This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62004CJ0154
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Harmonisatie van wetgevingen – Voedingssupplementen – Richtlijn 2002/46 – Verbod om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Maatregel om werking van interne markt te verbeteren – Rechtsgrondslag – Artikel 95 EG – Noodzaak om hoog niveau van bescherming van volksgezondheid in acht te nemen
(Art. 95 EG; richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, en bijlagen I en II)
2. Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Verbod, voortvloeiend uit communautaire maatregel, om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Bescherming van volksgezondheid – Voorwaarden
(Art. 28 EG en 30 EG; richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, 4, lid 1, 4, lid 5, en 15, tweede alinea, sub b, en bijlagen I en II)
3. Gemeenschappelijke handelspolitiek – Regeling door gemeenschapsinstellingen – Verordening nr. 3285/94 – Doel – Liberalisering van invoer van uit derde staten afkomstige goederen – Invloed op voorwaarden voor op markt brengen van deze goederen – Geen – Gevolg
(Verordening nr. 3285/94 van de Raad)
4. Harmonisatie van wetgevingen – Voedingssupplementen – Richtlijn 2002/46 – Harmonisatiemaatregelen – Verbod om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Schending van subsidiariteitsbeginsel – Geen
(Art. 5, tweede alinea, EG en 95, lid 3, EG; richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub a en b)
5. Harmonisatie van wetgevingen – Voedingssupplementen – Richtlijn 2002/46 – Harmonisatiemaatregelen – Verbod om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Schending van gelijkheidsbeginsel – Geen
(Richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, punt 11 van de considerans, art. 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, en bijlage II)
6. Harmonisatie van wetgevingen – Voedingssupplementen – Richtlijn 2002/46 – Harmonisatiemaatregelen – Verbod om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Aantasting van privé‑, familie‑ en gezinsleven van consument – Geen
(Art. 6, lid 2, EU; richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b)
7. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Grondrechten – Eigendomsrecht – Recht van vrije beroepsuitoefening – Beperkingen – Verbod, voortvloeiend uit communautaire maatregel, om voedingssupplementen op markt te brengen die bepaalde vitaminen of mineralen bevatten – Inbreuk op eigendomsrecht – Geen – Aantasting van recht van vrije beroepsuitoefening van producenten van deze producten – Toelaatbaarheid – Beperking gerechtvaardigd door algemeen belang – Schending van evenredigheidsbeginsel – Geen
(Richtlijn 2002/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b)
1. Wanneer er belemmeringen voor het handelsverkeer bestaan of het waarschijnlijk is dat dergelijke belemmeringen zich in de toekomst zullen voordoen, omdat de lidstaten voor een product of een categorie van producten uiteenlopende maatregelen hebben genomen of nemen die geen gelijk beschermingsniveau verzekeren en aldus het vrije verkeer van het betrokken product of de betrokken producten in de Gemeenschap beletten, geeft artikel 95 EG de gemeenschapswetgever de bevoegdheid, in te grijpen door de vereiste maatregelen vast te stellen.
Artikel 95 EG vormt derhalve de enige passende rechtsgrondslag voor de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen, gelet op de uiteenlopende nationale voorschriften die vóór de vaststelling van deze richtlijn voor voedingssupplementen golden en het daaraan verbonden risico dat het vrije verkeer van deze producten werd belemmerd, met, bijgevolg, directe gevolgen voor de werking van de interne markt op dit gebied.
Dergelijke bepalingen moeten echter artikel 95, lid 3, EG, dat uitdrukkelijk verlangt dat bij de harmonisatie een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt gewaarborgd, alsook de in het Verdrag genoemde of in de rechtspraak ontwikkelde rechtsbeginselen, meer in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel, in acht nemen. Het feit dat overwegingen inzake menselijke gezondheid hebben meegespeeld bij de vaststelling van het verbod dat voortvloeit uit de bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46, in hun onderlinge samenhang gelezen, om voedingssupplementen op de markt te brengen die vitaminen, mineralen of verbindingen van vitaminen of mineralen bevatten die niet voorkomen op de lijsten bij deze richtlijn, doet aan de voorgaande analyse niet af.
(cf. punten 31‑32, 35, 40, 42)
2. De bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen, in hun onderlinge samenhang gelezen, vormen een beperking van het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten in de zin van artikel 28 EG. Door het op de markt brengen van voedingssupplementen met vitaminen, mineralen of verbindingen van vitaminen of mineralen die niet op de lijsten bij deze richtlijn voorkomen, in de Gemeenschap te verbieden, kunnen deze bepalingen immers het vrije verkeer van voedingssupplementen in de Gemeenschap beperken. Een dergelijke maatregel, die berust op overwegingen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid, kan niettemin op grond van artikel 30 EG gerechtvaardigd zijn indien hij noodzakelijk en evenredig is uit het oogpunt van het nagestreefde doel.
Een verbod op het op de markt brengen van producten met stoffen die niet op in de toepasselijke wettelijke regeling vastgestelde positieve lijsten zijn ingeschreven, voldoet maar aan het evenredigheidsvereiste, wanneer het voorziet in een procedure die het mogelijk maakt een bepaalde stof alsnog op deze lijsten te laten plaatsen en die voldoet aan de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder de beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid. Een dergelijke procedure moet toegankelijk zijn, in die zin dat zij uitdrukkelijk moet zijn vermeld in een besluit met algemene strekking dat de betrokken autoriteiten bindt. Zij moet binnen een redelijke termijn kunnen worden afgesloten. De bevoegde autoriteiten kunnen een verzoek tot inschrijving van een stof op de lijst van toegelaten stoffen slechts afwijzen op grond van een uitgebreid onderzoek van het risico dat het gebruik van de stof inhoudt voor de volksgezondheid, welk onderzoek berust op de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn, en op de meest recente resultaten van het internationale onderzoek. Als de procedure wordt afgesloten met een weigering, moet hiertegen in rechte kunnen worden opgekomen.
De in artikel 4, lid 5, van richtlijn 2002/46 bedoelde procedure, op grond waarvan een vitamine, een mineraal dan wel een verbinding van vitaminen of mineralen aan bovengenoemde lijsten kan worden toegevoegd, voldoet aan deze voorwaarde.
(cf. punten 48‑51, 72‑74, 89)
3. Verordening nr. 3285/94 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van verordening nr. 518/94 heeft tot doel de liberalisering van de invoer van uit derde staten afkomstige goederen, en niet de liberalisering van het op de markt brengen van deze goederen, hetgeen een fase is die op de invoer volgt. Deze verordening is bijgevolg irrelevant ter beoordeling van de wettigheid van communautaire maatregelen waarbij het op de markt brengen in de Gemeenschap wordt verboden van uit derde staten ingevoerde goederen die niet aan de voorwaarden voor het op de markt brengen voldoen om redenen die verband houden met de bescherming van de menselijke gezondheid.
(cf. punten 95‑96)
4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen zijn niet in strijd met het in artikel 5, tweede alinea, EG neergelegde subsidiariteitsbeginsel.
Het uit deze bepalingen voortvloeiende verbod om voedingssupplementen op de markt te brengen die niet aan richtlijn 2002/46 voldoen, aangevuld met de verplichting voor de lidstaten om, overeenkomstig artikel 15, tweede alinea, sub a, van deze richtlijn, de handel in voedingssupplementen toe te staan die wél aan deze richtlijn voldoen, heeft immers tot doel de belemmeringen weg te nemen die het gevolg zijn van verschillen tussen de nationale voorschriften met betrekking tot vitaminen, mineralen en verbindingen van vitaminen of mineralen waarvan het gebruik bij de vervaardiging van voedingssupplementen is toegestaan dan wel verboden, en tegelijkertijd, overeenkomstig artikel 95, lid 3, EG, een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen. Werd de regulering van de handel in voedingssupplementen die niet aan richtlijn 2002/46 voldoen, aan de lidstaten overgelaten, dan zouden de nationale regelingen zich verder in tegengestelde richtingen blijven ontwikkelen en zouden, wat deze goederen betreft, bijgevolg ook de belemmeringen van de handel tussen lidstaten en de mededingingsverstoringen blijven bestaan. Bijgevolg kan het met de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van deze richtlijn nagestreefde doel niet naar behoren door een optreden van de lidstaten afzonderlijk worden gerealiseerd, en was een optreden van de Gemeenschap vereist.
(cf. punten 105‑108)
5. De bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen zijn niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het uit deze bepalingen voortvloeiende verbod om voedingssupplementen op de markt te brengen die vitaminen of mineralen bevatten die niet op de positieve lijst in bijlage II bij richtlijn 2002/46 voorkomen, berust immers op het feit dat deze stoffen, anders dan die welke er wél op staan, ten tijde van de vaststelling van deze richtlijn niet door de bevoegde autoriteiten aan een wetenschappelijke beoordeling waren onderworpen op grond waarvan kon worden gewaarborgd dat zij voldeden aan de criteria van veiligheid en biologische beschikbaarheid van punt 11 van de considerans van deze richtlijn. Op grond van deze verschillende situaties is een verschillende behandeling bijgevolg toegestaan en kan schending van het gelijkheidsbeginsel niet met succes worden aangevoerd.
(cf. punten 116, 118‑119)
6. Het feit dat de bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen personen het recht kunnen ontzeggen voedingssupplementen tot zich te nemen die niet aan deze richtlijn voldoen, kan niet als een aantasting van hun privé‑, familie‑ en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden beschouwd.
(cf. punten 123‑124)
7. Het eigendomsrecht behoort, net zoals het recht om vrij een economische activiteit uit te oefenen, tot de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht. Deze beginselen hebben echter geen absolute gelding, maar moeten in relatie tot hun functie in de maatschappij worden beschouwd. De uitoefening van het eigendomsrecht en het recht om vrij een economische activiteit uit te oefenen kunnen dus aan beperkingen worden onderworpen, voorzover zulke beperkingen werkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft, en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep, waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast.
In dit verband vormt het uit de bepalingen van de artikelen 3, 4, lid 1, en 15, tweede alinea, sub b, van richtlijn 2002/46 betreffende voedingssupplementen, in hun onderlinge samenhang gelezen, voortvloeiende verbod om voedingssupplementen op de markt te brengen die niet aan deze richtlijn voldoen, geen aantasting van het eigendomsrecht. Geen enkele marktdeelnemer kan immers een eigendomsrecht op een marktaandeel doen gelden, zelfs niet wanneer hij dat in handen had op een tijdstip vóór de invoering van een maatregel waardoor deze markt wordt getroffen, daar een dergelijk marktaandeel slechts een voorbijgaande economische situatie is, die is blootgesteld aan de risico’s van een wijziging van omstandigheden.
Dit verbod kan echter wél het recht van de producenten van voedingssupplementen beperken om vrij hun economische activiteit uit te oefenen. Een dergelijke beperking kan, uit het oogpunt van de doelstelling van algemeen belang bestaande in de bescherming van de menselijke gezondheid, die met het verbod wordt nagestreefd, evenwel niet worden beschouwd als een onevenredige aantasting van het recht van vrije beroepsuitoefening van deze producenten.
(cf. punten 126‑129)