Vyberte si experimentálne prvky, ktoré chcete vyskúšať

Tento dokument je výňatok z webového sídla EUR-Lex

Dokument 62006CJ0271

Samenvatting van het arrest

Zaak C-271/06

Netto Supermarkt GmbH & Co. OHG

tegen

Finanzamt Malchin

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Zesde btw-richtlijn — Artikel 15, punt 2 — Vrijstelling voor exportleveringen van goederen buiten Gemeenschap — Voorwaarden voor vrijstelling niet vervuld — Bewijs van uitvoer vervalst door koper — Leverancier die zorgvuldigheid van oplettend koopman betracht”

Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 25 oktober 2007   I - 773

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 februari 2008   I - 787

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 15, punt 2)

Artikel 15, punt 2, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde voor een exportlevering van goederen buiten de Europese Gemeenschap verleent wanneer de voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling niet zijn vervuld, maar de belastingplichtige dat, ook met betrachting van de zorgvuldigheid van een oplettend koopman, niet kon weten omdat het door de koper overgelegde bewijs van uitvoer was vervalst.

De in artikel 15 van de Zesde richtlijn genoemde doelstelling van voorkoming van belastingfraude rechtvaardigt soms dat hoge eisen worden gesteld aan de verplichtingen die rusten op de leveranciers als degenen die tot afdracht van de belasting over de toegevoegde waarde verplicht zijn. Elke verdeling van het risico over deze laatsten en de belastingautoriteiten naar aanleiding van fraude door een derde moet evenwel verenigbaar zijn met het evenredigheidsbeginsel. Dit is niet het geval wanneer een regeling de leverancier, ongeacht of hij al dan niet bij de fraude van de koper betrokken is, de volle verantwoordelijkheid voor de betaling van de belasting over de toegevoegde waarde oplegt. Het is immers kennelijk onevenredig, een belastingplichtige aan te spreken voor een verlies aan belastinginkomsten dat is veroorzaakt door frauduleus handelen van derden waarop hij geen enkele invloed heeft.

Daarentegen is het niet in strijd met het gemeenschapsrecht, van de leverancier te verlangen dat hij alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, om te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht, niet betrokken raakt bij belastingfraude. Dat de leverancier te goeder trouw heeft gehandeld, dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt en dat zijn betrokkenheid bij fraude is uitgesloten, vormen derhalve belangrijke indicatoren om uit te maken of deze leverancier achteraf tot betaling van de belasting over de toegevoegde waarde kan worden verplicht.

Het is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat een lidstaat die de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van een exportlevering van goederen buiten de Gemeenschap heeft bepaald, met name door een lijst op te stellen van documenten die aan de bevoegde autoriteiten moeten worden overgelegd, en die de door de leverancier verstrekte documenten ten bewijze van het recht op vrijstelling aanvankelijk heeft aanvaard, deze leverancier nadien kan verplichten over deze levering belasting over de toegevoegde waarde te betalen, wanneer blijkt dat wegens fraude van de afnemer waarvan de leverancier geen wetenschap had en ook niet kon hebben, aan de voorwaarden voor vrijstelling niet was voldaan.

(cf. punten 21-26, 29 en dictum)

Začiatok