This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62007CJ0285
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C-285/07
A.T.
tegen
Finanzamt Stuttgart-Körperschaften
(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)
„Richtlijn 90/434/EEG — Grensoverschrijdende aandelenruil — Fiscale neutraliteit — Voorwaarden — Artikelen 43 EG en 56 EG — Wettelijke regeling van lidstaat op grond waarvan behoud van boekwaarde van aandelen die zijn ingebracht voor ontvangen nieuwe aandelen, en daarmee fiscale neutraliteit van inbreng, afhangen van voorwaarde dat deze waarde wordt overgenomen op fiscale balans van buitenlandse verwervende vennootschap — Verenigbaarheid”
Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 6 november 2008 I ‐ 9332
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 december 2008 I ‐ 9346
Samenvatting van het arrest
Harmonisatie van wetgevingen – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten – Richtlijn 90/434
(Richtlijn 90/434 van de Raad, art. 8, leden 1 en 2)
Artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 90/343 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke een aandelenruil voor de aandeelhouders van de verworven vennootschap leidt tot belastingheffing over de meerwaarde van de inbreng bestaande in het verschil tussen de oorspronkelijke aankoopkosten van de ingebrachte aandelen en hun marktwaarde, tenzij de verwervende vennootschap op haar eigen fiscale balans de historische boekwaarde van de ingebrachte aandelen overneemt.
Uit de dwingende en duidelijke tekst van artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 90/434 blijkt immers niet dat de gemeenschapswetgever de lidstaten een omzettingsmarge heeft willen laten waardoor deze de fiscale neutraliteit die voor aandeelhouders van de verworven vennootschap is voorzien, afhankelijk kunnen stellen van aanvullende voorwaarden naast die welke is opgenomen in lid 2 van dat artikel. Een dergelijke omzettingsmarge zou bovendien niet stroken met de doelstelling van die richtlijn, die erin bestaat, een gemeenschappelijke fiscale regeling in te voeren in plaats van de in de lidstaten geldende nationale regelingen uit te breiden tot de gehele Gemeenschap, omdat de verschillen tussen deze regelingen distorsies kunnen veroorzaken.
Een dergelijke fiscale regeling, die beoogt te voorkomen dat de belastingheffing over een aandelenruil zelfs in een stadium na die ruil definitief wordt ontweken, en die algemeen weigert om de in richtlijn 90/434 voorziene fiscale voordelen te verlenen voor een onder die richtlijn vallende aandelenruil, op de enkele grond dat de verwervende vennootschap de ingebrachte aandelen op haar fiscale balans niet tegen hun historische boekwaarde heeft gewaardeerd, kan overigens niet artikel 11, lid 1, sub a, van richtlijn 90/434 als grondslag hebben en dus niet verenigbaar met de richtlijn worden geacht. De lidstaten moeten de in richtlijn 90/434 voorziene fiscale voordelen immers toekennen voor de in artikel 2, sub d, van die richtlijn bedoelde aandelenruil, tenzij het hoofddoel of een der hoofddoelen van deze rechtshandeling belastingfraude of -ontwijking in de zin van artikel 11, lid 1, sub a, van de richtlijn is. Slechts bij uitzondering en in bijzondere omstandigheden kunnen de lidstaten op grond van dat artikel weigeren de richtlijn geheel of gedeeltelijk toe te passen of het voordeel ervan tenietdoen. Bij het onderzoek of de voorgenomen rechtshandeling een dergelijk doel heeft, kunnen de bevoegde nationale autoriteiten zich daarom niet ertoe beperken vooraf vastgestelde algemene criteria toe te passen, doch moeten zij in elk concreet geval deze rechtshandeling in haar geheel onderzoeken
Voor zover een dergelijke fiscale regeling eveneens een belastingheffing mogelijk wil maken in gevallen waarin een leemte in het belastingstelsel blijkt te bestaan, kan een lidstaat niet worden toegestaan om dergelijke leemten, zo deze al bestaan, eenzijdig aan te vullen, met het risico dat de verwezenlijking van de doelstelling van richtlijn 90/434, die erin bestaat om een gemeenschappelijke fiscale regeling in te voeren, in gevaar zou kunnen komen. De omstandigheid dat de aandeelhouder van de verworven vennootschap op grond van het geldende recht gedwongen is om de in ruil ontvangen aandelen later te verkopen en dat de beurskoers van de ontvangende vennootschap sterk is gedaald, rechtvaardigt dus niet dat alleen de aandelenruil als belastbaar feit wordt genomen, aangezien de stille reserves op die datum nog niet zijn gerealiseerd.
(cf. punten 26, 27, 30-32, 34, 36, 39 en dictum)