worden gegeven, immers deel uit van eenzelfde procedurele fase. Bijgevolg moet dit besluit voldoen aan de vereisten van artikel 15, lid 2, van richtlijn 2008/115. Een dergelijk besluit moet krachtens artikel 15, lid 3, van die richtlijn hoe dan ook worden gecontroleerd door een rechterlijke autoriteit.
(cf. punten 44, 47‑49, 52, dictum 1)
Het Unierecht staat niet in de weg aan een nationale regeling die, onder waarborging van de eerbiediging van de grondrechten en van de volledige doeltreffendheid van de Unierechtelijke bepalingen, de autoriteit die krachtens artikel 15, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, met redelijke tussenpozen de bewaring van een derdelander toetst, ertoe verplicht om na afloop van elke toetsing een uitdrukkelijke handeling vast te stellen waarin de feitelijke en juridische redenen zijn vermeld die deze handeling rechtvaardigen. Een dergelijke verplichting zou uitsluitend uit het nationale recht voortvloeien.
(cf. punten 50, 51)
Artikel 15, leden 3 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat bij de controle die moet worden verricht door de rechterlijke autoriteit waarbij een verzoek tot verlenging van de bewaring van een derdelander is ingediend, die autoriteit per geval ten gronde moet kunnen beslissen over de verlenging van de bewaring van de betrokken derdelander, over de mogelijkheid de bewaring te vervangen door een minder dwingende maatregel of over de invrijheidsstelling van de betrokkene, waarbij deze autoriteit aldus bevoegd is om zich te baseren op de feiten en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die haar heeft geadieerd, en op de feiten, bewijzen en opmerkingen die haar eventueel tijdens deze procedure ter kennis zijn gebracht.
Een juridische autoriteit die beslist op een verzoek tot verlenging van de bewaring, moet immers kunnen beslissen over elk relevant feitelijk en juridisch element om te bepalen of een verlenging van de bewaring gerechtvaardigd is gelet op de uit artikel 15 van richtlijn 2008/115 voortvloeiende vereisten, wat een grondig onderzoek van de feitelijke elementen van elk concreet geval impliceert. Wanneer de aanvankelijk gelaste bewaring niet langer is gerechtvaardigd ten aanzien van deze vereisten, moet de bevoegde rechterlijke autoriteit haar beslissing in de plaats kunnen stellen van die van de administratieve autoriteit of, in voorkomend geval, van die van de rechterlijke autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast, en kunnen beslissen over de mogelijkheid om een vervangende maatregel of de invrijheidstelling van de betrokken derdelander te gelasten. Daartoe moet de rechterlijke autoriteit die beslist op een verzoek tot verlenging van de bewaring, in staat zijn rekening te houden zowel met de feitelijke elementen en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast, als met elke eventuele opmerking van de betrokken derdelander. Bovendien moet zij elk ander voor haar beslissing relevant element kunnen achterhalen indien zij dit noodzakelijk acht. Daaruit volgt dat de bevoegdheden van de rechterlijke autoriteit in het kader van een controle in geen geval beperkt kunnen zijn tot de elementen die de betrokken administratieve autoriteit heeft aangevoerd.
(cf. punten 62, 64, dictum 2)
Artikel 15, leden 1 en 6, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een aanvankelijk bewaringstijdvak van zes maanden kan worden verlengd op de enkele grond dat de betrokken derdelander niet over identiteitsdocumenten beschikt. Het staat uitsluitend aan de verwijzende rechterlijke instantie om per geval de feitelijke omstandigheden van de zaak in kwestie te beoordelen teneinde te bepalen of in feite een minder dwingende maatregel aan deze derdelander kan worden opgelegd, dan wel of er ten aanzien van hem een risico op onderduiken bestaat.
(cf. punt 74, dictum 3)
Artikel 15, lid 6, sub a, van richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een derdelander die geen identiteitsdocument heeft verkregen waarmee hij uit de betrokken lidstaat had kunnen worden verwijderd, alleen dan kan worden geacht niet te hebben meegewerkt in de zin van deze bepaling, indien uit het onderzoek van het gedrag van deze onderdaan tijdens het bewaringstijdvak blijkt dat hij niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de verwijdering en deze verwijdering wegens dat gedrag wellicht meer tijd zal vergen dan voorzien.
Bovendien vereist artikel 15, lid 6, van richtlijn 2008/115 dat, alvorens te onderzoeken of de betrokken derdelander blijk geeft van een gebrek aan medewerking, de betrokken autoriteit in staat is aan te tonen dat de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, langer duurt dan voorzien, wat vereist dat de betrokken lidstaat actief inspanningen blijft leveren om identiteitsdocumenten voor deze derdelander te verkrijgen.
Voor de vaststelling dat de betrokken lidstaat redelijke inspanningen heeft geleverd om de verwijdering uit te voeren en dat de betrokken derdelander daaraan niet meewerkt, is aldus vereist dat de feitelijke elementen betreffende de volledige duur van de aanvankelijke bewaring grondig worden onderzocht. Dit onderzoek is een vraag van feitelijke aard die zich in het kader van een procedure krachtens artikel 267 VWEU aan beoordeling door het Hof onttrekt en tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort.
(cf. punten 83‑85, dictum 4)
Richtlijn 2008/115 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat niet ertoe kan worden verplicht aan een derdelander die niet over identiteitsdocumenten beschikt en die dergelijke documenten niet van zijn land van herkomst heeft verkregen, een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te verstrekken indien een nationale rechter deze derdelander in vrijheid heeft gesteld wegens het ontbreken van een redelijk vooruitzicht op verwijdering in de zin van artikel 15, lid 4, van deze richtlijn. In een dergelijk geval moet die lidstaat deze derdelander echter wel een schriftelijke bevestiging van zijn situatie verstrekken.
(cf. punt 89, dictum 5)